Donderdag, 12 December 1839.
il ©WSf
33ste Jaargang. No. 2358.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
7de V 0 LKS-TEL L I N G.
Uitgever: J. WINKEL.
jOureau: SCHAGKÏ, Laan, D, 4.
HTation ale Militie.
OPROEPING
y
II
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 'a middags 12 ure, worden ADVEE-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
IN"GEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
(Wet van 22 April 1879, Staatsblad N°. 63).
(Koninklijk besluit van 21 Augustus 1889, Staatsblad W°. 108).
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter alge-
meene kennis, dat dit jaar zal gehouden worden de 7de alge-
meene tienjaarlijksche volkstelling.
Deze heeft ten doel de aanwijzing van allen die te middernacht
tusschen 31 December 1889 en 1 Januari 1890 hunne werkelijke
woonplaats binnen Nederland hebben.
Deze allen worden aangewezen, onverschillig of zij op genoemd
tijdstip in hunne woning al dan niet aanwezig zijn.
1 Ook worden aangewezen zij die, zonder werkelijke woonplaats
binnen Nederland te hebben, op genoemd tijdstip aldaar aan
wezig zijn.
Omtrent deze allen moeten de opgaven verstrekt worden, die
gevraagd worden op kaarten, die tusschen 26 December 1889 en
1 Januari 1890 zullen worden rondbezorgd, en dadelijk na Nieuw
jaar zullen worden teruggehaald.
Door of voor ieder moet aan zijne woning worden ingevuld:
eeno WITTE KAART (voor een man of jongen)
of eene BRUINE KAART (voor eene vrouw of meisje).
Bovendien moet door of voor ieder aan de woning waar bij
tijdelijk aanwezig is, ingevuld w orden
eene GROENE KAART (voor een tijdelijk aan
wezigen man of jongen)
of eeno ROODE KAART (voor eene tijdelijk aan
wezige vrouw of meisje).
Het hoofd van ieder gezin of de bestuurder van iedere instelling,
•gebouw, gesticht of schip, waar de kaarten worden bezorgd, is
verplicht voor de behoorlijke invulling zorg te dragen.
DEZE ZORGE ER DUS YOOR, DAT AAN DEN TELLER,
iWANNEER HIJ DE KAARTEN BEZORGT, WORDE OPGE-
iGEVEN HOEVEEL WITTE, BRUINE, GROENE OF ROODE
Roman van MORITZ VON REICHEN BACIL
1.) EERSTE HOOFDSTUK.
De waggondeuren worden gesloten, de bel luidde voor do
derde maal.
Uit het deurraampje van een „eerste klasse" boog zich een
blonde vrouw en keek van onder den witten, kanten sluier spiedend
rond naar de uitgangen van het stationsgebouw.
„Dus toch niet", fluisterde zij en drukte zich in den hoek van
den wagen. Daar werd de deur van den waggon opengerukt, een
heer sprong op de trede. „Spoedig, spoedig 1"
Een hoedendoos en een handkoffer vlogen in de coupé. De deur
werd gesloten, de trein zette zich in beweging en de jeugdige heer,
die nog zoo in het laatste oogenblik was gekomen, zat tegenover
de jonge dame in de „eerste klasse".
„Dus toch", zeide bij met een vroolijk lachje. Daarna ging hij
staan. „Mijn waardste, ik heb de eer u te melden, dat mijn verlof
beden begint."
Zij sloeg den blik tot hem op. „Dus zóó ziet mijnheer de luite
nant von Roven er in burgerkleeding uit!"
Hij ging weder zitten.
„Dat is alles wat gij mij te zeggen hebt, nadat ik bijna het
Jnmogclijke mogelijk gemaakt heb, om nu hier te kunnen zitten?"
„Wat wilt gij! Tot dank daarvoor richt ik al mjjne aandacht
>p uw persoon en erken, dat gij er in burgerkleeding even goed
litziet als in uniform. Dat is eene loftuiting, die men niet geven
tan aan al uwe kameraden."
„Houdt gij mij voor ijdel?"
„O, voor niet ijdeler, dan het een heer der schepping toekomt."
Hij zw?eg ontstemd en keek door het portier-raam.
Gedurendo eenige minuten zwegen beide.
De dame zond vurige blikken van onder de lange, gouden wim-
)ers tot baren vis-i-vis, maar de luitenant in burgerkleeding biold
ïardnekkig zijn gelaat afgewend.
„Frits!" klonk het eindelijk op zachten, smeekenden toon van
le roodo lippen der dameen nu wendde ook Frits Roven weder
'-ijn schoon, blond gelaat naar zijne reisgenoot en zeide:
„Dat klinkt ten minste beter, dat is dan toch een verstandig
woord tot ontvangst, al is het ook slechts mijn naam maar
bet is een feit, niemand kan mijn prozaïschen naam op zulk een
soeten toon uitspreken als gijhij klinkt letterlijk dichterlijk."
„Bespot den naam niet, ik vind hem mooi."
„Werkelijk?" Hij greep baar hand en drukte er een langen
'is op. „Angela ik mag u zoo toch noemen, ja?"
Zij keek hem lachend in do oogen.
«Zeg mij, Angela, hebt gij mij vorwacht
«Eerlijk geantwoord, ja, ik verwachtte u."
Hij bracht haar hand onstuimig aan zijn lippen.
«Maar," ging zjj lachend voort, „toen gij niet kwaamt, dacht
goed zoo."
«Angela 1" riep hij vol verwijtmaar zij lachtte hem weder toe.
KAARTEN ER IN UE WONING NOODIG ZIJN.
Overtreding van de voorschriften betreffende de volks-telling
wordt krachtens art. 20 der wet van 15 April 1886, (Staatsblad
No. 64), gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of
geldboete van ten hoogste honderd gulden.
De nauwkeurige, door de volks—telling te verkrijgen kennis
der bevolking is eene zaak van algemeen belang. Tot het
verkrijgen dier kennis is noodig, dat alle vragen op elke kaart
met de meest mogelijke nauwkeurigheid en volledigheid worden
beantwoord.
Op verzoek der Regeering noodigen Burgemeester en Wet
houders allen met aandrang uit, door nauwkeurige en volledige
invulling der kaarten tot het welslagen der volks-telling mede
te werken.
Schagen, 3 December 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. II. BEELS.
De Secretaris,
DENIJS.
tot de inschrijving voor het jaar 1890, volgens de
wet van 19 Augustus 1861, (Staatsblad No. 72.)
Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet hebbende
op het bepaalde bij Artikel 19 der wet op de Nationale Militie
van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), herinneren bij
deze de belanghebbende Ingezetenen, aan hunne verplichting
tot het doen van aangifte voor den dienst bij de Nationale Militie,
met verwijzing naar het bepaalde bij de artikelen 15 en 20,
alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende:
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle
„En toen gij eensklaps tegenover mij had plaats genomen,
toen was ik geschrikt, verheugd ach, ik weet het zelf
niet goed 1"
Nu zat hij naast haar en zij lachtte nog altijd.
„Geschrikt en toch verheugd?" herhaalde hij. „Angela, mag
ik voor mij dat zoo gunstig uitleggen, als ik dat wel zou willen
„Hot is een groote dwaasheid, dat gij uw verloftijd tegelijk hebt
genomen met mijn kunstreisje, en wij zouden beiden iets verstan-
digers hebben kunnen doen
„Iets verstandigers Maar moet men dan juist altijd verstandig
zijn
Zij zuchtte.
„Men moest wel, maar men wil echter cok eens gelukkig zijn
en het spreekwoord zegt immers reeds; dat het geluk met de
dommen is."
„Laten wij dan dom en gelukkig zijn
„Omdat het toch slechts een droom is," zong zij.
En hij sloeg den arm om haar heen en herhaalde:
„Omdat het toch slechts een droom is!"
Station na station vloog voorbij, en uur op uur verstreek.
De reisgenooten in de „eerste klasse" bemerkten het ter nau-
wernood.
Eindelijk vroeg Angela
„En wanneer moet gij bij uwe ouders zijn, Frits?"
„Morgenavond word ik verwacht."
„Hoe jammer, ik heb tot overmorgen tijd, daar ik eerst Don
derdag te Weenen optreed."
„Had ik dat maar geweten
„Het is ontzettend verveleud bij uwe ouders op bet land,
niet waar
„Wat wilt gij s Ik ben evenwel tehuis en mijne ouders zijn
zoo buitengewoon goed voor mij."
Zij haalde de schouders op.
„Neen", riep hij levendig uit, „zeg niets tegen mijne ouders
en bet oude, lieve nest, vanwaar ik alstam dat gaat mij aan
het hart."
Zij lachte.
„Frits, Frits! Dat gij zoo sentimenteel zijt! Maar dat staat u
goed en ik mag u er te liever om. Wanneer wij daardoor
maar niet een gelieelen dag verloren een geheelen dag van
domheid en van geluk!"
„Het is waar maar mjjne ouders verlangen zoo zeer naar mij!"
Zij sloeg den arm om zijn hals.
„Voorloopig willen wij er nog niet aan denken. Het heden
behoort ons immers nog
TWEEDE HOOFDSTUK.
Mijnheer von Roven, de vader, stond tegen den stijl van de
poort van zijn landgoed, keek af en toe verkennend naar den
straatweg en luisterde tegelijk naar do mededeeling van zijn rent
meester.
„Het helpt niets, mijnheer, maar wij moeten de loonen ver-
hoogen, anders loopen al onze arbeiders naar onze buren, waar
zij meer krijgen, en dan kunneD wij niet eens den oogst bergen.
„Vorhoogen en altijd weer verhoogenEn daarbij daleu de
OtlRANT
in- Mlmlfl.
Prijs per jaar f3.Franco per post 3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÏ3N van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
mannelijke ingezetenen, die op den eersten Januari van het jaar
hun 19de jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
lo. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn
beiden overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de Wet van
28 Juli 1850, (Staatsblad No. 44).
2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, gedurende de
laatste achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januari
van het jaar der inschiijving in Nederland verblijf hield;
3o. Hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al
is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binneD het Rijk ver
blijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreomdeling behoorende
tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den verplichten
krijgdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplich
tigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen
Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is ver
plicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te gaven
bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de inschrijving
volgens Art. 16, moet geschieden.
Art. 16. De inschrijving geschiedt:
lo. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of,
is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de
voogd woont
2o. Van een gehuwde en van een weduwnaar in de Gemeente
waar hij woont
3o. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
is, in de Gemeente, waar hij woont
4o. Van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlan
der, dio ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont,
in de gemeente, waar zijn vader ot voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven
lo. De in een vreemd rijk achtergebleven zoon van een inge
zeten, die geen Nederlander is
2o. De, in een vreemd Ri)k verblijf houdende ouderlooze zoon
graanprijzen van jaar tot jaar. Waarop zal hot ten slotte uit-
loopen, Zöllner Nu, wanneer het niet anders kan, moeten wij
even goed betalen als de anderen I" Hij keek weder naar de
landstraat.
„En dan wilde ik u ook er aan herinneren, dat het hoog tijd
is, te beginnen met de herstelling van den schaapstal, het dak
valt het vee anders nog op den nek. En ten laatste komt ook nog
de locomobile gij weet, dat wij die als gebruikt gekocht heb
ben, en zij werkt nu volstrekt niet meer. Wanneer u misschien
nog voor hot begin van den oogst een nieuwe dorschmachine
wildet bestellen
„Houd op, Zöllner, ik weet niet, van waar ik het geld voor
dat alle s moet afnemen! Nu, wij zullen zien wat moet, dat moet."
„Ja, mijnheer, ik denk er ook wel over na, hoe wij de koston
van administratie van het landgoed ten beste kunnen beperken
de tijden zijn slecht voor den landbouw."
„Het is waar, mijn oude Zöllner, men moet zich bekrimpen."
De grijze ambtenaar keek naar zijne met stof bedekte laarzen.
Hij scheen nog allerlei op het hart te hebbeD.
„Is er nog iets vroeg do heer von Roven.
„Jakob vertelde, dat u in onderhandeling waart met graaf
Hochfeld, over den vosruin," begon de oude dienaar.
Mijnheer von Roven knikte mot het hoofd.
„Ja, voor den jongenheer. Weet gij iets ongunstigs van het
paard
„Dat niet, mijnheer, maar wanneer het mij vergund is, mijn
gevoelen to zeggen: het paard is te duur
„Maar een prachtig beest, Zöllner, bijna volbloed, en een loop,
ik zeg u, dat mijn zoon er parade mede zal maken."
„De burgemeester, Müller, heeft ook een rijpaard te koop."
„Dat weet ik, maar dat dier komt in geen vergelijking met
den vosruin."
„Ik zag het paard laatst het is een schoon, prachtig dier
„Hm 1 Zöllner, gij weet het, voor mijn zoon kunnen wij slechts
het allerbeste gebruiken. Zulk een jong officier in Berlijn, bij dien
moet alles chic en kranig zijn. Ik zal morgen met mijn zoon daar
heen rijden en den ruiuvos gaan zien." Hij keek op zijn horloge.
„De trein moet bijzonder laat zijn, mijn zoon kon reeds hier wezen."
„Heeft u nog iets te bevelen, mjjnheer
„Neen, waarde Zöllner, ik dank u."
Met een ernstig gelaat ging de bejaarde ambtenaar heen, en
mijnheer von Roven begat zich naar zijn huis.
„Karla!" riep daarbinnen een stem, „Karlal" Dadelijk daarop
verscheen mevrouw von Roven in de huisdeur en riep nogmaals
„Karla! Waar steekt het meisje nu weer, ik zoek haar overal,
maar zij is er nooit, wanneer men haar noodig heeft," klaagde
mevrouw tot mijnheer von Roven, zoodra hij dicht genoeg bij
haar was, om door haar verstaan te kunnen worden.
„Ik geloof, dat ik haar zooeven juist naar den rozengaard zag
gaan,""antwoordde hij, „Wat wilt gij toch van haar?"
„Zij moet een bouquet op Frits' kamer breigeD, zij kon er
zelve toch ook wel om denken maar zij denkt aan niets."
„Bestel er dan ook een bij den tuinman."
„Neen, niemand kan een vaas zoo prachtig met bloemen
maken als Karla, en Frits ziet zoo veel schoons in Berlijn,
op
dat