De Arme Dichter. Zondag 9 Augustus 1891. 35ste Jaargang. ITo. 2540. J A CÏÏT. UitgeverJ. WINKEL. Rurean: SCHAOKJV, liaan, D, 4. Gemeente Schagen. Bekendmakingen. Roman van AUGUST NIEMANN, Binnenlaudsch Nieuws, Schagen, 8 Augustus 1891 I)c spaarpot aangesproken. SCHAGËR COURANT. Atartoiie- LoDnvkb Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Sc Zater- d agavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADTEE- TENTIÉN In het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STEKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f8.Franco per post 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Oents. ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.25; iedere regel Q-roote letters worden naar plaatsruimte berekend meer Iets De Burgemeester der gemeente Schapen, brengt ter kennis van belanghebbenden, het navolgende; De Commissaris des Koüings in Noord-Holland, Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten dier provincie van 22 Juli 1891 no. 49 Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staatsblad no. 87) Brengt ter kennis van belanghebbenden lo. dat in Noordholland de jacht op klein wild, met uitzondering van die op fazanten, zal worden geopend op Zaterdag 5 September 1891 met zonsopgang 2o. dat de jacht op fazanten zal worden geopend op Donderdag 1 October 1891 mede met zonsopgang; 3o. dat de kofte jacht dagelijks, met uitzon dering van den Zondag, en de lange jacht alleen op Woensdag en Zaterdag zal mogen worden uitgeoefend. En zal doze in het Provinciaal Blad worden geplaatst en voorts in elke gemeente van Noord holland worden aangeplakt. Haarlem28 Juli 1891. De Commissaris des Konings voornoemd, Bij afwezen, Het Lid van Gedeputeerde Staten, (Get.) P. B. J. FERF. Schagen, 7 Augustus 1891. De Burgemeester voornoemd, C. H. BEELS. Eerste deel. 33. TIENDE HOOFDSTUK. „Zijt gij wel goed bij uw hoofd vroeg tante Spracker heftig aan Eva, nadat de graaf vertrokken was. „Wat hebt gij toch tegen den graaf gezegd Dat gij verloofd zoudt zijn Moet ik dat aan uwe ouders schrijven, die drie onvtr- zorgde meisjes thuis hebben zitten „Ik word lastig voor u, tante, ik ga vertrek ken,* antwoordde Eva. „De hemel weet, dat in uw huis zooveel bitterheid over mij is uitgegoten, dat ik het moede ben.14 „Is dat de dank Gij wilt vertrekken Waar heen dan Uwe moeder scbrjjit mij toch, dat gij hier moet blijven," antwoordde tante op gematigder toon. Zij was bang, dit vreemde meisje nog meer te prikkelen. „Het blijft mij hetzelfde, waarheen. Het kan niet meer, het wordt mij te veel. Wat ik van den graaf heb moeten aanhooreo, gaat toch alle begrip te boven En nu begint gij ook nog. Willen zij mij thuis niet ontvangen, ook goed, dan zal oom mij wel helpen, eene betrekking te zoeken. Ik zal pianolessen geven." Tante Spracker begreep, dat verwijten niets baatten. „Het is werkelijk treurig, wanneer men iemand bemint en dan zulke ervaringen moet opdoen," zeide zij melancholisch. „Waarachtig, Eva, ik heb u even lief als waart gij Gabriele zelve, en er is niets, wat ik niet zou willen doen, om u gelukkig to maken. Doch diegene, welke u het meeste lief hebben, stoot gij juist van u af." Tante Spracker begon nu ijverig met haar zakdoek te werken, alsof de oudank, die s' we relds loon is, haar nu smartelijk trof. Maar ook dat maakte weinig iudruk op Èva, en tante moest ontwaren, dat zij zich verrekend had, toen zij tegenover eeno vrouw een middel wilde aan wenden, hetwelk alleen op mannen invloed heeft. Zij droogde dus weder haar tranen en begon weder eene hoogst verstandige predicatie te houden, niet heftig, maar op een zeer gemoe delijke wijze. Want Eva werd voor haar meer een gewichtige persoonlijkheid, die ontzien en gewaardeerd moest worden. Eva hoorde het geduldig aan en antwoordde evenzeer hoogst verstandig. Naar wij vernemen zal onze Harmoniekapel Vrijdag 14 Augustus, bij gunstig weer, des avonds te 8 ure op het Marktplein, in de nieuwe teut een VolkS-Concert geven. De Gymnastiek-vereeniging „LycuraUS* alhier, zal zich heden avond op reis begeven naar Hilversum, ten einde met een veertiental harer leden deel te nemen aan de tweede gewes telijke Gymnastiekuitvoering, te dier plaatse morgen te geven. Voor eenige leerlingen onzer Openb. School was bet Donderdag feest. Het Hootd der school had zich bereid verklaard om met die leer lingen, welke, door ouders of vrienden in staat waren gesteld 3 gulden te offeren, een uitstapje te maken naar Amsterdam. Een vijfentwintigtal maakte de reis mee. De nacht van Woensdag op Donderdag was bij de meesten verre van rustigvan verslapen geen sprake, van te laat komen nog minder Vol blijde verwachting, ondanks het gewel dige stortregenen, zag men van verschillende kanten de jeugdige reizigers te zes ure reeds optrekken naar 't station. Herhaaldelijk werd naar 't Noorden uitgekeken of er nog niets was te zien, tot eindelijk te 6.24 het lang verbeide stoompaard kwam aansnuiven. De Maatschappij bad gezorgd voor een ruime „Ik ben volstrekt niet zoo goed, als gij meent, tante," zeide hij. „Gij schat mij te hoog, wanneer gij denkt, dat ik edel genoeg zou zijn, aan do armoede den voorkeur te geven boven den glans. Ik heb niet zulk een teer geweten, dat ik deugd zaam wil zijn ter wille der deugd zelve, maar ik zou in staat zijn een man te huwen, dien ik niet lief heb, en ik zou hem voor zijn slot en zijn prachtige equipige en al de aantrekkelijke zaken een ferme leugen bij het altaar zweren. O, dat zou ik zeer goed kunnen Deugd is het niet, wat mij terug houdt. Neen 1 Maar bet is omdat ik geen lust heb, omdat het mij doodelijk zou vervelen, en omdat ik Edgar lief heb. Ik zou ongelukkig zijn, wanneer ik hem zou moeten verliezen en daarvoor den graat kreeg. Dat is mijn eenige redeu. Gelijk gij ziet, is bet alleen egoïsme. Ik zou gaarne gelukkig worden; daarom wil ik uwe raadgevingen niet opvolgen." ELFDE HOOFDSTUK. Edgar leefde gedurende Eva's afwezigheid zeer gelukkig en tevreden. Hij had zich met ijver aan den arbeid gezet en werkte nu aan een roman. Wat liefde was, geloofde hij eerst nn goed ondervonden te hebben, en legde zijn le vensbeschouwing in zijn werk neder. Daarbij leefde hij, met bet oog op de toekomst, nog eenvoudiger dan te voren. Hij bracht zijn geld, dat hij overhield op den spaarbaok en zeide dan over zich zelf en over den invloed der lie'de lachende „Ik bad nooit gedacht, dat ik nog eenmaal een spaarder zou zijn geworden Zoo had hij zich dan voorgesteld, Eva bij haar tbuiskomst met Kerstmis te verrassen met de tijding, dat zijn roman, die de grondlegging van zijnen roem zou zijn, klaar was, en naar den boekhandelaar gezonden zou worden, zoodra zij het manuscript gelezen zou hebben. Daar kwam nu bare brief, die hem zeide, dat zij met Kerst mis niet thuis kon komen, omdat hare bloedver wanten er zoo op aandrongen, dat zij blijven zou. Dat verdroot hem zeer. Kon zij dan niet ter liefde van hem, hare bloedverwanten met hunne dringende uituoodigiDgen teleurstellen Maar zij zou haru redenen wel hebben. Hij vertrouwde baar grenzeloos. Nu wilde bij zelfs anders handelen, dan bij zich voorgenomen had. Hij wilde naar Berlijn gaan en Eva met zijn komst verrassen. Op het uur, als Eva den brie', die voor haar op net postkantoor lag, kwam halen, zou hij zorgen dat hij op het postkantoor was, om dan verdere bijeenkomsten te bespreken. Dat moest iu die greote stad toch gemakkelijker gaan dan in Neustadt, waar aller oogen voor zulke dingen coupé, alle 25 kinderen met hnnne geleiders de heeren Kloeke en ter Linden, vonden daarin plaats. Te Amsterdam werden achtereenvolgens bezich tigd 't paleis op den Dam en het Rijksmusenm. De oppassers waren in beide gebouwen zeer vriendelijk en lieten het aan verklaringen en mededeelingen niet ontbreken. De groote zaal in 't paleis des konings, die 120 voet lang, 60 voet breed en 100 voet hoog is, wekte zeer de verbazing derjouge bezoekers. Te twee uur werd iB 't Hotel Palais-Royal, achter 't paleis, gegeten. Voor de uitstekende bediening en het uitmuntende maal komt den Heer Meyerden eigenaar van 't hotel, allen lof toe. Naden maal tijd ging de tocht naar „Artis." Wat daar is genoten zal moeielijk in weinig woorden weer te geven zijn. Van Artis, na een boterham met eer. glas melk te hebben gebruikt, ging het naar 't Panopticum waar vooral aan bet dwalen in den Oosterschen dwaaltuin geen einde scheen te komen. Het laatste uurtje vóór 't vertrek werd in de sierlijke zaal van „Kras* doorgebracht en de daar voorgediende paunekoeken, waren eene niet onwelkome verrassing voor de altijd grage kindermagen. Te 9.45 werd de terugreis aanvaard. Moe, maar vroolijk en zeer voldaan keerden de klei nen huiswaarts van een reisje, dat ongetwijfeld voor allen nog geruimen tijd stof zal geven voor de blijdste herinnering Men schrijft ons uit Kolhorn, dat het niet waar is, dat in die gemeente vele huizen al lijd geopend waren. Tegelijk zou bij op zijn reis naar Berlijn bij zijn vriend Ludwig Cattay aangaan, om aan hem, die gewis een beteren boekhandelaar zou weten dan bij. do bezorging van het manuscript op te dragen. Alzoo begaf hij zich op reis en voerde zijn manuscript wel verpakt iu zijn koffer mede. Docter Cattay woonde in de Dorotheastraat. Edgar wandelde bij zijn aankomst in Berlijn naar de Sohadow straat, waar hij oen aardig klein logement kende, waarin bij vroeger reeds gewoond bad, pakte uit, nam zijn manuscript onder den arm en ging te voet langs den korsten weg naar Caitay's woning. Gelukkig was zijn vriend tjhuis, en ofschoon hij zich niet van te voren had laten aanmelden, was de begroeting toch zeer hartelijk. Dokter Cattay woonde zeer elegant. In de eerste plaats had hij een groote, mooie wooukamer, een voorkamer en een slaap kamer, alle drie elegant en rijk ingericht met kostbare tapijten, gordijnen en verscheidene kleinigheden, welke Edgar alle als ounoodig achtte. Het kwam ook niet tot een kalm gesprek tusschen de beide vrienden, waut dokter Cattay stond klaar, ofschoon het pas zes uur in den avond was, om naar de schouwburg te gaan waar een nieuw stuk vau hem voor de eerste maal zou worden uitgevoerd. Edgar begreep de ongeduldige stemming, waarin zijn vriend zich bevond, en nam het deze vol strekt niet kwaljjk, dat hij ia zijn manuscript geen oog sloeg, het in zijn schrijftafel sloot en zeide, dat hij liet s'nachts zou lezen. „Gij moet mee mar den schouwburg gaan," zeide dokter Cattajj. „Gij kant met mij achter de coulissen gaan of in de loge gaan zitten of ergens anders, dan kunnen wij wat praten maar kom nu, want ik moet weg." Edgar kon gemakkelijk begrijpen, dat hij in den schouwburg geheel niet over het manuskript zou kunnen spr ken, maar hij voegde zich naar zijn vriend en ging mee. Ondanks de haast en het geratel van het rijtuig, vertelde zjjn vriend bem onophoudelijk van zijn stuk en het moed willig gelukbij vertelde hem onomwonden, dat hij van zijn zege zeker was, want het volk was erg dom, en er was hem aan hunue meening weinig gelegen, maar toonde tevens door zijne hettige beweging en onrustig gelaat, dat hij in vreeselijke spanning verkeerde. In den schouwburg bleef Edgar zijn vriend angstvallig ter zijde, maar spoedig werd hem het rumoer en heen en weer loopen achter de cou lissen, dat spreken met den regisseur en de ar- letlig zouden staan. Op zijn hoogst een viertal kleine woningen. De berichtgever, die dus gewaag de van den huizen-overvloed, heeft onze gemeen te daarmede verkeerdelijk in een ongunstig licht geplaatst, misschien daartoe verleid door zijn zucht tot het fabriceeren van „zware* berichtje». Door het hevig onweder, dat den 3 dezer 's avonds te Wieringerwaard woedde, werden een paard en een schaap van den land bouwer J. aldaar doodelijk getroffen. Bij de herstemming van een lid van den gemeenteraad te Zijpe, is gekozen: de heer C. Kruijer Jbz. Naar men met zekerheid verneemt worden te Schagerbrug pogingen aan gewend, om een muziekvereeniging op te richten. Of ze zullen slagen We hopen het, doch daarvoor is de steun van de burgerij in de eerste plaats zeer noodig. Bij de op 4 Augs. jl. gehoudene herstem ming te Noordscharwoude zijn op de af tredende leden, de heeren: C. Kroon Mz 99 en P. de Geus Az. 102 stemmen uitgebracht van de 130 op gekomen kiezers, terwijl P. Pranger Pz. 28 en K. Half 26 stemmen verkregen. Een ergerlijke gebeurtenis bracht Zondag nacht het anders zoo stille Abenes (Haarlem mermeer) in opschudding. Terwijl T. Tit in gezelligen vriendenkring zijn 25-jarig jubilé als veldwachter herdacht, werd die vreugde op onaangename wijze gestoord door eenige balda- tisten ondragelijk. Hij kon aan dat alles niets doen en kwam zichzelf links en lomp voor. Daarom trok hij zich in eene kleine loge, dicht naast het tooneel, waar Catty zijn plaats had, terug en wachtte het begin der voorstelling af en keek er naar hoe de lichten werden aangestoken en de toeschouwers du plaatsen innamen. Als het scherm dan eindelijk op ging, kwaui ook de dichter, zette zich in hut schemerlicht naast hem neder, sprak onsamenhangeiide taal en staarde met koortsachtig glinsterende oogen naar het tooneol. Het stuk imponeerde Edgar niet bijzonder. Hij vond eenige voorstellingen onwaar en hij verwon derde zich zeer, wanneer het publiek lachtte en begreep niet, wat geestigs daar toch aan was. Maar om zijnen vriend te behagen applauseerde hij en lachtte mede. „Het is alles schijn," fluisterde bem Lndwig Cattay in het oor, „en ik schaam mij, dat gij het ziet. Maar het publiek wil het zoo hebben." Ofschoon de schrijver zich aldus oitliet over zijn eigen werk merkte Edgar toch, dat hij door den bijval, van hut publiek opleefde. Zijn ver trokken gezicht kleurde op, kalme zekerheid trad in de plaats van twijtel en na de eerste akte ging hij heen, om de artisten te bedanken. Om zich te vermaken keek Edgar weder naar het publiek en plotseling werd hij door een elec- trische schok getri ffen, want in een der loges eerste rang op de voorste rij, zag hij wat hem telkens voor oogen stond, Era's liefelijke gestalte en groote donkere oogen. Zij zat naast haar nicht Gabriele en op de beide plaatsen achter de jonge dames zaten mevrouw Spracker en den graaf von Brenkenheim. De graaf was in politiek, toch herkende Edgar hem dadelijk. Gespannen bespionneerde hij de groep en een smartelijk gevoel kwam daarbij in hem »p. Hij meende te bemerken dat er een vertrou welijke omgang tusschen Eva en den graaf bestond. Deze sprak tot Eva en zy wendde het boold, om hem te antwoorden, op eeu wijze zooals men dat niet tot vreemden doet. Daar hij zoo onomwonden naar de loge opkeek, schoof hij ondanks het schemerlicht waarin hij zelf zat, nog wat terug, om niet gezien te wor den, en trot de naam van den graaf zijn oor. Achter bem zaten twee beereD, ook van goeden huize, bekenden van dokter Cattay, die evenals hij dezelfde loge bespionneerden en zich over den inhoud onderhielden. „Zij is rijzig, en een wonderschoon meisje," zeide de een. „Zij heeft oogen zonder weerga. Graaf Brenkenheim beeft een goeden «maak.*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1891 | | pagina 1