A
Donderdag 17 December 1891.
25ste Jaargang. JJo. 2577.
:M ad sa
m -.2^1 v/
Gemeente Schagen.
II e k e ii «1 m a k i ii en.
NATIONALE MILITIE.
Inschrijving.
Binnenlandsch Nieuws.
A1 16 C1 Ni
nssvS sb,
i :M tiMtiansi n»
3i''s i-w i n jarf noorfoetO
100T* ;,'J mddad IcSdshaoWwoQui nrr ts
Iai gaiilaJs
ft"w inossd
12 Jsr' ntM
i -.Morlsniii H
'j lfsn
1 nd (rd
ilnritiiit- Liiünv
en
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag-
Zaterdagavond Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden
ADVERTEXT1KN in het eerstuitkomend nummer geplaatst
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: IIAOEüT, Laan, B, 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
A DVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5 ots
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
(Art. 19 der Wet.)
Burgemeester en Wethouders der Ge-
mrente Schagen
Brengen ter openbare kennis, dat de
mannelijke ingezetenen, geboren in het jaar
1873, zich ter inschrijving voorde
Nationale Militie behooren aan te melden
ter Gemeente-Secretarie, tusschen den lsten
en den 31sten Januari 1892.
Voor die inschrijving zal zitting worden
gehouden iederen werkdag van des voor
middags 9 ure, tot des namiddags 4 ure.
Verder wordt de aandacht gevestigd op
onderstaande artikelen der wet van den 19den
Augustus 1861 (Staatsblad no. 72), welke
betrekking hebben op de inschrijving voor
de Militie
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie
ingeschreven alle mannelijke ingezetenen, die
op den lsten Januari van het jaar hun 19de
jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
lo. lijj, wiens vader, of, is deze overleden,
wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wiens
voogd ingezeten is volgens de wet van den
28sten Juli 1850 (Staatsblad No 44);
2o. hij, die. geen ouders of voogd hebbende,
gedurende dé laatste, aan het in de eerste
zinsnede van dit artikel vermelde tijdstip
voorafgaande, achttien maanden in Nederland
verblijf hield;
3o. hij, van wiens ouders de langstlevende
ingezeten was, al is zijn voogd geen ingeze
ten, mits hij binnen het Rijk verblijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de
vreemdeling, behoorende tot eenen Staat,
Roman van O. E L S T E R.
19.
HOOFDSTUK XVII.
In de werkkamer van den baron von
Altenbrak heerschto een gedrukte stemming.
Willy zat ineengedoken voor zijn schrijf
tafel en staarde voor zich hoen, terwijl zijn
vrouw naast hem stond, en ongeduldig op
de schrijftafel trommolde. Na een pooi
keerde zij zich tot hem en vroeg hem
op snijdenden toon „Iloe wilt gij in deze
zaak bandelen F Waartoe zjjt gij besloten F"
„Wat ik doen zal dat weet ik zelf
niet I*
„Gij zijt nog altijd dezelfde zwakke man
van weleer," gaf zijne «rouw hem hoonend
ten antwoord. „Maar gij zult toch eeu be
sluit moeten nemen. Zoo kan het niet
langer. Morgen is de laatste dag van den
termijn, door onze werklieden gesteld, en
dan slaan allen lot oproer over, en nu
kunnen wij de inkomsten van de fabriek
in 't geheel niet missen, daar onze zomer
reis als 't ware voor de deur staat, en
Hsrry mij geschreven heeft, dat hij eenige
duizend mark noodig heeft, om dringende
verplichtingen te voldoen.*
„Dringende verplichtingen zeg liever
speel schulden, Rogalla.*
„Nu, speelschulden dan. Hebt gij in uw
jeugd nooit speelschulden gemaakt F"
Willy von Altenbrak zuchtte diep. „Dat
weet God ja, ik heb ze gemaakt, en
duur zeer duur betaald."
"Laat die belachelijke zwakheid toch
achterwege 1 Zeg mij alleen, hoe gij die
Neuenbraker zakeu denkt in orde te
brengen
Alsof hij als in een droom verloren, voor
zich staarde, antwoorddo Willy: „Ik had
gehoopt goed te kunnen makeD, wat ik
misdaan heb. Ik hoopte eene verzoening
waar de Nederlander niet aan den verplich
ten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten
aanzien der dienstplichtigheid het beginsel
van wederkeerigheid is aangenomen.
Art. 16. De inschrijving geschiedt
lo. van een ongehuwde in de Gemeente,
waar do vader, of, is deze overleden, de moe
der, of zijn beiden overleden, de voogd woont;
2o. van een gehuwde en van een weduw
naar in de Gemeente, waar h\j woont;
3o. van hem, die geen vader, moeder of
voogd heeft of door dezen is achtergelaten,
of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is,
in de Gemeente waar hij woont
4o. van den buiten 's lands wonenden zoon-
van een Nederlander, die ter zake van's lands
dienst in een vreemd land woont, in de Ge
meente, waar zijn vader of voogd het laats-
in Nederland gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet inge
schreven
lo. de in een vreomd Rijk achtergebleven
zoon van een ingezeten, die geen Nederlan
der is
2o. de in een vreemd Rijk verblijf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is
zijn voogd ingezeten;
3o. de zoon van den Nederlander, die ter
zake van 's lands dienst in 's Riiks over-
zeesche bezittingen of koloniën woont.
Art. 18. 1ste en 2de lid. Elk, die volgens
art. 15 behoort te worden ingeschreven, is
verplicht zich daartoe bij Burgemeester en
Wethouders aan te geven tusschen den lsteK
en den 31sten Januari.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentet
nis is zijn vader, of, is deze overleden, zijne
moeder, of, zjjn beiden overleden, zijn voogd
tot het doen van die aangifte verplicht.
Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van
zijn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van
z(jn 20ste, ingezeten wordt, is verplicht, zich
zoodra dit plaats heeft, ter inschrijvian gaa
te geven bij Burgemeester en Wethouders der
Gemeente, waar de inschrijving, volgens art-
16, moet geschieden.
Daarbij gelden de bepalingen der 2de zin
snede van artikel 18.
Z;jne inschrijving geschiedt in het register
van het jaar, waartoe hij volgens zijnen
tot stand te kuDneu brengen toon de zoon
mijns broeders hier kwam
Willy.®
De schrille en snijdende uitroep van zijne
vrouw onderbrak do gedachten van den
ouden man. Hij schrok hevig, voer met
zijne handen door de haren, hield ze ver
volgens voor de oogen, cn zonk weder
achterover in zijn stoel, en zeide op doffen
toon „Ja, ja, gij hebt gelijkZoo kan het
niet langer duren, de zaak moet in orde
gebracht worden. Maar hoe, maar hoe F"
„Ik heb zoooven gesproken van de drei
gende verschijnselen in de Neuenbraker
fabriek," klonk het koud van Rogalla's
lippeu.
„Ik zal de fabriek laten sluiten,"
antwoordde Willy. „Ik kan met dat volk
niet omspringen. De mensehen zijn toch
nooit tevreden. Ik zal tot hen zeggen
„Wanneer gij den arbeid slaakt, nu, mij
goed, dan staak ik den arbeid ook."
„Willy, ik geloof, dat jij gek geworden
bent! De fabriek, die honderdduizenden ge
kost hoeft, stil laten staan F Zult gij u nu
geheel en al aan den spot der moDschen
overgeven Zult gij nu aan uw concurrent
in Neurode de baan vrij laten F Zoo lang ik
leef, zal dat nooit geschieden
„Rogalla, ik waarschuw u 1" mompelde heer
von Altenbrak, met schuwen blik. „Maar
doe ook maar, wat jij denkt dat goed is.
Gij bebt toch nooit naar mijne woorden
geluisterd."
Rogalla trok verachtelijk hare schou
ders op.
„Hier is do brief van Harry, waarover ik
u gesproken heb gjj begrijpt nu, dat de
joDgen geholpen moet worden, wanneer hij
niet in pijnlijke omstandigheden zal komen."
„Hoe groot is de som
„Zes en twintig duizend mark. Binnen
acht dagen moet het geld betaald worden.
Tot wederzien», heden avond 1*
Met trotsch opgericht hoo d ruischte de
baroDes de kamer uit, geen blik meer
waardig kearende aan baar armen man, die
leeft(jd behoort.
Afgekondigd en aangeplakt voor de Twee
de maal te Schagen,den 15en December 1S91.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
O. H. BEELS.
De Secretaris,
DENIJS.
Schagen, 16 December 1891.
Van wege de Westfriesche—Kanaal-
Vereeniging zullen door den heer W.
Kloeke alhier, openbare samensprekingen
worden gehouden op vrijdag 18 December
e. k. des avonds ten 7 ure te SPAN
BROEK, en Zaterdag 19 December
d.a.v. des avonds ten 8 ure, te MEDEM-
BLIK.
Door den heer Kloeke zal dan worden
ingeleid het ontwerp „De scheepvaart
binnen den Westfrieschen Oa>ringdijk.*
Voor de zesde maal in dit jaar,
werd Zondag 1.1. onze Brandweer gealar
meerd. Ongeveer Ie 5 ure deed zich bo
ven onze gemeente een onwederhooren, waar
bij het perceel op den Nes, bewoond door
van der Haagen door het hemelvuur werd ge
troffen en alras inliohterlaaie stond. Een wed
strijd van de Vrijwillige en de Bezoldigde
Brandweer ontstond nu, wie het eerst op het
terrein water zou geven, en olschoon „Ly-
curgus* even eerder op het terrein was,
de mannen vau de „Blauwe*, onder Com
mando van den Brandmeester, de lieer J.
Roggeveen IV 1)2., tevens uithoofde afwezig
heid van den opperbrandmeester als zoo
danig acteerende, gaven het eerste water.
daar als het beeld der wanhoop neder zal.
Zes en twintig duizend mark O zeker,
er was een tijd geweest, dat hij deze sum
een bagatel genoemd bad, en dat had ver
oorzaakt, dat hij er nu met schrik aan
denken moest; waarvan daan, of nu deze
som komen moest. Schulden op schulden
waien er gemaakt, gelukkig was er nog
geen hypotheek genomen op het landgoed, het
was gelukkig gebleven bij schulden op naam
van den baron, waarvan hij woekorproconten
moest betalen, die al reeds meer beliepen,
dan liet inkomen van het gced. En nu
dairenboven nog die verwenschto zaken met
die tabriek en de schulden zijns zoons!
Diep zuchtte dc ongelukkige man. Het was
niet meer te verdragen. Zou hij er maar
een eiud aan maken, en alle beproevingen
des levens maar ontvlieden F
Zijn blik vestigde zich angstig op de Iade
zijner sein ijftafel, zijn oog viel op zyn met
zilver beslagen pistool, dat in de zon glin
sterde. Zijne oogen begonnen te schitteren,
zijn sidderende hand greep het wapen.
Doch bij deinsde terug. Hij gevoelde het;
ook daartoe was hij te zwak. Kletterend
viel het pistool op den grond, eu Willy
viel weder achter over in zijn stoel.
Van uit den hof klouk het klappen van
de zweep en van trappelende paarden.
Mevrouw von Altenbrak, duor haren dienaar
gevolgd, reed naar Neuenbrak, om daar
hare zaken to regelen.
Daarna wordt de deur zachtkens geopend
en een vroolyk gelaat kijkt de kamer
binnen.
Maar de vrooljjke uitdrukking verdwijnt
dadelijk en een uitroep van schrik ontsnapte
aan de lippen van de bioneu tredende, als
zij haar vador roerloos, bleek als een doode,
in zijn stoel liggen ziet.
In bet volgende oogenblik ligt Gerda ge
knield naast hem en slaat hare armen om
hem heen. Daar ziet zij bet op den grond
liggend wapen, en een ontzettende gedachte
vliegt baar door het hoofd.
„Vader, lieve, vader, wat is hier gebeurd?'
In die weinige minuten, noodig voor
liet vervoer der spuiten, was intusschen
het aangrenzende perceel, bewoond door
P. v. Stippriaan, insgelijks in lichterlaaie
geraakt, benevens eeu aangrenzende hooi-
klamp, welke zeer groot gevaar opleverde
voor het onmiddellijk daarnaast gelegen
perceel, bewoond door S. Groot.
Dank zij het krachtig en beleiJvol op
treden van de Brandweer, bleef de brand
tot de genoemde perceelen beperkt en is
mede het behoud van de aan de andere
zijde belendende boerderij vau den beer
G. Bijpost, ta danken.
Huis en inboedel van Van der Ilaagen
waren verzekerd, evenwel niet een 18-tal
varkens, terwijl hel verlies van de bekroonde
Beeren voor v. d. II. van groote be-
teekenis is. Ook is nog van v. d. H. een
bankbiljet van f 4-, hetwelk bij niet
meer kon redden, verbrand.
De goederen van den bij Stippriaan in-
wonenden arbeider Groot, waren niet ver
zekerd.
Stippriaan zelve lag ernstig ziek en moest
in dekens gewikkeld, uit het brandend
perceel gedragen worden.
Gelukkig behield de stormwind zijn voor
den brand gunstige richting.
„Dertig jaren, of het Leven van een
Dobbelaar* was de titel van het drama,
dat Zondag j.1. door de Rederijkerskamer
„de Zwaan* van Veenhuizen, opgevoerd
werd te HARINGHUIZEN in het café-
locaal van den Heer C. van der Hoek.
Treffend worden in dat draine „de ramp
zalige gevolgen geschilderd,* welke niet
uitblijven voorhen die hunne hartstochten
niet weten te bedwingen en zich aan het
spel overgeven.
Over de opvoering van het tamelijk
zwaar te spelen stuk, kau niet anders dan
met lof gesproken worden, en dit te meer,
daar het aantal bezoekers zeer gering was.
Het is toch inderdaad niet aanmoedigend,
wanneer men met een gezelschap van
twintig personen en met een stuk, waar
van reeds eene middelmatige opvoering
door dilettanten veel stadie vereischt, zich
verplicht ziet eene voorstelling te geven
voor een klein publiek. En wanneer nu
niettegenstaande zoodanige omstandig
heden bij de opvoerenden geen spoor te
ontdekken is van ontmoediging of teleur
stelling, maar daarentegen tot het einde
vol opgewektheid gespeeld wordt, dan moet
men bepaald achting hebben voor den ijze
ren wil en de strenge volharding van het
gezelschap.
Van de opvoerenden muntten vooral
uit de heeren G. Smit en K. Molenaar;
bovendien moet ook melding gemaakt
worden van het lieve spel in den
kinderrol van de aardige kleine A. Over.
De achtlien-eeuwsche costumes verhoog
den daarenboven in niet geringe mate de
aantrekkelijkheid der voorstelling.
Het was werkelijk wel noodig om de
toeschouwers, die geheel en al onder den
indruk van de voorstelling van het drama
verkeerden, na het einde daarvan door een
nastukje aangenaam te ontspannen. De
keuze van het blijspel, „Het levend—doode
Snijderpaar* bleek tot dat doel bij uitstek
gesehikt.
Wij zijn er van overtuigd, dat het ge-
zeischap zoodanig gunstigen indruk op de
toeschouwers heeft gemaakt, dat deze zich
i zullen beijveren de bijwoning van eene
i
riep zij uit.
„Niets kind, niets! Geef mij een glas
water, ik gevoel mij zoo zwak, zoo ont
zettend zwak."
Gerda vloog dadelijk naar de tafel om
een glas te ktijgen. Zij gaf haar vader een
glas, die het gretig ledig dronk, en vervol
gens liet glas sidderend op de tafel school;
eu zijne oogen keken vrageud zjjn dochter
aan.
Deze vcrslo d dien blik. Zij raapte hel
pistool op en legde hem op dj schrijf
tafel. „Vader," fluisterde zij, „wat hebt gij
voor F*
Hjj knikte. „Dit wapen wilde ik tegen
mij zelf richten."
„Vader 1"
Harlverschcurei d klonk de kreet der
dochter, die zich nu aan de voeten haars
vaders nederwierp, hem teeder omhelsde,
en haar hoofd aan zijn borst verborg. Een
hevige siddering voer baar door de leden
ook uit de oogen haars vaders welden tie
nen op, en liepen over de vermagerde
wungen. Zijne beveude handen streken lief
kozend over het hoofd van zijne dochter.
„Wees stil mijn kind, neen, neen ik zal
het niet doen. Bedaar kind, ik zal sterk
zijn, ik zal alles verdragen om uwentwil!'
„O vader, spreek zoo niet. Niet om
mijnentwil zult gij lijden en strijden, niet
om mijnentwil. Ik ben tevreden en geluk
kig, wanneer ik u slechts tevreden zie. Ik
behoef geen rjjkdom. Ik weet wel, dat gij
zoo denkt om geld eu goed. Harry moet
weder een groote som hebben, moeder sprak
daarvan, en dan die zwarigheden in de
Neuenbraker fabriek.
„Wat weet gij daarvan F" vroeg de baron
heftig, terwijl bij verrast zijne dochter in
do oogen zag. „Heeft moeder u daar ook reeds
van gesproken
Een donkeren blos overtoog Gerda 's
waugen, verlegen sloeg zij de oogen neder.
„Neen, vader," antwoordde zij zacbt, „een
ander beeft met mij daarover gesprokeu,
eu ik geloof, dat deze man u zou kunuen
helpen."
„Welke man F*
„Eluard Montelli, de ingenieur der Neu-
roder fabriek."
„Eduard Montelli f" De majoraatsheer was
hevig geschrokken, on had zijn dochter van
zich gestooten. „Eduard Montelli Eduard
Montelli beeft u gezegd, dat bij mij wilde
helpen F*
„Heer Montelli meende, dat de Neuen
braker fabriek nog wel te redden was; er
moesten slechts andere machines zijn."
„Wat w«et gij nog meer van dien beer?"
vroeg Willy, zijn dochter met een angstigen,
argwanenden blik aanziende.
„Hij is de zoon van een rijken, voornamen
man uit den oude* adel."
„Heeft bij u dat gezegd F"
„Zjjn moeder heelt het mij gezegd; dat is
een deftige dame."
„Zijne moeder? En de naam des vaders,
de naam
Willy von Altenbrak was zoo wit als pas
gevallen sneeuw geworden. Eeu zichtbare
spanning deed zjjn vermageid lichaam be-
vea zijne oogen hingen aan de lippen zijner
dochter, en zijne handen balden zich kramp
achtig,
„tk ken zjjn naam niet, Eduard zoowel
als zijne moeder wilden hem niet noemen."
De vrijheer herademde. De spanning zjjner
trekken hield op, in zjjne opgewondeobeid;
had bij den vertrouweljjken toon, waarop
Gerda over Eiduard sprak, niet opgemerkt
ook nog ditmaal was het gevaar voorbij
gegaan, want nu nog wist zjjne dochter den
uaam van hun vader oiet. Nog wist zjjn
dochter, wier liefde en achting hjj, zoo bet
mogelijk was, wilde behouden bet gebeim
nog niet. Gerda, de eenige die bem nog lief
had en die bjj nog lief had, zij mocht nooit
weten, welke misdaad bij bedreven had.
V0RDT YERT0L6D.