en Se! te Schagen, lep billijke prijzen verkrïbaar IS D. Roggeveen Cz. ONTVANGEN Of. Metselaar. Wed. Jn. Roggeveen Cz., L. Hornong Junior. Op nieuw Regulateurs, PLAATSELIJK NIEUWS. Burgerlijke 8tand. Geuieeute Schug-en. 342ste STAATSLOTERIJ. Getrokken Marktberichten, Advertentiën. A. Ploeger Tot liet wassclicn van en de levering' van Thomas Bigg's waschmiddel SCHIEDAMMER GENEVER. C. de VlilES, te Schatten. 1' r ij z e n. een mooi assortiment uurwerken, liorlogiën, i antwoordde de ander, „ik weet ei meer van." zeide de eerste, „ik rekende op u1e tweede antwoordde„en ik °I irbaasd zagen ze elkaar aan en z« «Dat is een gek geval. De hemel s<bij "Wat zullen wij nu beginnen? weet raad," sprak er een „straks kwij aan de herberg, waar wij n eten, daar zulen wij ons samen ben, en dan herinneren wij het oier, zonder fout." En de ander t is goed gezegd En voortrij- c'in pratend kwamen zij op het mid- ér in de herberg aan, waar zij zou tten maar hoe ze ook peinsden en .peinsden, de boodschap wilde hun iniet in 't geheugen komen, idelijk gingen zij aan tafel daar hun bij hun eten de allerfijnste voorgezet. En de afgezanten, wien fijn meer behaagde dan het peinzen de vergeten opdracht, begonnen den r dapper aan te sprekenen zij ken en dronken weer, en proelden proefden nog eens, en toen zij op- iden van tafel, niet alleen dat zij zich de opdracht niet herinnerden maar ïerinnerden zich zelf niet waar zij zich bonden en vielen in een diepen slaap, éindelijk hieruit ontwaakt, zeide de tot den ander: „Herinnert gij u nu van onze zaken „Ik niet," antwoord de tweede; „ik herinner mij, dat de 'n van den herbergier de beste is, dien ooit gedronken heb, en verder, dat ik :geten heb, en verder herinner ik mij .iets tot nu toe; en nu weet ik nog ter- fauwernood, waar ik eigenlijk ben." En de ander sprak„Het gaat mij evenzoo hoe zullen wij nu doen? Wat zullen wij zeggen Kortaf zeide daarop de ander„Dezen geheelen dag blijven wij nog hier, en van nacht (want gij weet: de nacht brengt raad) kan het niet uitblijven of wij moe ten het ons herinneren Zoo kwamen zij overeen, en dien geheelen dag bleven zij daar, zich met hunne gedachten in de wijnbergen bevindend. 's Avonds aan het eten meer den be ker dan de groenten aansprekend, ver stonden zij elkaar na afloop daarvan nau welijks. Zij gingen n ar bed, en ronkten vervaarlijk den geheelen nacht door. En 's morgens toen zij opstonden, ^sprak de een: „Wat zullen wij doen?" En de an der antwoordde„Het is treurig met ons gesteldDe hemel zij ons genadig, maar nu ik mij van nacht niets heb kun nen herinneren, geloof ik niet dat het mij ooit gelukken zal." En de eerste hervatte: „Ik weet niet wat het beduidt." „Luister zeide de ander, „wij moeten opstijgen en op goed geluk verder gaan misschien herinneren wij het ons onder weg." Zoo gezegd, zoo gedaan, en onderweg vroegen zij telkens aan elkaar„Herin nert gij het u al „Ik niet," sprak dan de een „en ik ook niet," herhaalde de ander. Zoo kwamen zij te Arezzo aan, en gingen daar naar de herberg. Hier zonderden zij zich af, en gingen alleen in eene kamer zitten, met de handen onder het hoofdmaar wat moeite zij zich ook gaven, te binnen brengen kon den zij het zich niet. Toen zeide de een, tot wanhoop ge bracht: „Laat ons gaan, de hemel zal ons hunne boodschap hadden vergeten, en in dien wij als geheugenloos bij hen terug kwamen, niet alleen, dat zjj ons nooit weer als afgezanten zouden afvaardigen, maar nooit zouden wij zelfs meer het een of ander ambt verkrijgen." En de ander, die slimmer was, antwoord de: „Laat het maar aan mij over. Ik zal hun zeggen, dat wij onze zeniing vol voerd hebben, en dat de bisschop ons zeer minzaam beloofd heelt, steeds hun welzijn voor oogen te zullen houden, en dat hij nog bovendien uit bijzondere genegenheid ons opgedragen heeft hun te zeggen, dat zij tot hun grootere rust en gemak, en om kosten te sparen, hem maar telkens een eenvoudigen brief moeten schrijven, als zij iets van hem verlangen, en dat zij dus voor 't vervolg de gezantschappen ge— rustelijk kunnen afschaffen." „Ge hebt dat goed overlegd, "zeide de ander; laat ons nu wat harder rijden opdat wij des te spoediger bij dien goe den wijn komen, gij weet wel, en hun ne paarden de sporen gevend, kwamen zij spoedig daarop bij de herberg aan. En toen de knecht hunne paarden vast kwam houden, vroegen zij niet naar den waard, en ook niet naar het geen zij te eten konden krijgen, maar hunne eerste vraag was: „hoe het stond met dien goe den ouden wijn In Altonawerd op klaar- lichten dag een stoute roofaanval uitge voerd. Donderdagmorgen om half twaalf traden drie mannen in de woonkamer der bejaarde weduwe Hansen; zij bonden haar een doek stijf om den hals, zoodat zij bij na stikte, stopten haar bovendien een doek in den mond om haar hit schreeuwen te beletten en bonden haar eindelijk de han den op den rug vast. Ten overvloede be vestigden zij haar met een touw aan haar ledekint. De roovers hebben daarna met de meeste bedaardheid de kasten enz. open- sebroken, en zijn vervolgens met hun buit heengegaan, de arme vrouw overlatende aan haar lot, nadat zij vooraf zorgvuldig de deur hadden gesloten. Het gelukte de oude vrouw ten laatste zich los te rukken van haar bed, en voor het raam ta komen Hier trachtte zij door allerlei gebaren de ^voorbijgangers opmerkzaam te maken. Ten laatsten zag men wel, dat er iets bizon- ders in het huis gebeurd moest zijn, meu brak de deur open en bevrijdde de arme vrouw, die thans hard ziek is. De daders zijn nog niet ondekt. Jakoutsk in Siberië heeft drie weken lang in angst geleefd. Nachtelijke aanvallen, aanhoudingen van personen, diefstallen met de wapens in de hand bedreven, volgden elkander iederen dag op zonder dat men de daders op kon „Beter dan ooit," antwoordde de knecht En hierop deden zij zich ditmaal niet minder te goed dan den eersten keer, want voor zjj vertrokken was de wijn in den man, en stond het vat op zijn kant. Hierover bedroefd, namen onze gezanten afscheid, en keerden terug tot die hen gezonden hadden, de leugen die zij zelf bedacht hadden, beter onthoudend, dan dat zij te voren de waarheid hadden ge daan. Zij vertelden, hoe zij voor den bis schop al hunne welsprekendheid hadden uitgestort, en gaven niet onduidelijk te kennen, dat de een Harcus Tullius en de ander Quintillianus had geëvenaard. En zij werden zeer toegejuicht, en be kleedden van dien tijd af hooge betrek kingen. Hen ziet wel meer, dat zelfs veel groo- ter manneu, wanneer zij afgezanten wor den, evenmin iets tot den loop der zaken toedoen als de Sultan van Turkije iets toedoet tot den gang der zaken in Frank rijk; maar dat zij schrijven en zeggen dat zij zich dag noch nacht rust gunnen en dat zij het laten voorkomen alsof al les door hun toedoen zoo mooi is geschied. En wel meer ziet men ook, dat dan de zulken geprezen en met esreposten en andere belooning overladen worden Een driftige dokter te Berlijn heeft in zijn spreekkamer gescho ten op een patiënt, die hem kwam bezoe ken en met wien hij twist kreeg. Hij kwet ste den man aau de onderkaak. plechtigheid ontworpen 'om den bijstand des Hemels tegen de hardnekkige droogte af te smeeken. Daartoe zou eene processie zich van Santa Eulalia naar het dorp Goncilio begeven, waar in de kerk een zeer heilig beeld v .n Maria staat. Op dien tocht moest eene rivier, de Galleso,overgestoken worden. Toen de stoet, dis alleen uit vrouwen en kinderen bestond, aan de rivier kwam, gin gen de kindereu eerst over. Toen het oude vaartuig met 45 vrouwen en den dorps pastoor voor de tweede maal overstak, be zweek het in het midden der rivier en de vrouwen stortten te water. Achttien vrou wen kwameu bij de ramp om het leven. Mieren en vruchtboomen. De mier is een nijver beest. Een voor beeld. In het begin van Mei van verleden jaar hadden we in de paden van onzen tuin versch zand gestrooid. Den volgenden dag zag ik een daarvan dwars doorkruist door een versche groeve, waarin de mieren bij troepen heen en weer liepen. Sommigen alleen, anderen te zamen wa ren bezig met het verslepen van groot» en kleine rupsen, die ze naar de voorraadschuur brachten. „Waar halen ze die rupsen van daan?" vroeg ik mijzelf af en volgde het spoor. Dit liep naar een jongen appelboom, pas een paar jaren geleden geplant, die in vollen bloei stond. Hier trof mij een be— sporen. De lieden durfden niet meer op straat taogwekkend schouwspel; op de bladeren „O, wat zullen wij zeggen?" antwoord de de ander, „wij weten er niets meer van!" Maar de eerste hervatte: „Zoo kan de zaak niet blijven. Laat ons op goed ge luk af naar den bisschop toegaan;" en gekomen zijnde waar hij was, maakten zij diepe buigingen, maar verder kwa men zij niet. De bisschop, iemand van grooten naam, stond op, ging naar hen toe, vatte hun ne handen in de zijne, en zeide: „Zijt welkom mijne zonen: wat nieuws brengt gij mij?" Haar de een fluisterde den an der in 't oor: „spreek gij, spreek!" En het eind was, dat beiden zwegen. Einde- delijk begon er een: „Mijnheer de Bis schop, wij zijn door uwe getrouwe on derdanen van Cartino als afgezanten tot U. H. E. afgevaardigd, maar zij, die ons gezonden hebben, en wij, die hier voor U staan, zijn allen menschen met een klein verstand; zij hebben ons de bood schap 's avonds in haast gezegd, en hoe het zij, weet ik niet, maar óf zij hebben de zaak niet duidelijk gezegd, óf wij hebben haar niet goed begrepen. Haar zeer nederig bevelen wij onze goede stad enhare inwoners in uwe gunst aan,want ei genlijk hebben èn zij èn wij allen den dood verdiend." De wijze bisschop legde hun de hand op den schouder en sprak„Gaat heen, en zegt aan mijne kinderen daar ginds, dat ik altijd alles doen zal wat tot hun welzijn strekken kan. En opdat zij van nu aan het geld zullen kunnen besparen, dat hun het zenden van afgezanten kos ten moet, zoo zegt hun, dat zij mij een brief schrijven, wanneer zij iets van mij verlangen, en ik zal hun per brief ant woorden." En zoo namen zij afscheid. Onderweg zeide de een tot den ander: „Laat ons nu oppassen dat het ons in het terugkeeren niet ga, zooals in het komen. „Maar wat hebben wij dan nu te ont houden?" zeide de ander. En de eerste her nam: „wel, wij moeten er toch aan denken want wij zullen moeten vertellen, wat wij gezegd hebban, en wat ons geantwoord is. Want indien de Garen tin ara wisten hoe wij Eiken dag was Cis van Mullenkes naar de stad gewandeld, om te zien boe het met het weer stond. Cis woont op een hoefje van den heer P. Hij wist den weg reeds goed, den win kel door, de lange gang uit; heel aan het eind in een klein kantoortje troonde de heer P., en de barometer hing daar tegen den muur. Eiken morgen elf uur kwam Cis met bestoven schoenen het kantoortje binnen en vroeg: "Wê zeet de merremiet? De heer P. opstaande en naar den baro meter gaande: Jongen, Cis, het is altiid droogte: hij wil maar niet achteruit. En staot i van mergen weer op droog mooi weer? Hij is zelf nog naar beter geloopen, Gisterenochiend werd het Cis te kras. Geen regen, drop! En altijd die „merremiet* die maar niet loopen wil, zooals ieder het verlangt. Nauwelijks had de heer P. gezegd dat-i nog altijd op mooi-weer stond, of Cis bal de zijn vuist en sloeg met één slag het heele appearaat tot gruizelmenten, roepende: Nou wi-'k wel is zien of we gin régen krijgen! Dien morgen het feit is ni- t te looche nen regende het. hutphCt.) Eenige jaren geledenwerd druk gesproken over de geschiedenis van eene Engelsche dame, die de weduwe was van een vermogend man. Hij schijnt ech ter voorzien te hebben wat er na zijnen dood zou geschieden, en liet aan zijne vrouw derhalve niet de vrije beschikking over zijn geld. Hij benoemde trustees en liet hun de schriftelijke instructie na dat zij het geld moesten beleggen, om dan de ren te alleen eens per jaar aan de vrouw uit te betalen. Deze voorzorg bleek nog ijdel. Geregeld op den vervaldag kwam zij de vrij belangrijke som bij de trustees opvra gen, aan wie zij dan gouden bergen beloof de. Nauwelijks echter was zij in het bezit der gelden of het zwieren nam eenen aan- MRg- Zij noodde vrienden en vriendinnen links en rechts: onophoudelijke brasserij werd de orde van den dag, tot al do pond-ster- lings verkwist waren. Dan was de vrouw- opeens weer doodarm tot een volgend jaar, dan bij groepjes, tot de tanden gewapend. Eindelijk werd ontdekt, tot algemeene verbazing, dat het hoofd van de bende, die deze anders zoo stille stad in beroering bracht, niemand anders was dan K., een der rijkste en meest ingezetenen. Iederen avond vereenigde zich a! het ge spuis, dat in den omtrek te vinden was in zijn salons en vond daar een welvoor- zienen disch. Men dronk, speelde en zong er vroolijk op los. Van tijd tot tijd ver dween een der gssten ougemerkt, sloop naar de een of andere stille straat om een voorbijganger, die zich verlaat had, te be- rooven, of een verminkte te dooden en te bestelen. Binnen enkelen weken richtte men een waar bloedbad aan onder de aanhangers Van deze secle, wier geschiktheid tot den handel en geluk in zaken bekend zijn. De erfgenaam van een hunner, die een erfenis van meer dan 200,000 roebels hier door verloor, stelde een klacht in tegen K. die gevangen genomen werd. Men kwam er toen achter, dat dit heerschap, in plaats van een eervol verleden te hebben, een ge wone schurk was, naar Siberië verbannen, die den waren K. vermoord had en zich in het bezit gesteld ul va-i z ijn goederen, papieren en naam. Deze ondek king vereenvoudigde de zaak zeer, en de plaatselijke autoriteiten wa ren van plan zeer gestreng te werkte gaan, toen het bij een nog nauwkeuriger onder zoek bleek, dat verscheidene der voornaam ste inwoners in de zaak betrokken waren die bergen en dalen bewogen, om de zaak in den doofpot te stoppen. Dejustitie wist niet wat ze doen zou en liet de zaak. zoo als zij was. K. zit nu reeds zes maanden in de gevangenis te wachten op de terugkomst van den gouver neur, die zich belasten zal met het slot van dezen Siberischen zeden-roman. Ontzettend treurspel* Te Weenen bewoonde een smid Koliha een kleine kamer, ten huize eener fabrieks arbeidster. Toen zijn vrouw stierf, liet zij hem twee kinderen na, jongens, waarvan de een thans elf en de andere vier jaar is. Koliha was longlijder en leed nijpend gebrek; de ondersteunig, die hij kreeg, bedroeg negen gulden in de maand en daarvan moesten drie personen leven. In den laatsten tijd bedelde de man en hij kreeg nu tenminste zooveel bijeen, dat hij aan den kost kon komen. Woensdag sloot hij eensklaps de deur van zijn kamer en nam er den sleutel uit. Hij ging met het jongste kind te bed, en gaf den elfjarigen Antoa bevel om aan de tafel te gaan zitten, met het gelaat naar het bed gekeerd. Nauwelijks was dit gebeurd of de smid haalde een revolver te voorschijn en lostte die op Leopold, zijn lieveling, drie schoten, uit de onmiddelijke nabijheid en midden in de borst; dadelijk daarop glinsterde een mes in zijn hand, dat hij om zeker te gaan, het ongelukkige kind tweemaal in borst stiet. Anton was in de eerste oogenblikken als verlamd, toen snelde hij gillend naar de deur, die echter gesloten was. Hij zag de vreeselijke oogen van zijn vader op hem gericht, zag, dat deze de revolver ophief om op hem te vuren en zijn doodsangst sprong hij op de vensterbank, waagde zich op een smal uitbouwsel en zweefde thans, aan het een® gevaar ontkomen, in het an dere gevaar, om in diepte |te vallen. Ontsteld snelden van alle zijden men schen toe en de kleine binnenplaats was weldra geheel vol. Men riep den jongen toe om naar beneden te springen en ve len strekten de armen uit om hem op te vangen. Het bevende kind keek echter voordurend in de kamer, riep met hartve- scheurende stem; „Och vader, och vader" en sprong toen weder naar binnen. De knaap kroop daar onder het bed om zich te verbergen voor de krankzin- ningen vader, die thans den revolver te en moest zij als waschvrouw een zuur stuk gen zich zeiven keerde. Hij joeg zich twee brood verdienen. Vaak ook viel zij der politie in hand wegens beschonkenheid bij den openbaren wegen wauoidelijkheid.De po litierechters waren ten einde raad met baar, hadden medelijden, maar geen be voegdheid om haar voor langer dan eene maand te kerkeren, en waren eindelijk kogels in de borst en bracht zich met een mes gevaarlijke verwondingen toe. Ter wijl dit plaats vond, kroop Anton op nieuw uit het raam en werd thans door een heer, die een ladder had bekomen, naar beneden gebracht. In Spanje heeft bijSara- blijde, dat vrienden haar het land uitstuur- gossa een vreeslijk ongeluk plaats gehad, den, om in een nieuw werelddeel een an- De geestelijken van de dorpen Murillo en der leven beginnen. Santa Eulalia hadden eene godsdienstige en bloesems zaten mieren, die naar de rap— seD speurden. Deze schenen hnnne vervol gers al te kennen, want met de grootste snelheid lieten ze zich aau hunne draden op den grond vallen. Doch daar stonden andere mieren evenzeer op wacht en in een oogenbbk tijds werden ze door deze be sprongen: een beet en een druppel gif en de rups lag verstijfd. Het trekken en slepen ging nu, over alle hinderpalen heen, naar de bedoelde groeve. Den volgenden dag ging ik weer eens naar den appelboom zien, maar geen mier was meer te bespeuren; geen rups was er dan ook meer op den boom te vinden. De groeve was verlegd en de karavaan had een andere richting ingeslagen. Bovendien had mijne waarneming mij geleerd, dat, waar ik mieren op struiken en boomeu zag, de laatste steeds vol ander ongedierte za ten, als bladluizen enz. De mier eet gaarne zoetigheid, zooals het uitdruppelende sap der gestoken frissche loten. Vele meenen, dat de mieren die loten aan- of afbijten. Dit is echter niet het geval, maar ze lik ken alleen het uit de wonde vloeiende sap op en duiden zoodoende den weg aan naar de werkelijk schadelijke vijanden van den boom. De mier tast geen vrucht aan, of ze moet reeds vooraf door vogels of wespen beschadigd zijn. Toch is het niet goed, de mieren hun nesten of bewaarplaatsen on middellijk bij boomen en struiken te laten maken. Alle bij ons voorkomende slangen, ook de adder, hebben hunne gevaarlijkste vij anden in de mieren, vooral io de groote bruine boschmier, wier nesten als kleine heuveltjes vaak in groote bosschen voor komen. Zoodra een adder door de mieren wordt bemerkt, vallen zij, nadat ze hunne makkers er opmerkzaam op hebben gemaakt en in grooten getale hebben bijeengeroepen, op haar aan, grijpen haar met hare bijt— tangen vast over hei geheele lijf, steken haar blind en takelen haar zoo toe, dat zij binnen korten tijd in den vergeefschen strijd tegen de steeds talrijker toesnellende vij anden afgemat wordt en sterft, 't Is niet uit vijandschap, dat de mieren de slangen aangrijpen en dooden, maar ze zijn verlek kerd op haar vleesch. Nauwelijks is de slang door de mierenbeeteu weerloos gemaakt of zij beginnen reeds op haar manier den buit in stukken te deeleu en de kleine losgereten stukjes vleesch naar hare wouing te brengen en rusten niet eerder, alvorens alle weeke deelen van het gedoode dier zijn geborgen. Huid en geraamte alleen blijven achter en de laatste blijft in 't omhulsel zitten. De mol is nuttig, maar veroorzaakt last in de tuinen door zijne wilde ophoopingen; men moet hem verdrijven, maar niet doo den. Evenzoo handele men met de mieren. Y. B. Spelende op een stelt aan den slootkant, viel Vrijdagmiddag het vier jarig zoontje van A. Klos alhier te water. Zonder eenig beraad sprong J. Deutekom di® het ongeluk zag, het ventje na en had het geluk hem levend uit het water te ha len, waarvan de hevig verschrikte jongen op luidruchtige wijze de ondubbelziugste bewijzec gaf. Ingeschreven van 10 12 Mei 1893. GeborenJansje, dochter van Pieter Visser en van Pietertje Kok. Ondertrouwd en Getrouwd Geene. Overleden Arie Meijer, 21 jr. en 7 md. H oo r* r» 10 Mei 1893. Aangevoerd Kleine Kaas, boogste prijs f .30*Com missie f 26.Middel oa re f aange voerd 197 stapels, wegende 53187 Kilo. Zaandam, 10 Mei. Ter markt aan gevoerd 15 stapels kleine kaas prgs 29. fctlam 12 Mei 1893. Aangevoerd. 201 stukken boter, per half kilo f 0.50 aO.55 eieren f 3,25 a f4.— per 100. ALKMAAR, 12 Mei 1893. Kieiae Kaas f 30. Commissie f 26.50. Middelbare f 26.50, aangevoerd 300 stapels wegende 90000 K.G. Ter graanmarkt aangevoerd 400 heet. Haver f 3.10 a 4.—, Tarwe f 6.50 a 7. Rogge f 4.75 a 5.50, Gerst f a chev. f 4.80 a 5.25. Paardenboonen a 4.50 a 4.75, Bruineboonen f 3.50 11. witte- f 12. a 15.kanariezaad f 11 a erwten grauwe f 14.— a 16.—. ci troen f a karwij- f 11.22 van f groene f 12.— a 19.—. En hl» ui* en, 10 Mei 1893. Heden werden alhier aangevoerd sta pels,Graskaas fkarweizaad f 9.50 10.25 oud f a mosterdzaad f 26.50 a 28.Maanzaad f a grauwe erwten f 11.— a 16.—. vale dito 8 a 12.—, Wijker Vale dito f a Groene dito a Bruine boonen f5.— a 11.Paardenboonen a Gerst f 5.50 a 6,Haver f 3.50 a 4,—. Boter a cmts per kop. Den 17 MEI hopen onze geliefde ouders (jj) en 8. (wieling-, hunne fi.l-jari»!: Idclit ver- eeiaig-ing- te herdenken. Hunne dankbare Kinderen. Schagen, 13 Mei 1893- vraagt, wegens ziekte der tegen woordige, om terstond in dienst te treden, die netjes kan werken en goed met de wssch kan omgaan. (geen namaaksel), houdt zich steeds en voortdurend aanbe volen NOORD, SCHAGEN. f u i k e oude MERK: A'IG II TC AP. Verkrijgbaar bij P.S. Als bewijs van echtheid is cachet en kurk steeds voorzien van den naam der firma P. HOPPE. z ij n alleen SCHAGEN, LAAGZIJDE. 5de Klasse. Prgs van f 1000: 400: 200: 100: 5 de Klasse. Prijs van f 1000: 400: i 200: 100: Trekking van 10 Mei. No. 10762 15180 3885 9441 20383 4102 1917 3214 4267 4684 11476 81943 14406 18094 T'ekking van 12 Mei. No. 4607 15859 8952 9592 15467 79 1393 5538- 6524 2889 5535 5751 12305 14283 15521 15869 16709 19604 en verder verschillende soorten van uitsluitend goede kwaliteit. Op alle werken door mij geleveid, volle garantie. Tot het verrichten van RÉPARA TI E ook in GOUD ZILVER, blijft zich aanbevelen, Heerenstraat, E, 33.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1893 | | pagina 3