«fjtïeeiaitóthje
Een pvaariijke gast
Donderdag 4 Mei 1393.
37ste Jaargang ITo. 2722.
d
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: SCHACiEUr, liaan, D, 4.
Bij dit nummer behoorl
een B ij voegsel.
(i e m e e n t e Schagen,
Bekendmakingen.
Maken bekenddat, tot
nader bericht,
FEUILLETON.
Aangifte van Verhuizing.
SCHÜTTKBIJ.
t. Arie Meijer.
2. Pieter Bon ijk.
AlmtBitie- Laiftiwl
en
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag-
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5 ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De INHOUD van No. 19. van ons
Grï lastreerd Zondagsblad, i» als volgt:
De roem van Kashgar, geïllustreerde
novelle naar het Engelsch van Bobert
Louis Stevenson (5) (Slot.) Wat zal ik
teekenen, met illustratie. Dat ben U,
met illustratie. Koning Karei \1, de
krankzinninge, van Frankrijk, met illustra
tie. Een feestelijk Ontslag, met illustratie.
Kinderen-logika. De uittocht van
Jacob 1 van Amgon naar de Balearen,
met illustratie Een wijze les. Bloed
wraak, een Turksche novelle II (Slot).
fraai lentepanorama, mei illustratie. On
schuldig gevangen genoineD, met illustratie.
»Een beroep op uw barmhartigheid.'
Anecdoten. Diplomatie der jeugd, met
illustratie.Oplossing prijraadsel XXXVII
en XXXIX. Voor de huishouding.
Vuzzle. Vier duizendjarige toiletge
heimen. Anecdote-proeve No. II.
Nieuwe prijsraadsels XLV en XLVI.
Ondei wijzers—tractementen. M at haar
scheelde. Een vrijkaartje. Bekroonde
anecdote-proeve No. 9. Scbaakrubriek.
BURGEMEESTER en WETHOU-
DERS van SC II A (i F
overwegende de wenschelijkheid dat
de verspreiding van mond- en klauw
zeer, zooveel mogelijk, wordt tegen
gegaan en veebeslagen van anderen
niet worden in gevaar gebracht;
a. Geen herkauwende dieren,
llOCll varkens worden toegelaten uit
Zuia-Holland en Utrecht;
b. Uit de gemeenten in Noord-
Holland ten zuiden van het IJ en liet
N'oordzeekanaal en uit de gemeenten
Novelle van ERNST GOLLING.
7. V.
„Maar wat nu P* vroeg Willms radeloos
en verward, toen Hinerk hem zijn gebeele
levensgeschiedenis bad medegedeeld, „zal
Hanna het nu toch moeten vernemen
„Zoolang ik hier nog ben, moet het voor
haar verborgen blijven.*
„Zoolang gij hier zijt Gij spreekt zoo
zonderling
„Ik heb mijn plan gemaakt, en gij zult
mij helpen, dat ten uitvoer te brengen,'1
viel Hinerk hem in de rede. „Hoe gij met
Hanna staat, weet ik. Ik heb daarom heden
een acte opgemaakt, waarbij ik mijn toestem
ming geef tot uw huwelijk, en tegelijk mijn
geheele vermogen en dat van haar vader
aan Hanna vermaak. Kan het einde van haar
vader voor haar verborgen gehouden blijven,
dan is het goedzoo niet, dan hebt gij het
in uw hand, haar alles, wat ik u toever
trouwde, mede te deelen. Aan haar recht
matig bezit wordt daardoor niots veranderd.'
Hij zweeg. Het hoofd buigende, scheen
hij er over na te denken, of hij ook in zijne
mededeelingen uitvoerig genoeg was geweest.
Willms sloeg hem met onbeschrijfelijke ge
waarwordingen gade. Betgeen bij gehoord
had, en hetwelk terzelfder stond een gun
stige wending in zich sloot van zijn lot en
dat van Hanna, had hem diep geschokt.
„Kom morgen bjj mij,* hernam Hinerk
ten ik zal u die akte geven tevens ook,
nog de papieren van Hanna en baar vader.
Doe er mede naar u goed dunkt. Gelukt
het u, bij Hanna een vriendelijk aandenken
aan mij te bewaren, dan zal ik u daarvoor
nog in mijn graf dankbaar zijn."
„liet zal alles gebeuren, gelijk gij bet
geregeld bebt,* zeide Willms, ,en het zal
voor mij zijn, als een laatste wil van mijn
eigtn vader.* n
„Daarvan ben ik overtuigd 1* En meteen
gejaagde beweging greep Hinerk de hand
van den jongen man en drukte die. „Ik
weet ook, dat voor HanDa zonder u geen
geluk op aarde bestaat, en daarom weusch
ik, dat gij met elkaar trouwt. Mocht gij
mij morgen niet meer aantreffen, dan zult
gij het pakket met do papieren in mijn kist
in Noord-Holland, waarin besmettelijke
ziekte onder de herkauwende dieren of
varkens voorkomt, alleen liei'kftn-
wende dieren of varkens worden
toegelaten, op vertoon van eene ver
klaring, niet ouder dan tweemaal vier
en twintig uren, afgegeven door den
Burgemeester der betrokken gemeente,
dat op den stal waarvan de aange
voerde dieren afkomstig zijn, geen be
smettelijke veeziekte voorkomt.
SCHA GEN, 15 April 1893.
Burgemeester en Wethouders
van Schagen,
C. H. BEELS.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van
Schagen, brengen ter kennis van be
langhebbenden
Ie. dat ter bestrijding der versprei
ding van het mond- en klauwzeer,
tot nader bericht, de herkauwende
dieren, alsmede de varkens, te Schagen
ter markt gebracht wordende, vóór
deze aldaar worden toegelaten, zullen
moeten worden gekeurd door daartoe
aangewezen deskundigen, en dat de
dieren, gezond bevonden wordende,
ten bewijze daarvan zullen worden
voorzien van een kenteeken, zijnde een
stempel waarin de letter S, aange
bracht met roode menie.
2e. dat de keuringen zullen plaat
hebben op de volgende plaatsen
In de lï E iP op het terrein
bij het Stationskoffiehuis van A. Visser;
aan de Ei O K X bij den ingang van
den Molenweg; aan het IH O O fit IJ»
op het terrein genaamd fhet Hoog11
3, dat de eigenaars van vee, zich
in de kom der gemeente op de stallen
of in de weide bevindende, dit, wan
neer zij het ter markt wenschen te
brengen, mede vooraf op de voor hen
naastbij zijnde plaats ter keuring zul-
vinden. Hier is de sleutel I*
„Maar gij spreekt, als wilt gij weg!*
Hinerk glimlachte weemoedig. „Ja, ik
moet voort. Blijven kan ik niet juist uw
galnk in dan weg staan en moeten toezien,
hoe Tammo nog in het laatste oogenblik bet
leven van Hanna vergiftigt. Treft gij morgen
uwe beminde alleen aan, zeg haar dan, dat
ik ben heengegaan, om haar van den schurk
te bevrijden.*
„Zult gij terugkomen, en waarheen
„Denk nog maar eens goed na over
alles,* viel Hinerk hem gejaagd in de rede,
„en gij zult begrijpen, dat ik voor altijd
verdwijnen moet. Dus geen woord meei
hierover, want dan maakt gij mij het leven
noodtloos moeieljjk. Laat mij handelen, ge
lijk bet mij goed dunkt, en doe, wat ik u
gezegd heb Of ik over land of te water
wegga, weet ik nog niet dat zal wel
uitkomen. Aan geld en goed neem ik niet
meer mede, dan ik noodig beb, om miju
doel te bereiken.* Een akelig gelach, bet-
welk* bij bij deze woorden deed hooren, de<d
Willms verschrikt opzien. „Den tijd van
uw bruiloft en wat er verder valt te bespre
ken, kunt gij met Hanna vaststellen I*
„En Tammo
„Mocht het hem in de gedachte komen,
zich bij n in te dringen, dan hebt gij het
recht, hem de deur uit to werpen; want hij
heeft niet de minste aanspraak op Hanna's
bezitting. Verdwijnt hij niet goedschiks van
het eiland, roep dan de hulp van het gerecht
tegen hem in. Maar dat zal wel niet noodig
zijn, ik ken hem hij zal mijn spoor volgen
om mij te achterbalen dat zal hem gemak
kelijk genoeg gemaakt worden, opdat hij van
bier wegkomt, voor hij zijn gi heim in het
dorp heeit rondgekraaid 1"
De mor der van Willms had tot nu niets
gezegd, ofschoon zij met gespannen aan
dacht Hinerk's mededeelingen had gevo'gd.
Bij zijne laatste woorden richtte zij zich eens
klaps in haar leuningstoel op.
„Wat gij voorhebt, Peter Hinerk, is niet
veel goeds riep zij op waarschuweBdeu toon
uit.
„Stel u gerust moeder Bardenfleet, het is
niets wat een ander schade zal berokkenen
En zich weder tot Wilms koerende liet Hi-
neik er op volgen ,Ik ga nu, het wordt
avond en Tammo 'zou kunnen thuiskomen.
Hij zon achterdocht krijgen, wanneer ik niet
thuis was. Wilt gij mij nog een eind weegs
vergezellen, dan zal mij dat aangenaam zijn.'
Wilirns was dadelijk bereid en nadat Hinerk
de oude vrouw gegroet had, verlieten beide
len moeten aanbieden.
Schagen, 15 April 1893.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
C. H. BEELS.
De Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en "Wethouders van Scha
gen, brengen, voor zooveel noodig, met
het oog op het verzuim betrekkelijk het
doen van aangifte ter secretarie bij ver
huizing binnen de gemeente, aan de inge
zetenen in herinnering, het bepaalde bij
artikel 13 van de politie-verordening dezer
gemeente, luidende als volgt:
//Ingeval van verhuizing binnen de ge-
»meente, zal daarvan binnen acht da-
,/gen behooren te worden keunis gegeven
(/ter Secretarie der gemeente, te weten
r Voor een geheel gezin, inwonende dienst
een werkboden daaronder begrepen, door
z/het hoofd van dat gezin
eVoor afzonderlijk levende personen door
»hen zelf
»Voor da geheele bevolking van ge
stichten of andere inrichtingen, waar per
sonen onder eer.ige bestuur te zamen
//wonen, door de bestuurders dier inrich
tingen.
//Overtreding wordt gestraft met eene
^geldboete van ten hoogste f 1.
Schagen, 25 April 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Scha
gen, roepen mits deze op, alle zoodanige
ingezetenen, die op de» 1 Januari 1893
hun 25ste jaar van ouderdom zijn inge
treden, benevens de zoodanigen, die zich
van Buitenlands i;i deze Gemeente geves
tigd hebben, voor zooverre zij nog in een
der klasse van de Schutterij vallen, om
zich tusscheo 15 Mei en 1 Juni aanstaande,
ter Secretarie dezer Gemeente voor den
dienst der Schutterij te doen inschrijven,
zullende tot ontvangst van hun aangifte
te dier plaatse speciaal worden gevaceerd
mannen het huis.
„Ik ben het strand langs, over het duin
hierheen gekomen', zeide Hinerk, „laten wij
denzelfden weg terug nemen. Daar ziet nie
mand ons.'
Zwjjgend giogen zij door het dorpeerst
□adat zij de laatste huizen achter zich had
den, en op bet duin wandelden, hervatte
Hinerk het gesprek
„Een ding wilde ik u nog zeggen Van
hetgeen ik u heden toevertrouwde, maakt
gij alleen gebruik in het uiterste geval van
nood. Is het u mogelijk, Hanna omtrent het
verleden onkundig te laten en het geheim
eenmaal met u in het graf te nemen, dan
is dat in alle opzichten het beste. Op uwe
moedor kunnen wij ods verlaten, zjj zal het
geheim niet verraden. Nog iets Willms', en
zijn stem beefde, terwijl hij hem de hand gaf,
„dat ik uw huwelijk zegen, dat spreekt van
zelf, en ik heb lang en zwaar genoeg boete ge
daan om te mogen gelooven, dat mijn zegen
u niet ten vloek wordt. No, ikhoop.dat
gij beiden in liefde aan mij zult blijven den
ken.*
Willms kon geen woorden vinden om te
antwoorden, hij voelde zijne oogen vochtig
worden en hij omklemde Hinerk's hand met
vasten druk.
VI.
Had de oude Hinerk geweten, wat er ge
beurde in de kroeg in het dorp, hij zou niet
zoo moedeloos en verslagen zijn geweest.
Met eenige visschers, die hem 's avonds
gewoonlijk gezelschap hielden, zat Tammo
kaart te spelen. Hij was jnist in een goede
luim en liet zich het gelag uitstekend sma
ken.De bier- en brandenwijnglazen waren geen
oogeoblik leeg, en de visschers dronken met
zoo'n grooten ijver, die duidelijk liet blij
ken, dat het betalen niet aan hun kant was.
Zij die gewoonlijk iederen cent tweemaal om
keerden, eer zij bem uitgaven en die zich
nog bijna noeit aan drank te buiten gegasD
hadden, namen deze gelegenheid te baat, om
zooveel als in hun vermogen was, van Tam-
mo's royaliteit te genieten.
Wat hier verzwolgen werd, was natuurlijk
bet geld van Hinerk; doch daar bekommer
de Tammo zich al heel weinig om; hg be
schouwde zichzelf immers als de eigenaar
van het buis aan bet strand, en hij kon
immers met den ouwe doen, wat hij wilde.
Het was voor hem een groot genoegeD, tot
de ongcloovige visschers over zijne betrek
king tot Hanna en van een groot geheim, dat
weldra aan het dorp zou bekend worden,
te spreken. Met open mond hadden de
op alle werkdagen, gedurende des voor
middags van 9 tot 12 ure.
Tot naricht der belanghebbenden dient
Dat als ingezetenen in deze worden be
schouwd, alle Nederlanders, in het Rijk
hun gewoon verblijf houdende, en alle
vreemdelingen, in het Rijk welke hun voor
nemen om zich aldaar te vestigen zullen
hebben aan dea dag gelegd.
Dat de aangifte tot inschrijving in alle
gevallen voor de ingezetenen van den
hierboven bedoelden ouderdom behoeven
gedaan te worden, ook dan zelfs, wanneer
de belanghebbenden vermeenen tot de vrij
gestelden of uitgeslotenen tot den schutter
lijken dienst te behooren; dat zij, die be
vonden zullen worden zich niet voor den
len Juni 1893 te hebben doen inschrijven,
door het Plaatselijk Bestuur ambtshalve
worden ingeschreven, en ter zake van hun
verzuim in eene geldboete vervallen, terwyl
dezelve daarenboven zonder loting zullen
worden ingelijfd. En worden overigens de
ingezetenen aangemaand om zich tijdig
van een ge'ooorle-extract te voorzien, en
zich alzoo van hun juisten ouderdom te
verzekeren, ten einde de inschrijving be
hoorlijk geschiede, en zij alzoo niet komen
te vervallen in de straffe bij de Wet be
paald.
Schageu, den 28 April 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. H. BEELS.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders dtr gemeen
te Schagen
Gezien de Dispositie van Zijne Excellen
tie, den heer Commissaris der Koningin in
Noord-Holland van den 12 April 1893
No. 11S/3S61 (Provinciaal Blad No. 30.)
Gelet op onderscheidene bepalingen der
Wetten op het recht van patent en op de
personeele belasting.
Brengen door deze ter kennis van de
Ingezetenen dezer gemeente
1. Dat de uitreiking van de Beschrij-
vingsbiljetten betrekkelijk de belasting op
het personeel zal aanvangen op den 5 Mei
aanstaande
2. Dat, overeenkomstig 2 van art. 29
der wet op de personeele belasting, be
noemd zijn om als tegenschatters van de
lieden naar bem geluisterd; zij schudden
het hoofd en zagen bem angstig van ter
zijde aan. Geheel en al eerlijk, kon de zaak
naar hun oordeel niet zijnHoe was bet
mogelijk, dat Hanna, die voor iederen knap
pen jongen in bet dorp te groot was, een
slecht sujet nam, die minstens driemaal zoo
oud was als zij. Dan nog de geschiodenis
uaet Willms Bardenfleet, waarvan men toch
wist, dat hij bij Hanna de voorkeur genoot.
„Geloof gerust,* Dam een der visschers
het woord, „dat zoo Hanna er een van het
dorp tot man neemt, bet zeker Willms is.
Zij zijn van hun kindsheid af, altijd te zamen
geweest en bij mag het meisje zeer gaarne
lijden.*
„Die haringjongen?* riep Tammo ver
achtend uit. ,Ik weet zeer goed, dat hij
Hanna naloopt. Maar ik zon hem niet raden,
mij in den weg te treden I*
„Maar die twee moeten toch al verloofd
zijn,* zeide nu de waard, terwijl bij bij de
tafel kwam staan.
„Verloofd?" beet Tammo den spreker
ruw toe. „Wie zegt dat
„Willms zelf beweerde gisteren avond,
dat bij zich met Hanna verloofd had. Het
was zoo plotseling gebeurd, om de men-
schen te bewijzen, dat er van al uw praatjes
niets aan was I*
Tammo's oogen vonkelden van woede on
krampachtig balde bij de vuisten, terwijl hij
tandenknarsend uitriep „dat is een fijne trek
van eeu jong ding, om met een verliefden
jongen verstoppertje te spelen. Maar ik
zal daaraan een einde maken, daarvan kunt
gij verzekerd zijn.*
„Ik geloof nog niet," merkte een ander
droogjes op, „dat het slechts speelwerk van
Hanna is; zoo iets strookt vols'rekt niet
met haar karakter, eD Willms deukt veel
te eerlijk, om een leugen te helpeu rondba
zuinen.*
„Zoo, denkt gij riep Tammo boonend uit,
in steeds grooter opgewondenheid, „ik zal
het u toonen, dat ik er juist de man voor
ben, aan dien onzin een eiDde te maken en
de stijlhooldigfeid te buigen van iemand, die
zich zelven beter acht dan andere menscben!*
„Het zul u zeker toch moeilijk vallen*,
bracht de visscher in 't midden, „want Han
na zal het bij baar vader doorzetteD, als zij
Willms volstrekt bebben wil.'
„Peter Hinerk moet doen wat ik bem
voorschrijf, en wanneer ik zeg, dat het meisje
mijne vrouw zal worden, dan is dat even
goed alsof zij het reeds was
Noch Tammo, noch een der overige gasten
zijde der belastingschuldigen te dienen, in
geval van herziening, achtervolgens het be
paalde bij art. 32 2 der wet, van het
aangegeven bedrag der huurwaarde of aan
tal deuren en vensters of haardsteden, de
heeren
3. Dat de uitgifte van de verklaringen
van aangifte voor het recht van patent zal
aanvangen op den 12 Mei aanstaande, en
dat met de weder bijeenverzameling dier
verklaringen op den 18 Mei daaraanvol
gende zal moeten begonnen zijneen en
ander intusschen met uitzondering van de
patentplichligen, vermeld onder No. 37 tot
40 van Tabel 14 (Tappers enz.) aan welke
de bedoelde verklaringen, welke binnen
drie dagen na de uitreiking zullen worden
opgehaald, afzonderlijk en onverwijld bij
den aanvang des dienstjaars zullen afge
geven worden
4. Dat zij die bij de uitreiking of te-
rugbaling van verklaringen betrekkelijk het
patentrecht mochten overgeslagen zijn, zich
daarop niet zullen kunnen beroepen, maar
integendeel verplicht zijn zorg te dragen,
dat de vereischte en behoorlijk ingevulde
verklaringen door hen worden ingediend
hetwelk zal behooren te geschieden, ten
kantore van den Ontvanger van 's Rijks
Directe Belastingen, waartoe de Gemeente
behoort, onverwijld nadat den uiter
sten dag voor de terughaling der verkla
ringen zal verstreken en dus van de om
standigheid van vergetene uitreiking of we-
derophaling zal gebleken zijn, aan welk
kantoor tevens de vereischte biljetten kun
nen worden verkregen.
5. Dat de dag waarop de patenten voor
de patentplichtigen vermeld in No. 37 tot
40 van Tabel 14 (Tappers enz.), ter af-*
haling gereed zullen zijn, nader en intijds
zal worden aangekondigd, doch dat deze
patenten, ingevolge art. 2 der wet van 24
April 1843 (Staatsblad No, 17) niet mo
gen uitgereikt en de bedoelde patentplich
tigen (Tappers enzdeze hunne beroepen
niet mogen uitoefenen alvorens hun ver-
scbuldigden aanslag wegens het pateutrecht
dier beroepen, over het vorig dienstjaar
ten volle en dien over het nieuwe dienst
jaar voor de htlft te hebben betaald, waar
van een ieder bij de afhaling van het pa-
had bijzonder gelet op den vreemdeling, die
reeds een geruimen tijd gezeten had bij een
tafeltje, achter in de gelagkamer en die
het luidruchtig onderhoud met gespannen
opmerkzaamheid had gevolgd. Hij was eergt
tegen den avond in het dorp aangekomen
en bad in de dorpsherberg logies besteld.
Met zijne fijne steedsche kleed ij stak hij
zonderling af bij de grovo kleeding der vis
schers en der behoeftige omgeving. Een lange,
rosachtige ringbaard omgaf zijn gebruind
Na de laatste woorden stond de vreemde
ling op en kwam, met een eigeuaardigen lach
om de lippen, dicht bij de tafel, waar hij
achter Tammo staan bleef en de hand op
diens schouder legde.
„Dus gij hebt bet op Hanna voorzien,
Tammo?* zeide hij spottend. „Ik had niet
gedacht, dat gij op nw ouden dag nog aan
trouwen zoudt denken.*
De visschers zetten groote oogen op. De
aangesprokene was in bet eerste oogenblik
zoo verbluft, dat hij deu spreker verschrikt
aanstaarde, zonder iets te antwoorden. Daarna
echter, toen hij den hoon, welke in deze
vraag lag opgesloten, begreep, vloog het
rood van toorn hem naar de slapen.
„Wat raakt u dat?* stoof hij op. „Wie
zijt gij en hoe komt gij er toe, u met mijne
zaken te bemoeien
„Ik zou meenen, dat een oud vriend daartoe
wel het recht heeit,* autwoordde de vreemde
koeltjes.
„Ik ken u Dieti*
„Dan bebt gij of een zeer zwak geheugen,
ol* giDg de vreemdeling op gedempten
tcon voort „een slecht geweten.'
Tammo wierp een langen, onderzoekenden
blik op het kalme, ernstige gelaat van den
vreemdelingeen bem onbekend gevoel van
angst had hem eensklaps overvallen.
„Ik zal ik weet niet wat worden, als ik
mij uw gezicht herinneren kan," zeide hij
met een gedwongen lachje.
Zwijgend trad de vreemdeling nu onder
de hanglamp, welke in het midden der kamer
aan de zoldering hing, zoodat het vollo licht
hom bescheen, en Tammo volgde hem, deels
uit nieuwsgierigheid, deels gedreven door
een onbestemd voorgevoel.
,Z:e mij eens goed aan. Herkent gij mij
nu nog niet
„Nielsont*
WORDT VERVOLGD.