Tramde en Smart Zondag 19 Maart 1893. 37ste Jaargang No. 2709. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Uitgever, J. WINKEL. Bureau: SCHAGE1Ï, Laan, D, 4. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummer 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regl f 0.25iedere regel meer 5 ets Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Gemeente Schagen. H~E R M K KIEZERSLIJSTEN. Novelle door L E O N A R D. Binnenlandsch Nieuws. Alieicti Niciws- AimMis- k LMlboiwblfii Bekendmakingen. Burgemeester en Wethouders vati Scha gen 5 Gelet op het Besluit van Heeren Gede puteerde Staten dezer provincie van den 4 Januari 1893, do 3,(provinciaal blad no 2); Gezien het Koninklijk Besluit van 15 December 1892, (Staatsblad no. 282), waarbij is bepaald, dat in het jaar 1893 aan den herijk zijn onderworpen de maten en gewichten; Brengen ter kennis van de ingezetenen, dat die herijk binnen deze gemeente zal plaats hebben, voor de gewichten voor fijnere wegingen op Zaterdag 18 Maart a.s., des namiddags van 1 tot 3 uur, en voor de overige gewichten en maten op Maandag 20 en Dinsdag 21 Ma^rt van des voor- raiddags 9 tot des namiddags 3 unr, en op Woensdag 22 Maart, des voormiddf ;s van 8 tot 10 uur, alles in het loka 1 „de Beurs" van W. Roggeveen Cz., wijk F, No. 36, ingang aan de Noordzijde. Schagen, den 7 Maait 1893, Burgemeester en Wethouders voornoemd, O. II. BEBLS. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen; brengen ter kennisso der belanghebbenden, dat, ter voldoening aan de wet op het kies recht, door hen zijn vastgesteld de lijsten der kiesgerechtigden van leden voor de Tweede Kamer d9r Staten-Generaal, de Provinciale Stalen en voor den Gemeente raad, alsmede van die, welke sedert de vastelling der vorige kiezerslijsten daarvan zijn geschrapt. Dat die aan bet raadhuis zijn aangeplakt en bovendien vsn heden af gedurende veertien dagen (Zon- en Feest dagen uitgezonderd), des voormiddags van 9 tot 12 uur, op het raadhuis ter inzage zullen liggeD, binnen welken tijd degenen, FEUILLETON. VI. Na een onrustig doorgebrachten nacht stond K irel op, nam een stevig ontbijt en begaf zich op weg naar de woning van mijnheer Delhorst. Klokslag negen uur stond bij op de stoep en belde aan. Marie, reeds geheel gekleed, opende zelve de deur od na een stille begroeting verwij derde zij zich een oogenblik, waarna ze terugkwam en haren arm in dien van den jongeling legde. Zwijgend ging men nu de deur uit, de stoep at en de straat op, gevolgd door de meid, die het valies van de vertrekkende logé droeg. In de wachtkamr van het station gekomen, stopte Karei de meid eene fooi in de hand, waarna deze beleefd groetende vertrok. Ver volgens nam hij twee plaatskaartjes 2de klasse en weinige minuten later betonden onze reizigers zich met hun beiden in een coupé. Daar bet reeds vrij warm was, trok Karei een schuif neer, legde zijn hoed naast hem op de baDk en keek met onbestemde blikken naar buiten, naar hot heuvelachtig landschap, ter eene zjjde van den weg. Marie zat schnin tegenover hem en wist niet best welke houding aan te nemen zij zocht naar woorden om een gesprek aan te knoopen, doch ze kon maar geen begin vinden. Treurig dwaalden hare blikken van buiten naar Karei en van deze weer naar iets anders. Daar viel baar blik op Kareis hoed: „Weet ge wel Karei, dat gij een gaatje in uwen hoed hebt sprak zij minzaam. „Ja wel, Marie, er zijn er twee in, zie maar," en hij reikte baar den hoed over. „Kijk, juist twee over elkander," hernam Marie; „hoe zijn die er in gekomen?* „Door een geweerkogel, die echter niet voor mijn hoed, maar voor mijn hoofd be stemd was.* „Wat zegt ge Karei, een ge wee? kogel? Heeft men dan op u geschoten „Ja Marie,' antwoordde hij en nu vertelde hij haar al datgene, wat hij ten huize harer tante nog voor haar had verzwegen, ook wat hij gedacht had tijdens zpe wandelingen aan het strand te Z., hoe hij naar haar had verlangd en hoe innig verheugd hij geweest was, eindelijk een reden gevonden te hebben, haar bjj hare tante op te zoeken. „En hoe heb ik u gevonden r" zoo ein- die daartegen eenige reclame mochten heb ben, die bij ongeregeld verzoekschrift, door de vereisebte bewijsstukken gestaafd, aan den Raad zullen bebooren in te dienen, na verloop van welken tijd daarop geen regard meer zal knnnen worden geslagen. Gedaan te Schagen, den I3en Maart 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. H. BEELS, De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen, breDgen naar aaneiding van het tweede lid van art. 35 der wet vau 4 Juli 1850, (Staatsblad no. 37), bij deze ter algemeene kennis, dat bij de herziening der 1 jjsten, aanwijzende de personen die bevoegd zijn tot hot kiezen van leden voor de Tweede Kamer der Staten Generaal, de Provinciale Staten en den Gemeenteraad, de namen dor volgende personen, wegens het verliezen van een of meer der gevorderde vereischten, of uit hoofde van overlijden daarop zijn geschrapt, als: A. Wegens het verliezen van een of me?r der gevorderde vereisebten C. Bakker, P. Bakker, C. G. Bannier, J Bierman, Jb. Bleeker, Chr. Blom, J. H. Borstlap, A Commandeur, J. v. Huis, W. van de Kamp, M. J. Koelman, C. Meurs, J, van Oostveen, Jb. Overtoom, A. Schenk Tz., G. Smit, H. Velleman, P. Voorthuijzeu, S. Wagemaker. B. Wegens overlijden: C'. de Boer, D. Klok, S. Kruijer Jr., B. Scbut. Schagen, 13 Maart 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. H. BEELS. De Secretaris, DENIJS. De Burgemeester van Schagen brengt ter kennis van belanghebbenden, dat ter Secretarie inlichtingen zijn te bekomen om trent de stukken welke overgelegd moe ten worden bij de aanmonstering voor de HAR1NGVISSCHERIJ. Schagen, den 17 Maart 1893. De Burgemeester voornoemd, C. H. BEELS. digde hij; „o, 't is vreeselijk! Heb ik dat aan u verdiend, Marie Met kloppend hart en beurtelings rood en bleek wordend, bad zij bem aangeboord en toen bij ophield met sprekuu, zag zij hem met tranen in de oogen vol teederheid aan en sprak met zachte, droevige stem„Ik heb u slecht, zeer slecht behandeld, u die altijd zoo goi d voor mij waart, bedrogen doch ik smeek u bij onze liefde, schenk mjj vergeving. Ik weet nu eerst, hoe liet ik u heb, nu e n kogel me u bijna heeft ontnomen. O, mijn dierbare vriend, ik zie het aan uwe oogen, gij bemint mij nog. Draag dus weder dien ring als onderpand mijDer trouw van den uwen zal ik nimmer meer scheiden.* Daarbij bood zij hem met een smeekenden blik weder deu ring aan, dien hij haar den vorigen dag voor de voeten bad geworpen. „Neen Marie,* antwoordde de jongeling bewogen, maar ernstig, „behoud den ring, ik zal hem Diet meer dragen, want ik zou aan uwe trouw moeten twijfelen en dat wil ik niet. Het is waar, ik bemin u nog en ik zal u altijd beminneneene liefde als de mijne sterft niet op één dag. Geene banden zullen u echter meer knellen, gij zult vrij, geheel vrij zijn." „Ziedaar dan ook nw ring weer, Karei ik mag hem nu niet langer behouden, hoe het mij ook smart, hem te moeten missen.* Hij bracht hem aan zijne lippen en stak toen den ring bij zich. „Als een dierbaar kleinood zal ik hem bewaren," sprak hij. „Om hem misschien weldra aan een ander te schenken?" vroeg zj bitter weeneDde. „Ik geloof niet, u ooit aanleiding gegeven te hebben, zoo iets van mij te denken, Marie,* antwoordde Karei. „Ik heb u nim mer reden tot klagen gegeven.* „O, het is waar Kareiik alleen ben de oorzaak van al deze ellende.* Mei den zakdoek voor de oogen werpt zij zich in een hoek van het rijtuig en bleef daar stil zitten weeuen. Toen Karei na eenigen tijd eens naar j haar omzag, ontdekte bij, dat ze in een lichte sluimering was gevallen. De armen hingen bet meisje slap bij de zijden neer en het hoofd was haar op de borst gezonkeo. „Zij zal van nacht weinig gerust hebben,* dacht Kareilaat haar maar slapen, dat zal haar goed doen.* Voorzichtig schoof hij een gordijntje zoo, dat de zon haar Diet kon hinderen, ging weer zitten, stak een sigaar aan en verviel in een diep gepeins. Snel voerde hen de sneltrein naar bunne be stemming. Bij het station Z waar men moest over stappen, ontwaakte Marie en nu klaagde zjj over hoofdpijn, zoodat er in het vervolg bjjDa geen woord meer werd gepioken. Na eeoe vreeselijk vervelende reis kwam men eindelijk te K. aan, en wtrd Marie Den 16den Maart had de aanbesteding plaats van het bouwen eener kaasfabriek te BARS1NGERHORN, waaraan door 4 inschrijvers werd deelgeno men, en wel door A. Droog v. Kolhom, f 2777. C. Semijns v. 2600. J. Eriks v. Barsingerhorn, 2580. D. Kramer v. Schagen, 2490. Den heer Kramer als laagste inschrijver is het werk gegund. Men meldt ons dat begin dezer week te Wieringerwaard door eemge belangstellende ingezetenen werd be sloten tot de oprichting van eene g e m e ng- de Zangvereeniging. Reeds 22 le den sloten zich aan. Op deze vergadering heerschte een zeer eenstemmige geest en was men algemeen genegen de directie der nieuwe vereening op te dragen aan den heer van Egmondaldaar. A.s. maandagavond te 7 ure zal men opnieuw vergaderen, ter vaststelling van de statuten en het huishoudelijk reglement. Joh. Messchaert te St. Petersburg. Uit St. Petersburg wordt aan de N. Rott. C(. geschreven „Zelden heeft iemand in zoo korten tijd zoovele harten veroverd als nw landgenoot Messchaert bij zijn verblijf in het Noorsch Palmyra. „Reeds lang beraadslaagden de directeu ren van een zestal zangvereenigingen alhier, of het niet mogelijk zou zijn, jaarlijks eene gemeenschappelijke graudiose uitvoering te geven van een of ander klassiek werk. Dit jaar besloot men de proef te wagen. Onder leiding van den meest gevierden onzer orkestdirecteuren, prof. Cherny, zou door meer dan 600 zangers in onze prach tige concerlzaal van de Adelsclub, Beet- hoven's C-dur-Messe benevens Mozart's Ave verum ten ge.hoore gebracht worden. Op eene aanbeveling uit Leipzig wendde vóór 't laatst door Karei naar huis geleid. Vol verbazing ontving men daar het paar en die nam nog toe, toen Karei in een oogenblik, dat Marie de kamer had verlaten, hare ouders mededeelde, dat zij elkander de vrijheid hadden weergegeven, het aan haar dochter overlatende, de redenen daaraan op te geven. Weldra stond nu de jonkman op om heen te gaan. Op diep geroerden toon bedankte hij den heer Dijkeen en zjjne vrouw voor de vriendelijke ontvangst, die hij altijd bij hen had genoten en vertrok. Marie deed hem uitgeleide. In den gang gekomen, opende zij de deur eener zijkamer, trok er Karei binneo, ging voor bem staan, nam zijne hand in de bare en sprak met trillende lippen„Gij gaat mij dan verlaten, mijn vriend? Ik zal dus voort aan uwe trouwe oogeu niet meer mogen zien Welnu, het zij dan zoo; ik heb het verdiend. Maar Karei, dood mij niet. O, laat mij hopeu, dat ik nog eenmaal de uwe mag worden, dan zal ik geduldig wachten en lijden want ik zal zoo naar een blik, een woord van u verlangen. Zeg dan toch, mijn innig geliefde, mag ik nog hopen Verteederd zag de jongeling baar aan en sprak „Marie, ik wil en kan u niets beloveD, doch gij kent bet spreekwoord na regen komt zonneschijn; laat ons hopen, dat ook voor ons nog eenmaal de zon door de wol ken mag breken.* „Dank Karei, duizendmaal dank. O, ik weet het, gij zijt zoo goed, gij zult mij nog eenmaal vergeven. Nu zal ik leven, voor u leven en n wachten. Docb toef niet te laDg, want dan zou het te laat kunnen wezen." Bijna door de aandoening overweldigd, sloeg bij haar de arm om den hals, drukte een innigen kus op haar voorhoofd en sprak met trillende stem „Vaarwel, MarieGod zij met u.* Hij vertrok. „Vaarwel, Karei!' snikte bet meisje. In razende smart viel zij op den naast bijzijn- den zetel en zat daar met de armen ever de leuniDg, waarop hot hoofd steunde, ten prooi aan het hevigste zelfverwijt.* „O, tante,* sprak zij snikkend, ,o tante, waarom bebt ge mij daartoe verleid, waarom hebt gij mij dat verdriet berokkend Daar werd haar een arm op de schouders geleed en de vriendelijke stem harer moeder Honk dicht bij haar oor „Waartoe heeft tante mijne lieve dochter verleid?* „Acb, moeder, lieve moeder, ik ben zoo ongelukkig!* zuchtte Marie.* „Zeg mij, wat u overkomen is, mjjne dochter; misschien kan ik n troosten.* Ouder heete tranen verhaalde Marie met een door snikken afgebroken stem, wat er gebeurd was en waarom Karei hun engage ment bad verbroken. Toen zjj uitgesproken ptof. Cherny zich tot Messchaert, die en in de Meste en als solist zou optreden. „Toen onze muziekkenners vernamen, dat Messchaert Bacb's cantate Ich wil den Kreuzitab gerne tragen wilde zingen, schudden zij bedenkelijk het hoofd. Een van tweeën meende men Een man die in eene vreemde stad, voor een onbekend publiek, in eene hem geheel vreemde zaal deze compositie, die muzikaal en technisch zoovele zwarigheden biedt, wilde zingen, moest of met zich zelven zeer ingenomen, of een kunstenaar van den eersten rang zijn. De uitslag heeft bewezen, dat het laatste het geval is. Zelfs wij leeken, die oprecht gezegd zoo'n Bachsche cantate wel wat zwaar te verteeren vonden, voelden ons aangegrepen door de macht, die uit de golvende tonen van dit menschelijk orgel tot ons sprak. „Maar Messchaert zou nog andere tri omfen vieren. De Liedertafeleene Duitsche mannenzangvereeniging, heeft de gewoonte vreemde kunstenaars, die hier vertoeven, uit te noodigen, hare Maandag-avondoefe ningen bij te wonen. Toen Messchaert daar verscheen, werd hij met eene hartelijk heid, eene warmte ontvangen, zoo als ik zelfs in deze vereeniging, waar men heel wat praesteeren kan op dit gebied, nog zelden gezien had. En toen na de voordracht van eenige liederen een der aanwezigen in eenvoudige woorden uitsprak, hoezeer men in weinige dagen den kunstenaar had leeren vereeren, en een honderdtal mannen in de kracht van hun leven zich om Messchaert ver drongen, om hem da hand te reiken en hem een tot weerziens toe te roepen, toen kreeg ook Messchaert het een oogenblik te kwaad, geloof ik. En, „tot weerziens!* hebben wij hem ook in kleineren kring nog dikwijls toegeroepen." Goedafgeloopen. Daarwas voor eenigen tijd geleden iemand, wat on vast ter been, 's nachts aan 't sukkelen op de Leliegracht te AMSTERDAM. Hij zeilde van bak- Daar stuurboord en had, zeide hare moeder Tante en gij, ge hebt beiden zeer verkeerd gehandeld. Dat ge met een fatsoenlijk gezelschap eens uit- gingt, daar stak Diets in; doch elk jongeling had in u de verloofde van een ander moeten sien en gij hadt u als zoodanig moeton ge- gedragen van eenige toenadering kan dan geen sprake zijn. Karei heeft dus gelijk, boos op u te zijn. En beeft bjj voor goed afscheid van u genomen „Neen. Goddank moeder,* sprak Marie; „hij heeft me eenige hoop op vergeving ge geven. Zijn laatste woorden zal ik nooit vergeten„Na regen komt zonneschijn.* „Welnu mijn dochter, wees dan getroost Karei beeft een veel te goed hart, om lang boos te blijven. Wie weet, hoe spoedig wo den ons allen dierbaren vriend weer in ons midden zuIIod zien en hij zal welkom zijn. Doch toon u dan ook zijner waardig, door een hem aangenaam gedrag, want reken er op, bij zal n niet uit bet oog verliezen." „O, moeder, geen dag zal er voorbjj gaan dat ik niet aan hem denken zal en uitgaan doe ik niet, of bet moet met u zijn.* „Dat zullen wij nog wel eens nader zien, maar nu moet ge maar spoedig naar uwe kamer gaan, want ge zjjt zeer vermoeid en overspannen. De slaap zal a nieuwe krachten schenken. Ik zal uw vader wel zooveel van de zaak vertellen, als hij noodig heelt te weten en wat Joban betreft, hem moet ge vaudaag maar niet zien; hij zal zeer boos op u zijo, want bij mag Karei gaarne lijden." „Dan ga ik maar dadelijkwel te rusten, moeder," „Slaap gerust, mijn kind. Alles kan nog wel terecht komen." „Dat geve God." Met die woorden zocht Marie haar slaapkamer op en vergat weldra in een diepen slaap alle leed. Ondertusschcn had Karei met loomen tred den weg naar S. ingeslagen. Zijn vroeger zoo vriendelijk gelaat stond nu stroefbij scheen niet meer te zullen lachen. Even buiten bet dorp ontmoette bjj zijn vriend Joban Dijksen. Reeds van verre begon deze: „Bonjour, Karei I Wel ben je nu al terug van de reis Dat verwondert me. En bobt ge u goed geamuseerd of bad ik misschien gelijk toen ik u zeide, dat ge Marie niet naar A. had moeten laten gaan „Ik wou, dat zij nimmer te A. was ge weest, Joban.* „Wat is er dan gebeurd, Karei Ge zijt I zoo ernstig. Er is haar toch geen ongeluk overkomen „Ja Joban, ons beiden is een groot on geluk overkomen, wij hebben ons engage ment vtrbrokec." „Watbelief? Dat is u toch geen ernst." „Het is maar ai te waar, mijn vriend; doch wandel een eind weegs met mij terug, dan zal ik u alles vertellen.* kwam niet veel verder. Het was hem, als of de straatlantaarns vraagteekens waren en of de huizen alle voorover gingen bui gen. Van zooveel beleefdheid werd de man te duizelig en, geen kans ziende om naar zijn woning in de Vijzelstraat terug te keeren, besloot hij zich neer te vleien voor de brandweerkazerne. Hij ging liggen en sliep weldr» den slaap der rechlv...... par don der dronkenmenschen. Maar daar kwam een brandmeester van een binnenbrandje terug en vond sinjeur. Deze maakte hem wakker. Ja, ja, een mensch kan in zoo'n toestand al wat beleven. Daar stond hij nu aan den Prinsengracht. De spekslager, die voor de brug woont, was al naar bed, zoodat hij dus niels kon koopen, om zich wat te restaureeren. Zoo'n man moest ook niet naar bed gaan, als er 's nachts nog heeren gevonden worden, die „iets hartigs" noodig hebben. Daarover stond de man luidkeels, maar erg onsamenhangend, te redeneeren op de sluis voor perceel 125, tot er een vriend aankwam. Jawel hij wist het best, hij woon de in de Vijzelstraat, nou weet je wat, we hebben mekaar al lang gekend, enz. enz. De vriend zou den man thuis brengen. Maar dat ging niet vlot. Op de hoogte van de Passeerdergracht werd de Vijzelstrater zoo onhandelbaar, dat de „vriend* hem op een stoep zette en na herhaaldelijk te heb ben aangedrongen, dat de ander zich zou laten raden*, liet hij zijn amice in den steek. De Vijzelstrater werd eenige uren daarna door een anderen vriend gewekt, ditmaal door een vriend met glimmende knoopen, het hoofd gedekt door een helm. Nu scheen hij ten minste in staat, zijn woning te bereiken, maaro, rampzalig gevolg van een overtollig propje, daar ver mist de man zijn mooi gouden horloge. Gelukkig behoefde hij geen bedsermoen te vreezen, daar de man, misschien was hij daarom wel zoo in de war, weduw naar was. Maar er ontwaakte toch in zijn geest Langzaam schreden nu de vrienden naast elkander voort en deed Karei een verhaal van al het voorgevallene. Met de meest mogelijke kieschheid behandelde hij het ge beurde ten huize van Jobans tante, mevrouw Delhorst, wat echter niet belette, dat Joban zoo tusschenbeide half overluid mompelde „Die feeks!* of „Wat een wijf!* kompli- mentjes aan bet adres zijner tanto. Marie werd door Karei zeer verschoonend behan deld, ja, bijna geheel vrjjgesproken, 't geen Johan zeer goed bemerkte. Eindelijk besloot bij zijn verhaal met de woorden: „Na, al wat ik u verteld hob, kan ik onmogelijk nog langer baar galant blijve*.* „Zoodat de lieve tante dan toch reeds half haar doel heeft bereikt," sprak Johan boos. „Als ik haar ooit bij ongeluk eens ont moet want opzoeken zal ik baar waar- aohtig nooit dan zal zo een uitbrander van mij hebben, die baar nog lang zal heugen, dat beloof ik baar. Maar een ding hebben Marie en gg toch over 't boofd ge zien, Karei.* „En dat is?* „Dat ge niet buiten malkander kunt,* was het antwoord. „We zuilen nu wel moeten, Johan." „Nu, 't is mogelijk, dat gij haar kunt vergeten ofschoon ik het neg niet ge loof maar ik weet zeker, dat zij zonder u niet kan leveD, doch dat is haar zaak. Ik vergeef het baar echter nooit, dat zij mij mijn besten vriend beeft ontroo'd, want ik begrijp, dat wij u niet meer zullen zien, vooral niet, daar ge heel Daar Gelderland gaat." „Wij kunnen even goede vrienden blijven Joban, en elkaoder dikwijls schrijven. Gaarne zal ik nu en dan eeDS iets van u en ook van haar hooren." „Ik begrijp u Karei en ge zult niet over mij te klagen hebben, boorl Als Marie bin nenkort soms ongesteld wordt, zult ge het dadelijk weten." „Dat verhoede do hemel.' „Ik vertrouw, dat gij dat veel beter kunt verhoeden doch spreken wij er niet meer van. Ik keer terug naar huis, om Marie te begroeten en baar eens duchtig deu mantel te vegen.* „Doe dat niet mijn vriend; ze heeft al genoeg te lijden.' „Nu, om uwentwil zal ik het laten. Ze heeft bet anders wel van mij verdiend. Gegroet, Karei, voordat ge vertrekt, kom ik u nog wel eens opzoeken.* „Dat is best Johan, kom maar eens gauw.' Da beide vrienden scheidden en Johan dacht: „Hij bemint Marie nog evenzeer als voorheen dat zal dus wel weer in 't reine komen." WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1893 | | pagina 1