en Se!
te Schagen,
lep billijke prijzen verkrïbaar IS
D. Roggeveen Cz.
ONTVANGEN
Of. Metselaar.
Wed. Jn. Roggeveen Cz.,
L. Hornong Junior.
Op nieuw
Regulateurs,
PLAATSELIJK NIEUWS.
Burgerlijke 8tand.
Geuieeute Schug-en.
342ste STAATSLOTERIJ.
Getrokken
Marktberichten,
Advertentiën.
A. Ploeger
Tot liet wassclicn van
en de levering' van
Thomas Bigg's waschmiddel
SCHIEDAMMER
GENEVER.
C. de VlilES,
te Schatten.
1' r ij z e n.
een mooi assortiment
uurwerken, liorlogiën,
i antwoordde de ander, „ik weet
ei meer van."
zeide de eerste, „ik rekende op
u1e tweede antwoordde„en ik
°I
irbaasd zagen ze elkaar aan en
z« «Dat is een gek geval. De hemel
s<bij "Wat zullen wij nu beginnen?
weet raad," sprak er een „straks
kwij aan de herberg, waar wij
n eten, daar zulen wij ons samen
ben, en dan herinneren wij het
oier, zonder fout." En de ander
t is goed gezegd En voortrij-
c'in pratend kwamen zij op het mid-
ér in de herberg aan, waar zij zou
tten maar hoe ze ook peinsden en
.peinsden, de boodschap wilde hun
iniet in 't geheugen komen,
idelijk gingen zij aan tafel daar
hun bij hun eten de allerfijnste
voorgezet. En de afgezanten, wien
fijn meer behaagde dan het peinzen
de vergeten opdracht, begonnen den
r dapper aan te sprekenen zij
ken en dronken weer, en proelden
proefden nog eens, en toen zij op-
iden van tafel, niet alleen dat zij zich
de opdracht niet herinnerden maar
ïerinnerden zich zelf niet waar zij zich
bonden en vielen in een diepen slaap,
éindelijk hieruit ontwaakt, zeide de
tot den ander: „Herinnert gij u nu
van onze zaken „Ik niet," antwoord
de tweede; „ik herinner mij, dat de
'n van den herbergier de beste is, dien
ooit gedronken heb, en verder, dat ik
:geten heb, en verder herinner ik mij
.iets tot nu toe; en nu weet ik nog ter-
fauwernood, waar ik eigenlijk ben." En
de ander sprak„Het gaat mij evenzoo
hoe zullen wij nu doen? Wat zullen wij
zeggen
Kortaf zeide daarop de ander„Dezen
geheelen dag blijven wij nog hier, en van
nacht (want gij weet: de nacht brengt
raad) kan het niet uitblijven of wij moe
ten het ons herinneren Zoo kwamen zij
overeen, en dien geheelen dag bleven zij
daar, zich met hunne gedachten in de
wijnbergen bevindend.
's Avonds aan het eten meer den be
ker dan de groenten aansprekend, ver
stonden zij elkaar na afloop daarvan nau
welijks. Zij gingen n ar bed, en ronkten
vervaarlijk den geheelen nacht door. En
's morgens toen zij opstonden, ^sprak de
een: „Wat zullen wij doen?" En de an
der antwoordde„Het is treurig met
ons gesteldDe hemel zij ons genadig,
maar nu ik mij van nacht niets heb kun
nen herinneren, geloof ik niet dat het
mij ooit gelukken zal."
En de eerste hervatte: „Ik weet niet
wat het beduidt."
„Luister zeide de ander, „wij moeten
opstijgen en op goed geluk verder gaan
misschien herinneren wij het ons onder
weg."
Zoo gezegd, zoo gedaan, en onderweg
vroegen zij telkens aan elkaar„Herin
nert gij het u al „Ik niet," sprak dan
de een „en ik ook niet," herhaalde de
ander. Zoo kwamen zij te Arezzo aan,
en gingen daar naar de herberg. Hier
zonderden zij zich af, en gingen alleen
in eene kamer zitten, met de handen
onder het hoofdmaar wat moeite zij
zich ook gaven, te binnen brengen kon
den zij het zich niet.
Toen zeide de een, tot wanhoop ge
bracht: „Laat ons gaan, de hemel zal ons
hunne boodschap hadden vergeten, en in
dien wij als geheugenloos bij hen terug
kwamen, niet alleen, dat zjj ons nooit weer
als afgezanten zouden afvaardigen, maar
nooit zouden wij zelfs meer het een of
ander ambt verkrijgen."
En de ander, die slimmer was, antwoord
de: „Laat het maar aan mij over. Ik zal
hun zeggen, dat wij onze zeniing vol
voerd hebben, en dat de bisschop ons zeer
minzaam beloofd heelt, steeds hun welzijn
voor oogen te zullen houden, en dat hij
nog bovendien uit bijzondere genegenheid
ons opgedragen heeft hun te zeggen, dat
zij tot hun grootere rust en gemak, en om
kosten te sparen, hem maar telkens een
eenvoudigen brief moeten schrijven, als
zij iets van hem verlangen, en dat zij dus
voor 't vervolg de gezantschappen ge—
rustelijk kunnen afschaffen."
„Ge hebt dat goed overlegd, "zeide de
ander; laat ons nu wat harder rijden
opdat wij des te spoediger bij dien goe
den wijn komen, gij weet wel, en hun
ne paarden de sporen gevend, kwamen
zij spoedig daarop bij de herberg aan.
En toen de knecht hunne paarden vast
kwam houden, vroegen zij niet naar den
waard, en ook niet naar het geen zij te
eten konden krijgen, maar hunne eerste
vraag was: „hoe het stond met dien goe
den ouden
wijn
In Altonawerd op klaar-
lichten dag een stoute roofaanval uitge
voerd. Donderdagmorgen om half twaalf
traden drie mannen in de woonkamer der
bejaarde weduwe Hansen; zij bonden haar
een doek stijf om den hals, zoodat zij bij
na stikte, stopten haar bovendien een doek
in den mond om haar hit schreeuwen te
beletten en bonden haar eindelijk de han
den op den rug vast. Ten overvloede be
vestigden zij haar met een touw aan haar
ledekint. De roovers hebben daarna met
de meeste bedaardheid de kasten enz. open-
sebroken, en zijn vervolgens met hun buit
heengegaan, de arme vrouw overlatende
aan haar lot, nadat zij vooraf zorgvuldig
de deur hadden gesloten. Het gelukte de
oude vrouw ten laatste zich los te rukken
van haar bed, en voor het raam ta komen
Hier trachtte zij door allerlei gebaren de
^voorbijgangers opmerkzaam te maken. Ten
laatsten zag men wel, dat er iets bizon-
ders in het huis gebeurd moest zijn, meu
brak de deur open en bevrijdde de arme
vrouw, die thans hard ziek is. De daders
zijn nog niet ondekt.
Jakoutsk in Siberië heeft
drie weken lang in angst geleefd.
Nachtelijke aanvallen, aanhoudingen van
personen, diefstallen met de wapens in de
hand bedreven, volgden elkander iederen
dag op zonder dat men de daders op kon
„Beter dan ooit," antwoordde de knecht
En hierop deden zij zich ditmaal niet
minder te goed dan den eersten keer,
want voor zjj vertrokken was de wijn in
den man, en stond het vat op zijn kant.
Hierover bedroefd, namen onze gezanten
afscheid, en keerden terug tot die hen
gezonden hadden, de leugen die zij zelf
bedacht hadden, beter onthoudend, dan
dat zij te voren de waarheid hadden ge
daan. Zij vertelden, hoe zij voor den bis
schop al hunne welsprekendheid hadden
uitgestort, en gaven niet onduidelijk te
kennen, dat de een Harcus Tullius en
de ander Quintillianus had geëvenaard.
En zij werden zeer toegejuicht, en be
kleedden van dien tijd af hooge betrek
kingen.
Hen ziet wel meer, dat zelfs veel groo-
ter manneu, wanneer zij afgezanten wor
den, evenmin iets tot den loop der zaken
toedoen als de Sultan van Turkije iets
toedoet tot den gang der zaken in Frank
rijk; maar dat zij schrijven en zeggen
dat zij zich dag noch nacht rust gunnen
en dat zij het laten voorkomen alsof al
les door hun toedoen zoo mooi is geschied.
En wel meer ziet men ook, dat dan de
zulken geprezen en met esreposten en
andere belooning overladen worden
Een driftige dokter te
Berlijn heeft in zijn spreekkamer gescho
ten op een patiënt, die hem kwam bezoe
ken en met wien hij twist kreeg. Hij kwet
ste den man aau de onderkaak.
plechtigheid ontworpen 'om den bijstand des
Hemels tegen de hardnekkige droogte af
te smeeken. Daartoe zou eene processie zich
van Santa Eulalia naar het dorp Goncilio
begeven, waar in de kerk een zeer heilig
beeld v .n Maria staat. Op dien tocht moest
eene rivier, de Galleso,overgestoken worden.
Toen de stoet, dis alleen uit vrouwen en
kinderen bestond, aan de rivier kwam, gin
gen de kindereu eerst over. Toen het oude
vaartuig met 45 vrouwen en den dorps
pastoor voor de tweede maal overstak, be
zweek het in het midden der rivier en de
vrouwen stortten te water. Achttien vrou
wen kwameu bij de ramp om het leven.
Mieren en vruchtboomen.
De mier is een nijver beest. Een voor
beeld. In het begin van Mei van verleden
jaar hadden we in de paden van onzen tuin
versch zand gestrooid. Den volgenden dag
zag ik een daarvan dwars doorkruist door
een versche groeve, waarin de mieren bij
troepen heen en weer liepen.
Sommigen alleen, anderen te zamen wa
ren bezig met het verslepen van groot» en
kleine rupsen, die ze naar de voorraadschuur
brachten. „Waar halen ze die rupsen van
daan?" vroeg ik mijzelf af en volgde het
spoor. Dit liep naar een jongen appelboom,
pas een paar jaren geleden geplant, die in
vollen bloei stond. Hier trof mij een be—
sporen. De lieden durfden niet meer op straat taogwekkend schouwspel; op de bladeren
„O, wat zullen wij zeggen?" antwoord
de de ander, „wij weten er niets meer
van!"
Maar de eerste hervatte: „Zoo kan de
zaak niet blijven. Laat ons op goed ge
luk af naar den bisschop toegaan;" en
gekomen zijnde waar hij was, maakten
zij diepe buigingen, maar verder kwa
men zij niet.
De bisschop, iemand van grooten naam,
stond op, ging naar hen toe, vatte hun
ne handen in de zijne, en zeide: „Zijt
welkom mijne zonen: wat nieuws brengt
gij mij?" Haar de een fluisterde den an
der in 't oor: „spreek gij, spreek!" En
het eind was, dat beiden zwegen. Einde-
delijk begon er een: „Mijnheer de Bis
schop, wij zijn door uwe getrouwe on
derdanen van Cartino als afgezanten tot
U. H. E. afgevaardigd, maar zij, die ons
gezonden hebben, en wij, die hier voor
U staan, zijn allen menschen met een
klein verstand; zij hebben ons de bood
schap 's avonds in haast gezegd, en hoe
het zij, weet ik niet, maar óf zij hebben
de zaak niet duidelijk gezegd, óf wij
hebben haar niet goed begrepen. Haar
zeer nederig bevelen wij onze goede stad
enhare inwoners in uwe gunst aan,want ei
genlijk hebben èn zij èn wij allen den
dood verdiend."
De wijze bisschop legde hun de hand
op den schouder en sprak„Gaat heen,
en zegt aan mijne kinderen daar ginds,
dat ik altijd alles doen zal wat tot hun
welzijn strekken kan. En opdat zij van
nu aan het geld zullen kunnen besparen,
dat hun het zenden van afgezanten kos
ten moet, zoo zegt hun, dat zij mij een
brief schrijven, wanneer zij iets van mij
verlangen, en ik zal hun per brief ant
woorden." En zoo namen zij afscheid.
Onderweg zeide de een tot den ander:
„Laat ons nu oppassen dat het ons in het
terugkeeren niet ga, zooals in het komen.
„Maar wat hebben wij dan nu te ont
houden?" zeide de ander. En de eerste her
nam: „wel, wij moeten er toch aan denken
want wij zullen moeten vertellen, wat wij
gezegd hebban, en wat ons geantwoord is.
Want indien de Garen tin ara wisten hoe wij
Eiken dag was Cis van
Mullenkes naar de stad gewandeld, om te
zien boe het met het weer stond.
Cis woont op een hoefje van den heer P.
Hij wist den weg reeds goed, den win
kel door, de lange gang uit; heel aan het
eind in een klein kantoortje troonde de
heer P., en de barometer hing daar tegen
den muur. Eiken morgen elf uur kwam
Cis met bestoven schoenen het kantoortje
binnen en vroeg:
"Wê zeet de merremiet?
De heer P. opstaande en naar den baro
meter gaande:
Jongen, Cis, het is altiid droogte: hij
wil maar niet achteruit.
En staot i van mergen weer op droog
mooi weer?
Hij is zelf nog naar beter geloopen,
Gisterenochiend werd het Cis te kras.
Geen regen, drop! En altijd die „merremiet*
die maar niet loopen wil, zooals ieder het
verlangt.
Nauwelijks had de heer P. gezegd dat-i
nog altijd op mooi-weer stond, of Cis bal
de zijn vuist en sloeg met één slag het
heele appearaat tot gruizelmenten, roepende:
Nou wi-'k wel is zien of we gin
régen krijgen!
Dien morgen het feit is ni- t te looche
nen regende het.
hutphCt.)
Eenige jaren geledenwerd
druk gesproken over de geschiedenis van
eene Engelsche dame, die de weduwe was
van een vermogend man. Hij schijnt ech
ter voorzien te hebben wat er na zijnen
dood zou geschieden, en liet aan zijne vrouw
derhalve niet de vrije beschikking over
zijn geld. Hij benoemde trustees en liet
hun de schriftelijke instructie na dat zij
het geld moesten beleggen, om dan de ren
te alleen eens per jaar aan de vrouw uit
te betalen. Deze voorzorg bleek nog ijdel.
Geregeld op den vervaldag kwam zij de
vrij belangrijke som bij de trustees opvra
gen, aan wie zij dan gouden bergen beloof
de. Nauwelijks echter was zij in het bezit
der gelden of het zwieren nam eenen aan-
MRg-
Zij noodde vrienden en vriendinnen links
en rechts: onophoudelijke brasserij werd
de orde van den dag, tot al do pond-ster-
lings verkwist waren. Dan was de vrouw-
opeens weer doodarm tot een volgend jaar,
dan bij groepjes, tot de tanden gewapend.
Eindelijk werd ontdekt, tot algemeene
verbazing, dat het hoofd van de bende, die
deze anders zoo stille stad in beroering
bracht, niemand anders was dan K., een
der rijkste en meest ingezetenen.
Iederen avond vereenigde zich a! het ge
spuis, dat in den omtrek te vinden was
in zijn salons en vond daar een welvoor-
zienen disch. Men dronk, speelde en zong
er vroolijk op los. Van tijd tot tijd ver
dween een der gssten ougemerkt, sloop
naar de een of andere stille straat om een
voorbijganger, die zich verlaat had, te be-
rooven, of een verminkte te dooden en te
bestelen.
Binnen enkelen weken richtte men een
waar bloedbad aan onder de aanhangers
Van deze secle, wier geschiktheid tot den
handel en geluk in zaken bekend zijn.
De erfgenaam van een hunner, die een
erfenis van meer dan 200,000 roebels hier
door verloor, stelde een klacht in tegen K.
die gevangen genomen werd. Men kwam
er toen achter, dat dit heerschap, in plaats
van een eervol verleden te hebben, een ge
wone schurk was, naar Siberië verbannen,
die den waren K. vermoord had en zich
in het bezit gesteld ul va-i z ijn goederen,
papieren en naam.
Deze ondek king vereenvoudigde de zaak
zeer, en de plaatselijke autoriteiten wa
ren van plan zeer gestreng te werkte gaan,
toen het bij een nog nauwkeuriger onder
zoek bleek, dat verscheidene der voornaam
ste inwoners in de zaak betrokken waren
die bergen en dalen bewogen, om de zaak
in den doofpot te stoppen.
Dejustitie wist niet wat ze doen zou en
liet de zaak. zoo als zij was. K. zit nu
reeds zes maanden in de gevangenis te
wachten op de terugkomst van den gouver
neur, die zich belasten zal met het slot
van dezen Siberischen zeden-roman.
Ontzettend treurspel*
Te Weenen bewoonde een smid Koliha
een kleine kamer, ten huize eener fabrieks
arbeidster. Toen zijn vrouw stierf, liet zij
hem twee kinderen na, jongens, waarvan
de een thans elf en de andere vier jaar
is. Koliha was longlijder en leed nijpend
gebrek; de ondersteunig, die hij kreeg,
bedroeg negen gulden in de maand en
daarvan moesten drie personen leven. In den
laatsten tijd bedelde de man en hij kreeg
nu tenminste zooveel bijeen, dat hij aan
den kost kon komen.
Woensdag sloot hij eensklaps de deur
van zijn kamer en nam er den sleutel uit.
Hij ging met het jongste kind te bed,
en gaf den elfjarigen Antoa bevel
om aan de tafel te gaan zitten, met het
gelaat naar het bed gekeerd. Nauwelijks
was dit gebeurd of de smid haalde een revolver
te voorschijn en lostte die op Leopold, zijn
lieveling, drie schoten, uit de onmiddelijke
nabijheid en midden in de borst; dadelijk
daarop glinsterde een mes in zijn hand,
dat hij om zeker te gaan, het ongelukkige
kind tweemaal in borst stiet.
Anton was in de eerste oogenblikken als
verlamd, toen snelde hij gillend naar de
deur, die echter gesloten was. Hij zag de
vreeselijke oogen van zijn vader op hem
gericht, zag, dat deze de revolver ophief
om op hem te vuren en zijn doodsangst
sprong hij op de vensterbank, waagde zich
op een smal uitbouwsel en zweefde thans,
aan het een® gevaar ontkomen, in het an
dere gevaar, om in diepte |te vallen.
Ontsteld snelden van alle zijden men
schen toe en de kleine binnenplaats was
weldra geheel vol. Men riep den jongen
toe om naar beneden te springen en ve
len strekten de armen uit om hem op te
vangen. Het bevende kind keek echter
voordurend in de kamer, riep met hartve-
scheurende stem; „Och vader, och vader"
en sprong toen weder naar binnen.
De knaap kroop daar onder het bed
om zich te verbergen voor de krankzin-
ningen vader, die thans den revolver te
en moest zij als waschvrouw een zuur stuk gen zich zeiven keerde. Hij joeg zich twee
brood verdienen. Vaak ook viel zij der
politie in hand wegens beschonkenheid bij
den openbaren wegen wauoidelijkheid.De po
litierechters waren ten einde raad met
baar, hadden medelijden, maar geen be
voegdheid om haar voor langer dan eene
maand te kerkeren, en waren eindelijk
kogels in de borst en bracht zich met
een mes gevaarlijke verwondingen toe. Ter
wijl dit plaats vond, kroop Anton op nieuw
uit het raam en werd thans door een
heer, die een ladder had bekomen, naar
beneden gebracht.
In Spanje heeft bijSara-
blijde, dat vrienden haar het land uitstuur- gossa een vreeslijk ongeluk plaats gehad,
den, om in een nieuw werelddeel een an- De geestelijken van de dorpen Murillo en
der leven beginnen. Santa Eulalia hadden eene godsdienstige
en bloesems zaten mieren, die naar de rap—
seD speurden. Deze schenen hnnne vervol
gers al te kennen, want met de grootste
snelheid lieten ze zich aau hunne draden
op den grond vallen. Doch daar stonden
andere mieren evenzeer op wacht en in een
oogenbbk tijds werden ze door deze be
sprongen: een beet en een druppel gif en
de rups lag verstijfd.
Het trekken en slepen ging nu, over
alle hinderpalen heen, naar de bedoelde
groeve. Den volgenden dag ging ik weer eens
naar den appelboom zien, maar geen mier
was meer te bespeuren; geen rups was er
dan ook meer op den boom te vinden. De
groeve was verlegd en de karavaan had
een andere richting ingeslagen. Bovendien
had mijne waarneming mij geleerd, dat,
waar ik mieren op struiken en boomeu zag,
de laatste steeds vol ander ongedierte za
ten, als bladluizen enz. De mier eet gaarne
zoetigheid, zooals het uitdruppelende sap
der gestoken frissche loten. Vele meenen,
dat de mieren die loten aan- of afbijten.
Dit is echter niet het geval, maar ze lik
ken alleen het uit de wonde vloeiende sap
op en duiden zoodoende den weg aan naar
de werkelijk schadelijke vijanden van den
boom. De mier tast geen vrucht aan, of ze
moet reeds vooraf door vogels of wespen
beschadigd zijn. Toch is het niet goed, de
mieren hun nesten of bewaarplaatsen on
middellijk bij boomen en struiken te laten
maken.
Alle bij ons voorkomende slangen, ook
de adder, hebben hunne gevaarlijkste vij
anden in de mieren, vooral io de groote
bruine boschmier, wier nesten als kleine
heuveltjes vaak in groote bosschen voor
komen. Zoodra een adder door de mieren
wordt bemerkt, vallen zij, nadat ze hunne
makkers er opmerkzaam op hebben gemaakt
en in grooten getale hebben bijeengeroepen,
op haar aan, grijpen haar met hare bijt—
tangen vast over hei geheele lijf, steken
haar blind en takelen haar zoo toe, dat zij
binnen korten tijd in den vergeefschen strijd
tegen de steeds talrijker toesnellende vij
anden afgemat wordt en sterft, 't Is niet
uit vijandschap, dat de mieren de slangen
aangrijpen en dooden, maar ze zijn verlek
kerd op haar vleesch. Nauwelijks is de
slang door de mierenbeeteu weerloos gemaakt
of zij beginnen reeds op haar manier den
buit in stukken te deeleu en de kleine
losgereten stukjes vleesch naar hare wouing
te brengen en rusten niet eerder, alvorens
alle weeke deelen van het gedoode dier zijn
geborgen. Huid en geraamte alleen blijven
achter en de laatste blijft in 't omhulsel
zitten.
De mol is nuttig, maar veroorzaakt last
in de tuinen door zijne wilde ophoopingen;
men moet hem verdrijven, maar niet doo
den. Evenzoo handele men met de mieren.
Y. B.
Spelende op een stelt aan
den slootkant, viel Vrijdagmiddag het vier
jarig zoontje van A. Klos alhier te water.
Zonder eenig beraad sprong J. Deutekom
di® het ongeluk zag, het ventje na en had
het geluk hem levend uit het water te ha
len, waarvan de hevig verschrikte jongen
op luidruchtige wijze de ondubbelziugste
bewijzec gaf.
Ingeschreven van 10 12 Mei 1893.
GeborenJansje, dochter van Pieter
Visser en van Pietertje Kok.
Ondertrouwd en Getrouwd Geene.
Overleden Arie Meijer, 21 jr. en 7 md.
H oo r* r» 10 Mei 1893. Aangevoerd
Kleine Kaas, boogste prijs f .30*Com
missie f 26.Middel oa re f aange
voerd 197 stapels, wegende 53187 Kilo.
Zaandam, 10 Mei. Ter markt aan
gevoerd 15 stapels kleine kaas prgs 29.
fctlam 12 Mei 1893. Aangevoerd.
201 stukken boter, per half kilo f 0.50
aO.55 eieren f 3,25 a f4.— per 100.
ALKMAAR, 12 Mei 1893.
Kieiae Kaas f 30. Commissie f 26.50.
Middelbare f 26.50, aangevoerd 300 stapels
wegende 90000 K.G.
Ter graanmarkt aangevoerd 400 heet.
Haver f 3.10 a 4.—, Tarwe f 6.50 a 7.
Rogge f 4.75 a 5.50, Gerst f a chev.
f 4.80 a 5.25. Paardenboonen a 4.50
a 4.75, Bruineboonen f 3.50 11.
witte- f 12. a 15.kanariezaad f 11 a
erwten grauwe f 14.— a 16.—. ci
troen f a karwij- f 11.22
van f groene f 12.— a 19.—.
En hl» ui* en, 10 Mei 1893.
Heden werden alhier aangevoerd sta
pels,Graskaas fkarweizaad f 9.50
10.25 oud f a mosterdzaad
f 26.50 a 28.Maanzaad f a
grauwe erwten f 11.— a 16.—. vale dito
8 a 12.—, Wijker Vale dito f
a Groene dito a Bruine
boonen f5.— a 11.Paardenboonen
a Gerst f 5.50 a 6,Haver
f 3.50 a 4,—.
Boter a cmts per kop.
Den 17 MEI hopen onze geliefde
ouders (jj)
en
8. (wieling-,
hunne fi.l-jari»!: Idclit ver-
eeiaig-ing- te herdenken.
Hunne dankbare Kinderen.
Schagen, 13 Mei 1893-
vraagt, wegens ziekte der tegen
woordige, om terstond in
dienst te treden,
die netjes kan werken en goed met de
wssch kan omgaan.
(geen namaaksel),
houdt zich steeds en voortdurend aanbe
volen
NOORD, SCHAGEN.
f u i k e oude
MERK:
A'IG II TC AP.
Verkrijgbaar bij
P.S. Als bewijs van echtheid is cachet
en kurk steeds voorzien van den
naam der firma P. HOPPE.
z ij n alleen
SCHAGEN,
LAAGZIJDE.
5de Klasse.
Prgs van f
1000:
400:
200:
100:
5 de Klasse.
Prijs van f 1000:
400:
i 200:
100:
Trekking van 10 Mei.
No. 10762 15180
3885 9441 20383
4102
1917 3214 4267
4684 11476 81943
14406 18094
T'ekking van 12 Mei.
No. 4607 15859
8952 9592 15467
79 1393 5538-
6524
2889 5535 5751
12305 14283 15521
15869 16709 19604
en verder verschillende soorten van
uitsluitend goede kwaliteit. Op alle werken
door mij geleveid, volle garantie.
Tot het verrichten van RÉPARA TI E
ook in GOUD ZILVER,
blijft zich aanbevelen,
Heerenstraat, E, 33.