De Arme Dicliter.
Donderdag, 23 April 1391.
35ste Jaargang. No. 2500.
Gemeente Schagen.
BS e k e ii d ui a k i a g e n.
JACHT EN VISSCHERIJ.
M A R K T W E Z E N.
Binnenlanclsch Nieuws,
Schagen, 22 April 1891.
WORDT VERVOLGD-
SCHAGËR
COURANT.
ie- L
ia!
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
d ag avond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: SCHAGERf, Laan, D, 4.
Pry» per jaar f3.Franco per poet 8.60.
Afzonderlijke nummer» 5 Cent».
ADVERTENTIÉN ven 1 tot 5 regel» fO.25; ieder» regel meer iet»
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend
De Burgemeester der gemeente Schagen, brengt
ter kennis van de ingezetenen, dat de aanvragen
ter bekoming van jacht- en vischacten en van
kostelooze vergunningen tot uitoefening der
visscherij voor het seizoen 1891/92 ter Secretarie
voor de belanghebbenden ter invulling verkrijg
baar zijn, dagelijks, Zon- en Feestdagen uitge
zonderd, des voormiddags van 9 tot 12 ure.
Schagen, den 10 April 1891.
De Burgemeester voornoemd,
C. H. EEELS.
Burgemeester en Wethouders van Schagen,
brengen ter algemeene kennis, dat vergunning
voor de uitoefening van den kleinhandel in ster
ken drank is verzocht, door Jacobus Adri-
anus Thomas z, voor perceel No. 81, van
wijk E, aan de Loet alhier.
Schagen, den 17en April 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS,
de Secretaris,
DENIJS.
Roman van AUGUST N I E M A N N,
5.
Eerste deel.
TWEEDE HOOFDSTUK.
„Gij ziet nu weder eens, beste Wilibald",
antwoorde mevrouw Frieder ike op het filosofisch
betoog van haren heer gemaal, „welk een voor
recht het is, in goed gezeldsehap te verkeeren."
„Hoezoo?" vroeg mijnheer Spracker. „Heb ik
iets gezegd omtrent goed gezelschap?"
„Dat het bij u bij de Birkbausens zoo goed
bevallen is, komt ook hierdoor, dat gij daar in
een kring van heuscb voorname meuschen zijt
geweest, gelijk ons dat in Berlijn ontbreekt. En
dat wilt gij toch niet ontkennen, dat eerst de
omgang met waarachtig gelijk ontwikkelde vrien
den aan het loven zijne bekoorlijkheid verleent.
Of gij in een groote dan in een kliene stad leeft,
daarop komt het minder aan. Er bestaan nu een
maal zekere eigenschappen, welke men met geld
niet kan koopen. Er zijn menschen, die de kunst
verstaan, aangenaam te leven, en er zijn men
schen die deze kunst niet verstaan en baar ook
niet loeren trots al hun geld, zoodat hunne
schatten hen tot niets nnt zijn. Dat weet gij
ook zeer goed."
„Maar, Friederike, maar, lieve Friederike 1 Wat
zijn dat nu voor zonderlinge opmerkingen Ont
breekt ons een kring van waarachtig voorname
lieden? Wie zijn er dan eigenlijk waarlijk voor
name lieden Zijt gij dan misschien van meening,
dat titel en rang en dergelijke uiterlijke fraaiig
heden, de waarde van den menscb uitmaken
Daarvoor zijt gij toch cene te verstandige vrouw.
Hot leven in de zoogenaamde voorname wereld
verschaft geen innerlijke bevrediging. Dat ijdele
drijven, dat jagen nsar genot baart geen vol
doening aan het hart. Op de inuerljjke waarde
van den menscb komt het aan, of hij gelukkig
is. Wie zijn taak volbrengt, wie iets schept, wie
zijne medemenschen ten nutto is, die vervult zijn
levensdoel en
„Ik bid u, Wilibald, houd mij van uwe preeken
verschoondriep mevrouw Spracker ongedul
dig uit. „Ik ken deze spreekwijzen en weet, wat
er achter steekt."
„Preeken! Hoezoo? Spreekwijzen! Wat wilt
gij daarmede zeggen Wilt gij loochenen, dat
het maatschappelijk leven der zoogenaamde voor
name menschen een ïjdel drijven is? Men tooit
zich voor zijne vijanden meer dan voor zijne
vrienden; ijdelbeid is de drijfveer, en hoe menigeen
gaat boven zijne geldelijke krachten, alle. n om
eene ingebeelde plaats onder zijue bekenden in
te nemen. Daar willen de lieden schitteren/voor
al de dames. Zij trekken de nieuwste japonnen
Burgemeester en Wethouders van Schagen,
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat,
wegens den invallenden Hemelvaartsdag,
de wekelijksche Donderdagscbe markt, zal ge
houden worden op Woensdag, den 6en
Mei a.s.
Schagen, 21 April 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS.
de Secretaris,
DENIJS.
Zondagavond 1.1. gaf Sckagen's Mannen
koor Euterpe, onder leiding van haren Direc
teur, den heer Jb. Det.ijs Jz., in het Noord-
Hollandsch Koffiehuis alhier, voor dit seizoen
haar laatste concert, over den uitslag waarvan
het ruimschcots tevreden mag zijn.
Het programma, door ons in een vorig num
mer medegedeeld, bevatte technisch zeer moei
lijke nummers, o. a. Psalm 8 van Richard Hol,
waarvan de uitvoering in velerlei opzicht ver
dienstelijk was.
Het slotnummer Soldatenkooruit de
aan, alleen om hare vriendinnen te overbluffen.
De een wil in het geven van gastmalen weer de
eerste zijn. En hoe is het met het reizen De
menschen gaan eerst naar Marienbadof Karlsbad,
welk geld, het zij ter loops opgemerkt, zij konden
besparen, met dagelijks thuis zeer sober te eten
dan gaat men naar een of andere boschrijke streek
in Thüringen, daarna naar het Starnbergermeer en
Chiemsee, later naar de Noordzee of de Oostzee
en dat doen zij alleen, om des winters op hunne
partijen te kunnen vertellen waar zij geweest zijn.
Zoo iets is in de eerste plaats meer afmatting
dan ontspanning, maar het is ook ijdele pronke
rij. Wij maken ook ons reisje, maar wij gaan
kalm naar Zwitserland en daarm.de basta. Eeu
voedzaam maal bekomt beter dan vijf gerechten
van zoet en znur. Dat alles is dwaasheid, beste
Friederike. Wij zouden het heel wat beter kun
nen doen dan menig ander, maar wij doen bet
niet, omdat wij er geen behagen in scheppen, eii
ook om een goed voorbeeld te geven, want een
elk mo-t ook denken aan het voorbeeld, hetwelk
hij een ander geelt. Een paar oprechte vrienden,
met wie men vertrouwelijk kan pralen, zijn be
ter, dan een groote zwerm kennissen, die zich
ieder op zijn beurt te goed doen. Dat zult gij
toch moeten toegeven."
„Gij wilt mij nu eenmaal niet verstaan, Wili
bald. Gij verdraait mijne woorden en mijne ge
dachten. Wij spraken over de Birkbausens, en
gij kunt toch van hen niet beweren, dat zij zich
overgeven aan ijdele vertooning en gcurmakerij.
Ik wil volsirckt niet iets zeggen van onze beken
den en vrienden. Het zijn allen brave lieden, en
als men niet kan krijgen wat men verlangt, moet
men verlangen wat men kan krijgen. Maar waar
om het u bij de Birkbausens zoo goed bevallen
is, dat is, omdat gij daar een werkelijk goed
gezelschap bebt aangetroffen.*
„Friederike, Friederike Of mijn zwager gene
raal is en of hij adellijk is, dan of hij een eeu-
voudig handwerkman ware, dat doet er in mijne
oogen niets toe, wanneer hij maar een vereerens-
waardig m.nscb is. Eq of ik bij hem geheimra
den heb ontmoet of niet, dat is voor mij van
gecnerlei waarde ten opzichte van mijne aebting."
„Ik weet het immers bij ondervinding, Wilibald,
dat gij altijd uw redenen hebt en aan woorden
ontbreekt het n niet! Hot is u eenmaal zoo
het is altijd zoo geweest en zal ook wel steeds
zoo blijven, dat wij geen goed gezelschap hebben.
En voor mij is dat nu wel van weinig belang,
maar voor Oabriele betreur ik het toch."
„Ik geloot, dat gij in groote dwaling verkeert,
Friederike. Ik zou wel wenschen, dat gij zeer
dikwijls met zwager Birkhausen verkeerdet. De
eenioud in zijn huis, de gezondheid zijuer grond
stellingen, zijn de oorzaak, dat het mij bj) hem
zoo goed is bevallen. Mijn zwager deelt mijne
inziebten. Hij is evenals ik een vijand van alle
opgeblazen wezens. Ik dacht dat de dag vau
Heiligerlee Cantate van R. Hol, werd met zoo
veel aplomb en nuanceering gezongen, dat een
Da Capo daarvan werd verzocht.
Het progr. werd geopend met een zeer ver
dienstelijk en accuraat uitgevoerde quatre-mains
voor piano, Septuor (Adagio) van L. v. Beet
hoven, waarvoor de dames T. Vader en T. Rogge
veen den bijval van het auditorium verwierven.
Mejuffrouw C. de Goedevan Schagerbrug,
werd vooral door de uitvoering van Melan
cholie" van Fr. Cbopin, luid applaus geschon
ken, terwijl haar zaug uitmuntte door zuiverheid
van intonatie.
Ten slotte wijzen wij op de fijn geteekende
bariton-solo's, door den heer A. Rille met
gloed en actueele voordracht ten beste gege
ven, en van welke //Matrozenlied" uit Sin-
yeur Semeyns van Alex. W. A. Meijblom,
moest worden gebiseerd.
Heden nacht ten 2 ure werd de Vrijwillig
Bezoldigde Brandweer onzer gemeente gea
larmeerd, ten gevolge van een uitgebroken brand
in het perceel bewoond door bakker C. de Boer.
Deze fel uitslaande brand gesterkt door een
flinke bries, werd dank zij het zeer spoedig en
krachtig optreden der Bratidweer alras bedwon
gen, zoodat niet alleen de omliggende perceelen
bewaard bleven, maar ook het oostelijk deel van
heden voor n zoowel als voor Oabriele een goe
de les bevatte. Wat zoudt gij wol voor gezichten
zetteD, als ik verlangde, dat Oabriele aan tafel
zou bedienen
„Wanneer gij mij thuis ook daartoe wilt aanstel
len, papa, dan ben ik dadelijk bereid", zeide Oabrie
le. „Maar zorgt gij er dan ook voor, dat er
menschen komen, voor wie bet waard is zicb die
moeite te getroosten.*
„wanneer ik er aan denk, dat ik met u beiden
zos weken lang in Zwitserland moet rondtrekken,
dan wordt het mij waarachtig bang om het hart,"
antwoordde mijnheer Spracker slecht geluimd.
Terwijl de Berlijnsche familie van gedachte
wisselde over de indrukken van het levon van
den generaal en diens huisgezin, bestond er ook
bij de Birkbausens verschil van meening. De
echtgenoote van den generaal was door bet be
zoek barer zuster, welke een zijden kieed van
de prachtigste qualiteit en naar do nieuwste mode
droeg, wederom opmerkzaam gemaakt op die
scbaduwzjjde van baar leven, eu als haar man
haar, nadat de gasten vertrokkeu zijn, eenige
woorden van erkenning spreekt o*er de bedryvig-
beid als gastvrouw, zuchtte zij op veel be-
teekenende wijze.
„Wat beteekent dat zuchten vroeg de
generaal.
„Ach, niets 1* antwoordde zij. De generaal wist
bij ervaring, dat het „niets* zijner vrouw zeer
veel kon beteekeuen, en daar hij bijzonder goed
gehumeurd was, wilde hij haar troosten.
„Wat deert u, mijn liefste vroug bij. „Is er
iets niet in orde Ik denk, dat gij er o nu
wel mede vereenigd zult hebben, dat oDze doch
ters moesten bedienen. Het is uitstekend aige-
loopen, zwager Spracker was er in ee-i woord
opgetogen over.*
„Ja, Spracker zegt veel, maar wat bij er van
denkt, is iets anders. Ik moet u bekennen, dat
ik den gebeeltn dag op heete kooien zat.*
„Nu, nu, zoo erg zal het wel niet geweest
zijn Kom, oudje, leg die grilleu af 1"
„Dat zegt gy wel, maar als ik aau de toe
komst denk, dan is het toch natuurlijk, dat ik
mij bezorgd maak! Wat moet er van de meisjes
worden? Waar geen vermogen is, daar ziet het
er met de jonge meisjes niet rooskleurig uit.
Heden ten dage worden er zulke groote eischen
gesteld."
„Ach, maak u toch geen zwaar hoofd over de
toekomstHet komt ia bet leveu altijd anders,
dan meu het zich droomt. Daarvoor kan men
gerust den goeden God laten zorgen."
„Ja, Hubert, zoo spreekt gij altijd, maar ik
kan mij niet zoo gemakkelijk troosten. Ik ben
toch waarlijk niet veeleiscbend. Ik houd enkel
een naaimeisje on het grootste gedeelte van het
werk doe ik zelf. Wat ik en de kinderen dragen,
is alles in huis gemaakt. Wij kunnen het ook
niet anders doen. Wat zou het dau wel kosten,
dit door drie gezinnen bewoonde perceel, er met
geringe brandschade afkwam. Het westelijk deel,
bewoond door de wed. Slikker, stond bij het
optreden van de brandweer reeds aan alle hoeken
in lichterlaaie.
Vermoedelijk is deze brand ontstaan door
den oven naast welke een ledigstaande bedstede
zich bevond.
Tenminste, de bewoners der bakkerij waren
reeds lang ter ruste en werden uit den slaap
opgeschrikt door den sterken rook en konden
zicb slechts blootvoets redden.
Daar bakker de Boer en zijn buisgezin nog
lijdende waren aan de gevolgen der influenza,
had gisterenmorgen een bevriend vakgenoot,
voor hem nog gebakken. Vermoedelijk is de
brand veroorzaakt door verborgen scheuren in
den oven.
Met betrekking tot de Brandweer, meenen
wij hier niet achterwege te mogen laten een
woord van waardeering aan het Vrijwillige Corps
Lycurgus (zij waren het eerst op het terrein
slagvaardig) en aan het Corps Vrijwillig Bezol
digdenvoor hun ordelijk en flink optreden en
onvermoeide werkzaamheid. Een Bravo 1 dus
voor onze Brandweer. Allen kweten zich weer
baar van hun taak.
wanneer wij ook evenals Friederike en Oabriele
onze kleeren uit het magazijn wilden koopen?
Maar wanneer men vergelijking maakt en wan
neer ik zie, dat mijne zuster en Oabriele kleederen
mede op reis nemen, zooals ik ze nog nooit heb
bezeten voor de grootste partijen, dan springt bet
onderscheid toch wel in bet oog. Hebt gij wel
op hare toiletten gelet En dat waren natuurlijk
nog lang niet hare beste kleeren."
„Dwaasheid!" zeide de generaal.
„Ja, gij spreekt van dwaasheid. Gij hebt geen
blik voor zoo iets. En het komt er toch niets
op aan ook. Verbeeld u niet, dat ik er eenige
waarde aan zou hechten, rijk gekleed te gaan.
Daarover ben ik heen eo heb mij verzoend met
de gedachte, dat zoo iets voor mij niet bestemd
is, maar bet hindert mij alleen om de kinderen.
Wanneer ik zie, welk leven de Sprackers leiden,
dat zij nu weder naar Zwitserland reizen, wat
geheel mijn leven een onvervulde wensch is ge
bleven, en dat zij zich bovendien alle gerieflijk
heden eu aangenaamheden van het leven kunuen
verschaffen, dan springt toch wel het onderscheid
in het oog, of men het tot iets gebracht heeft
of niet."
„Tot iets gebracht vroeg de generaal het
voorhoofd fronsende. „Tot wat moet ik bet bren
gen Dat een pruissisch generaal geen schatten
overlegt, spreekt van zelf. Of wat meent gij
anders
„Niet dadelijk zoo heftig, Hubert Ik maak
er u volstrekt geen verwijt van. Maar andere
menschen zijn nu toch op hun zomerreisje, zijn
in het gebergte of in een zeeplaats. Dat behoort
ook zoo. Wie zoolang dienst beeft gedaan als gij,
die moet het minstens toch zoover gebracht heb
ben, dat hij in den zomer zich kan ontspannen.
Voor n ware het zoo goed geweest, maar het
gaat immers niet, en ik heb er ook reeds lang
in berust, de genoeglijkheden des levens te moeten
derveo. Meu is blijde als men rondkomt, en wan
neer men met vijf kindereu maar zoo toekomt,
dan moet men toch wel met zorg aau de toe
komst denken. Het weinige geld, hetwelk wy
onze kinderen eens kunnen nalaten, is de moeite
niet waard te noemen. Wat moeten de drie
meisjes met jaarlijks even zevenhonderd gnlden
rente beginnen, aangenomen, dat de beide jongeren
zich in hare betrekkingen zullen weteu te be
druipen
„Gij hebt bovendien nog bet pensioen als ik
sterf. Voor het overige mag de zaak zicb toe
dragen, gelijk het wil; ik heb altijd mijn plicht
gedaan, en dat ik geen millionair ben als Spracker,
ligt aan de omstaudighedeu. W ij hebben het geld
nooit verkwist, en wie in den tegenwoordigen
tijd als officier met zijn gage en de renteD der
cautie zonder schulden rondkomt, waimeer h|j
daarbij nog vijf kinderen groot breDgt, die zal zich
zeker wel niet het miuste behoeven te ver wijtin."