Tramde en Smart
Zondag 19 Maart 1893.
37ste Jaargang No. 2709.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: SCHAGE1Ï, Laan, D, 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60.
Afzonderlijke nummer 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regl f 0.25iedere regel meer 5 ets
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Gemeente Schagen.
H~E R M K
KIEZERSLIJSTEN.
Novelle door L E O N A R D.
Binnenlandsch Nieuws.
Alieicti Niciws-
AimMis- k LMlboiwblfii
Bekendmakingen.
Burgemeester en Wethouders vati Scha
gen 5
Gelet op het Besluit van Heeren Gede
puteerde Staten dezer provincie van den
4 Januari 1893, do 3,(provinciaal blad no 2);
Gezien het Koninklijk Besluit van 15
December 1892, (Staatsblad no. 282),
waarbij is bepaald, dat in het jaar 1893
aan den herijk zijn onderworpen de maten
en gewichten;
Brengen ter kennis van de ingezetenen,
dat die herijk binnen deze gemeente zal
plaats hebben, voor de gewichten voor
fijnere wegingen op Zaterdag 18 Maart a.s.,
des namiddags van 1 tot 3 uur, en voor de
overige gewichten en maten op Maandag
20 en Dinsdag 21 Ma^rt van des voor-
raiddags 9 tot des namiddags 3 unr, en op
Woensdag 22 Maart, des voormiddf ;s van
8 tot 10 uur, alles in het loka 1 „de
Beurs" van W. Roggeveen Cz., wijk F,
No. 36, ingang aan de Noordzijde.
Schagen, den 7 Maait 1893,
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
O. II. BEBLS.
De Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Schagen;
brengen ter kennisso der belanghebbenden,
dat, ter voldoening aan de wet op het kies
recht, door hen zijn vastgesteld de lijsten
der kiesgerechtigden van leden voor de
Tweede Kamer d9r Staten-Generaal, de
Provinciale Stalen en voor den Gemeente
raad, alsmede van die, welke sedert de
vastelling der vorige kiezerslijsten daarvan
zijn geschrapt. Dat die aan bet raadhuis
zijn aangeplakt en bovendien vsn heden af
gedurende veertien dagen (Zon- en Feest
dagen uitgezonderd), des voormiddags van
9 tot 12 uur, op het raadhuis ter inzage
zullen liggeD, binnen welken tijd degenen,
FEUILLETON.
VI.
Na een onrustig doorgebrachten nacht
stond K irel op, nam een stevig ontbijt en
begaf zich op weg naar de woning van
mijnheer Delhorst.
Klokslag negen uur stond bij op de stoep
en belde aan.
Marie, reeds geheel gekleed, opende zelve
de deur od na een stille begroeting verwij
derde zij zich een oogenblik, waarna ze
terugkwam en haren arm in dien van den
jongeling legde.
Zwijgend ging men nu de deur uit, de
stoep at en de straat op, gevolgd door de
meid, die het valies van de vertrekkende
logé droeg.
In de wachtkamr van het station gekomen,
stopte Karei de meid eene fooi in de hand,
waarna deze beleefd groetende vertrok. Ver
volgens nam hij twee plaatskaartjes 2de
klasse en weinige minuten later betonden
onze reizigers zich met hun beiden in een
coupé.
Daar bet reeds vrij warm was, trok Karei
een schuif neer, legde zijn hoed naast hem
op de baDk en keek met onbestemde blikken
naar buiten, naar hot heuvelachtig landschap,
ter eene zjjde van den weg.
Marie zat schnin tegenover hem en wist
niet best welke houding aan te nemen zij
zocht naar woorden om een gesprek aan te
knoopen, doch ze kon maar geen begin
vinden. Treurig dwaalden hare blikken van
buiten naar Karei en van deze weer naar
iets anders. Daar viel baar blik op Kareis
hoed: „Weet ge wel Karei, dat gij een gaatje
in uwen hoed hebt sprak zij minzaam.
„Ja wel, Marie, er zijn er twee in, zie
maar," en hij reikte baar den hoed over.
„Kijk, juist twee over elkander," hernam
Marie; „hoe zijn die er in gekomen?*
„Door een geweerkogel, die echter niet
voor mijn hoed, maar voor mijn hoofd be
stemd was.*
„Wat zegt ge Karei, een ge wee? kogel?
Heeft men dan op u geschoten
„Ja Marie,' antwoordde hij en nu vertelde
hij haar al datgene, wat hij ten huize harer
tante nog voor haar had verzwegen, ook
wat hij gedacht had tijdens zpe wandelingen
aan het strand te Z., hoe hij naar haar had
verlangd en hoe innig verheugd hij geweest
was, eindelijk een reden gevonden te hebben,
haar bjj hare tante op te zoeken.
„En hoe heb ik u gevonden r" zoo ein-
die daartegen eenige reclame mochten heb
ben, die bij ongeregeld verzoekschrift, door
de vereisebte bewijsstukken gestaafd, aan
den Raad zullen bebooren in te dienen, na
verloop van welken tijd daarop geen regard
meer zal knnnen worden geslagen.
Gedaan te Schagen, den I3en Maart 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS,
De Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Schagen,
breDgen naar aaneiding van het tweede
lid van art. 35 der wet vau 4 Juli 1850,
(Staatsblad no. 37), bij deze ter algemeene
kennis, dat bij de herziening der 1 jjsten,
aanwijzende de personen die bevoegd zijn
tot hot kiezen van leden voor de Tweede
Kamer der Staten Generaal, de Provinciale
Staten en den Gemeenteraad, de namen dor
volgende personen, wegens het verliezen
van een of meer der gevorderde vereischten,
of uit hoofde van overlijden daarop zijn
geschrapt, als:
A. Wegens het verliezen van een of
me?r der gevorderde vereisebten
C. Bakker, P. Bakker, C. G. Bannier, J
Bierman, Jb. Bleeker, Chr. Blom, J. H.
Borstlap, A Commandeur, J. v. Huis, W.
van de Kamp, M. J. Koelman, C. Meurs,
J, van Oostveen, Jb. Overtoom, A. Schenk
Tz., G. Smit, H. Velleman, P. Voorthuijzeu,
S. Wagemaker.
B. Wegens overlijden:
C'. de Boer, D. Klok, S. Kruijer Jr., B.
Scbut.
Schagen, 13 Maart 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS.
De Secretaris,
DENIJS.
De Burgemeester van Schagen brengt
ter kennis van belanghebbenden, dat ter
Secretarie inlichtingen zijn te bekomen om
trent de stukken welke overgelegd moe
ten worden bij de aanmonstering voor de
HAR1NGVISSCHERIJ.
Schagen, den 17 Maart 1893.
De Burgemeester voornoemd,
C. H. BEELS.
digde hij; „o, 't is vreeselijk! Heb ik dat
aan u verdiend, Marie
Met kloppend hart en beurtelings rood
en bleek wordend, bad zij bem aangeboord
en toen bij ophield met sprekuu, zag zij hem
met tranen in de oogen vol teederheid aan
en sprak met zachte, droevige stem„Ik
heb u slecht, zeer slecht behandeld, u die
altijd zoo goi d voor mij waart, bedrogen
doch ik smeek u bij onze liefde, schenk mjj
vergeving. Ik weet nu eerst, hoe liet ik u
heb, nu e n kogel me u bijna heeft ontnomen.
O, mijn dierbare vriend, ik zie het aan uwe
oogen, gij bemint mij nog. Draag dus weder
dien ring als onderpand mijDer trouw van
den uwen zal ik nimmer meer scheiden.*
Daarbij bood zij hem met een smeekenden
blik weder deu ring aan, dien hij haar den
vorigen dag voor de voeten bad geworpen.
„Neen Marie,* antwoordde de jongeling
bewogen, maar ernstig, „behoud den ring,
ik zal hem Diet meer dragen, want ik zou
aan uwe trouw moeten twijfelen en dat wil
ik niet. Het is waar, ik bemin u nog en ik
zal u altijd beminneneene liefde als de
mijne sterft niet op één dag. Geene banden
zullen u echter meer knellen, gij zult vrij,
geheel vrij zijn."
„Ziedaar dan ook nw ring weer, Karei
ik mag hem nu niet langer behouden, hoe
het mij ook smart, hem te moeten missen.*
Hij bracht hem aan zijne lippen en stak
toen den ring bij zich. „Als een dierbaar
kleinood zal ik hem bewaren," sprak hij.
„Om hem misschien weldra aan een ander
te schenken?" vroeg zj bitter weeneDde.
„Ik geloof niet, u ooit aanleiding gegeven
te hebben, zoo iets van mij te denken,
Marie,* antwoordde Karei. „Ik heb u nim
mer reden tot klagen gegeven.*
„O, het is waar Kareiik alleen ben de
oorzaak van al deze ellende.*
Mei den zakdoek voor de oogen werpt
zij zich in een hoek van het rijtuig en bleef
daar stil zitten weeuen.
Toen Karei na eenigen tijd eens naar j
haar omzag, ontdekte bij, dat ze in een
lichte sluimering was gevallen. De armen
hingen bet meisje slap bij de zijden neer en
het hoofd was haar op de borst gezonkeo.
„Zij zal van nacht weinig gerust hebben,*
dacht Kareilaat haar maar slapen, dat zal
haar goed doen.* Voorzichtig schoof hij een
gordijntje zoo, dat de zon haar Diet kon
hinderen, ging weer zitten, stak een sigaar
aan en verviel in een diep gepeins. Snel
voerde hen de sneltrein naar bunne be
stemming.
Bij het station Z waar men moest over
stappen, ontwaakte Marie en nu klaagde zjj
over hoofdpijn, zoodat er in het vervolg
bjjDa geen woord meer werd gepioken.
Na eeoe vreeselijk vervelende reis kwam
men eindelijk te K. aan, en wtrd Marie
Den 16den Maart had
de aanbesteding plaats van het bouwen
eener kaasfabriek te BARS1NGERHORN,
waaraan door 4 inschrijvers werd deelgeno
men, en wel door
A. Droog v. Kolhom, f 2777.
C. Semijns v. 2600.
J. Eriks v. Barsingerhorn, 2580.
D. Kramer v. Schagen, 2490.
Den heer Kramer als laagste inschrijver
is het werk gegund.
Men meldt ons dat begin
dezer week te Wieringerwaard door
eemge belangstellende ingezetenen werd be
sloten tot de oprichting van eene g e m e ng-
de Zangvereeniging. Reeds 22 le
den sloten zich aan. Op deze vergadering
heerschte een zeer eenstemmige geest en
was men algemeen genegen de directie der
nieuwe vereening op te dragen aan den
heer van Egmondaldaar.
A.s. maandagavond te 7 ure zal men
opnieuw vergaderen, ter vaststelling van de
statuten en het huishoudelijk reglement.
Joh. Messchaert te St.
Petersburg.
Uit St. Petersburg wordt aan de N.
Rott. C(. geschreven
„Zelden heeft iemand in zoo korten tijd
zoovele harten veroverd als nw landgenoot
Messchaert bij zijn verblijf in het Noorsch
Palmyra.
„Reeds lang beraadslaagden de directeu
ren van een zestal zangvereenigingen alhier,
of het niet mogelijk zou zijn, jaarlijks eene
gemeenschappelijke graudiose uitvoering
te geven van een of ander klassiek werk.
Dit jaar besloot men de proef te wagen.
Onder leiding van den meest gevierden
onzer orkestdirecteuren, prof. Cherny, zou
door meer dan 600 zangers in onze prach
tige concerlzaal van de Adelsclub, Beet-
hoven's C-dur-Messe benevens Mozart's
Ave verum ten ge.hoore gebracht worden.
Op eene aanbeveling uit Leipzig wendde
vóór 't laatst door Karei naar huis geleid.
Vol verbazing ontving men daar het paar
en die nam nog toe, toen Karei in een
oogenblik, dat Marie de kamer had verlaten,
hare ouders mededeelde, dat zij elkander de
vrijheid hadden weergegeven, het aan haar
dochter overlatende, de redenen daaraan op
te geven.
Weldra stond nu de jonkman op om heen
te gaan. Op diep geroerden toon bedankte
hij den heer Dijkeen en zjjne vrouw voor de
vriendelijke ontvangst, die hij altijd bij hen
had genoten en vertrok. Marie deed hem
uitgeleide.
In den gang gekomen, opende zij de deur
eener zijkamer, trok er Karei binneo, ging
voor bem staan, nam zijne hand in de bare
en sprak met trillende lippen„Gij gaat mij
dan verlaten, mijn vriend? Ik zal dus voort
aan uwe trouwe oogeu niet meer mogen
zien Welnu, het zij dan zoo; ik heb het
verdiend. Maar Karei, dood mij niet. O, laat
mij hopeu, dat ik nog eenmaal de uwe mag
worden, dan zal ik geduldig wachten en
lijden want ik zal zoo naar een blik, een
woord van u verlangen. Zeg dan toch, mijn
innig geliefde, mag ik nog hopen
Verteederd zag de jongeling baar aan en
sprak
„Marie, ik wil en kan u niets beloveD,
doch gij kent bet spreekwoord na regen
komt zonneschijn; laat ons hopen, dat ook
voor ons nog eenmaal de zon door de wol
ken mag breken.*
„Dank Karei, duizendmaal dank. O, ik
weet het, gij zijt zoo goed, gij zult mij nog
eenmaal vergeven. Nu zal ik leven, voor u
leven en n wachten. Docb toef niet te laDg,
want dan zou het te laat kunnen wezen."
Bijna door de aandoening overweldigd,
sloeg bij haar de arm om den hals, drukte
een innigen kus op haar voorhoofd en sprak
met trillende stem „Vaarwel, MarieGod
zij met u.* Hij vertrok.
„Vaarwel, Karei!' snikte bet meisje. In
razende smart viel zij op den naast bijzijn-
den zetel en zat daar met de armen ever
de leuniDg, waarop hot hoofd steunde, ten
prooi aan het hevigste zelfverwijt.*
„O, tante,* sprak zij snikkend, ,o tante,
waarom bebt ge mij daartoe verleid, waarom
hebt gij mij dat verdriet berokkend
Daar werd haar een arm op de schouders
geleed en de vriendelijke stem harer moeder
Honk dicht bij haar oor „Waartoe heeft
tante mijne lieve dochter verleid?*
„Acb, moeder, lieve moeder, ik ben zoo
ongelukkig!* zuchtte Marie.*
„Zeg mij, wat u overkomen is, mjjne
dochter; misschien kan ik n troosten.*
Ouder heete tranen verhaalde Marie met
een door snikken afgebroken stem, wat er
gebeurd was en waarom Karei hun engage
ment bad verbroken. Toen zjj uitgesproken
ptof. Cherny zich tot Messchaert, die en
in de Meste en als solist zou optreden.
„Toen onze muziekkenners vernamen,
dat Messchaert Bacb's cantate Ich wil den
Kreuzitab gerne tragen wilde zingen,
schudden zij bedenkelijk het hoofd. Een
van tweeën meende men Een man die
in eene vreemde stad, voor een onbekend
publiek, in eene hem geheel vreemde zaal
deze compositie, die muzikaal en technisch
zoovele zwarigheden biedt, wilde zingen,
moest of met zich zelven zeer ingenomen,
of een kunstenaar van den eersten rang
zijn. De uitslag heeft bewezen, dat het
laatste het geval is. Zelfs wij leeken, die
oprecht gezegd zoo'n Bachsche cantate wel
wat zwaar te verteeren vonden, voelden
ons aangegrepen door de macht, die uit de
golvende tonen van dit menschelijk orgel
tot ons sprak.
„Maar Messchaert zou nog andere tri
omfen vieren. De Liedertafeleene Duitsche
mannenzangvereeniging, heeft de gewoonte
vreemde kunstenaars, die hier vertoeven,
uit te noodigen, hare Maandag-avondoefe
ningen bij te wonen. Toen Messchaert
daar verscheen, werd hij met eene hartelijk
heid, eene warmte ontvangen, zoo als ik
zelfs in deze vereeniging, waar men heel
wat praesteeren kan op dit gebied, nog
zelden gezien had.
En toen na de voordracht van eenige
liederen een der aanwezigen in eenvoudige
woorden uitsprak, hoezeer men in weinige
dagen den kunstenaar had leeren vereeren,
en een honderdtal mannen in de kracht
van hun leven zich om Messchaert ver
drongen, om hem da hand te reiken en
hem een tot weerziens toe te roepen, toen
kreeg ook Messchaert het een oogenblik
te kwaad, geloof ik. En, „tot weerziens!*
hebben wij hem ook in kleineren kring
nog dikwijls toegeroepen."
Goedafgeloopen. Daarwas
voor eenigen tijd geleden iemand, wat on
vast ter been, 's nachts aan 't sukkelen op
de Leliegracht te AMSTERDAM.
Hij zeilde van bak- Daar stuurboord en
had, zeide hare moeder Tante en gij, ge
hebt beiden zeer verkeerd gehandeld. Dat
ge met een fatsoenlijk gezelschap eens uit-
gingt, daar stak Diets in; doch elk jongeling
had in u de verloofde van een ander moeten
sien en gij hadt u als zoodanig moeton ge-
gedragen van eenige toenadering kan dan
geen sprake zijn. Karei heeft dus gelijk,
boos op u te zijn. En beeft bjj voor goed
afscheid van u genomen
„Neen. Goddank moeder,* sprak Marie;
„hij heeft me eenige hoop op vergeving ge
geven. Zijn laatste woorden zal ik nooit
vergeten„Na regen komt zonneschijn.*
„Welnu mijn dochter, wees dan getroost
Karei beeft een veel te goed hart, om lang
boos te blijven. Wie weet, hoe spoedig wo
den ons allen dierbaren vriend weer in ons
midden zuIIod zien en hij zal welkom zijn.
Doch toon u dan ook zijner waardig, door
een hem aangenaam gedrag, want reken er
op, bij zal n niet uit bet oog verliezen."
„O, moeder, geen dag zal er voorbjj gaan
dat ik niet aan hem denken zal en uitgaan
doe ik niet, of bet moet met u zijn.*
„Dat zullen wij nog wel eens nader zien,
maar nu moet ge maar spoedig naar uwe
kamer gaan, want ge zjjt zeer vermoeid en
overspannen. De slaap zal a nieuwe krachten
schenken. Ik zal uw vader wel zooveel van
de zaak vertellen, als hij noodig heelt te weten
en wat Joban betreft, hem moet ge vaudaag
maar niet zien; hij zal zeer boos op u zijo,
want bij mag Karei gaarne lijden."
„Dan ga ik maar dadelijkwel te rusten,
moeder,"
„Slaap gerust, mijn kind. Alles kan nog
wel terecht komen."
„Dat geve God." Met die woorden zocht
Marie haar slaapkamer op en vergat weldra
in een diepen slaap alle leed.
Ondertusschcn had Karei met loomen tred
den weg naar S. ingeslagen. Zijn vroeger
zoo vriendelijk gelaat stond nu stroefbij
scheen niet meer te zullen lachen. Even
buiten bet dorp ontmoette bjj zijn vriend
Joban Dijksen. Reeds van verre begon deze:
„Bonjour, Karei I Wel ben je nu al terug
van de reis Dat verwondert me. En bobt
ge u goed geamuseerd of bad ik misschien
gelijk toen ik u zeide, dat ge Marie niet
naar A. had moeten laten gaan
„Ik wou, dat zij nimmer te A. was ge
weest, Joban.*
„Wat is er dan gebeurd, Karei Ge zijt I
zoo ernstig. Er is haar toch geen ongeluk
overkomen
„Ja Joban, ons beiden is een groot on
geluk overkomen, wij hebben ons engage
ment vtrbrokec."
„Watbelief? Dat is u toch geen ernst."
„Het is maar ai te waar, mijn vriend;
doch wandel een eind weegs met mij terug,
dan zal ik u alles vertellen.*
kwam niet veel verder. Het was hem, als
of de straatlantaarns vraagteekens waren
en of de huizen alle voorover gingen bui
gen. Van zooveel beleefdheid werd de man
te duizelig en, geen kans ziende om naar
zijn woning in de Vijzelstraat terug te
keeren, besloot hij zich neer te vleien voor
de brandweerkazerne. Hij ging liggen en
sliep weldr» den slaap der rechlv...... par
don der dronkenmenschen. Maar daar kwam
een brandmeester van een binnenbrandje
terug en vond sinjeur.
Deze maakte hem wakker.
Ja, ja, een mensch kan in zoo'n toestand
al wat beleven.
Daar stond hij nu aan den Prinsengracht.
De spekslager, die voor de brug woont,
was al naar bed, zoodat hij dus niels kon
koopen, om zich wat te restaureeren. Zoo'n
man moest ook niet naar bed gaan, als er
's nachts nog heeren gevonden worden, die
„iets hartigs" noodig hebben.
Daarover stond de man luidkeels, maar
erg onsamenhangend, te redeneeren op de
sluis voor perceel 125, tot er een vriend
aankwam. Jawel hij wist het best, hij woon
de in de Vijzelstraat, nou weet je wat, we
hebben mekaar al lang gekend, enz. enz.
De vriend zou den man thuis brengen.
Maar dat ging niet vlot. Op de hoogte van
de Passeerdergracht werd de Vijzelstrater
zoo onhandelbaar, dat de „vriend* hem op
een stoep zette en na herhaaldelijk te heb
ben aangedrongen, dat de ander zich zou
laten raden*, liet hij zijn amice in den
steek.
De Vijzelstrater werd eenige uren daarna
door een anderen vriend gewekt, ditmaal
door een vriend met glimmende knoopen,
het hoofd gedekt door een helm.
Nu scheen hij ten minste in staat, zijn
woning te bereiken, maaro, rampzalig
gevolg van een overtollig propje, daar ver
mist de man zijn mooi gouden horloge.
Gelukkig behoefde hij geen bedsermoen
te vreezen, daar de man, misschien was
hij daarom wel zoo in de war, weduw
naar was.
Maar er ontwaakte toch in zijn geest
Langzaam schreden nu de vrienden naast
elkander voort en deed Karei een verhaal
van al het voorgevallene. Met de meest
mogelijke kieschheid behandelde hij het ge
beurde ten huize van Jobans tante, mevrouw
Delhorst, wat echter niet belette, dat Joban
zoo tusschenbeide half overluid mompelde
„Die feeks!* of „Wat een wijf!* kompli-
mentjes aan bet adres zijner tanto. Marie
werd door Karei zeer verschoonend behan
deld, ja, bijna geheel vrjjgesproken, 't geen
Johan zeer goed bemerkte. Eindelijk besloot
bij zijn verhaal met de woorden: „Na, al
wat ik u verteld hob, kan ik onmogelijk
nog langer baar galant blijve*.*
„Zoodat de lieve tante dan toch reeds
half haar doel heeft bereikt," sprak Johan
boos. „Als ik haar ooit bij ongeluk eens ont
moet want opzoeken zal ik baar waar-
aohtig nooit dan zal zo een uitbrander
van mij hebben, die baar nog lang zal
heugen, dat beloof ik baar. Maar een ding
hebben Marie en gg toch over 't boofd ge
zien, Karei.*
„En dat is?*
„Dat ge niet buiten malkander kunt,* was
het antwoord.
„We zuilen nu wel moeten, Johan."
„Nu, 't is mogelijk, dat gij haar kunt
vergeten ofschoon ik het neg niet ge
loof maar ik weet zeker, dat zij zonder
u niet kan leveD, doch dat is haar zaak. Ik
vergeef het baar echter nooit, dat zij mij
mijn besten vriend beeft ontroo'd, want ik
begrijp, dat wij u niet meer zullen zien, vooral
niet, daar ge heel Daar Gelderland gaat."
„Wij kunnen even goede vrienden blijven
Joban, en elkaoder dikwijls schrijven. Gaarne
zal ik nu en dan eeDS iets van u en ook
van haar hooren."
„Ik begrijp u Karei en ge zult niet over
mij te klagen hebben, boorl Als Marie bin
nenkort soms ongesteld wordt, zult ge het
dadelijk weten."
„Dat verhoede do hemel.'
„Ik vertrouw, dat gij dat veel beter kunt
verhoeden doch spreken wij er niet meer
van. Ik keer terug naar huis, om Marie te
begroeten en baar eens duchtig deu mantel
te vegen.*
„Doe dat niet mijn vriend; ze heeft al
genoeg te lijden.'
„Nu, om uwentwil zal ik het laten. Ze
heeft bet anders wel van mij verdiend.
Gegroet, Karei, voordat ge vertrekt, kom
ik u nog wel eens opzoeken.*
„Dat is best Johan, kom maar eens gauw.'
Da beide vrienden scheidden en Johan
dacht: „Hij bemint Marie nog evenzeer als
voorheen dat zal dus wel weer in 't reine
komen."
WORDT VERVOLGD.