UIT DE PERS.
Wordt Vervolgd.
j r
inspanning te huis geschieden kan.
- De vereeniging „Het Nederlandsche Rundvee-Stamboek,"
zal hare algemeene vergaderiug houden op Maandag, 13 Mei
1889, des namiddags, ten één uur, in het Hotel „Krasnapolsky,"
Warmoesstraat te Amsterdam.
Dit punt 3, rekening en verantwoording over 1888, blijkt
dat de ontvangsten bedroegen f 7234.14», en de uitgaven
f 4498.72, sluitende alzoo met een voordeelig slot van f 2735.42°.
De begrooting voor 1889 is in ontvang en uitgaaf vastgesteld
op 1 6485.42».
In eene jl. Woensdag te Opmeer gehouden vergadering
der afdeeling „Opmeer en Omstreken" van de Hollandsche
Maatschappij van landbouw, is als candidaat voor een lid van
het hoofdbestuur gekozen de heer JL. T. Groneman,
van Wieringerwaard.
Zaterdag jl. werd in het kiesdistrict Yenhuizen door
347 stemmers tot candidaten voor de Provinciale Staten ge
kozen de heeren J. R. D. Hartkamp, burgemeester van Enk
huizen, met 842 stemmen, en J. J. Willinge, burgemeesterjvan
Hensbroek, met 215 stemmen. Het aftredend lid de heer van
den Steen, burgemeester van Spanbroek verkreeg 132 stemmen.
Te Andijk (Noord-Holland) heeft zekere K. H. zich zoo
lang van voedsel onthouden, dat hij eindelijk aan de gevolgen
is bezweken. Alle pogingen, om hem iets te doen gebruiken,
mislukten men schrijft dit zonderlinge gedrag toe aan verzwakte
geestvermogens.
In de vorige week werd als deserteur door de politie
te Vianen bij het korps genietroepen teruggebracht, een zekere
van Geffen uit Vianen. Van G., die aldaar woonde met eene
vrouw en drie kinderen, doch tengevolge van verschillende
omstandigheden niet trouwen kon, o. a. ook door de weigering
tot het geven van toestemming door zijn meisjes vader, had
in een vlaag van moedeloosheid besloten, in plaats van den
echtelijken staat, dan maar den militairen stand in te treden.
Hij had dan ook reeds eene verbintenis aangegaan en was bij
het korps zijner keuze, genietroepen, reeds aangekomen, toen
zijn meisje dat zeer begrijpelijk met zijn besluit in 't geheel
niet ingenomen was en bovendien ook intusschen haren weer-
spannigen vader had weten te verteederen en te bewegen haar
de zoo zeer verlangde toestemming niet langer te onthouden
hem den volgenden Zondag in zijn kwartier ging opzoeken en
aldaar het verzoek deed of v. G. met haar mede mocht gaan.
De daartoe bevoegde onderofficier stond dit gereedelijk toe, te
meer daar er geen redenen waren hem thuis te laten blijven
en niet vermoedende dat het hare bedoeling was, hem voor goed
weer meê naar huis te nemen. v. G. ging alzoo met zijne vrouw
in spé mede, die hem verzekerde dat hij weer vrij was, want
men had het haar toch immers zelf gezegd, dat zij hem meê
kon nemen. v. G. keerde alzoo in zijne woning terug en toog
's Maandags morgens op zijne gewone wijze weer aan den arbeid.
Hij vermoedde dan ook niet, toen de gemeente-veldwachter
Donderdagmorgen zijne woning binnentrad, dat het was om hem
als deserteur te arresteeren en naar het korps terug te brengen,
ten einde volgens de krijgswetten zijn straf voor deze euveldaad
te hooren uitspreken. Is 't wonder dat schrik en ontzetting
heerschten in de zeer armoedige, doch zindelijke woning van v. G.
zij aan de geschiedenis van Karin.
In de eetzaal zat Kurt aan tafel. Hij had een wit servet
omgebonden en was bezig, zijn mondje te versieren met het
geel van een ei.
Toen zijn mama binnenkwam had hij haar allerlei omtrent
zijn ontbijt mede te deelen.
Daar zijne mama niet veel acht sloeg op zijne woorden, keek
hij haar oplettend aan en zeide eindelijk
„Gisteren waart gij zoo aardig tegen mij, waarom bemoeit
gij u nu niet meer met mij
Toen er nog geen antwoord volgde sloeg de kleine patroon
met zijn vuistje op de tafel, uitroepende«Mama, luister toch
naar mij."
Abigail schrikte op.
„Ja, ja,* zeide zij. „De bonne kan uw gezicht wasschenen
u dan bij mij brengen. Ik zal wat voor u spelen."
Abigail ging met slependen tred naar de deur der muziek
zaal. In de deur vroeg zij nog
„Waar is mijnheer Mannhardt?"
„Mijnheer had hoofdpijn en is vroeg uitgegaan. Maar ik hoorde
dat mijnheer tot Prits zeide, dat hij tegen den middag terug
kwam," meldde de bonne.
Abigail nam nu plaats voor de heerlijke vleugelpiano.
Zij preludeerde en langzamerhand onbewust -- klonk
de melodie van Schubert's „Frühlingsglauben." De nagalm
van het lied, dat zij heden morgen had hooren zingen, moest
haar nog in het gehoor gelegen hebben.
„Dat is een leugen," zeide zij in zich zelve, „er zal niets
meer keeren."
Daarna lachtte zij spottend en met duizelingwekkende snel
heid speelde zij nu de Fledermaus-Walzer. Intusschen kwam
Kurt binnen en sloeg de deur achter zich dicht.
Daarvan schrikte Abigail zoo, dat zij hare handen met dave
rend geweld op de toetsen liet vallen.
Zij schudde zich. Wanklanken hadden altijd op hare zenu
wen een vreeselijken indruk.
„Maar speel dan toch," riep Kurt en stiet zijn mama
tegen den elleboog aan.
Abigail zuchtte. Zij wierp een blik omhoog, een grooten,
diepen blik.
En eensklaps gevoelde zij haar geheele ziel vervuld van de
verhevenste toonaccoorden. Zij vergat het kind naast zich en
alles, wat haar hart zoo loodzwaar ter neder drukte.
Zij genoot in den goddelijken lofzang in Eedilo.
In heilige fantasie speelde zij eerst het „koor der gevange
nen, dan het terzet. gewordt het loon in betere oorden,"
en begon de finale met het hooglied der naastenliefde: »Daar
nadert de eene bröeder den ander, en kan hij helpen, zoo helpt
hij gaarne."
Hare ziel steeg op de melodiën hemelwaart. Tranen parelden
haar in de oogen.
Het is dan ook geen kleinigheid, in plaats van voor het altaar,
voor den krijgsraad te worden gebracht. Intusscheu even ge
moedelijk als'hij met zijn meisje naar Vianen was teruggekeerd,
toog hij thans weer met den gemeente—veldwachter naar zijn
korps op marsch. Daar aangekomen deed de politieman aan den
commandant een omstandig verhaal van den toestand, waarin
v. G. verkeerde, hoe hij geheel en al ter goeder trouw zich
zoo zwaar vergrepen had aan het misdrijf tegen de krijgstucht,
enz., hetgeen door den overtreder zelf op eene ongekunstelde
wijze werd bevestigd. Gelukkig voor hem had de commandant
zijne verbintenis nog niet bekrachtigd en vond deze in zijne
aanstaande vrouw, drie kinderen en verdere antecedenten aan
leiding te over om daartoe niet over te gaan en hem aan zijn
gezin terug te geven. Als er sprake is van loopen of de duivel
je op de hielen zit, dan liep zóó v. G. andermaal naar Vianen
terug en zal er nu misschien wel nooit meer aan denken, om
met een wanhopend hoofd soldaat te worden.
Men meldt uit Apeldoorn aan de Zutph. Ct.
Dr. Vinkhuijzen arriveerde heden middag. De gunstige wen
ding in -s Konings toestand houdt aan. De slaap blijft natuur
lijk, zonder geneesmiddelen.
Onder de gemeente Hazerswoude viel een meisje van 6
jaar voorover in het snelstroomende water bij een watermolen.
Haar 7 jarig zusje had de tegenwoordigheid van geest het kind
bij de voeten te grijpen en het op die wijze op den kant te
brengen.
Het hoofd der openbare school te Oude-Wetering maakte
zich over het gedrag van een zijner leerlingen zóó driftig, dat
hij plotseling dood neerviel.
Een slim heer
Mijnheer A., die als zeer slim bekend staat, werd juist om
zijn slimheid door een firma van goeden naam aangesteld als
reiziger en wist door zijn radde tong heel wat klanten aan te
werven. Voor dit doel had de firma hem voorzien van een
abonnementskaart voor het geheele spoorwegnet en in het bezit
daarvan zon de heer A. opeen middel, om zijn exstra slimheid
te toouen in het gebruik maken van die kaart.
Weldra deed zich die gelegenheid voor.
Zijn vrouw weid uitgenoodigd, om eenige dagen te komen
logeeren bij haar familie, die eenige uren verder woonde, ter
wijl haar man op reis zou zijn. Hij kon haar een passant wel
brengen, het reizen kostte voor hem toch niets met de kaart.
Jawel, maar voor zijn vrouw moest hij toch een kaartje nemen.
Daar zit hem de kneep, en wat doet de slimmerd?
Hij staat op het perron en zegt tot zijn wederhelft„Toe
lievert, ga even in de wachtkamer, dan zal ik een kaartje voor
je nemen." Daarop gaat hij naar den stationchef, na zijn abon-
nementkaart goed verstopt te hebben en deelt dezen mede, dat
hij bij het verwisselen van zijn jas, zijn kaart vergeten heeft;
hij toont zich bereid een kaartje te nemen, mits hem restitutie
gegeven worde bij zijn terugkomst. Zonder kaart wil hij niet
in den trein stappen.
De stationschef stemt natuurlijk toegeeft hem een restitu-
tiebewijs, waarop hij zich van een gewoon kaartje naar X
voorziet, en laat daarop zijn ega reizen, terwijl hij op de ver
schillende stations zijn abonnementskaart voor zich zeiven vertoont.
Bij zijn terugkomst krijgt hij op het presenteeren van dat
restitutiebewijs, zijn geld terug; zijn vrouw had hij dus voor
niets overgebracht.
Slim te zijn en dat aan niemand te kunuen vertellen, daar
had hij niets aan en blufte er nogal op, dat hij zoo leep was.
Ongelukkiger wijze komt dit den stationschef ter oore en het
gevolg is, dat Mijnheer A. zijn abonnementskaart verbeurt èn
zijn gestorte garantiegelden, èn tevens in het zwarte boek werd
opgeschreven, als vallende in de termen van nooit weder gea
bonneerd te kunnen worden.
Zoo'n slimmerd
„De gelukjes zijn nog niet uit de wereld, doch iedereen
krijgt ze niet1"
Voor eenige jaren teekende een jongmensch uit Woensel, die
het toen niet al te breed had, voor huzaar en een weinig tijds
geleden werd hij met een pensioentje van flOa in het jaar,
afgekeurd.
Deze dagen echter valt den armen sukkel een onverwachte
erfenis ten deel van f 87000!
IProvinciale Statenverkiezing. Be
Tijd (no. 12690) zegt, dat de zekerheid, dat eerstdaags volgens de
oude tabel de helft der Provinciale Staten behoort te worden
hernieuwd, voor haar gepaard gaat met de overweging, dat
tweeërlei belang bij die verkiezing op het spel staat. Gaan die
belangen samen, des te beterZijn zij met elkaar in strijd,
dan moet wat het zwaarste is ook het zwaarste wegen. En
nu is het voor Be Tijd buiten kijf, dat bij het belang der
Provinciale Staten als kiezerskorps voor de Eerste Kamer elk
ander belang van louter gewestelijken aard niet in vergelijking
mag komen. „Al zou men ons", schrijft Be lijd,, „dan ook
al voorpreeken dat bij ontstentenis van sommige „knappe
koppen" maar behoorende tot de liberale partij de
Provinciale Staten slechts eene schaduw zullen zijn van hetgeen
zij vroeger warenal zou men ons met afgrijselijke kleuren
eene toekomst malen, waarin mr. Zus en Zoo, of dr. Die en
Die, of baron van Hier en Daar hun licht niet meer zullen
doen schitteren in de duisternissen van de provinciale beraad
slagingen, dit alles zou ons koud laten, indien wij wisten
dat wij naar de provinciale hoofdsteden eene kiescollege voor
de Eerste Kamer afvaardigden, dat een eind vermocht te maken
aan den toestand, waarvan èn volk èn Regeering de slachtoffers
zijn en blijven zoo lang de liberale partij, machteloos om te
regeeren, met de kwaadaardige stuiptrekkingen van haar doods
strijd, alle frissche uiting van een gezond volksleven in den
weg staat."
Be Vaderlander (na. 2) betoogt, dat men wel degelijk bij
de verkiezingen voor de Provinciale Staten mannen moet kiezen
die bekwaam zijn om voor de provinciale belangen te zorgen.
Voorts moet men mannen kiezen die onafhankelijk zijn en niet
door de banden van programs en clubs gebonden zijn. Maar
Be Vaderlander geeft toe, dat deze verkiezingen ditmaal een
overwegend politiek belang hebben. Dat begrijpen Je rf
en zij zullen toonen het te begrijpen door met alle C'
ijveren voor de verkiezing van hunne geestverwanten R I
denkt er niet aan, hun dit kwalijk te nemen. Wannéér
dezen gewettigden weg staan naar de overwinning, gijn
te berispen. JP
„Maar hun ijver," zegt de Vaderlander, „moet
prikkelen. Mannen van bekwaamheid, onaf liankelijk en
van het bondgenootschap, dat thans zich met nieuWe
toerust ten strijde hun moeten wij onze stem creve i
anti-revolutionairen, die het programma onderteekenen JjP
het centrale comité zich laten aanbevelen, die zich stiijJj
op het schild laten heffen door Kiesverenigingen, bij
trale comité aangesloten, kan het blad nu in geen gev
nen. Zij worden immers gekozen als bondgenooten
Roomschen in den gezamelijken aanval op de Eerste K,
Dat staatslichaam moet wijken. En is dat gelukt; isje^
Kamer in anti-revolutianairen geest „omgezet dan
land in de macht der clericale geallieerdendat wil
dan is ons land de goede prijs der ultramontanen."
„Wie dat niet wil, mag er, zegt Be Vaderl., ook niej
medewerken. Iedere stem is er één. Wij mogen niemand J
men die trad of treden zal in het anti-revolutionaire J
verband. Al zijn het broeders in den geloove; al acht gj®
oin huns geloofs wil zeer hoogal bezitten zij
gaven"; gij moogt hen nu niet helpen aan macht indeaj
Zij misbruiken die macht. Zij spannen samen met de vijata
van onze Protestantsche vrijheden, met de erf-vijanden raai
evangelisch geloof."
Onder het opschrift: „Tegen den Gr
dienst?" lezen wij in Volksbelang."
De anti-revolutionairen stellen het meestal voor,
liberalen vijandig staan tegenover den godsdienst.
Zij schrijven ook in den laatsten tijd bij herhaling artike
waarin hun streven wordt voorgesteld als gericht
beginsel der Eransche omwenteling „Geen God en geen Ge
ders meer" dat, zoo beweren zij dan, ook hier zou zijn dot
drongen.
Maar dat is een strijd tegen windmolens.
Ook onder de omwenteling is Nederland gebleven wat
was, eene godsdienstige natie en daarom schreef men in
Staatsregeling van 1798, art. 8: „de eerbiedige erkent
van een Albesturend Opperwezen versterkt de bandenden
schappij, en blijft ieder Burger ten duursten aanbevolen,"
Sprak daar ongodsdienstigheid uit
Als men de liberalen een smet wil aanwrijven, dan mag
stellig niet deze zijn, dat zij de beginselen van 1798 voorst:
die tegen God gericht zijn, want dat zijn zij niet.
En hoe het n u met de liberalen staat
Wel in art. 22 van de Schoolwet, waarvan veel t
kwaad wordt gezegd dan ze verdient schreven de 1 i b e ril
„bij de regeling der schooltijden wordt door het vrijgeven
uhdrukkelijk in de regeling genoemde uren gezorgd,
de schoolgaande kinderen van de godsdiet
leeraren godsdienst-onder w ij s kunnen]
n i e t e n."
Bepaalt dat eene partij, die den godsdienst vijandig gezin?
Gij weet wel beter.
In het Weekblad Nieuw Leven lezen wij vau de li
van Dr. Laurillard het volgende
Sociaal - Democraten. Wie zoo beaten is
kend Maar het is niet gemakkelijk, eene juist omschree
duidelijke en volledige uiteenzetting te geven van 't geer
eigenlijk willen. Zooveel is echter wel duidelijk, dat er ink
ne redeneeringen veel onverstand is.
Toch is niet alles daarin onverstand. Als dit zoo ware,
was de gansche zaak in eeijs uit. Loutere dwaasheid, met j
greintje van waarheid of wijsheid er in, is eenvoudig onbest»
baar.
Maar toch, er is veel dwaasheid en onverstand bij I
In de eerste plaats noem ik het onverstand, dat de bed»
lieden geen begrip hebben van werkenals 't niet werken is
een hamer, een troffel, een verfkwast of eenig ander gereedst
Volgens hen is het de werkman, die werkt. Dus kooplie
fabriekanten, geneeskundigen, rechtsgeleerden, onderwijzers
werken niet. Dat zijn luiaards
Een ander onverstand is dit, dat zij van de nooden van
werkman spreken op een manier, alsof alleen deze zijn n«
had. Zij vergeten, dat honderden in den dus genoemden ba
stand nog wel zooveel zorgen kennen als menige werkffl»1
dat zelfs hoogere ambten en betrekkingen dikwijls eene k
diging hebben, volstrekt niet geëvenredigd aan de da»
verbonden behoeften en eischen.
Ook is 't onverstandig, dat zij de loonsbepaling houden
een gril van de patroons en niets anders. Ze zien voorbij
de aanvraag en het aanbod, de waarde der producten, de*
van de markten, en zoo meer, van duizende omstandji
afhangen, waaraan een patroon gewoonlijk niets kan doen.
regelt zich daarnaar het tarief der loonen.
Eveneens is het onverstandig kinderachtig dom, ms
haast zeggen tegenover den beladen werkman den onbez"r
werkgever te stellen. Voor wie beter doordenkt, lijdt net
twijfel, dat menigmaal de werkman des Zaterdags onbezet?!
zijn weekloon naar huis gaat, terwijl de werkgever voortm
bezwaren en lasten blijft zitten, 't Is er vaak meê, »ls
dienstboden in betrekking tot de heeren en vrouwen
zit de zorg op de canapé, terwijl de onbezorgdheid inde»'
rondhuppelt.
Niet minder is het onverstand en dit is een °n
onverstand allen die hooger geplaatst zijn of tot
gegoeden behooren, zoomaar gezamenlijk ten toon tcstc
ellendelingen en boozen en al het goede, dat van hen o
i 4. j i 9 L„j„olinZ»
zwart te maken, door het toe te schrijve'n aan bedoeling
lafhartig of laag zijn. Onwaarheid en onrecht is het s'tjj
dien men, wat van enkelen geldt, zoo maar voetstoots n'
tot allen. Die zegt„Er zijn rijken, die ellendelingen
spreekt waarheid. Maar die zegt: „Zoo zijn al de nj*e
liegt. Evenzoo spreek ik waarheid, als ik zeg: ,i^r Z1J0]
de werklieden luie en liederlijke kerels." Maar het i»
heid; „Zoo zijn al de werklieden".
4
vmcu'jum