Zondag, 24 Februari 1389.
111616»!
33ste Jaargang. Uo. 2275.
lis L&UGfiN?
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHAOEW, Laan, D, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
Nationale Militie.
SCHAGER
COURANT
Aiiertei-
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
Lag avond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEK-
PENTrËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
IK GEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meerfO.II
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Do burgemeester van Schagen, brengt ter kennis van de lote-
ingen welke Mei a. s. kunnen worden opgeroepen ter inlijving
roor de Mationale Militie, dat ter Secretarie aldaar inlichtingen
mimen worden bekomen, omtrent de voorwaarden waaronder,
loor hun als zoodanig de volgende voorrechten kunnen worden
rerkregen, namelijk
1. Plaatsing bij het korps en in hot garnizoen hunner keuze
2. Huisvesting zooveelmogelijk bij elkander, in de Kazerne
3. Het, zooveel mogelijk, des verkiezende menage houden met
ilkander, met de aspirant onderofficieren, of de aspirant-korporaals.
4e. Vermindering van den tijd voor eerste oefeningen tot op
'ier maanden.
Schagen, 22 Februari 1889.
De Burgemeester a.i. voornoemd,
0. DB PATER, Wetb.
de Secretaris,
DENIJS.
I-V
"fF
Roman van I D A BOY-Ed.
9.)
IV.
„Mijn levensloop is in weinige woorden mede te deelen,"
00 begon Valentin Othmer. „Toen ik indertijd Europa verliet,
loopte ik daarginds spoedig rijk te worden; dat is de gewone
loop van allen, die naar Amerika trekken De gewone ont-
luchtering van allen was, dat ik niets verdiendeIk, die voor
ene duitsche officiers-carrière was opgevoed, moest eerst leeren
rerken. Dat kostte jaren. En toen kwamen de vruchten van
lijn arbeid langzaam, zeer langzaam. Ik schreef u, en ik
'ilde u en Sabine laten overkomen, of u ondersteuning naar
luropa zenden. Doch mijne brieven bereikten u nooit. En toen
genoeg vermogen bezat, om in New-York alles prijs te
even en hier met u in welstand te leven, toen maakte ik
lij op, om u te zoeken. Dat met dat alles achttien jaren zijn
erstreken, werd mij eerst hier recht duidelijk. In de eenvor-
ïigheid van rusteloozen arbeid bemerkt men niet de vlucht
an den tijd. Men denkt zelden aan het verleden, noch aan
e toekomst. Het oogenblik neemt iemand geheel in beslag.
Iet recht is daar sterker ontwikkeld dan hier, maar het
estaan wil voortdurend verdedigd zijn. Dan krijgt men een
uchteren, eenvoudigen maatstaf voor menschen en zaken. Thans
iu ik niet meer ter wille van een misdaad van een broeder
it Europa vluchten en mijn naam veranderen."
„Hoe", riep Ottilie bevend uit, ,/gij meent, dat het een
waasheid is geweest, dat wij Roberts misdaad als een vloek
aor ons bestaan beschouwden en ons verborgen, als waren wij
:lven misdadigers? O, dan is ook mijn oordeel reeds uitge-
iroken."
«-Versta mij goed," zeide Othmer, hare hand vattende, „ik
-n in de dikwijls zoo onbarmhartige, maar toch natuurlijke
«standen daar ginds spoedig tot de erkenning gekomen, dat
e solidariteit der familie niet zoo ver kan gaan, dat onze eer
ordt bezoedeld door de misdaad van een bloedverwant. Ieder
1 voor zich eene persoonlijkheid; aan een ieder komt de zelf
erworvene eer ten goede, een elk is aansprakelijk voor de zelf
erokkende sehande. Wanneer in Europa blijkt, dat mijnheer
een schurk is en in het tuchthuis komt, verzekert iedereen,
men, ongelukkige familie van mijnheer X er niet voor ver-
oo elijk ma£ stellen, maar haar zeer betreurt en evenals
roeger aar hoog acht. Zie, èn zulke verzekeringen, èn het
it dat ze noodig zijn, bewijzen, dat de familie X toch bij
3 geheele wereld niet meer het vroegere aanzien geniet,
-ïsschien, dat wanneer ik in Europa was gebleven, ik deze
mihegevoehgheid ook verkeerdelijk als gezond eergevoel be-
onwde. In Robert s en in ons geval kwamen er wel is waar
Jg omstandigheden bij, wier gewicht voor ons ik zelfs heden
)g, met alleen uit het oogpunt van familieaangelegenheid,
RM uit humaniteitsgevoel, erken. Hoe kon ik langer dienen
Verslag van het pleidooi, gehouden door den WelEd.Gestr.
Eeer Mr. A. Ir*, de Lange, in
zake de gerechtelijke behandeling der strafzaken
van hendie beklaagd warsnin Sep
tember 1888 deelgenomen te hebben
aan de ongeregeldheden te
Schagen.
De verdediger begon zijn pleidooi, met te herinneren aan
den ernstigen indruk, die de mare van de Schager ongeregeld
heden overal in het land gemaakt hebbend Hoe na het voor
gevallene de meest verschillende voorstellingen daarvan gege
ven zijn door dagbladen, die meerendeels, óf slecht ingelicht
waren, of ook slecht inlichten wilden. Hoe men vreesde, dat
in geloofsverdeeldheid den grond voor het voorgevallene moest
worden gezocht en het een oogenblik scheen, alsof de vermen
ging van politiek en godsdienst, waartegen reeds zoolang gewaar
schuwd is door alle ernstige en welmeenende staatslieden, in
Schagen hare eerste wrange vruchten had gedragen.
Daarna toonde de spreker aan, dat de zeer uitvoerige instruc
tie, in deze zaak gevoerd, buiten twijfel heeft aangetoond en
bewezen, dat aan het voorgevallene op 10 September, verschil
in godsdienstige overtuiging volkomen vreemd is geweest. De
aanleiding en de motieven tot de gebeurtenissen van dien avond
zijn helder en volledig aan den dag gekomen, en indien men
omtrent het later voorgevallene niet met diezelfde zekerheid
kan oordeelen, dan is het alleen, omdat de aanleiding tot en
in het leger van ons koninkrijk, daardoor mijn naam den meest
goeden, edelsten monarch in herinnering brengen, nadat mijn
vleeschelijke broeder, de tweede drager van dien naam, de
hand had opgeheven tegen mijn krijgsoverste? De eerbied
jegens het schoone, zachte en zoo onbeschrijflijk onredelijk
gekrenkte hart van den monarch, gebood mij, hem den naam
Ottmar niet meer onder de oogen te laten komen; dat stem
ik nog heden toe. Dat mijn broeder uit herostratischen waanzin
een vorstenmoordenaar moest worden en zich daarna in den
kerker om het leven bracht dat vermindert niet mijn per
soonlijke waarde. Het natuurlijke gevolg van mijn ontslag uit
den dienst was mijn vertrek naar Amerika. Na Robert's dood
kwam het uit, dat hij ons kleine vermogen verspeeld had,
dat wij geheel arm waren. Elke betrekking in staatsdienst,
die ik zou gezocht hebben, werd overbodig gemaakt door mijn
uittreden uit het leger en zou ook niet genoeg gegeven hebben,
om ons te voeden. Zoo ging ik dan hoe zwaar het mij
ook viel, u hulpeloos met Sabine achter te laten, gij weet het."
Ottilie drukte hem warm de hand.
„Ja," zeide zij in koortsachtige opgewondenheid, /-/ontzettend
hulpeloosIk, terneder geworpen door al de vreeselijke ont
goochelingen der laatste twee jaren; jong, niet in staat tot
eenig werk en nu gesteld voor den plicht, mij en Sabine
te onderhouden En daarbij nog den met vloek beladen naam,
die voor mij alle deuren sloot dezen naam, die des nachts
mij in de ooren klinkt en mij opschrikt, dezen naam, die
mij op zekeren dag nog zal wegrukken van het hart van mijn
echtgenoot, wanneer hij ontdekt dat ik dien heb gedragen
Al het geluk, dat hemelsche geluk van zijn en van mijn
bestaan vernietigt."
„Hoe hoe meent gij dat Uw echtgenoot weet niet,
Othmer keek de angstige vrouw meer verbaasd dan ontsteld
aan.
„Hij weet niet, dat ik Robert Ottmar's vrouw was," zeide
zij op doffen toon.
Othmer zweeg. Ottilie verwachtte een vraag, een woord van
afkeuring, een afkeurend vonnis. Dit zwijgen maakte, dat hare
bijna tot onmacht verslapte zenuwen zich op nieuw spanden.
„Gij durft het niet uit te spreken, dat dat ik
„Ik vraag slechts," viel Othmer haar bedaard in de rede,
„hoe het mogelijk was, en voor ik u gelijk of ongelijk kan
geven, moet ik de geheele toedracht kennen."
Eindelijk, eindelijk kon zij den last van haar hart wentelen.
„Ja," begon zij, „ja, ik zal het u zoo goed mogelijk weer
geven, gelijk het was. De ellende van mijn kortstondigen echt
met Robert hebt gij gezien. Ik was zeventien jaar, een wees
en door mijne tante streng opgevoed. Mijn naar liefde dorstend
hart was spoedig vervoerd door Roberts verblindende eigen
schappen. Maar gij, Valentin, gij zaagt mij reeds met een blik
van medelijden aan, toen ik uw broeder naar het altaar volgde.
Want gij kendet hem en zijne verterende ijdelheid, zijn gruw
zaam egoïsme, gij hadt reeds zwaar geleden onder zijne ge
dragingen als wijsgeerig wereld-verbeteraar en onder de
excentrieke brochures, die hij uitgaf. Gij wist reeds, dat hij
niet ter wille der wetenschap de accademische loopbaan had
de oorzaken van de vernieling bij Henneman gepleegd, evenzeer
in het duister zijn gebleven, als de werkelijke daders dier
betreurenswaardige feiten.
Spreker zegt, dat hij het als zijne plicht beschouwt in deze
zaak een onpartijdig standpunt in te nemen en afstand te doen
van het succes, dat is weggelegd voor hem, die de volksharts
tochten weet te vleien. Dat hij het ongeoorloofd acht om van
de vrijheid van het woord gebruik te maken om dingen te
zeggen, die wonden en grieven, en buiten de pleitzaal burgers
van elkander vervreemden, dat hij zijn pleidooi beschouwt, als
een daad van verzoening, niet van strijd, behalve voor zoover
hij dien strijd met de wapenen van het recht mag voeren tegen
de conclusiën van het Openbaar Ministerie in het belang der
beklaagden.
Wil spreker evenwel alles vermijden wat verdeelt, hij wil
niet afstand doen van zijn recht om wit wit en zwart zwart
te noemen.
Uit dat oogpunt erkent hij, dat er geenerlei verontschuldiging
bestaat voor de bij Henneman gepleegde baldadigheden. Dat
een rustig burger, een fatsoenlijk man als deze getuige, geheel
vreemd aan iedere samenwerking met Borst en Wilhelmus, tegen
wien verklaarbare grieven bestaan, op den laten avond op zoo
danige wijze kan worden overvallen en benadeeld als op 11
September is gebeurd, is boogelijk af te keuren en te betreuren.
Ten aanzien van die feiten staat de Justitie niettegenstaande
de meest zorgvuldige instructie voor volkomen duisternis. Het
is waar, twee personen, eeu kind en eeu jongman, staan voor
die feiten te recht. Yan 300 a 400 personen zijn zij de eenigen,
die tegenover de Justitie de volle waarheid hebben gesproken,
betreden, maar met het voornemen, van uit-deze plaats spoedig
de geheele wereld van zich te doen spreken. En dat hij van
de waanzinnige nieuwe staatsregeling, die zijne theoriën voor
stonden, eindelijk kwam tot een moordaanslag tegen den edelsten
aller monarchen, dat geschiedde wij doorzagen het alleen
in vreeselijke ontnuchterende zekerheid, dat noch de overheid,
noch de wetenschappelijke wereld aan zijne oproerige geschriften
eenige aandacht schonk. Dat hij, op heeterdaad betrapt, zich
in denzelfden nacht in zijn kerker wurgde, was voor allen
eene verlichting. Ook voor u en mij. Weet gij nog, hoe stom
en koel wij bij elkander zaten, toen men ons het bericht bracht
En toen kwam de groote ellende. Wel hadden de dagbladen
zich zoo goed als niet om Ottmars familie bekommerd. Maar
waar ik arbeid zocht, moest ik den naam uitspreken, dien allen
vloekten, want de geliefde vorst was door schrik en verwonding
aan een zwaar ziekbed gekluisterd. Men keerde zich van mij
af zonder medelijden en al had men mij werk gegeven,
ik zou 't toch niet hebben kunnen verrichten, want ik had
niets daarvan geleerd. Ik zocht eene betrekking als gezelschaps
juffrouw, als gouvernante als dienstmaagd zou ik zelfs in
dienst gegaan zijn. Te vergeefs, te vergeefs. En medelijdende
menschen in het huis, waar ik woonde, rieden mij aan, mij
tot den koning zeiven te wenden. Hij zou helpen, vol koninklijke
grootmoedigheid erkennende, dat ik door Ottmars misdaad
zwaarder getroffen was, dan hij zelve. Dan ik het niet deed
gij begrijpt het. En eindelijk wierp ik den gehaten naam
van mij af. Mijn eigen naam was nergens genoemd, ik had
die beide jaren in strenge teruggetrokkenheid geleefd, weinige
menschen kenden mij. Ik verkocht het laatste bed en den
laatsten stoel en ging met Sabine naar tante Warnsdorff, die
nog altijd leefde in een stil plaatsje in het Eichtelgebergte.
Dat zij slechts zeer bekrompen leefde van eeu kleine rente,
wist ik dat Ottmar mijn eigen kleine kapitaaltje er had door
gebracht, versterkte slechts den fanatieken haat, dien mijne tante
koesterde jegens denzelfden naam, dien zij twee jaar geleden
tegen mij zoo geprezen had. Bedrogenen haten immers meestal
het voorwerp, aan hetwelk het gelukte, hun oordeel te beschamen.
En in dien haat begroette zij met blijdschap mijn besluit, den
naam Ottmar af te leggen, en als ongehuwde juffrouw van
Warnsdorff de wereld in te gaan, en Sabine in het geheim op
te voeden."
Ottilie leefde alles nog eenmaal door. Hare stem was gedempt,
haar oog vlamde.
„Oh," zeide zij verder, „wat dat zeggen wil, gebrek te
lijden Niet te weten, of morgen mijn kind nog voedsel heeft,
of ik niet morgen te arm zou zijn, zelfs om mij een reddend
vergif te koopen Hoe lang zijn toch die nachten, die men
bibberend van koude, wakende doorbrengt, om in een arbeid
van vier en twintig uren enkele stuivers te verdienen met
naaienHoe branden die oogen, die niet sluimeren mogen,
hoe beven die ledematen, die niet door voldoende voedsel ge
sterkt zijn Hoe gemakkelijk schijnt het sterven dengene toe,
die de ellende heeft gekend
„Ottilie," riep Othmer ontroerd uit, „herstel u het is
immers nu alles overwonnen." Wordt Vervolgd.