isrrhe,' - "..H
Uit en voor de Pers.
^pengd Nieuws.
staken, de reeds gemaakte geul weder ge
heel vol Z3nd was geslagen, en dat daarna,
hoewel men vermoedt dat dit
zich telkens zal
verschijnsel
herhden, mei het werk
voortgezet wordt, Verder wordt verzocht
om zich eens van den tegenwoordigen toe
stand te overtuigen.
Voorzitter deelt mede, dat hij en den
Wethouder Rlaauboer de haven eens in
oogenschouw zullen nemen.
Wordt goed gevonden.
Aan de orde wordt gesteld de benoeming
van een gemeente—ontvanger.
Blijkens een ingekomen missieve van B.
en W. hebben zich twee sollicitanten aan
gemeld en bestaat de door hen opgemaakte
aanbeveling uit
1. P. BRONDER te Barsingerhorn,
2. J. BREEBAART Cz. te Kolhom.
De voorzitter stelt voor tot de benoe
ming over te gaan.
Bij de eerste daartoe strekkende stem-
miug bekomt de heer Bronder vijf stem
men en de heer Breebaart één stem, zoo
dat eerstgenoemde de volstrekte meerder
heid heelt verkregen en alzoo de benoem
de is.
Daar de heer Bronder reeds secretaris
der gemeente is, zal zijne benoeming tot
ontvanger aan de goedkeuring van Ged.
Staten worden onderworpeu.
Voorzitter deelt mede, dat door de ar-
menadministratiën dezer gemeente hare
rekeningen over 1892 zijn ingezonden.
Hij benoemt tot leden der eommissie,
welke deze rekenigen voorloopig kunnen
onderzoeken, de heeren: Blauwboer, Smit en
Heers.
Bij de rondvraag zegt de heer Raatdat
te Kolhorn zoo weinig drinkwater meer
is. Hij meent dat men door het slaan van
een Nortonput aldaar in een groote behoef
te zou voorzien.
De heer Blauwboer erkent het door deu
beer Raat gesprokene, doch geeft tevens te
kennen, dat hij bij zijn buis een norton-
put heelt met goed drinkwater en dat de
inwoners van Kolhorn daar vrij uit kun
nen halea.
Verder zegt de heer Raat dat de schuit
waarmede de beer enz. te Kolhorn wordt
opgehaald soms een halven dag, zonder dat
de daarin gebrachte stoffen overdekt zijn,
aldaar stil kan liggen.
Voorzitter zegt dat daarop gelet zal wor
den.
Niemand meer het woord verlangende
sluit de voorzitter de vergadering.
dat een vreemd leger, dat bijv. door recht al bewonen zij maar het kleinste
Brabant en Limburg wil trekken, nooit hokje, dat het karakter van woning draagt.
zóóveel troepen tot het in bedwang hou
den van het Nederlandsche leger kan
missen als de getalsterkte bedraagt, die
Zoo hebben de oud-gediendea in het
Chelsea Military Hospital een soort
van Bronbeek die elk een (niet eens
tegen ons zou kunnen worden afgezon-1 tot de zoldering afgeschoten) slaapplaats
den, wanneer het vreemde leger enkelhebben, op dien grond kiesrecht. En de
ons te bestrijden had.
Nu meende de generaal, dat zelfs
armenbelasting behoeft niet door den
in j bewoner zelf te worden betaald gewoon-
het denkbaar ongunstigste geval, n.1. dat lijk doet de eigenaar het voor hem. De
Overmacht. Onder dit motto
gaf de Telegraaf verleden week eene
beschouwing over de meerdere of minde
re mate van verdedigbaarheid van ons
land, hetwelk wij, nu een nieuwe leger-
herziening wel spoedig ter behandeling
komt, onzen Lezers ter kennismaking voor
leggen:
Dat wij niet opgewassen zijn tegen
een groote Europeesche mogenheid is iets,
waarvoor een breedvoerig betoog overbo
dig kan heeten.
Dat is een van die „waarheden als
koeien", zooals dr. Schaepman ze noemt,
waarvan de verkondiging zelfs u onder
de verdenking brengt, dat ge het er nog
maar half met uzelven over eens zijt.
Zoo dikwijls als wij haar dan ook hoo-
ren aanvoeren als argument tegen een
deugdelijke inrichting onzer strijdkrach
ten, achten wij onze tegenpartij „au bout
de son latin" gekomen en voortzetting
der discussie nutteloos en onvruchtbaar.
Daar zoo'n klinkklare waarheid echter
op de toehoorders dikwijls een klinkend
effect maakt, achten wij het niet over
bodig, aan de enkele opmerkingen over
de inrichting onzer strijdkrachten, welke
hier volgen, de verzekering te doen voor-
afgaan, dat ook wij zeer goed weten, dat
als tegenover eiken Nederlandschen sol
daat tien vreemden worden geplaatst, de
uitslag van den strijd gemakkelijk voor
uit is te voorspellen. Alleen aeze stelling
houden wij daarbij vol, dat het ondenk
baar is, dat ooit een Nederlandsch leger
zoo verpletterende overmacht tegenover
zich zal hebben.
Wijlen de generaal Reuther wiens
wetsontwerpen stellig een ander lot zou
den hebben ondergaan, als de militaire
woordvoerders van 10 jaren geleden den
toen nog over die jaren liggenden sluier
eens even hadden kunnen oplichten
nam zeer juist als uitgangspunt voor
zijne militaire plannen de vraag„wat
het maximum was aan troepen, dat een
Europeesche vijand in een afzienbare
toekomst ooit tegen Nederland zou kunnen
aanvoeren."
Zooals men zich wellicht herinnert,
plaatste deze generaal zich steeds bijna
uitsluitend op het stanpunt van de directe
landsverdediging, een standpunt, dat men
sedert heeft laten varen. Te recht is men
thans van oordeel, dat dit „geval" nooit
aan de orde zal komen, voordat de groote
oorlog der geallieerde mogendheden over
de toekomstige kaart van Europa zal
hebben beslist. Tien jaren geleden echter
hoorde men nooit iets anders dan over
directe landsverdedigingwellicht wel
om reden, dat niemand eigenlijk wist
wat Nederland bij het uitbreken van een
Europeeschen oorlog doen zou, en er
dienaangaande een toestand van aarzeling
en twijfeling bestond, die thans, naar
het schijnt, voor bepaalde plannen plaats
heeft gemaakt.
Hoe dit zij, voor de beantwoording
van de vraag, die de generaal Reuther
zich had gesteld, nl. om het maximum
te weten, was dit standpunt het juiste.
Immers een ieder ziet gemakkelijk in,
op een soort van Weener-congres door
geheel Europa werd goedgevonden, dat
Duitschland ons grondgebied annexeerde,
dit rijk nog in het cijfer van 200.000
man het uiterste maximum zou vinden
der troepen, die het voor dit doel tegen
ons zou kunnen aanwenden. Nimmer, al
ware Duitschland nog zoo zegevierend uit
den grootea oorlog teruggekeerd zou het
zijn Fransche en Russische grenzen zoo
kunnen ontblooten, dat het voor de ver
overing van ons grondgebied nog meer
troepen zou durven bestemmen. Zelfs is
het zeer de vraag, of dat maximum al
niet veel te hoog is genomen.
Voorts redeneerde de generaal Reuther
dat het onze personeele en financieele
krachten iu geenen deele te boven gaat
om onze strijdkrachten zoo teorganiseeren,
dat wij onze mogelijke tegenpartij dwingen
om met 200,000 man te komen als hij zich
niet aan een échec wil blootstellen. En
aangezien hem dit slechts in zeer excep-
tioneele gevallen mogelijk zal wezen, voe
ren wij door onze strijdkrachten op
dien voet in te richten eenigermate
een preventieve landsverdediging, die na
tuurlijk ver te verkiezen is boven een
laatste worsteling op leven en dood.
Zelfs als alles ons tegenloopt, dat wij
het dan geheel tegen die 200.000 man
hebebn op te nemen, zal er toch eerst
nog bloedig gevochten worden, en zal het
den vijand aanzienlijke o ffers kosten, voor
dat het een vreomden generaal gelukt ons in
het paleis op deu Dam de wetten te komen
stellen.
Neemt men nu een gewoon Duitsch
legerkorps van twee divisien op een sterkte
van pl. m. 30.000 man, dan beteekent
dus het cijfers van 200.000 man zoo
veel als 5 legerkorpsen en 5 landweer-
divisiën.
Tot het afzenden van die macht dwin
gen wij de tegenpartij als wij beschikken
over een macht gelijkstaande met 3
legerkorpsen en 3 landweerdivisiën, dus
(de vestingbezettingen meegeteld) over een
leqer van pl. m. 100 000 man met een
50,000 man landweerschutters, of hoe
men die tweede linie maar noemen wil-
Thans bezitten wij een leger van plm.
80,000 man en een schutterij van een
zeer aanzienlijke sterkte (zeker wel
160.000 man), welke echter in organisatie,
enz. te groote gebreken heeft, dan dat
zij veel zou kunnen uitrichten. Met deze
cijfers voor oogen zal men toch moeten
toegeven, dat hervorming onzer strijd
krachten niet zóó doeloos, nutteloos,
en dwaas is, als de verzuchtingen der
pessimisten, die altijd onze eigen klein
heid en onbeduidenheid uitspelen, op het
eerste oog zouden doen denken.
Nu meene men echter niet, dat wij
hier met de enkele genoemde cijfers een
bepaald plan wilden aangeven. Over orga
nisatie is nog heel wat meer te zeggen
en wij hopen daartoe wel eens in de
gelegenheid te zijn. Ons was het ditmaal
slechts te doen om een uitgangspunten
wellicht zijn sommige lezers het met ons
eens, dat het uitganspunt van wijlen den
generaal Reuther nog zoo kwaad niet
was.
Ook zouden wjj niet gaarne alle denk
beelden van dien generaal onderschrij
ven; waar het op de uitwerking aan
komt bestaat er zelfs groot verschil in
zienswijze. Reeds terstond echter willen
wij nog een tweede stelling van generaal
Reuther tot de onze maken, nl. deze:
dat, hoe wij ons ook inrichten, goed ge-
orsaniseerd, slecht georganiseerd, zwak
als thans, cf sterk zooals onze krachten
toelaten, steeds de oorlog zelve van zeer
korten duur zal zijn.
Het is van overwegend belang, dat ons
geheele volk hiervan goed doordrongen
zij. Er is nu eenmaal in het laatst van
deze eeuw in geen enkel rijk, en wel
allerminst in staten van den tweeden rang,
meer een militaire organisatie te maken
waarmede het mogelijk is den toekom-
stigen oorlog in den vorm van „strijd
om tijdwinst" te voeren.
Uit een humaniteitsoogpunt is dit ze
ker een heugelijk feit. De langdurige
oorlogen van voorheen zijn onmogelijk
geworden. In enkele dagen reeds, hoog
stens in enkele weken, zal het voor
naamste zijn beslist.
Deze twee gronddenkbeelden van on
zen te vroeg ontslapen generaal Reu
ther, als beginselen waaraan alle be
schouwingen over legerzaken dienen te
worden getoetst, wenschen wij ook aan
onze lezers ten eerste in hunne aan
dacht aan te bevelen, en zullen wij wel
licht nog iets nader uitwerken.
Het Kiesrecht in En
geland wordt dezer dagen nog al
eens aangehaald als om te bewijzen, dat
Taks-wetsvoorstel de deuren te wijd
open zet.
In eene beschouwing (in de Vragen des
lijdsover dat Engelsch kiesrecht, be
toogt mr. A. Kerdijk (toch zeker wel een
geloofwaardig persoondat de meening
onjuist is alsof in Groot-Brittannië het
kiesrecht inderdaad belangrijk wordt be
perkt door de eischen van woning en
de betaling in de armenbelasting. De
occupiers en householders die bijna 90
pCt. der kiezers vormen, hebben stem
bewering faalt dus, dat in Engeland
maatschappelijke lagen zijn uitgesloten
van het kiesrecht, welke de minister Tak
daartoe roepen wil.
De reden waarom in groot Brittannië
toch nog slechts 65 pet. der manneljjke
volwassen bevolking kiesrecht heeft, licht
vooral daarin, dat men 12 maanden een
woning moet hebben gehad in het di
strict en dus bij verhuizing naar een an-
ner district die tijd wordt afgebroken.
Thans wil men echter dien termijn zeer
verkorten, ook kent Engeland de uitslui
ting van inwonende meerderjarigen (com
mensalen) waartoe echter vooral de zoons
van meergegoeden behooren. Men mag
dus de Engelsche regeling niet als zooveel
„bedachtzamer" voorstellen dan die van
den minister Tak. Als men bij deze laatste
algemeen kiesrecht" spreken mocht
van
wat d; heer Kerdijk loochent, omdat
tenminste een vierde der meerderjarige
mannen zal uitgesloten zijndan geldt
die benaming stellig nog veel meer van
het Engelsche kiesrecht.
Onbekend maakt on
geacht
De Sociale vraagstukken, welke tegen
woordig aller aandacht vragen en bij
welker oplossing alle standen ten zeerste
betrokken zijn, doen ook beoordeelingen
van elk der partijen bestaan, welke
veelal nog al bezijden de waarheid zijn.
Het meest vergist men zich gewoonlijk
met zijn oordeel over de „kleine burgerij";
over den werkman, over het volk.
Het kiesrecht durft men niet uitbrei
den, omdat men er zorg voor heeft dat
die „kleine man" het niet behoorlijk zal
uitoefenen, het niet kan uitoefenen. Men
verklaart den kleinen man doodeenvou
dig onmondig, en o wee, indien er ie
mand mocht komen, die, zelf tot den
kleinen man behoorende, het wagen
mocht een pleidooi te leveren voor de
behartiging der belangen en der rechteu
van dien kleinen man, hij die zoo
onvoorzichtig is, geraakt in een
kwaden reuk, want het is nu eenmaal
voor goed uitgemaakthij, die geen
kapitalist is, is dom, onwetend, laat zich
omkoopen, houdt er geen overtuiging
Zoo wordt in het algemeen door de
groote massa geoordeeld, lijnrecht in
strijd met wat door vele mannen en
vrouwen, wier levenstaak het is, de
maatschappij moreel vooruit te doen
gaan, wordt geleeraard.
Zoo wordt geredeneerd door de groote
massa, die prat is op eigen privilegie
en voortreffelijkheid; terwijl het grootste
deel dier massa vergeet de plek, waar
eens hun wieg stond.
De oorzaak van die seheeve beoor
deeling is voornamelijk hierin te zoeken
dat de zoogenaamde bevoorrechte standen,
ofschoon dagelijks te midden van den
kleinen man levende, niet de gave des
opmerkens bezit en ziende toch blind,
hoorende toch doof is.
Een nuttig werk achten wij het, in
dien tijd en gelegenheid zulks medebrengt,
die onwetendheid en onbekendheid, welke
in figuurlijken zin een scheidsmuur vormt
tusschen de heeren en knechten der maat
schappij, voor een deel verder af te breken.
Daarom geven wij de volgende beschou
wing over een werkmans
vrouw, voorkomende in De kleine
Ct. v. Rotterdamter kennisneming:
Als er een is, die den druk der tijden,
dat is voor den werkman laag loon,
hooge huishuur en dure levensmiddelen
zwaar gevoelt, dan is het de vrouw van
den werkman.
Eene enkele roerende vraag van een
kind, die ons ter oore kwam, omschrijft
voor hem, die nadenkt, voor een goed
deel de zware zorg en het leed, dat de
werkmansvrouw in het leven drukt
Die vraag was deze:
Moeder, waar is vader heen?
Hij is naar de fabriek om brood voor
ons te verdienen, antwoordde de moeder.
Ach, zegt het kind, vraag hem, of hij
er ook eens wat vleesch bij verdienen
wil.
Wij behoeven hierbij niets te voegen,
om te doen begrijpen onder welke om
standigheden de werklieden leven, tegen
welke omstandigheden de vrouw van den
werkman heeft te strijden, hoe groot hare
zorgen zijn, hoeveel leed zij ondervindt,
omdat zij haar gezin, haren kinderen,
niet kan geven, wat zij behoeven.
O, wien het levensboek van de vrouw
van een werkman te lezen werd gegeven
hij zou zien, hoeveel zedelijke kracht
zich daar ontwikkelt in de huizen der
kleinen naar de wereld, die toch de bouw
meesters zijn der steden, der paleizen,
der schepen, der locomotieven; die de
uitvoerders zijn der kunstindustrie en van
allen arbeid.
Hij zou blijken lezen van groote op-
offerings-gezindheid der moeder, als ge-i
volgen van
niet voldoend kunnen voeden en kJiau
harer kindereD, in weerwil dat 1 laten
van den vroegen ochtend V
avond moet arbeiden. - het boek
Hij zou een bJ;' der diepste
der smart eene* ^worden. Hij zou
j smart, die gr
van lichameljjke inspanning lezen, zoo
groot als men zich bijna niet denken
kan, eene inspanning, die voortvloeit uit
het gebrek aan het noodige en uit de
zucht, om ia weerwil van dat gebrek,
het leven van man en kinderen zoo
aangenaam mogelijk te maken. Hij zou
eene geschiedenis lezen, vol van edel ge
voel, vermengd met tranen van smart en
duizenderlei ontzeggingen. Hij zou lezen,
hoeveel zorg en hoofdbreken het kost,
om, in weerwil van het zich voel moeten
ontzeggen, rond te komen met het
weekloon en zelfs met man en kinderen
fatsoenlijk voor den dag te komen.
Hij zou lezen van moedertrots, die ge
lukkig maakt en moederleed, dat slechts
mag dienen om den levensmoed te stalen
en steeds meer zedelijke en lichamelijke
arbeid vraagt.
Hij zou een blik slaan in het men-
schenhart, die hem diepe kennis zou ge
ven. Hij zou van de vrouw van den ar
beider leeren, wat liefde is, wat liefde
vermag en hij zou zich door dit alles
losmaken van de sleur, die het begrip
in het leven houdt, dat de werkman en
zijn gezin tevreden kan zijn met hetgeen
het lot hun toebedeelt.
Hij zou mede gaan werken aan het ver
beteren der toestanden voor den werkman
en de armen. Hij zou dat onverdeeld en
krachtig doen, omdat hij van het gezin
van den werkman liefde leerde, vooral
van de vrouw van den werkman, die
hare zorgen en haar leed bedekt met
liefde.
Niet aan velen wordt het vergund
een blik te slaan in het gemoedsleven
van de werkmansvrouw.
De meesten denken er ook niet aan, om
het te doen, en daardoor komt het, dat
het ook niet aan velen wordt vergund,
want de onverschilligheid van de meesten
voor het lot van den werkman, maakt
deze schuw en ontneemt hem zijn ver
trouwen in de goedheid der menschen.
Men zoekt den weg naar zijn hart niet.
Yandaar dan ook het karig loon, dat
hem voor z;jn arbeid wordt gegeven.
Men wekt hiermede weder de gedachte
in hem, dat de menschen niets kunnen
dan de liefde voor zich zelve, dat ze
zich daardoor ongenaakbaar maken voor
genegenheid en meegevoel.
Wie herinnert zich niet de kleine ge
schiedenis van Multatuli, de arme vrouw
en het dubbeltje, dat op den weg lag
en door Multatuli aan de arme vrouw
werd gegeven.
ifij wilde het niet gelooven, dat het
een geldstukje was, want zei ze, dan
zoudt ge het zelf wel opgeraapt hebben.
Deze haar twijfelwees aan,hoe weinig wer
kelijk goede menschen de arme, oude vrouw
in heel haar lange leven ontmoet had.
Is dit niet even zoo het geval met de
meesten der kleinen naar de wereld.
Is in strijd met de leer der menschen-
liefde van Jezus, het zedepreeken voor
die kleinen niet oneindig veel meer dan
het hen steunen en het geven van le
vensmoed en kracht, door daden van
liefde
Hoe weinig opbouwende kracht gaat
uit van de wijze, waarop men liefdadiz
is en toont dit niet aan; dat men zich
nog niet volkomen bewust is, wat men-
niet r^k? kon hij mei zijn geld niet veel
meer dwingen, dan bij reeds gedwongen
had f*
In het midden der week kwam hij bij
C. binnenloopen en zeideop vlei enden toon
Hoor eens, C, ik wil je graag terwille zijn,
want we zijn altijd goede vrienden geweest.
Bak voor mij Zondagnacht de gewone hoe
veelheid brood en ik zal je driedubbel be
talen; ik ben nu eenmaal aaa verscb brood
gewoon en je zalt me dit genoegen wel
witlen doen*.
Maar de bakker liet hem ternauwernood
uitspreken. „Wat denkt u wel van mij?
Zon ik ontrouw worden aan onze afspraak
mij eerloos laten verklareD Dftsrtoe laat
schenliefde is, zooals Jezus die leerde
Gaat eens ernstig onderzoeken in een
goed werkmansgezin, naar de zorgen en
de moeite, het leed en de ontberingen
van de vrouw van zulk een werkman.
Wint door uwe goedheid haar ver
trouwen en laat haar het hart eens voor
u uitstorten.
Gaat heen tot haar met het geloof, dat
haar eenzelfde gevoel voor hare kinderen
en haar man werd gegeven als aan an
deren en meet hare waarde en hare da
den daarnaar af.
Toont dat ge eerbiedt hebt vóórhaar
gevoel en meegevoel voor haren levens
strijd dan zal ze u in haar levensboek
laten lezen.
Dan zult gij de meeste bladzijden be
schreven vinden door de moederliefde en
op en tusschen de regels zult ge van
overwinningen op zorg en smart en leed
lezen, die uwe bewondering zullen wek
ken en uwen eerbied voor den hoog ze
delijken moed dezer vrouwen om den
levensstrijd te strijden.
Ongetwijfeld zult ge dan ook gaan me
dewerken aan het komen van betere toe
standen voor de werklieden en de armen
aan het komen van toestanden, die pas
sen bij de leer der menschenliefde en die
daarom dan ook behoorden te zijn, want
het willen doen komen van betere toe
standen, die zoozeer door de vrouwen als
door de mannen van ons volk verdiend
worden, eischt practische liefde, prac-
tischen godsdienst.
De vrouw van den werkman
en
ik mij niet overhalen. Ik wil vee,) doen voor
mijn huisgezin, maar ik doe n.jat alles om
den broode.'
Den volgenden Zondag, heel riroeg werd
een kleine jongen door etn andeAen bak
ker, namelijk B.; aangesproken, chte her
vroeg een trommeltje bij den burgerapeeste
te brengen. »Hij behoefde niet te ze^ge
van wien het kwam.*
Toen de burgemeester zijn huiskat
binnentrad, vroeg hij, of het warme
van B. al gekomen was; en toen die
toestemmend werd beantwoord wreef hl
in de dikke banden en zei: „Zie zoo,
zullen ze wel leeren, met die gekheid.
En hij begon aan 't warme brood. N
hij kon het toch niet smakelijk door
keel krijgen.
Bakker B, zelf was heel den dag g
jiagd en dorst zich niet op straat vertoc
nen. Maar bakker C. zei 's avonds tot zijt
vrouw en kinderen„Die Zondagsrust heeft
me waarlijk verkwikt!"
Nieuw leven.) W. H.
Die voerde nietveelgoeds
in haar schild.
In een te München verschijnend blad
zocht eenige maanden geleden eene „dame*
een jong meisje 3ls reisgezellin naar^
lië. De veertienjarige dochter eepe0
met kinderen gezegende weduwe v
hausen, dong, met toestemming^,^^611
moeder, naar die betrekking.
het meisje, zoodra dit zich y»an haar voor
stelde, onmiddellijk bij zich, stak haar
nieuw in de kleederen en ging met haar
op reis. Dit wekte het wantrouwen der
moeder opzij gaf de politie van de zaak
kennis en deze beloofde een onderzoek te
zullen instellen. Het meisje bleef echter
verdwenen, tot het plotseling eeuige da
geleden weder bij haar moeder kwa
opdagen. Zij was tot heel in Egypte ge
weest.
Naar het meisje vertelde, had de dainr
met haar den weg over Tyrol genomen.
Aan een klein station voegde zich een heer
bij hen, die daarop verder meereisde. Men
trok naar Triëst, vandaar per schip naai
Alexandnë en daarop per spoor naar Kaïro
en Lint. In 't begin goed behandeld, moest
het meisje later herhaaldelijk lichamelijke
tuchtiging ondergaan. Te Lint huurde de
dame een huis en 't meisje werd iD een
klein vertrek er van gevangen gehouden.
Zij wist echter te ontsnappen en werd,
door tusschenkomst van menschenvrienden
naar Kaïro gebracht, waar de Duitsche con
sul zich haar lot aantrok, In 't gezelschap
van een onderwijzer, die naar Duitschland
terugkeerde, ging het meisje daarop huis
waarts. Behalve honger en slaag, is haar
hoegenaamd geen leed gedaan en zij ge
looft, dat men plan had, haar als handels
waar te behandelen.
W''at
naar
voor haar gezin heel haar hart, fy- aar
denken, willen en handelen »r
oefenen van practische li?'"' 7an P.rac~
tisehen godsdienst. Dop ~'"en ®sge yks,
1 alleen zal het V00r allen
dan
den
in
de
wer-
den broode. 't Was
ebeurd; de bakkers hadden besloten
ekend gemaakt, dat zij voortaan op
diep gevoeld leed over.J! den leveren.6 r®" ZOa"
1 kunnen voeden en khan gewoon waren 21e' J"611 die altijd
En 6 geweest met ^rsch brood te
ontbijten waren zeer ontstemd en mompel-
i en van „dwaze nieuwigheden". Maar de
woedend en zwoer, dat hij ,aan die lui die
le fratsen wel af zou leeren." Was hij J
Verbeelding erger dan de
anderdaagsche koorts. De oude, zoowel
als de nieuwe geschiedenis levert veel ge
vallen op van zonderlinge verbeelding,
waarvan groote mannen zelfs niet vrij te
pleiten zijn. Malebranche, een philosoof
der 17e eeuw, was, naar men verhaalt,
geruimen tijd de speelbal van een zonder
ling denkbeeld. Hij verbeeldde zich, dat
hij een groote schapenbout aan zijn neus
had hangen. Wanneer men hem aansprak
en vroegHoe vaart mijnheer Male-
branche dan antwoordde hijGoed,
maar die drommelsche schapenbout wordt
ondragelijk door zwaarte en stank. Watl
een schapenbout... Ja, ziet ge die
dan niet hangen Indien iemand lachte
of zeide dat hij die niet zag, werd Male-
branche boos. Een zijner vrienden verlangde
hem van die dwaasheid te genezen, hield
zich, toen hij hem bezocht, alsof hij het
stuk vleesch zag en vroeg hoe het met
hem gesteld was. Van vreugde omhelsde
hij deu eerste, die aan zijne kwaal"ge
loofde, maar deze sprong gillend achteruit.
Hebt ge u verwond vriend De
bout heeft mij iu het oog gestooteu, maar
't is onbegrijpelijk, waarom ge u niet voor
lang van *ulk een ding ontdaan hebt
Sta wit toe, even een scheermes te nemen
de geratte levert niet het minste gevaa'r
op. O, als ge er mij yan kunt ontlasten,
zalik immer dankbaar zijn. Oogenblik-
e feen h3 J t0p V3Q den neU3 'ast
een schoone bout van onder zijn mao-
te„;°Thl{-, h8lende' liet hiJ die zien.
nep de philosoof, ik leefIk hera-
n Sered mijn neus is
weer in haar vorigen toestand maar
sar... de bout was rauw... en deze is
ge raden. Hoe kan het anders, daar ge
sinds een eeuw voor den gloeienden haard
staaf.
Malebranche was genezen.
Montlucon heefteen so-
cialistischen gemeenteraad, althans de
meerderheid is socialistisch, en uit dien
hoofde is ook de door haar gekozen mai-
re, Dormoy geheëleu, tevens lid van den
gewestelijken Raad, van die kleur Deze
schijnt het erop te hebben toegelegd »an
zmh te spreken. Gelijk indertijd ge
meld werd, heeft hij een persoon, die
tel
Ha,
dena