isrrhe,' - "..H Uit en voor de Pers. ^pengd Nieuws. staken, de reeds gemaakte geul weder ge heel vol Z3nd was geslagen, en dat daarna, hoewel men vermoedt dat dit zich telkens zal verschijnsel herhden, mei het werk voortgezet wordt, Verder wordt verzocht om zich eens van den tegenwoordigen toe stand te overtuigen. Voorzitter deelt mede, dat hij en den Wethouder Rlaauboer de haven eens in oogenschouw zullen nemen. Wordt goed gevonden. Aan de orde wordt gesteld de benoeming van een gemeente—ontvanger. Blijkens een ingekomen missieve van B. en W. hebben zich twee sollicitanten aan gemeld en bestaat de door hen opgemaakte aanbeveling uit 1. P. BRONDER te Barsingerhorn, 2. J. BREEBAART Cz. te Kolhom. De voorzitter stelt voor tot de benoe ming over te gaan. Bij de eerste daartoe strekkende stem- miug bekomt de heer Bronder vijf stem men en de heer Breebaart één stem, zoo dat eerstgenoemde de volstrekte meerder heid heelt verkregen en alzoo de benoem de is. Daar de heer Bronder reeds secretaris der gemeente is, zal zijne benoeming tot ontvanger aan de goedkeuring van Ged. Staten worden onderworpeu. Voorzitter deelt mede, dat door de ar- menadministratiën dezer gemeente hare rekeningen over 1892 zijn ingezonden. Hij benoemt tot leden der eommissie, welke deze rekenigen voorloopig kunnen onderzoeken, de heeren: Blauwboer, Smit en Heers. Bij de rondvraag zegt de heer Raatdat te Kolhorn zoo weinig drinkwater meer is. Hij meent dat men door het slaan van een Nortonput aldaar in een groote behoef te zou voorzien. De heer Blauwboer erkent het door deu beer Raat gesprokene, doch geeft tevens te kennen, dat hij bij zijn buis een norton- put heelt met goed drinkwater en dat de inwoners van Kolhorn daar vrij uit kun nen halea. Verder zegt de heer Raat dat de schuit waarmede de beer enz. te Kolhorn wordt opgehaald soms een halven dag, zonder dat de daarin gebrachte stoffen overdekt zijn, aldaar stil kan liggen. Voorzitter zegt dat daarop gelet zal wor den. Niemand meer het woord verlangende sluit de voorzitter de vergadering. dat een vreemd leger, dat bijv. door recht al bewonen zij maar het kleinste Brabant en Limburg wil trekken, nooit hokje, dat het karakter van woning draagt. zóóveel troepen tot het in bedwang hou den van het Nederlandsche leger kan missen als de getalsterkte bedraagt, die Zoo hebben de oud-gediendea in het Chelsea Military Hospital een soort van Bronbeek die elk een (niet eens tegen ons zou kunnen worden afgezon-1 tot de zoldering afgeschoten) slaapplaats den, wanneer het vreemde leger enkelhebben, op dien grond kiesrecht. En de ons te bestrijden had. Nu meende de generaal, dat zelfs armenbelasting behoeft niet door den in j bewoner zelf te worden betaald gewoon- het denkbaar ongunstigste geval, n.1. dat lijk doet de eigenaar het voor hem. De Overmacht. Onder dit motto gaf de Telegraaf verleden week eene beschouwing over de meerdere of minde re mate van verdedigbaarheid van ons land, hetwelk wij, nu een nieuwe leger- herziening wel spoedig ter behandeling komt, onzen Lezers ter kennismaking voor leggen: Dat wij niet opgewassen zijn tegen een groote Europeesche mogenheid is iets, waarvoor een breedvoerig betoog overbo dig kan heeten. Dat is een van die „waarheden als koeien", zooals dr. Schaepman ze noemt, waarvan de verkondiging zelfs u onder de verdenking brengt, dat ge het er nog maar half met uzelven over eens zijt. Zoo dikwijls als wij haar dan ook hoo- ren aanvoeren als argument tegen een deugdelijke inrichting onzer strijdkrach ten, achten wij onze tegenpartij „au bout de son latin" gekomen en voortzetting der discussie nutteloos en onvruchtbaar. Daar zoo'n klinkklare waarheid echter op de toehoorders dikwijls een klinkend effect maakt, achten wij het niet over bodig, aan de enkele opmerkingen over de inrichting onzer strijdkrachten, welke hier volgen, de verzekering te doen voor- afgaan, dat ook wij zeer goed weten, dat als tegenover eiken Nederlandschen sol daat tien vreemden worden geplaatst, de uitslag van den strijd gemakkelijk voor uit is te voorspellen. Alleen aeze stelling houden wij daarbij vol, dat het ondenk baar is, dat ooit een Nederlandsch leger zoo verpletterende overmacht tegenover zich zal hebben. Wijlen de generaal Reuther wiens wetsontwerpen stellig een ander lot zou den hebben ondergaan, als de militaire woordvoerders van 10 jaren geleden den toen nog over die jaren liggenden sluier eens even hadden kunnen oplichten nam zeer juist als uitgangspunt voor zijne militaire plannen de vraag„wat het maximum was aan troepen, dat een Europeesche vijand in een afzienbare toekomst ooit tegen Nederland zou kunnen aanvoeren." Zooals men zich wellicht herinnert, plaatste deze generaal zich steeds bijna uitsluitend op het stanpunt van de directe landsverdediging, een standpunt, dat men sedert heeft laten varen. Te recht is men thans van oordeel, dat dit „geval" nooit aan de orde zal komen, voordat de groote oorlog der geallieerde mogendheden over de toekomstige kaart van Europa zal hebben beslist. Tien jaren geleden echter hoorde men nooit iets anders dan over directe landsverdedigingwellicht wel om reden, dat niemand eigenlijk wist wat Nederland bij het uitbreken van een Europeeschen oorlog doen zou, en er dienaangaande een toestand van aarzeling en twijfeling bestond, die thans, naar het schijnt, voor bepaalde plannen plaats heeft gemaakt. Hoe dit zij, voor de beantwoording van de vraag, die de generaal Reuther zich had gesteld, nl. om het maximum te weten, was dit standpunt het juiste. Immers een ieder ziet gemakkelijk in, op een soort van Weener-congres door geheel Europa werd goedgevonden, dat Duitschland ons grondgebied annexeerde, dit rijk nog in het cijfer van 200.000 man het uiterste maximum zou vinden der troepen, die het voor dit doel tegen ons zou kunnen aanwenden. Nimmer, al ware Duitschland nog zoo zegevierend uit den grootea oorlog teruggekeerd zou het zijn Fransche en Russische grenzen zoo kunnen ontblooten, dat het voor de ver overing van ons grondgebied nog meer troepen zou durven bestemmen. Zelfs is het zeer de vraag, of dat maximum al niet veel te hoog is genomen. Voorts redeneerde de generaal Reuther dat het onze personeele en financieele krachten iu geenen deele te boven gaat om onze strijdkrachten zoo teorganiseeren, dat wij onze mogelijke tegenpartij dwingen om met 200,000 man te komen als hij zich niet aan een échec wil blootstellen. En aangezien hem dit slechts in zeer excep- tioneele gevallen mogelijk zal wezen, voe ren wij door onze strijdkrachten op dien voet in te richten eenigermate een preventieve landsverdediging, die na tuurlijk ver te verkiezen is boven een laatste worsteling op leven en dood. Zelfs als alles ons tegenloopt, dat wij het dan geheel tegen die 200.000 man hebebn op te nemen, zal er toch eerst nog bloedig gevochten worden, en zal het den vijand aanzienlijke o ffers kosten, voor dat het een vreomden generaal gelukt ons in het paleis op deu Dam de wetten te komen stellen. Neemt men nu een gewoon Duitsch legerkorps van twee divisien op een sterkte van pl. m. 30.000 man, dan beteekent dus het cijfers van 200.000 man zoo veel als 5 legerkorpsen en 5 landweer- divisiën. Tot het afzenden van die macht dwin gen wij de tegenpartij als wij beschikken over een macht gelijkstaande met 3 legerkorpsen en 3 landweerdivisiën, dus (de vestingbezettingen meegeteld) over een leqer van pl. m. 100 000 man met een 50,000 man landweerschutters, of hoe men die tweede linie maar noemen wil- Thans bezitten wij een leger van plm. 80,000 man en een schutterij van een zeer aanzienlijke sterkte (zeker wel 160.000 man), welke echter in organisatie, enz. te groote gebreken heeft, dan dat zij veel zou kunnen uitrichten. Met deze cijfers voor oogen zal men toch moeten toegeven, dat hervorming onzer strijd krachten niet zóó doeloos, nutteloos, en dwaas is, als de verzuchtingen der pessimisten, die altijd onze eigen klein heid en onbeduidenheid uitspelen, op het eerste oog zouden doen denken. Nu meene men echter niet, dat wij hier met de enkele genoemde cijfers een bepaald plan wilden aangeven. Over orga nisatie is nog heel wat meer te zeggen en wij hopen daartoe wel eens in de gelegenheid te zijn. Ons was het ditmaal slechts te doen om een uitgangspunten wellicht zijn sommige lezers het met ons eens, dat het uitganspunt van wijlen den generaal Reuther nog zoo kwaad niet was. Ook zouden wjj niet gaarne alle denk beelden van dien generaal onderschrij ven; waar het op de uitwerking aan komt bestaat er zelfs groot verschil in zienswijze. Reeds terstond echter willen wij nog een tweede stelling van generaal Reuther tot de onze maken, nl. deze: dat, hoe wij ons ook inrichten, goed ge- orsaniseerd, slecht georganiseerd, zwak als thans, cf sterk zooals onze krachten toelaten, steeds de oorlog zelve van zeer korten duur zal zijn. Het is van overwegend belang, dat ons geheele volk hiervan goed doordrongen zij. Er is nu eenmaal in het laatst van deze eeuw in geen enkel rijk, en wel allerminst in staten van den tweeden rang, meer een militaire organisatie te maken waarmede het mogelijk is den toekom- stigen oorlog in den vorm van „strijd om tijdwinst" te voeren. Uit een humaniteitsoogpunt is dit ze ker een heugelijk feit. De langdurige oorlogen van voorheen zijn onmogelijk geworden. In enkele dagen reeds, hoog stens in enkele weken, zal het voor naamste zijn beslist. Deze twee gronddenkbeelden van on zen te vroeg ontslapen generaal Reu ther, als beginselen waaraan alle be schouwingen over legerzaken dienen te worden getoetst, wenschen wij ook aan onze lezers ten eerste in hunne aan dacht aan te bevelen, en zullen wij wel licht nog iets nader uitwerken. Het Kiesrecht in En geland wordt dezer dagen nog al eens aangehaald als om te bewijzen, dat Taks-wetsvoorstel de deuren te wijd open zet. In eene beschouwing (in de Vragen des lijdsover dat Engelsch kiesrecht, be toogt mr. A. Kerdijk (toch zeker wel een geloofwaardig persoondat de meening onjuist is alsof in Groot-Brittannië het kiesrecht inderdaad belangrijk wordt be perkt door de eischen van woning en de betaling in de armenbelasting. De occupiers en householders die bijna 90 pCt. der kiezers vormen, hebben stem bewering faalt dus, dat in Engeland maatschappelijke lagen zijn uitgesloten van het kiesrecht, welke de minister Tak daartoe roepen wil. De reden waarom in groot Brittannië toch nog slechts 65 pet. der manneljjke volwassen bevolking kiesrecht heeft, licht vooral daarin, dat men 12 maanden een woning moet hebben gehad in het di strict en dus bij verhuizing naar een an- ner district die tijd wordt afgebroken. Thans wil men echter dien termijn zeer verkorten, ook kent Engeland de uitslui ting van inwonende meerderjarigen (com mensalen) waartoe echter vooral de zoons van meergegoeden behooren. Men mag dus de Engelsche regeling niet als zooveel „bedachtzamer" voorstellen dan die van den minister Tak. Als men bij deze laatste algemeen kiesrecht" spreken mocht van wat d; heer Kerdijk loochent, omdat tenminste een vierde der meerderjarige mannen zal uitgesloten zijndan geldt die benaming stellig nog veel meer van het Engelsche kiesrecht. Onbekend maakt on geacht De Sociale vraagstukken, welke tegen woordig aller aandacht vragen en bij welker oplossing alle standen ten zeerste betrokken zijn, doen ook beoordeelingen van elk der partijen bestaan, welke veelal nog al bezijden de waarheid zijn. Het meest vergist men zich gewoonlijk met zijn oordeel over de „kleine burgerij"; over den werkman, over het volk. Het kiesrecht durft men niet uitbrei den, omdat men er zorg voor heeft dat die „kleine man" het niet behoorlijk zal uitoefenen, het niet kan uitoefenen. Men verklaart den kleinen man doodeenvou dig onmondig, en o wee, indien er ie mand mocht komen, die, zelf tot den kleinen man behoorende, het wagen mocht een pleidooi te leveren voor de behartiging der belangen en der rechteu van dien kleinen man, hij die zoo onvoorzichtig is, geraakt in een kwaden reuk, want het is nu eenmaal voor goed uitgemaakthij, die geen kapitalist is, is dom, onwetend, laat zich omkoopen, houdt er geen overtuiging Zoo wordt in het algemeen door de groote massa geoordeeld, lijnrecht in strijd met wat door vele mannen en vrouwen, wier levenstaak het is, de maatschappij moreel vooruit te doen gaan, wordt geleeraard. Zoo wordt geredeneerd door de groote massa, die prat is op eigen privilegie en voortreffelijkheid; terwijl het grootste deel dier massa vergeet de plek, waar eens hun wieg stond. De oorzaak van die seheeve beoor deeling is voornamelijk hierin te zoeken dat de zoogenaamde bevoorrechte standen, ofschoon dagelijks te midden van den kleinen man levende, niet de gave des opmerkens bezit en ziende toch blind, hoorende toch doof is. Een nuttig werk achten wij het, in dien tijd en gelegenheid zulks medebrengt, die onwetendheid en onbekendheid, welke in figuurlijken zin een scheidsmuur vormt tusschen de heeren en knechten der maat schappij, voor een deel verder af te breken. Daarom geven wij de volgende beschou wing over een werkmans vrouw, voorkomende in De kleine Ct. v. Rotterdamter kennisneming: Als er een is, die den druk der tijden, dat is voor den werkman laag loon, hooge huishuur en dure levensmiddelen zwaar gevoelt, dan is het de vrouw van den werkman. Eene enkele roerende vraag van een kind, die ons ter oore kwam, omschrijft voor hem, die nadenkt, voor een goed deel de zware zorg en het leed, dat de werkmansvrouw in het leven drukt Die vraag was deze: Moeder, waar is vader heen? Hij is naar de fabriek om brood voor ons te verdienen, antwoordde de moeder. Ach, zegt het kind, vraag hem, of hij er ook eens wat vleesch bij verdienen wil. Wij behoeven hierbij niets te voegen, om te doen begrijpen onder welke om standigheden de werklieden leven, tegen welke omstandigheden de vrouw van den werkman heeft te strijden, hoe groot hare zorgen zijn, hoeveel leed zij ondervindt, omdat zij haar gezin, haren kinderen, niet kan geven, wat zij behoeven. O, wien het levensboek van de vrouw van een werkman te lezen werd gegeven hij zou zien, hoeveel zedelijke kracht zich daar ontwikkelt in de huizen der kleinen naar de wereld, die toch de bouw meesters zijn der steden, der paleizen, der schepen, der locomotieven; die de uitvoerders zijn der kunstindustrie en van allen arbeid. Hij zou blijken lezen van groote op- offerings-gezindheid der moeder, als ge-i volgen van niet voldoend kunnen voeden en kJiau harer kindereD, in weerwil dat 1 laten van den vroegen ochtend V avond moet arbeiden. - het boek Hij zou een bJ;' der diepste der smart eene* ^worden. Hij zou j smart, die gr van lichameljjke inspanning lezen, zoo groot als men zich bijna niet denken kan, eene inspanning, die voortvloeit uit het gebrek aan het noodige en uit de zucht, om ia weerwil van dat gebrek, het leven van man en kinderen zoo aangenaam mogelijk te maken. Hij zou eene geschiedenis lezen, vol van edel ge voel, vermengd met tranen van smart en duizenderlei ontzeggingen. Hij zou lezen, hoeveel zorg en hoofdbreken het kost, om, in weerwil van het zich voel moeten ontzeggen, rond te komen met het weekloon en zelfs met man en kinderen fatsoenlijk voor den dag te komen. Hij zou lezen van moedertrots, die ge lukkig maakt en moederleed, dat slechts mag dienen om den levensmoed te stalen en steeds meer zedelijke en lichamelijke arbeid vraagt. Hij zou een blik slaan in het men- schenhart, die hem diepe kennis zou ge ven. Hij zou van de vrouw van den ar beider leeren, wat liefde is, wat liefde vermag en hij zou zich door dit alles losmaken van de sleur, die het begrip in het leven houdt, dat de werkman en zijn gezin tevreden kan zijn met hetgeen het lot hun toebedeelt. Hij zou mede gaan werken aan het ver beteren der toestanden voor den werkman en de armen. Hij zou dat onverdeeld en krachtig doen, omdat hij van het gezin van den werkman liefde leerde, vooral van de vrouw van den werkman, die hare zorgen en haar leed bedekt met liefde. Niet aan velen wordt het vergund een blik te slaan in het gemoedsleven van de werkmansvrouw. De meesten denken er ook niet aan, om het te doen, en daardoor komt het, dat het ook niet aan velen wordt vergund, want de onverschilligheid van de meesten voor het lot van den werkman, maakt deze schuw en ontneemt hem zijn ver trouwen in de goedheid der menschen. Men zoekt den weg naar zijn hart niet. Yandaar dan ook het karig loon, dat hem voor z;jn arbeid wordt gegeven. Men wekt hiermede weder de gedachte in hem, dat de menschen niets kunnen dan de liefde voor zich zelve, dat ze zich daardoor ongenaakbaar maken voor genegenheid en meegevoel. Wie herinnert zich niet de kleine ge schiedenis van Multatuli, de arme vrouw en het dubbeltje, dat op den weg lag en door Multatuli aan de arme vrouw werd gegeven. ifij wilde het niet gelooven, dat het een geldstukje was, want zei ze, dan zoudt ge het zelf wel opgeraapt hebben. Deze haar twijfelwees aan,hoe weinig wer kelijk goede menschen de arme, oude vrouw in heel haar lange leven ontmoet had. Is dit niet even zoo het geval met de meesten der kleinen naar de wereld. Is in strijd met de leer der menschen- liefde van Jezus, het zedepreeken voor die kleinen niet oneindig veel meer dan het hen steunen en het geven van le vensmoed en kracht, door daden van liefde Hoe weinig opbouwende kracht gaat uit van de wijze, waarop men liefdadiz is en toont dit niet aan; dat men zich nog niet volkomen bewust is, wat men- niet r^k? kon hij mei zijn geld niet veel meer dwingen, dan bij reeds gedwongen had f* In het midden der week kwam hij bij C. binnenloopen en zeideop vlei enden toon Hoor eens, C, ik wil je graag terwille zijn, want we zijn altijd goede vrienden geweest. Bak voor mij Zondagnacht de gewone hoe veelheid brood en ik zal je driedubbel be talen; ik ben nu eenmaal aaa verscb brood gewoon en je zalt me dit genoegen wel witlen doen*. Maar de bakker liet hem ternauwernood uitspreken. „Wat denkt u wel van mij? Zon ik ontrouw worden aan onze afspraak mij eerloos laten verklareD Dftsrtoe laat schenliefde is, zooals Jezus die leerde Gaat eens ernstig onderzoeken in een goed werkmansgezin, naar de zorgen en de moeite, het leed en de ontberingen van de vrouw van zulk een werkman. Wint door uwe goedheid haar ver trouwen en laat haar het hart eens voor u uitstorten. Gaat heen tot haar met het geloof, dat haar eenzelfde gevoel voor hare kinderen en haar man werd gegeven als aan an deren en meet hare waarde en hare da den daarnaar af. Toont dat ge eerbiedt hebt vóórhaar gevoel en meegevoel voor haren levens strijd dan zal ze u in haar levensboek laten lezen. Dan zult gij de meeste bladzijden be schreven vinden door de moederliefde en op en tusschen de regels zult ge van overwinningen op zorg en smart en leed lezen, die uwe bewondering zullen wek ken en uwen eerbied voor den hoog ze delijken moed dezer vrouwen om den levensstrijd te strijden. Ongetwijfeld zult ge dan ook gaan me dewerken aan het komen van betere toe standen voor de werklieden en de armen aan het komen van toestanden, die pas sen bij de leer der menschenliefde en die daarom dan ook behoorden te zijn, want het willen doen komen van betere toe standen, die zoozeer door de vrouwen als door de mannen van ons volk verdiend worden, eischt practische liefde, prac- tischen godsdienst. De vrouw van den werkman en ik mij niet overhalen. Ik wil vee,) doen voor mijn huisgezin, maar ik doe n.jat alles om den broode.' Den volgenden Zondag, heel riroeg werd een kleine jongen door etn andeAen bak ker, namelijk B.; aangesproken, chte her vroeg een trommeltje bij den burgerapeeste te brengen. »Hij behoefde niet te ze^ge van wien het kwam.* Toen de burgemeester zijn huiskat binnentrad, vroeg hij, of het warme van B. al gekomen was; en toen die toestemmend werd beantwoord wreef hl in de dikke banden en zei: „Zie zoo, zullen ze wel leeren, met die gekheid. En hij begon aan 't warme brood. N hij kon het toch niet smakelijk door keel krijgen. Bakker B, zelf was heel den dag g jiagd en dorst zich niet op straat vertoc nen. Maar bakker C. zei 's avonds tot zijt vrouw en kinderen„Die Zondagsrust heeft me waarlijk verkwikt!" Nieuw leven.) W. H. Die voerde nietveelgoeds in haar schild. In een te München verschijnend blad zocht eenige maanden geleden eene „dame* een jong meisje 3ls reisgezellin naar^ lië. De veertienjarige dochter eepe0 met kinderen gezegende weduwe v hausen, dong, met toestemming^,^^611 moeder, naar die betrekking. het meisje, zoodra dit zich y»an haar voor stelde, onmiddellijk bij zich, stak haar nieuw in de kleederen en ging met haar op reis. Dit wekte het wantrouwen der moeder opzij gaf de politie van de zaak kennis en deze beloofde een onderzoek te zullen instellen. Het meisje bleef echter verdwenen, tot het plotseling eeuige da geleden weder bij haar moeder kwa opdagen. Zij was tot heel in Egypte ge weest. Naar het meisje vertelde, had de dainr met haar den weg over Tyrol genomen. Aan een klein station voegde zich een heer bij hen, die daarop verder meereisde. Men trok naar Triëst, vandaar per schip naai Alexandnë en daarop per spoor naar Kaïro en Lint. In 't begin goed behandeld, moest het meisje later herhaaldelijk lichamelijke tuchtiging ondergaan. Te Lint huurde de dame een huis en 't meisje werd iD een klein vertrek er van gevangen gehouden. Zij wist echter te ontsnappen en werd, door tusschenkomst van menschenvrienden naar Kaïro gebracht, waar de Duitsche con sul zich haar lot aantrok, In 't gezelschap van een onderwijzer, die naar Duitschland terugkeerde, ging het meisje daarop huis waarts. Behalve honger en slaag, is haar hoegenaamd geen leed gedaan en zij ge looft, dat men plan had, haar als handels waar te behandelen. W''at naar voor haar gezin heel haar hart, fy- aar denken, willen en handelen »r oefenen van practische li?'"' 7an P.rac~ tisehen godsdienst. Dop ~'"en ®sge yks, 1 alleen zal het V00r allen dan den in de wer- den broode. 't Was ebeurd; de bakkers hadden besloten ekend gemaakt, dat zij voortaan op diep gevoeld leed over.J! den leveren.6 r®" ZOa" 1 kunnen voeden en khan gewoon waren 21e' J"611 die altijd En 6 geweest met ^rsch brood te ontbijten waren zeer ontstemd en mompel- i en van „dwaze nieuwigheden". Maar de woedend en zwoer, dat hij ,aan die lui die le fratsen wel af zou leeren." Was hij J Verbeelding erger dan de anderdaagsche koorts. De oude, zoowel als de nieuwe geschiedenis levert veel ge vallen op van zonderlinge verbeelding, waarvan groote mannen zelfs niet vrij te pleiten zijn. Malebranche, een philosoof der 17e eeuw, was, naar men verhaalt, geruimen tijd de speelbal van een zonder ling denkbeeld. Hij verbeeldde zich, dat hij een groote schapenbout aan zijn neus had hangen. Wanneer men hem aansprak en vroegHoe vaart mijnheer Male- branche dan antwoordde hijGoed, maar die drommelsche schapenbout wordt ondragelijk door zwaarte en stank. Watl een schapenbout... Ja, ziet ge die dan niet hangen Indien iemand lachte of zeide dat hij die niet zag, werd Male- branche boos. Een zijner vrienden verlangde hem van die dwaasheid te genezen, hield zich, toen hij hem bezocht, alsof hij het stuk vleesch zag en vroeg hoe het met hem gesteld was. Van vreugde omhelsde hij deu eerste, die aan zijne kwaal"ge loofde, maar deze sprong gillend achteruit. Hebt ge u verwond vriend De bout heeft mij iu het oog gestooteu, maar 't is onbegrijpelijk, waarom ge u niet voor lang van *ulk een ding ontdaan hebt Sta wit toe, even een scheermes te nemen de geratte levert niet het minste gevaa'r op. O, als ge er mij yan kunt ontlasten, zalik immer dankbaar zijn. Oogenblik- e feen h3 J t0p V3Q den neU3 'ast een schoone bout van onder zijn mao- te„;°Thl{-, h8lende' liet hiJ die zien. nep de philosoof, ik leefIk hera- n Sered mijn neus is weer in haar vorigen toestand maar sar... de bout was rauw... en deze is ge raden. Hoe kan het anders, daar ge sinds een eeuw voor den gloeienden haard staaf. Malebranche was genezen. Montlucon heefteen so- cialistischen gemeenteraad, althans de meerderheid is socialistisch, en uit dien hoofde is ook de door haar gekozen mai- re, Dormoy geheëleu, tevens lid van den gewestelijken Raad, van die kleur Deze schijnt het erop te hebben toegelegd »an zmh te spreken. Gelijk indertijd ge meld werd, heeft hij een persoon, die tel Ha, dena

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1893 | | pagina 2