Donderdag 29 Juni 1693. Niim- 37ste Jaargang No. 273S, Aimffiltifi- iillsi llo vopmiiot noodlot Uitgever, J. WINKEL. Bureau: St'HAClM, liaan, D, 4. Gemeente Sc hagen Bekendmakingen. roode koralen armband met gou den slot. NATIONALE MILITIE. FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Z a te r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f^.3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van l tot 5 regels f 0.25 iedere regel meer5 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. De INHOUD van het Giïllustreerd Zondagsblad is als volgt: Een Atjeh-tragedie, oorspronkelijke no velle. Een kloekmoedige verdediging (met illustratie). De tentoonstelling te Chicago (met 2 illustraties). Zwakheden van beroemde personen. Het naspel in het panama-proces in de gevangenis van Etampes (met illustratie). Een echtge- noot-filosoof (met illustratie). Challemel Lacour (met portret). Losgebroken go den in Birmah (aiet illustratie). Anec- doten. Ook een engagement (met 2 illus traties) Puzzle. Dames-Rubriek. Mo de. Afgedwongen vaderlandsliefde. Twee dooven ot de vergissing van een melkboer (met 2 illustraties). Een lesje in 't weldoen. Oplossing van Prijsraad sel XLIX. De steen van den Genera- len staf. Groote prijswedstrijd. Taal kennis aan de hoven. Huwelijksgift- verzekerii g. De Prijswinners der Raad sels XLV en XLVI. Over onze dran ken. Zomerfal naar de nieuwste mode, (met illustratie). Dat is wat anders. Hoe bloedzuigers gevangen worden. Antcdoten-proeve No. 16. De nieuwe telefoon. Nieuwe prijsraadsel LIII. Ook een recensie. Schaakrubriek, POLITIE. Ter Secretarie dezer gemeente worden in lichtingen verzocht omtrent een op 25 Juni 1893 verloren De Burgemeester van Schagen, daartoe de noodige aanschrijving ODtvangen hebbende, brengt ter algemeene kennis, dat tegen den Hen Augustus a.s. tot den werkelijken dienst worden opgeroepen de verlofgangers P i e- ter Sluis en Arie van Diepen, be- hoorende tot het le regiment Infanterie, garnizoen Helder; welke verlofgangers op Roman van Curt Hoffmeister. (Yertalingsrecht verzekerd.) 5 III „Het moet u niets verwonderen, mijnheer debaron, als onze reis onsin lokaliteiten brengt welke een degelijk man slechts noode binnen treedt." „En waarheen begeven wij ons dan?" Wij doen de ronde bij verscheidene Lom- bardhoudors, die meer of min in verdenking staan van helerij. Wanneer wij gelukkig zijn, vinden wij uw horloge of ketting of beiden bij een vod hen." Dit gesprek bad plaats in een rijtuig, in hetwelk baron von Sturen met een in ci viel gekleedcn politie-beambte zat. Hij had van den aan hem gepleegden dief stal aan de politie kennis gegeven en daar bij tevens een zeer nauwkeurige beschrijving van het vermiste voorwerp gevoegd. Dien ten gevolgen werd aan een beambte de last verstrekt, naar het gestolen voorwerp een onderzoek in te stellen; den baron gaf men het in keuze hem te vergezellen, om in het gunstigste geTal zijn eigendom dadelijk te herkennen en in ootvangst te nemen. „Zal eon pandjeshuishouder echter voor werpen van waarde, welke hij met zijn geld heeft beleondof gekocht,vrijwilligzal afgeven?" vroeg Wolfgang een beambte. „Voor den inspecteur van politie strijkt elke lombardhouder zonder meer de vlag. Ook zal hij zich wel wacbten, op een voor werp van hooge waarde geld af te geven, waDneer hij het niet met een zeer vertrouw den klant te doen heeft. Komt de inbrenger hem verdacht voor, dan geeft bij geen cent af, voor het voorwerp in andere handen is overgegaan. Dikwijls zijn de gestolen zaken, nog voor de politie van den diefstal in ken nis is gekomen, reeds goed verpakt op wrg naar een in het buitenland wonend uitdrager. Hadt gij ons reeds gisterenavond van den diefstal aangifte gedaan, mijnbeer de baron, dan hadden wij terstond een onderzoek kun nen instellen in de roisdadigersholen en al len, die wij daar aantroffen, kunnen visiteeren.* „Men zeide mij, dat de bureaux der politie reeds gesloten waren*, antwoordde de baron, „toch zou ik „Wij zijn elk nur van den tacht tespre- ken*. viel de beambte bim lachend in de rede. „Toe zou ik in een zeker wimbuiB den officier van justitie, deu heer Nuglisch, aantreffen.* genoemden datum bij hun corps present zullen moeten zijn vóór des namiddags 4 ure. Scbagen, 27 Juni 1893. De Burgemeester voornoemd, get. C. U. BEEL8, Verslag der vergadering van den Raad der gemeente BARSINGERUORA, gehouden op Zaterdag den 24 Juni 1893, nam. 6 uren. Voorzitter, de heer W. Kosssen. Na opening der vergadering worden de notulen der vorige zitting gelezen en goed gekeurd. Gelezeu wordt: A. Een missive van het Weezen-Armbe stuur dezer gemeente, houdende mededeel- iug waarom de uitgaven, voorkomende in de rekening waartegen in de vorige vergade ring eenige opmerkingen waren gemankt, gedaan zijn. Na eenige discussie wordt dit schrijven voor kennisgeving aangenomen. B. Een brief van het Bestuur der Libe rale kiesvereeniging alhier, waarbij het de wenschelijkheid uitdrukt, om woningen in het dorp Kolhorn, die eigenlijk niet als woonhuizen moesten dienen, voor rekening der gemeente te koopeu en af te breken. Voorzitter zegt, dat hij verschillende hui zen heeft nagezien, doch meent, dat indien die huizen wat beter bewoond werden, zij nog wel als woonhuizen gebruikt kun nen worden. De heer Beers zegt, dat zeker ook de bedoeling van adressanten is, om het ves tigen van arme huisgezinnen uit andere ge meenten aldaar tegeD te gaan en wenscht dat dit schrijven onder de aandacht zal blijven. De vergadering kan zich hierme de vereenigen. C. Een schrijven van den heer F. M- Westfaal Quadekker te Kolhorn, om met ingang van 31 Juli a.s. ontslagen te wor den als geneesheer, belast met de vacci. natie, den doodschouw en de verloskundige hulp in de wijken E. F. en G, dezer ge meente. „Nuglisch?" viel de beamto hom in de re de. „Er is in geheel Berlijn geen enkel reehts-ambtonaar, die Nuglisch heet. Wie heeft u zoo iets gezegd, mijnbeer de baron WolfgaDg verhaalde hem nu de ontmoeting met den assessor en daar de commissaris hem verscheidene vragen deed, zoo verhaal de hij uitvoerig alles wat er in het wijn lokaal was voorgevallen. Ook het kaart spel, aan hetwelk hij had deelgenomen, moest hij nauwkeurig beschrijven. De beambte luisterde opmerkzaam toe, zon der dat er een spier van zijn gelaat vertrok. Daarna zeide hij: „Mijnheer de baron! Gij zijt van den eenen spitsboef aan den ander overgeleverd. De jonge, welwillende man, die zich jegens u zoo hulpvaardig gedroeg, was oen geslepen oplichter, zoo goed als degene die u uw horloge en ketting ontstal. Hebt gij nog nooit van de Berlijnscho „boeronvan gers" gehoord?' De baron ontstelde. „Dikwijls genoeg reeds. Maar zou bet denkbaar zijn, dat „Helaas, zoodanigen zijt gij in handen ge vallen', ging de beambte voort. „Die voor gewende assessor was een zoogenaamde slee per, wiens werk het is, op geschikte slacht offers uit gaan en deze ODder een behendig voorwendsel in bet nest der „spitsboeven" te sleepen. Die drie nette heeren waren zijne goede vrienden." „Dan heb ik een wat al te hooge entree voor een goed gespeelde comedie betaald," zeide Wolfgang lachende meer om zich zeiven lachende dan wel dat hij zich erger de. „En hoe heette dat fameuse spel?* „Gij hebt met die drie heeren „Harten- vrouwen" gespeeld, heer baron. Doch hier zijn wij bij onze eerste plaats van onderzoek aangekomen.' Hij tikte tegen het v en sier, achter den koetsier. Het rijtuig hield stil. „Huis van koop en weerkoop van Mozes Nathanson,* zoo luidde het opschrift boven de deur van het hnis. De baron trad met zijn geleider binnen. Nathanson stond achter een toonbank Hg was een mager mon met geel gericht en grijs-zwart, lang gelokt baar. Do spitste kin vertoonde zich tusscben de bakkebaarden; de stetk gebogen neus, de kleine, donkere schitterende oogen voltooiden het oostersche typ0. Toen bij den Lem wel bekenden crimi neel-beambte zag, schitterde in zijne oogen iets als van verrassing en mLnofgin. „Wel, Nathanson," sprak de beambte hem op cordialeu toon toe, terwijl hij tem scherp aankeek, „Gij bebt iets voor mij. Moet ik eens raden? Een gouden horloge?" Dit woord trof den handelaar alsof bij een slag ontving. „Een gouden horlcgel" herbaalde bi', de handen ineenslaande,als cm uit te drukken dat Wordt verleend, onder dankbetuiging voor de in die betrekkingen aan de ge meente bewezen diensten. D. Een adres van T. Koomen Az ea. houdende verzoek om zoo spoedig mogelijk te Kolhorn een geneesheer te willen benoe men, wegens het vertrek van den heer Quadekker. De heer Beers zou gaarne zien dat de gemeenteraad het verzoek van adressanten inwilligde. Hij meent dat Kolhorn niet zon der dokter kan; de plaats is daarvoor te groot; vele dokters komen thans van de studie, zoodat naar zijne meening, indien een oproeping gedaan werd, er wel candi- da'.en zouden komen opdagen. De eischen dezer heeren zijn ook niet meer zoo hoog als vroeger. En dat vele personen er van overtuigd zijn, dat het noodzakelijk is, om aldaar een dokter te hebben, getuige het adres. De heer Hoekstra meent, dat nu dok ter Beeker aan het oosteinde van Barsin- gerhorn woont, men het best met één ge neesheer kan redden en de finantiën dezer gemeente laten het ook niet toe om een tweede te benoemen. De heer Beers zegt daarop dat dr. Bee ker ook het geld moet hebben wat de heer Quadekker nu heelt. Indien te Kolhorn geen dokter komt zal de noodzakelijkheid van een vroedvrouw wel spoedig blijken en aan deze moet men toch ongeveer f 350 geren. Hij ziet er het voor deel niet van in, om dr. Beeker alles te geven. Voorzitter vraagt wat cr tegen is om dr. Beeker tijdelijk te benoemeD tot genees heer te Kolhorn, tevens heiast met armen praktijk aldaar. Men zou dan later, indien het werkelijk bletk dat één geneesheer in deze gemeente te weinig is, altijd nog een oproeping kunnen doen. De heer Beers meent dat indien dr. Bee ker voor Kolhorn benoemd wordt, hij die betrekking wel altijd zal houden. Voorzitter wijst op de gemeente Anna Paulowna; daar heeft men zelfs geen genees heer. Dr. Overduin uit de Wieringerwaard is belast met de armen praktijk aldaar. De bevolking van Anna Paulowna is grootsr en de uitgestrektheid dier gemeente is meer dan onze gemeente. De heer Beers meent dat indien de financieelen toestand in Anna Paulowna niet zoo slecht was, men aldaar ook wel een geneesheer zou benoemen. De heer Raat wil het met één geneesheer probeeren en zegt, dat indien het later blijkt dat het noodzakelijk is dat te Kolhorn een dokter moet wezen, hij een der eersten zal wezen, die daartoe zal medewerken. De heer Beers zegt dat de te Kolhorn woonachtige armenvoogden ook op het adres hebben geteekend; deze zijn toch het best op de hoogte van de nooden der armen en vraagt waarom vroeger wel twee geneesheeren noodig waren en nu één. Hierop geeft de heer Hoekstra te kennen dat deze personen niet als armvoogden, maar als inwoners van Kolhorn hebben geteekend en de heer Blaauboer, dat dr. Beeker alhier benoemd is omdat de heer Quadekker een oud man is. Hij is het geheel met den heer Raat eens en voegt er nog aan toe, dat hij het jammer vindt dat Quadekker weggaat, omdat die zoo'n uitstekende geneesheer was voor de armen. De voorzitter meent, dat deze zaak nu voldoende besproken is om tot een besluit te komen. Hij stelt voor om aan het adres geen gevolg te geven en dit aan de adres santen te berichten. Dit voorstel wordt met vijf tegen één stem aangenomen. Tegen stemde de heer Beers. E. een adres van den heer Beeker, hou dende verzoek om ook belast te worden met de armenpraktijk in de wijken E. F. en G. dezer gemeente. Wordt besloten dit adres in een volgende vergadering te behandelen, daar men over deze zaak ook het gevoelen wenscht te vernemen van het armbestuur. Inzage wordt genomen van een proces verbaal der op heden gehoudende kasop- nemingbij den Gemeente-Ontvanger, waaruit blijkt dat in kas is een som van f 1546.551/2- Vastgesteld wordt een besluit tot het doen van uitgaven uit den post voor onvoorziene uitgaven der begrooting dienst 1892 en een besluit tot onderhandsche verhuring vau een de ambtenaar veel te hoog raadde. „Aan een zwaren gouden ketting?" raad de de ander verder. „Ik zweer het u bij den rechtvaardigen God, boven mij," riep nu de jood, de handen ten hemel heffende, „dat ik geen gouden horloge-ketting hebl* „Nu, windt u maar niet zoo op, Nathan son. Ik geloot u anders eren goed. Mijnheer de baron is met hot horloge tevreden. Geef het dus terugl' Nathanson wendde zich nu tot Wolfgang. „Hoe ziet het horloge er uit?" vroeg hij, dezen met een wantrouwenden blik aanziende. Het was een laatste stroohalm, aan welken hij zich vastklemde. De beambte glimlachte. De baron beschreef de kast en het binnen werk zeer nauwkeurig. Nathanson slaakte een zucht, daarop ging bij in gebogen houding naar een kleine achterkamer. „Wij kunnen van geluk spreken, heer baron, dat wij het bij den eersten den besten treffen," merkte de beambte op. „Nathanson zal zich nu daarbinnen wel de haren uitrukken, dat het kostbare uurwerk nog niet naar Hamburg of Leipzig on der weg is.* Het duurde een geruimen tijd, voor de jood terugkwam. Eindelijk kwam hij, langzaam en schoorvoetend. Hij hield het corpus de- li c t i ia beide banden, de een vast over de ander gesloten. „Romeinsch of Duistch?' „Uet zjjn Romeinsche cijfers," antwoord de Wolfgang. De laatste hoop was verdwe nen. De rechterhand van den koopman, welke het horloge nu bedekte, viel nu ter zijde, en op de vlakke linkerhand lag Wolf- gangs prachtig erfstuk. „Nathanson," zeide de beambte met een segeviereud lachje, „ditmaal zijt gij niet vroeg genoeg opgestaan." Maar nu ook kwamen alle gevoelens van den verschalk ten koopman, de smartelijke ontzegging en het bewustzijn, aan den ijzeren dwang van den plicht gehoorzaamd la hebben, tot uitbarsting. „Mijnheer de Commissaris!" riep bij uit met vonkelende oogen en met de bevendo hand op de borst slaande, „Mozes Nathanson is een eerlijk man „Daaraan twijfelt niemand, Nathanson," antwoerdde de beambte, den opgewonden grijsaard geruststellend op de schouders kloppende, ,ik weet, dat gij een man van eer zijt, die zijn plicht kent; ik weet ook, d8t gij het horloge niet zoudt hebben aan genomen, zender vooraf u van het recht matig bezit van dm brenger overtuigd te hebben, bet is echter jammer, dat het bewijs van eigendom vervulscht of gestolen was." De oude Nathanron maakte een gebaar met de hand, als wilde bij zeggen „Daar voor kan Mozes Nathanson toch waarlijk niet zorgen." Met een vriendelijk lachje kwam hij nu handenwrijvend van achter zijn toonbank te voorschijn en liep op Wollgang toe. Zijn houding was eensklaps geheel veranderd. „Wil mijnbeer de baron mij niet de vrien delijkheid bewijzen," zeide hij nu, „mij zijn adres achter te laten Men kan niet weten, of misschien ook niet iemand mot den gouden ketting nog bij mij komt. Ik zou dan on middellijk mijnheer den baron daarvan in kennis kunnen Btellen." Wolfgang noemde hem zijn naam en zijn hotel. Er kwam nu geen einde, naar het scheen aan de buigingen van den uitdrager, toon Wolfgang met den beambte dezen winkel verliet. Zelfs tot het rijtuig deed hij hen uitgeleide, trots rondziende, of de buren het wei zagen, welk voornaam bezoek Mozes Nathanson had gehad. „Het was mij een groote eer, mijnheer de baron, een groote eer," riep bij hem nog na en maakte een diepe buiging, terwijl het rij tuig wegreed. „Nathanson zal u bepaald bezoeken," zeide de beambte, „om u wijs tc maken, dat hij aan het horloge veel geld verliest. Laat u door hom niet verschalken, mijubeer de baron 1" VI Toen Wolfgang eenige uren later op zijn kamer bezig was de berichten zijuer rent meesters te lezen, werd er behoedzaam aan zijn deur geklopt. „Binnenriep hij. Het was Mozes Nathanson, die in dee moedig gebogen houding binnenkwam. Ware het niet de bakkebaard geweest, welke bet galaat van den Israëliet zoo eigenaardig omlijstte, zoodat de baron hem reeds met eenig carricatuur had vergeleken, bij zou den biunentredende niet dadelijk berkend hebben. Pe lombardhouder droeg een zwarte kleeding, daarboven was zijn linnengoed bngelwit; op een das van hemelblauwe zijde prijkte een borslnaald, welke als een groen hoenderoog lonkelde; in zijn rechterhand droeg hij een fijn zijden hoed. Hij boog zich bijna tot den grond. „Nu mijnbeer Nathanson", ontving Wolfgang bem lachende „is de gouden ketting n misschien reeds in de handen ge vlogen?" „Neen, mijnheer de baron," antwoordde deze, „er is Dog niemand met een zwaren ketting gekomen en er zal er ook wel geen meer komen.* Wolfgang wilde bet bezoek van den lom- bardbouder zooveel mogelijk bekorten en zichzelven en hem cene uitvoerige inleiding J besparen. perceel weiland aan P. Stins voor f 45 'sjaars Bij de rondvraag zegt de heer Raat van bevoegde zijde vernomen te hebben, dat de schoorsteenen van de onderwijzerswoning te Haringhuizen, in zeer slechten staat ver- keeren. Voorzitter zal dat eens opnemen. Hierna wordt de openbare vergadering gesloten en gaat men over in geheime zif ting ten einde eenige reclames tegen den hoofdelijken omslag en de belasting op de honden te behandelen. Beroepennaar CALLANTSOOG (toez.) de Wel Eerw. Heer Botjes, candi- daat te Leiden. Uit BREDA wordt aan de Prov. Noordbrab. Crt. het volgende geschre ven: Een 14 dagen geleden wandelden een heer en een dame uit Breda onder Prin- senhage en sloegen een voetpad in, dat midden tusschen het hooge gras over een weiland liep. De dame pinkte hier en daar een bloempje en hield die bloempjes als een bouqetje in de hand. Daar stond plotseling een veldwachter aan een der zij deu van het weiland, die na een woord over en weer procesverbaal op maakte wegens ^het loopen over een met gras begroeid weiland te zamen en in ver- eeniging" (wij weten niet ot de heer en de dame gearmd liepen). Vrijdag jl. diende de zaak voor het kantongerecht. Het antwoord op de gestelde vragen werd door den beklaagde kort en bondig, door de beklaagde lachende gegeven. Vindt u het zoo belachelijk hier te recht testaan? vroeg haar de kantonrech ter. Dat ik hier terecht sta voor zulk een feit vind ik belachelijk, ja! antwoord de de dame. Hier past u ernst! repliceerde de kantonrechter. Nadat de veldwachter gehoord was, eisch- te de ambtenaar van O. M. tegen elk der beide booswichten eene geldboete van 3 gulden. Nog iets te zeggen, beklaagde? (lot den heer). „Dan zijt gij zeker gekomen, mijnheer Na thanson", zeide hjj, „om mij mede deelen, dat gij door de afgilte vau mijn horloge een vrij groot verlies hebt geleden." „Neen mijnheer de baron, daarom ben ik niet gekomen." In de wijze, opwelke hij de hand bezworend op het hart legde, zoowel als in het ernstig lachje, van hetwelk deze beweging gepaard ging, lag iets hoogdravends. „Wanneer Mozes Nathanson zijn geld ver liest, dan is dat zijn zaak," voegde bij er aan toe. Hij trad met een zekere plechtigheid na der, haalde een etui van marokijn uit zijn borstzak, legde het open op de tafel, aan welke de baron zatin dat etui lagen een paar zeer schoone brillanten oorringen. Nathanson's oogen zei ven straalden van vrrukking, terwijl zij nu eens op het sierraad dan weder op den ver wonderden baron gericht waren. „Zeer schoon," zeide deze, „inderdaad zeer schoon! Maar wat moet ik daarmee beginnen?" „Zulke voorname jonge heeren, als mijn heer do baron,* zeide de geslepen handelaar, „kunnen altijd brillanten oorringen gebruiken. Elke dame, aan wie gij ze wildet vereeren, zou z'ggen: God, wat zijn zij schoon! En mijnbeer de baron zal ze spotgoedkoop hebben ook." „Mijnheer Nathanson," antwoordde Wolf gaDg," zelfs wanneer ik dit sieraad gebrui ken kon, zou ik mij toch bedenken, voor het te koopen; bet is mij voldoende bekend dat gij een eerlijk man zijt; maar gij kunt toch zelf niet weten, of de persoon, van wie gij dit sieraad hebt „Ik begrijp u, mijnbeer de baron," zeide Nathanson toestemmend, de oogen slui tend, „ik begrijp u! Maar ik kan u verzeke ren, dat gij u vergist. Die voorwerpen zijn niet van mjj. Ik verkoop ze voor een ander." „Werkelijk?" zeide Wolfgang, „zou het ook onkiesch zjjn, wanneer ik vraag, aan wie die oorringen behooren." „Zij beboeren aan een schoone jonge da me, zooals er geen tweede in geheel Berlijn is," antwoordde Nathanson De dame was van goeden huize, vertelde hij, haar ouders waren dood, en het weinige wat zij hadden nagelaten had de broeder van de dame er doorgebracht. De dame voorziet door teeken- onderriebt in haar onderhoud en moet daar bij ook voor het ondeihoud van haar broe der zorgen, die een volleerde deugniet is. Daar bare geringe inkomsten biertoe niet toereikende zijn, zag zij ziek eindelijk ge noodzaakt, dit sieraad, het laatste dierbare aandenken aan hare moeder, te gelde te ma ken. WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1893 | | pagina 1