Donderdag, 4 April IS 89.
33ste Jaargang- No. 2286.
N LBUGBN?
DOM HOUDEN.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: §CHAGE^, Laan, D, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
PATENTEN.
In wiens belang is het, het volk stelselmatig dom te
houden
In wiens belang zal het zijn, het volksonderwijs zoo
slecht mogelijk in te richten Waarom beweert men dat
op de volksschool één onderwijzer voldoende is voor 50
tot 100 leerlingen, terwijl men toch weet dat men minstena
50 X 2 minuten, dus ongeveer 2 uur noodig heeft om
50 leerlingen elk 2 minuten te laten lezen
Waarom geeft men aan de gemeentebesturen het recht
de gemeentescholen te sluiten voor leerlingen, die het
twaalfde jaar hebben bereikt
Waarom dringt men aan op de verhooging van school
gelden
Waarom legt Kuyper in 't lange en in 't breede uit,
wat toch wel de opleiding van eenen onderwijzer kost en
verzuimt hij te zeggen, wat o. a. zijne opleiding aan
den staat heeft gekost, wat b. v. de opleiding kost van
eiken student aan onze Academies, wat een cadet aan de
militaire academie, wat een adelborst te Nieuwediep, wat
een leerling van 't gymnasium
Weet dan Abr. Kuyper niet, dat een leerling van 't
gymnasium, een leerling van 't instituut v. d. marine, een
leerling der militaire academie, een student aan onze
Hooge scholen enz. enz. heel wat meer kost dan een aan
staand onderwijzer? Waarom dan juist in de eerste en
voornaamste plaats aangedrongen op het bekrimpen en bezui
nigen op de opleiding van onderwijzers Het antwoord
ligt voor de hand. Er moeten weinig onderwijzers zijn,
die weinige moeten zoo slecht opgeleid zijn als mogelijk
is en de toekomst van den onderwijzer moet zóó
gemaakt worden, dat de ouders alleen die kinderen tot
onderwijzer laten opleiden, waar ze anders geen weg mee
weten, dus vooral niet de vlugsten. In wiens belang
al dat geknoei dan toch mag zijn
Aan den Heer Donner, anti-revolutionair kamerlidafge
vaardigde voor Neerland's Atheen, de eer daarop een
antwoord te hebben gegeven.
Eenige dagen geleden sprak hij in de Tweede kamer
deze merkwaardige woorden „Weet gij dan niet, dat bij
vermeerdering van kennis en wetenschap de behoeften
toenemen, behoeften, die niet vervuld kunnen worden of
zult gij hen dan in de gelegenheid stellen om te verkrijgen,
wat gij geniet?
„Moet er geen rekening gehouden worden met de maat
schappelijke toestanden
We weten dus nu, de heer Donner zelf verzekert het
ons, dat dom houden van 't volk schijnbaar is in 't belang
van 't volk, maar inderdaad in 't belang der rijken. De
heer Donner begrijpt dat het den rijken minder goed moet
gaan, als het den armen beter gaat.
De Amsterdammereen blad dat anders de kerkelijke
partijen nogal ontziet, omschrijft deze woorden van den
heer Donner op deze eigenaardige, kranige wijze
„Wij zijn niet van plan ons voor de armen uit tekle9-
den, dus blijve wat is."
En eenige regels verder zegt het blad„Dit zoo zijnde,
zullen wij hen dom laten, want wij kweeken door het
onderwijs den lust bij hen aan om te genieten, gelijk wij
genieten."
De stelling, dat het den rijken minder goed moet gaan
als het den armen beter gaat, schijnt wel een axioma en
toch geloof ik dat het niets dan den schijn daarvan heeft.
Maar aangenomen, dat de stelling niets dan zuivere
waarheid bevat. Dan vragen wij den heer Donner, die van
de waarheid dezer stelling overtuigd is en haar openlijk
in de Tweede kamer verkondigd heeft, waarom waart gij
niet even oprecht bij de stembus Waarom toén ook niet
Wordt Vervolgd.
SCHAGER
A
AifttÉ-
£)it blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
HNTIËN in het eer «uitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVER.TENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel moer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester van Schagen brengt ter algemeene kennis,
lat de patenten, aangevraagd in de maanden November, Decem-
jer en Januari 1.1.3de Kwartaal, dienstjaar 1888/89, ter gemeentef
secretarie door belanghebbenden kunnen worden afgehaald vana-
Zaterdag den 30en Maart tot en met Vrijdag den 5en April a. s.,
|les voormiddags van 9 tot 12 ure, den invallenden iondag
"litgezonderd.
Schagen, den 29en Maart 1889.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Burgemeester en Wethouders van Schagen
gelet op art. 265 der Gemeentewet,
brengen ter kennis van belanghebben, dat het door Heeren
Gedeputeerde Staten op den 27en Maart 1889 goedgekeurd
kohier van den hoofdelijken omslag dezer gemeente en dat voor
le belasting op de honden, dienst 1889, gedurende vijf maanden
;er Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing is ne-
lergelegd.
Bezwaren tegen den aanslag kunnen binnen 3 maanden na den
lag der uitreiking van het aanslagbiljet, bij den Raad, op onge-
legeld papier, worden ingebracht.
Schagen, den 2en April 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris.
DENIJS.
-r+-
Roman van I D A BOY-Ed.
21.)
VII.
Gemmingen en Erancis bevochtigden Ottilie's slapen met
ijn. En zij, die niet bewusteloos, maar slechts machteloos was
geweest, poogde een weinig te drinken uit het glas, hetwelk
j jPrancis haar aan de lippen bracht. Het koude zweet brak haar
„over het geheele lichaam uit, zij hoorde een gonzend geluid.
,1 „Laat het maar. Het heeft niets te beduiden/ sta-
melde zij.
((J //Gij moet u oogenhlikkelijk ter ruste begeven," zeide
Gemmir
lel
1*
ingen.
Nog eenmaal zegevierde haar ijzeren wil over haar krachten.
'Neen/ zeide zij met vaste stem, «Erancis moet eerst alles
peggen./'
»Hij heeft alles gezegd/ antwoordde Gemmingen ontevreden,
u UJ heeft den naam van dien vervloekten koningsmoordenaar
genoemd."
'Zijn aanslag bleef zonder gevolg en hij beroofde zich zeiven
Tan het leven» riep Francis *it>
v at doet aan de daad niets af."
us om zijn misdaad moet zijn onschuldig, braaf kind nog
verdoemd ^blijven
1 he'"i^Te"n'" ze^e Gemmigen iets gematigder, „zulk eene hard-
Z1J verre van mij. Alleen de ambtenaar, die zijn vorst
di! '*ouw dient, kan niet de dochter huwen van den man,
■j jlu.!st ^'en vorst naar zijn leven stond."
in t> vergeet, Dietrich, dat ik niet uw koning dien, maar
111 -Pruisen-"
ee'n "l hetzelfde," zeide Gemmingen, „üuitschland is
■g riJ Nn elk ambtenaar moet hoogverraad zoo beoordeelen
verafschuwen, als was het niet tegen een naburigen vorst,
'ah" 'f^en ^en keer van zijn eigen land gi pleegd Uw eer
ambtenaar van een duitschen staat verbiedt u dit huwelijk
liwilcDt 6en on^'lan^ehjk man, dan kondt gij doen wat gij
j e' Wanneer gij dan tenminste ook niet werd tegengehou-
r ji oor. rekening te houden met mijne betrekking."
fande niet/ zeide Erancis zeer heftig, „dat onze eer een
keid 1S' U Tan dk vriJ man- Wat lk als beambte ver-
altiid z°n nnj als burger geoorloofd zijn. De wet van eer is
deze]of"' •■/n, waarn°rgt aan hooggeplaatste mensclien altijd
^rger Czi n 6 onverschillig of zij krijgsman, ambtenaar of
t *^a^ künkt als de zelfverblinding van den Engelschman.
Wanneer men den staat dient, verliest men in zekere mate
het recht zijner eigen persoonlijkheid."
»Nu dan," riep Erancis uit in hevigen toorn, „dan wil ik liever
den dienst verlaten van een land, in hetwelk ik beperkt word
in mijne rechten van vrij mensch. Maar gij dwaalt in uwe
angstvallige begrippen, daarvan ben ik zeker. Wanneer ik mij
met Sabine aan de voeten van uw koning wierp en tot hem
zeide: zie hier liet kind van dien moordenaar! Hij zou groot
moedig zijn, even als hij het in geheel zijn leven is geweest;
hij zou Sabine opheffen en haar in mijne armen voeren."
„Zonder twijfel. Maar ook alleen de koning kan zoo hande
len. Betreed dien weg. Trek de oogen van geheel Duitschland
op u en ons. En beproef dan, hoe veel licht er overblijft voor
uwe maatschappelijke betrekking en uw ambtenaars-loopbaan,
wanneer de meteoor van het koninklijk genadig woorde is
voorbijgegaan," zeide Gemmingen verbitterd.
Ottilie werd door elk woord getroffen, alsof het jongste
gericht over haar werd uitgesproken. Zij zocht naar woorden,
om door een vraag deel te nemen in den woordenstrijd der
beide mannen. En nu, terwijl zij Gemmingen's arm omvatte,
vroeg zij
„Maar Erancis, hoe leerdet gij haar kennen
„Ach, dat is hier toch bijzaak," zeide haar echtgenoot bijna
ruw. Hij wenschte dezen woordenstrijd geëindigd te zien. Maar
Erancis greep gretig de gelegenheid aan, om van zijne liefde
en zijne beminde te kunnen spreken.
„Op zekeren dag het zal ongeveer vier weken geleden
zijn trok een jong, slank meisje mijn aandacht door zekere
overeenkomst in gang, figuur ja, ik weet zelf niet wat.
En ik haastte mij om haar voorbij te komen, om haar gelaat
te zien, want ik liep achter haar. En juist toen ik haar voor
bijging,' wendde zij het gelaat naar dezelfde zijde, om de uit
stalling van een magazijn te beschouwen. Toen ik de donkere
oogen °zag, het smalle bleek gelaat en de schoone wenkbrauwen,
kwam haar uiterlijk mij nog meer bekend voor. Het meisje
droeg een schilderdoos en was net, doch bescheiden gekleed.
Ik zag haar het gebouw der koninklijke kunstacademie ingaan,
met hare bejaarde gezellin. Na een kwartier dacht ik er
niet meer aan. Maar den volgenden dag, op dezelfde plaats
ongeveer, ontmoette ik haar weder; het was mijn gewone
wandeluur en blijkbaar haar studietijd En toen zij mij zoo
•op de straat tegenkwam, wist ik op eens, op wie zij geleekzij
deed mij denken aan Ottilie
Ottilie, die begeerig naar zijne woorden luisterde, sloot voor
eenige oogenblikken de oogen.
Den volgenden dag trachtte ik opzettelijk haar te ontmoe
ten En voorzichtig het meisje volgende, kwam ik hare woning
te weten en vernam van den portier, dat zij eene juffrouw
was die inwoonde bij den kantonrechter Bottcher, om sclnl-
deres in Berlijn te worden; doch hij wist haar naam niet. De
bejaarde dame, die altijd met haar ging, was de kantonrech-
tersvrouw. Niet waar dat klonk alles zeer deftig en tegelijk
aanmoedigend. Maar hoe zou ik een middel vinden om toege
laten te worden in een burger-familie. Alleen in de groote
wereld en in de halve-wereld kan men gemakkelijk doordrin
gen maar de kleine burgerij leeft afgezonderdin hun huis
is evenals in het slakkehuis alleen plaats voor den bewoner,
terwijl in de elegante oesterschaal nog ruimte overblijft voor
paarlen of slijk.
„In mijn hart ontwaakte genegenheid voor Sabine. Zij had
mij ook opgemerkt en bloosde telkenmale als zij mij voorbij
ging. Op zekeren dag keerde zij niet met de bejaarde dame
terug, maar ging zij een anderen weg. Ik volgde natuurlijk.
Wij kwamen bij Gurlett. Ik trad juist binnen, toen Sabine den
kunsthandelaar het aquarel overhandigde. Hetzelfde, Ottilie,
dat nu het uwe is. Oogenhlikkelijk trad ik naderbij en riep
ik beken, voor ik goed gezien had, want het duizelde mij voor
de oogen „welk een verrukkelijk beeld." Sabine bloosde.
De handelaar lachte en gaf mij gelijk, ziju blik was ook dade
lijk geboeid geworden. Ik zeide, dat ik het schilderstukje wilde
koopen, wanneer het te koop was. „Natuurlijk," verklaarde de
bejaarde dame, „om het te verkoopen. wilden wij hier juist om
een uitstallingsplaatsje vragen." De prijs? De kunsthandelaar
geraakte nu in verlegenheid, de juffrouw had nog geen prijs
genoemd en hij zag de jonge kunstenares voor de eerste maal
bij zich. Sabine fluisterde iets, zij was geheel verward. De
kunsthandelaar nam haar nu ter zijde. Hij verklaarde, dat de
prijs, dien zij genoemd had, te gering was en dat hij in dit
bijzondere geval geen provisie wilde hebben.
„Sabine wilde niets hooren van het wegvallen der provisie
en liet het prijsbepalen aan den handelaar over. Nadat ik betaald
had, werd Sabine naar haar naam en adres gevraagd. Een
gesprek over de kunst hield ons nog een tien minuten ver-
eenigd, daarop ging ik heen. Natuurlijk begaf ik mij regel
recht naar mijnheer Bottcher. Deze brave man, die gekleed
was in slaaprok, was doodelijk er inede verlegen, mij voor een
gedekte koffietafel te moeten ontvangen. De man verontschuldigde
zich hiermede, dat zijne vrouw niet te huis was. Haar lang
uitblijven had hem ook geërgerd t hij kon niet nalaten dien
aangaande zijne opmerking te maken. Ik zeide hem, dat ik
het wist en zooeven een schilderstukje van Sabine Ottmar had
gekocht en dat de dames wel spoedig thuis zouden komen.
Vooraf echter wilde ik hem bekennen, dat ik Sabine beminde.
Ik was die en die, hij kon bij het buitenlandsch ministerie,
alwaar ik geplaatst was, en bij het engelsche gezantschap on
derzoek naar mij doen. En ik verzocht hem mij toe te staan
in eer en deugd te dingen naar Sabine's genegenheid."