Merdtacliiigfliiizeiiil Mart
Zondag, 15 September 1389.
33ste Jaargang. Uo. 2333.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHAGlilï, Laan, 15, 5.
Gemeente Schagen
11 e ken H makingen.
Roman van HERMANN HEIBERG.
Wordt Vervolgd.
SCHAGER
AIltlECl Hi
COURANT.
ie- k LainlM
Pit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
ag avond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
fENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dog vroeger.
Ar®?
s.eo.
Prijs per jaar f3.Franco per post
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEHTENTIÊN van 1 tot 5 regels f0.75j iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
|)e Burgemeester der gemeente Schagen
Gezien art. 23 en 29 van het Politiereglement dezer gemeente
"Verleent vergunning
aan de tappers, om op Dinsdag, den 17en September, a. s. na
beietten tijd te mogen tappen, muziek te laten maken en dans
partijen te doen plaats hebben.
Schagen, 13 September 1889.
De Burgemeester voornoemd a./i.,
W. A. HAZEU Weth.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet op art: 89 a
,an het politieregtement dier gemeente brengen ter algemeene
kennis
a. het is, in het belang der openbare veiligheid op Dinsdag den
17en September a. s., verboden, in de kom der gemeente anders
dan S t a p v o e t s te rijden.
de rijtuigen welke op dien dag, de afgesloten harddraversbaan
op de Gedempte gracht moeten overgaan, zullen op die baan
steeds rechtsaan moeten houden. De bestuurders of gelei
ders gedragen zich verder stipt naar de aanwijzing der aldaar
aanwezige politie.
Overtreding wordt gestraft met eene boete van f 5.
Schagen, den 13en September 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. A. HAZEU Weth.
de Secretaris,
DENIJS.
81.)
NEGENDE HOOFDSTUK.
Böhm's woorden hadden toch in zooverre invloed op Anna»
lat zij hare koelheid een weinig liet varen. Zij wendde zich
tp zijn verzoek naar hem toe, keek hem met een vriendelijker
blik aan en zeide vrijmoedig:
»Het gaat niet, mijnheer Böhm, het is onmogelijk, dat ik
we vrouw word. Ik zeide het u reeds vroeger, en ik ben geen
ünd, dat handelt volgens zijn luimen en niet weet, wat het
loet. Maar ik wil u toch zeggen, dat ik niet ongevoelig ben
en het goede, het eerlijke in u waardeer. En zoo wensch
ik u van harte toe, dat gij eene levensgezellin moogt vinden,
met wie gij de jareD, die u nog bescheiden zijn, in geluk
moogt doorbrengen. Ik zal mij er werkelijk hartelijk over ver
heugen, wanneer gij uw vrijgezel-leven vaarwel zeggen en een
gepast huwelijk sluiten kuntWij zijn ook te veel ver
schillend in leeftijd. Ik kon wel uw dochter zijn en gij
mijn vader, mijnheer Böhm Ik, ik, herhaal het
n! zal nimmer uwe vrouw worden, maar ik zal ook nimmer
tergeten, hoeveel goeds gij ons bewezen hebt. Hebt gij ooit
6 wf aan a's vriendin, reken dan ook op mij. Ziezoo,
Iu eh ik u alles gezegd, en klinken wij met elkander op
°hze goede vriendschap
J mejuffrouw Anna Wanneer gij zoo spreekt, wanneer
Pl zoo vriendelijk zijt, riep Böhm vol geestdrift uit, en
«taalde werkelijk een warm gevoel uit de oogen van den
lei?' °°k Behoefte had aan liefde, doch die nooit genegen-
l lad ontmoet, omdat de hardheid van den strijd om het
.^'aan llem njej. to£ bezinning had laten komen, dat er nog
s anders bestond dan pakjes thee, zaken, geld, werken en
la en' //t'an zou ik voor u nederknielen en uwe handen
j Sen' Neen, neen Wanneer gij niet mijne vrouw wilt wor-
een andere wil ik niet
?ah°tn J'uist deze woorden had gesproken, keerde vrouw
Mik'^aar raoPs teru?» wierp een snellen, onderzoekenden
en deu> zette het kleine beest in den hoek der sofa
Büh'011 Z'C^ een Bowle in.
j0Qr" 'lad er wel een klein gedeelte van zijn vermogen
»as ^?even» wnnneer zij niet juist nu weder in de kamer
°??en- Bij knipte herhaaldelijk met duim en wijsvinger,
stoe] k' PPen even aan zijn glas, leunde achterover in zijn
*enVk Z'CB weder voorover en fronste van tijd tot tijd de
grauwen.
en ger^r?C^tt® °ok nog de oude vrouw een teeken te geven,
W teV*l zenuwacBtige onrust, als zij, in plaats var
ïen ]a ^are Blikken voortdurend op den hond ri
Dam zijn f°evlucht tot geluiden. Een «hm,
weerklonk herhaalde malen achter elkander, alsof
van naar
richtte.
Oproep aan het IVeclerlandsclie Volk:!
Antwerpen, 10 September 1889.
LANDGENOOTEN
Een noodkreet stijgt op van de Scheldeboorden Die kreet,
hij is eene angstige dringende bede om hulp en erbarmen
Eene kruitontploffing die Antwerpen op zijne grondvesten
deed schudden, herschiep onze dokken, aan vreedzame werk
zaamheid en handel gewijd, in eenen vuurspuwenden, dood en
verderf aan brengenden kraterTal van lijken, in stukken
van een gereten, bedekten den bodemhouderde gezinnen van
man, vrouw, zoon of dochter beroofd, zijn aan de grootste
ellende ten prooikleine kinderen staan troosteloos bij de roo-
kende puinhoopen, die vader, moeder broeder en zuster bediel-
ven en die de arme kleinen in ééne seconde tijds tot weezen
maaktenvrouwen staan, van alles beroofd in wanhoop voor de
treurige overblijfselen van wat haar eens eene geluk en tevreden
heid ademende woonstede was, of loopen in vertwijfeling rond
om onder de zakken vol overblijfselen van medemensciien, naar
iets te zoeken waaraan ze man of kind zouden kunnen herken
nen mannen, vrouwen en kinderen, nog gisteren krachtig
en gezond zwoegende om een schamel stukje brood te verdienen,
liggen met de afgrijselijkste wonden overdekt en vreeselijk ver
minkt in de overvolle gasthuizen en smeeken kermend om hulp
voor hunne van alles beroofde betrekkingen
LANDGENOOTEN!
Klein is Noord-Nederland, klein is Zuid-Nederland maar
gróót is de solidariteit tusschen de kinderen vau denzelfden
hem iets in de keel zat. Nu hief de oude vrouw het hoofd
op en zeide«een glas water, mijnheer Böhm, mijnheer
Böhm
Maar verder kwam zij niet; zij zag zijne blikken en bewe
gingen, verstond hem en gaf door gebaren haar leedwezen te
kennen, en zette een gezicht waarop duidelijk stond te lezen:
«het spijt mij zeer voor u, maar hoe kon ik dat ook weten"
Toen zij nu opstond eu met groote onhandigheid eenige op
Anna gemunte woorden bromde tot verklaring waarom zij zich
zooeven verwijderde, nam het jonge meisje, die niettegenstaande
zij ijverig zat te naaien, alles toch had gadegeslagen, het woord
en zeide: «Gij neemt mij niet kwalijk, wanneer ik te bed ga?
Ik ben niet goed, en ook zoo vreeselijk vermoeid, dat ik ter
nauwernood mijn oogen open kan houden. Niet waar, mijnheer
Böhm, gij duidt mij dit niet euvel?"
Hierna stond zij op, pakte haar goed bijeen en stak hem
met haar gewone, kalme gelaat, de hand toe.
«Heden, op den geboortedag, mejuffrouw Anna?" smeekte
Böhm en keek begeerig naar het slanke meisje, dat in hare
frissche schoonheid met het donkere haar, de lange zwarte
wimpers en de buigzame leest er heden buitengewoon lieftallig
uitzag.
De van wijn verhitte en niet minder door zijn fantaisie op
gewonden man verloor geheel en al zijne bedaardheid. In plaats
van de aangeboden hand te vatten, plukte hij aan zijn zakdoek,
trad op Anna toe, legde zijn arm om haar middel en fluisterde:
«Een kus tot afscheid, mejuffrouw Anna, een enkele, heden op
den geboortedag. Niet waar, lieve vriendin ging hij voort,
zich tot de oude vrouw wendende. «Een kus is toch geen
misdaad
Anna boog zich achterover en schudde heftig en afwerend
het hoofd. Nu stootte Böhm, die, in plaats van zich bedaard
te houdeu, zijn verliefde aanvallen herhaalde, tegen tafel, bracht
die met de daarop staande voorwerpen, de bowle, de glazen en
borden, in zulk een gevaarlijken stand, dat het een en ander
met luid gerinkel cp den grond viel.
Nu sprong de hond, als een bezetene, van de sofa, stormde
blaffend op Anna los, en de oude vrouw begon luide te schreeu
wen. Maar Anna, die op dat alles niet lette, schudde Böhm
met kracht van zich af en vluchtte naar een hoek van de kamer.
Böhm wist eerst niet recht hoe hij het had, maar toen hij
eindelijk naar Anna rond zag, bemerkte hij dat zij het vertrek
had verlaten. Als later de oude vrouw haar riep en de deur
van haar kamertje wilde openen, vond zij deze gesloten. Zij
gaf Böhm toen kennis van den stand der zakeu, deze fronste
de wenkbrauwen en, vertoornd op zich zeiven, schudde hij
herhaaldelijk het hoofd.
Nadat hij heen gegaan was, klopte vrouw Palzok weder aan
de deur van Anna's slaapkamer en riep haar dochter bij den
naam. Tot hare verbazing werd die nu terstond geopend.
«Hoe, gij zijt nog op en wakker?" vroeg de oude vrouw
verward.
Het meisje boog het hoofdzij antwoordde met, zij was aan
velerlei gewaarwordingen ten prooi. Zij gevoelde zich grenzen-
loos ongelukkig. Deze avond had haar op nieuw geleerd, hoe
Nederlandschen stamEn gróót vooral daar waar het geldt
«helpen in nood"
Dat toonde Vlaanderen steeds waar overstrooming of ramp
ons Vaderland of de koloniën teisterdeDan bestonden er voor
het Vlaamsche land nooit grenzen tusschen België en Nederland
goud stroomde dan steeds van de Schelde naar de Maas- en
Rijnboordengoud, met milde hand gegeven om den Neder
landschen broeder ter hulpe te komen. Vóóraan stond daarbij
dan Antwerpen met de vlaamsche steden "en dorpen van het
aloude Zuid-Nederland
Vooruit dan Nederlanders, groot en klein, rijk en arm 1
Vooruit in dichte drommen! De Engel der Weldadigheid wenkt
U van uit onze Scheldestad Ze roept U op tot het vervullen
van den heiligen broederplicht der erkentelijkheid ze roept U
op tot weldoen aan broeders eu zusters die, waar het er op
aankwam wel te doen, nooit jegens U te kort schoten
Vooruit, ter bestrijding van den nijpenden nood, d&ur waar
zooveel ellende te verzachten is 1
Aan U, Nederlandsche Pers, de taak om onze roepstem te
doen hooren in stad en land, bij groot en klein en Uwe
kolommen voor inschrijvingen te openen
Burgemeesters en overheden van Nederlandsche gemeenten,
Vereenigingen van Weldadigheid, mannen van goeden wil in
den lande, vormt Commissiën ten einde der zwaar beproefde
zusterstad ter hulpe te snellen Dat groot en klein, arm en
rijk, een ieder naar zijne krachten bijdrage om hulpe te bieden
waar die zoo dringend noodig is
Het bestuur der Ilollandsehe Club te Antwerpen dat tijdens
de overstroomingen in Holland, en vooral bij de verschrikke-
weinig zij met hare ernstige levensbeschouwingen in deze om
geving paste.
Zij vond bij hare moeder geen steun, geen bescherming, en
in plaats van haar te achten, moet zij zich over haar schamen.
Maar dat was het niet alleen. Dag uit, dag in kreeg zij
een knorrig gezicht en allerlei berispingen. Haar moeder had
van haar karakter geen begrip, ja, zij was tot warmere gevoe
lens niet in staat. Eten, drinken, slapen, met de onbeschaafde,
meest ruwe buren kletsen, zicli opschikken en met mannen
coquetteeren, dat was haar levens- a.b.c. Een pikante geschie
denis, welke zij s'morgens in de couranten las, hield haar meer
bezig dan haar dagtaak. Zij bekommerde zich weinig om de
vraag, waarvan zij in het vervolg moest leven. Daarvoor zorgde
Anna wel, en wanneer die eenmaal trouwde en dat kou
het schoone meisje niet misloopen dan zou zij ook wel
geen gebrek lijden.
Dit meisje met haar ernstig gemoed, het gestrenge plicht-
ge voeg en het zedelijke karakter, hoorde inderdaad in eene
andere omgeving. De tegenstrijdigste gedachten bestormden
haar op dezen avond en hielden haar geest nog bezig toen
haar moeder reeds lang in diepen slaap lag.
Zij overlegde op welke wijze zij hare plichten als dochter
nakomen en toch voor haar zelve een tehuis inrichten kun
nen zou. Ongetwijfeld zou haar moeder zich tegen haar plan
verzetten, haar een hardvochtige zelfzuchtige dochter noemen,
ja, haar zelfs onzedelijke beweegredenen toeschrijven. Maar
Anna had ten slotte toch alleen te beslissen, daar het bestaan
van haar moeder geheel van haar afhing.
Zij besloot Klara Steidel te raadplegen. Misschien was het zoo
in te richten, dat bij de verandering van woning tegelijk aan
haar verlangen kon voldaan worden. Anna's eischen waren
slechts gering en misschien misschien was het onder de
gegeven omstandigheden wel denkbaar, dat Böhm besloot, vrouw
Palzok als huishoudster te nemen. Wanneer dat evenwel niet
het geval was, dan zou er nog wel een kamer zijn te huren,
waar zij wonen en het zich gemakkelijk maken kon.
Na het voorval van heden wilde Anna niet langer bij hare
moeder blijven inwonen. Haar moeder gat haar prijs aan be-
leedigingen, in plaats van haar te helpen en te steunen in den
moeielijken strijd om het bestaan.
Aangezien zij van alle levensgenot, van elke afwisseling en
van elke uitspanniug afzag, mocht zij toch wel verlangen, na
den arbeid rust en een eenig warmte voor het hart te vinden
Bij haar moeder gaf het slechts knorrige gezichten en huwe
lijksplannen aanhoudend geklach en ontevredenheid, en nooit
een vriendelijk, nog minder een hartelijk woord.
En daarbij dacht Anna dan ook weder aan Alexander von
Arnim en de langzamerhand kalmer geworden gedachten namen
nu een nieuwe richting. Het hart sprak luide en krachtig, en
ten laatste verviel zij in een zacht geween, omdat het noodlot
haar ook nog deze zoo geheel hopelooze liefde in het hart
gelegd had.
Eerst tegen den morgen sliep zij in, en toch was zij reeds weder
vroeg op en op weg, om zich aan haar arbeid te begeven.