SCHAGER COURANT
B IJ VOEGSEL
Zondag, 20 Aug. 1893,
\o. 27 5 3.
Gemengd Nieuws.
behoorende bij de
yan
Voor het kind.
Zij was baog.
Een aangroeieude viees, eeu beklem
mend voorgevoel drukte haar. Zij luisterde
onbeweeglijk staande bij het open venster,
nauwelijks beschenen door het weifelend
schemerlicht met grillige schaduwen, dat
van de wolken viel, die geluidloos voor
bijtrokken omhoog.
In de groote schaduwen vaa het ver
trek voelde zij zich verloren, bevend over
het geheele lichaam, ongevoelig voor de
frissche uitwasemingen van den grond en
van de planten, die gedrenkt waren door
een overvloedigen verkwikkenden onweers
regen. Zij peinsde....
Zij herinnerde zich den harden toon, het
korte, vernietigende gebaar, waarmee hij
haar geantwoord had op haar aarzelend en
angstig gedane mededeeling, dat het
huisgezin spoedig zou worden vermeer
derd.
Dat ontbrak er nog maar aan had
hij gezegd en 't had haar hevig pijn ge
daan.
Daarop was hij weggegaan naar zijn
dagelijkschen arbeid, om het magere sala
ris te verdienen, waarvan zij leven moes
ten, dien dag voor 't eerst zonder haar om
helsd te hebben.
De minuten volgden de minuten, ein
deloosen in de stilte van deze afge
legen straat van een verre voorstad, in dit
vertrek zonder licht, waar de harde me-
taaltik van een koperen klokje de seconde
telde, was zij bang, doodsbanghij was
immers altijd zoo nauwkeurig op tijd,
alle overwerk weigerde hij om zijn avon
den voor haar vrij te hebbenen nu
kwam hij niet
Toen dacht zij aan hun huwelijk, hoe
't geworden was. Dat was nu een jaar
geleden. Op een herfstavond hadden zij
naast elkaar gezeten in den ouden omni
bus, die den dienst deed tusschen de
verschillende afgelegen gemeenten, waar
spoorwegen nog onbekende zaken waren.
Dien avond, terwijl het zware voertuig
over de ongelijke keien hotste, viel de
regen bij stroomen. De raampjes waren
alle dicht, druipend van water de ruiten
en telkens als het voertuig een schok
kreeg, spatten er druppels, tusschen de
slecht gevoegde ruiten door, op de hoof
den en schouders der reizigers. Daarbin
nen was het benauwd, om te stikken
een lucht van verrot gras en opgesloten
menschenadem niet om uit te houden.
Albert Valk bad toen een raampje neer
gelaten, na eerst gevraagd te hebben of't de
juffrouw niet hinderen zou
Neen, mijnheerhad zij geant
woord.
De andere reizigers hadden boos geke
ken, toen zij den frisschen luchtstroom
voelden, maar zij tweeën hadden zich
daaraan niet gestoord. Een zekeren band
hadden ze gevoeld tegenover de vijandi
ge houding der anderen en ze hadden druk
gepraat.
Sedert deze ontmoeting had Albert zich
aangetrokken gevoeld tot dit jonge meisje,
met haar aardig gezichtje en zachten aard.
En toeD ze elkaar eenige malen hadden
teruggezien, was er spoedig tusschen hen
tot een huwelijk besloten. Hij werkte bij
den administrateur van een groots zaak,
copieerde akten, verdiende heel weinig,
maar zij was zuinig, leefde ordelijk, had
wat overgespaard. Zij wachtte haar aan
stelling als onderwijz ras op een school
voor lager onderwijs. Beide woonden bij
hun ouders.
Drie maanden lang waren ze zeer ge
lukkig.
Maar toeu eenmaal het bespaarde was
verteerd en zij moesten leven van het wei
nige dat hij verdiende, wijl nog immer de
aanstelling zich wachten liet, begonnen
ze toch het leven hard te vinden en hij,
in zijn mannenegoïsme, betreurde haast zijn
huwelijk
Zij mnakte zich gedwee, onderdauig,
toegevend in alles, voelend hoe 't slecht
humeur van haar tnan eiken dag vererger
de, als weer een leverancier betaling ver
langde.
Maar nooit had zij hem zooals van
morgen gezien, met dien ingehouden, kou
den toorn, toen zij hem de mogelijke ge
boorte van een kind bad toegefluisterd.
Een kind dat was de ontbering nog groo-
ter, de ellende
En zij stierf schier van wanhopige on
rust en angst, luisterend naar het minste
gerucht dat van buiten kwam, maar het
kraken der meubelen binnen, naar de stap-
pen der enkele voorbijgangers.
Acht uur sloeg bet op den naastbij-
zijnden kerktoren langzaam, één voor
één, vielen de slagen in de stille, zoele
avondlucht.
Opeens barstte zij nu in tranen uit,
snikte hevig, in het gevoel harer droeve
verlatenheid. Zij waagde niet te denken,
waagde niet zich te bewegen, rondom
zich een leegte wetend, een leegte zonder
einde, waarin zij verloren zou zijn voor
altijd
Een snelle tred klonk op straatde
trap op een sleutel knerste in 't slot
Hij was 't 1
Henriette, ben je daar riep hij.
Vreesachtig, maar overgelukkig ging zij
hem tegemoet, zeggende
Wat kom je laat 1
En zijn antwoord was
Er was nog overwerk te doen
Dat heb ik gedaan -om het kind
weel je.
Facies hippocratica. On
der dezen titel verhaalt de afgevaardigde
Johann Hoek, in het feuilleton der P e s t i
N a p 1 o herinneringen aan zijn jongste
Parijsche reis en aan den zoo vroeg ont
slapen journalist Bernhard Pataki.
Nadat Hoek met de bezienswaardig
heden Sienestad had kennis gemaakt, nam
hij gaarne de uilnoodiging aan van Pataki,
om met dezen een bezoek te brengen aan
het gral van Bela GiÜDwald, en aan de
Morgue, verülde Hoek zijn leidsman en
landgenoot, Pataki, dat er reeds 4 maanden
vóór den zelfmoord van Grünwald iemand
was, die dit tragisch einde had voorzien.
Dat begrijp ik niet, merkte Pateki op.
Ik ook niet, maar wat ik vertel is
een feit. Herinnert ge u nog den armen,
nu zaligen Emerich Visi
Den redacteur der N e m z e t
Ja, denzelfde, die zoo plotseling aan
een hartkwaal overleed. Wij allen geloof
den niet anders of deze flinke, krachtig
gebouwde man zou den tijd weerstand
bieden. Een half jaar vóór zijn dood
ontmoette Péla Giünwald hem op straat
en toen Grünwald daarna in de club kwam,
trad hij binnen met de woorden
De arme Visi staat aan den rand
van het giaf.
Wij sloegen daarop weinig acht en
meenden, dat Visi zoo gezoDd was als
een visch.
Zco spreekt gij, zeide Giünwald
hoofdschuddend, omdat gij hem dagelijks
ziet. Ik heb hem echter in zes maanden
niet gezien, en toen ik hem op straat
zag, zag ik op zijn gelaat, een oogenblik
de Facies hippocratica.' Zoo noemt men
in de phathologie of ziekte-kunde hel
gezicht eens stervenden. Kort voor den
dool n. 1. is in het gelaat een opvallende
verandering merkbaar. De gelaatskleur
wordt plotseling bieek en vaal, de wangen
en lippen worden blauwachtig, het voor
hoofd glad, neus en kin worden spits, de
oogen zinkan dieper in hun kassen en ver
liezen hun glans.
Na den dood van Visi keerde Grünwald
uit Montone terug. In zijn eerste gesprek
herinnerde hij ons aan zijn woorden.
Zeide ik het u niet? Ik heb in 't
gelaat van Visi de doodstrekken gezien.
Op dit oogenblik trad Albert Kovats de
zaal binnen. Toen Béla Grünwald verder
doorpraatte, wendde Albert Kovats zich
om. Ik volgde hem.
Wat is er, Albert
Och stil, het wordt mij zoo wee
om 't hart; ik kan den armen man niet
aanzien.
Wien
Grünwald. Ook ik zag in zijn ge
laat het hippocratische gezicht.
Een halfjaar later werd Grünwald met
een kogel in den slaap nit de Seine ge
haald en werd zijn lijk in de yMorgue*
gebracht, In de Morgue* gekomen, ver
telde Pataki den afgevaardigde Hoek, hoe
hij het lijk van Grünwald had herkeud.
Daar op de laatste bank, rechts lag hij,
wsar thans die vrouw, met den breedeu
schedel ligt, aldus besloot Pataki zijn ver-
telliug.
Op dit oogenblik keek Ilock zijn gelei
der aaD.
Kom om godswil mede, anders wordt
het mij te eng om 't hart. Het is mij ot
die gansche ijsmassa mij op de borst drukt.
Lachend leidde Pataki zijn gast nit.
Men moet er een beetje aan wennen,
zeide hij. Den Parijzenaars is de „Morgue1'
een plaats waar zij verstrooiing zoeken.
Gij echter zijt van schrik zoo wit als de
muur.
Ik had de kracht niet, aldus besluit
Hoek, hem de waarheid te zeggen. Niet
de aanblik van het lijk had mij verschrikt,
maar zijn gelaat. Toen ik hem in de rMor-
gue" aankeek zag ik daarin den hippo-
cratischen trek, zooals ik dien zag in het
gelaat der doode vrouw met breeden sche
del.
Wij scheidden treurig. Hij gaf mij zijn
(nog door mij bewaard) naamkaartje waar
op ikferstond de woorden neerschreef#Mor-
gue." Eracies hippocratica 27 Juli 1892.'
Een halfjaar later brachten de bladen het
bericht van den onverwachte» dood van
Bernhard Pataki.
Letterkundig Bijvoegsel
Op een dorp in Zui d-H o 1-
land besloten de dominé en twee boe
ren zijner gemeente, alle drie mannen in
bonis, om een belangrijke hoeveelheid
vlas te koopen en dat dan in den winter
door de minder bevoorrechte gemeenteleden
te laten bewerken. Zoo gezegd, zoo gedaan:
het vlas werd voor gezamenlijke rekening
aangekocht. Maar de prijzen van het
vlas begonnen ineens buitengewoon te
stijgen. Jaap keek Maarten en Maarten
keek Jaap bedenkelijk aan. Kunnen
we het op die nanier houden f En zon
der den dominé iels te zeggeD, verkoopen
ze het vlas en brengen hem, die meer
philanthroop dan koopman was, zijn recht
matig aandeel in de winst. De natuur ging
bij de boeren boven de leer.
Ik zag onlangs in Illinois,
zegt een schrijver in de Globe-Democrat,
eene merkwaardige methode toepassen om
bedorven lucht uit een put te halen. De
put moest schoon gemaakt worden, maar
de man, die het karwei ondernam, was
bang om naar beneden te gaan, voordat
hij zich van de hoedanigheid der lucht op
den boden overtuigd had. Hij liet een
brandende kaars zakken en toen deze tot