De wegman het nooit
FEUILLETON.
B ij voegsel, behoorende bij de
Scliagcr Courant
van DONDERDAG 26 OCT. 1893,
No. 277.
Roman van Cnrt Hoffmeister.
(Vertalingsrecht verzekerd.)
XLI
Den volgenden dag verkeerde de baron in
koortsachtige spanning. Hij durfde zijn ho
tel niet verlaten uit vrees, dat de met on
geduld verbeide boodschap van Melanie hem
zou kunnen ontgaan. Hoe meer de dag ver
streek, zonder dat er eenige tijding kwam,
des te grooter werd zijne neerslachtigheid.
Hij verbeeldde zich, dat Felicitas nog ande
re redenen zou kunnen hebben, om bij haar
besluit te volharden. Zoo was de avond aan
gebroken en Wolfgang begon te vreezen,
dat hij geen goede tijding meer bad te ver
wachten, want dat die er anders reeds lang
had moeten zijn. Hij moest en zon nog he
den zijn lot weten, en met dit besluit ging hij
met den laats ten trein naar Nizza en begaf
zich naar Melanie's villa.
Hij haalde de tuinschel over, waarna Rol
ling de poort opende. Op zijn vraag, of
mejuffrouw Rettberg thuis was, wees Rol
ling naar dat gedeelte van den tuin, waar
Wolfgang gisteren met haar gezeten bad,
en voor hij nog de plaats bereikt had, trad
zij hem reeds tegemoet.
„Ik vermoedde, dat gij het zoudt zijn,* Wolf
gang, „zeido Melanie, „ikbegrijp uw ongeduld.*
„Gjj waart in Nizza, Melanie?" vroeg hij
Buisterend.
„Ja, en mijn geduld werd evenzeer op de
proef gesteld, als het uwe; ik trof niemand
thuis. Mijnheer en mevrouw Carus bevon
den zich op een uitstapje en hadden Felici
tas medegenomen. Ik wachtte haar terug
komst af en ben zelf nog maar een kwar
tier geleden teruggekeerd, maar niet alleen.
Lachend wees zij met den vinger naar het
oranjeboscbje, hetwelk beiden langzaam ge
naderd waren. De maan wierp zijn bleek,
phosphorachtig licht op het watervlak der
nabijgelegen zee, maar hnlde tegelijk eene
vrouwelijke gestalte, die voor het boschje
heen en weder wandelde, in een tooverach-
tig licht.
Wolfgang beefde van ontroering, toen hij
dat zag. Melanie's woorden: „Ik beb haar
medegebracht," ternauwernood hoorende,
snelde bij vooruit en stond eensklaps voor
Felicitas. Zij was bleek; maar nit den gloed
barer zwarte oogen straalde blijdschap hem
tegen. Zij sloeg den blik neder, hare wan
gen gloeiden. Wolfgang drukte de tengere
gestalte hartstochtelijk aan zijn borst. Zij
liet haar hoofd op zijn schouder rusten en
weende.
„Felicitas!* riep hij uit, „gij zijt de mijne
voor eeuwig, of de zon gaat niet meer voor
mij op. De woorden van mijn lot zweven op
uwe lippen. Wanneer gij mij bemint, dan
zjjt gij de mijne wanneer gij mij nog
afwijst, dan ben ik verloren!"
„O, ik bemin u „Wolfgang, zooals ik dat
altjjd gedaan heh!„ antwoordde zij, haar arm
vertrouwelijk op zijn schouder leggende. „Ik
ben de uwe en geen wolk verduistert meer
den glans onzer liefde."
Wolfgang haalde diep adem- Het benau
wend gevoel, door vrees en twijfel veroor
zaakt, waren van bem geweken. Toch trok
een sehaduw over zijn gelaat.
„Zjjt gij mismoedig, Wolfgang?" vroeg
Felicitas bezorgd.
„Neen, geliefde, mismoedig ben ik niet,"
antwoordde bij, haar op het voorhoofd kus
sende, „maar zelfs in de gelukzaligheid van
dit oogenblik ligt iets, dat mij ernstig stemt
want als ik er aan denk, tot welke vree-
selyke besluiten ik mij heden onder den
invloed der vertwijfeling liet vervoeren, dan
gevoel ik nu zooveel te dieper, dat ik
zooveel geluk eigenlijk niet waardig
ben. Maar bet ia nu voorbjj, liefste mijn
het is voorbij en de hel heeft geen macht
meer over mjjgij hebt haar die ontnomen.
Doch laten wij in ons geluk niet baar ver
geten, aan wie wij het te danken hebben.
Wanneer er goede feeën bestaan, dan is Me
lanie er eene!"
Hij begaf zich naar de plek, waar hg Mo-
lanie het laatst gezien had; maar zij was
verdwenen.
Ofschoon zij minder aan zich zelve dan
aan anderen dacht, ofschoon het geluk van
het minnend paar tranen van ontroering aan
haar oogen afdwong, zoo vreesde zjj toch,
dat haar hevig kloppend hart zou bersten.
Behoedzaam verwijderde zij zich en wan
delde in de richting van het terras.
Hier ontwierp zy voor de toekomst een
levensplan. Zij wist, dat ontzegging baar
deel was en dat het hare bestemming was,
van haar eigen gelnk afstand te doen, ten
behoeve van anderen. Niet te vergeefs had
zij in de school van de armoede, de scha
duwzijden van het menscheüjk leven leeren
kennen. Op het heerlijke, stille landgoed
Villahof wilde zij haar verder leven door
brengen elke hut van het dorp zou haar
kennen en voor zoover hare macht reikte,
zon zij trachten, vreugde en zonneschijn
rondom zich te verspreiden.
Geheel verdiept in de nieuwe wereld ha-
rer toekomstige plichten, was Melanie juist
een groep pijnboomen genaderd. De wind
joeg haar hier een onaangename reuk van
teer en steenkolenrook in het gelaat. Eens
klaps sprong van achter de boomen een
groote man te voorschijn, die in een lan
gen donkeren mantel gehuld was en den
breedgeranden hoed diep in het gezicht had
gedrukt. Melanie slaakte een kreet van ont
steltenis, terwijl nagenoeg in hetzelfde oo
genblik de man haar opnam en naar het ter
ras aaa de zeezijde wegvoerde,
Dat het hier een bandietenstreek gold,
was Melanie's eerste gedachte.
„Om s'hemels wil, laat mg los!" smeekte
zy. „Gy zult een zoo grooten losprys hebben
als gy verlangt
„Losprijs!" antwoordde de vreemde met
een stem, welke haar bekend toescheen,
„de halve wereld zou nog niet u kunnen
afkoopen, tot gy een schepsel geworden
zijt, dat zich zelvo haat en verafschuwt. In
DuitschlaDd woest gy myne liefde met bit
tere verachting af, maar nu heb ik u vol
komen in myn macht."
Wat do bekende stem haar niet dadelijk
verried, brachten juist deze woorden aan
het lichtzij bevond zich in de macht van
den man, die haar eens met lage aanzoeken
had achtervolgd, die als een duister nood
lot met verderf dreigende, een duivelsche
heerschappy over haar broeder uitgeoefend,
en met die macht haar eigen wil te be-
heerschen gezocht bad; en die nu, daar de
ze middelen hem niet meer ten dienste ston
den, zich met geweld van haar persoon
meester maakte.
Haren vreeselyken toestand inziende, wil
de zy om hulp roepen, maar hij drukte haar
de punt van zyn mantel op den mond en
liep zoo snel mogelyk met haar voort.
Wolfgang en Felicitas hadden Melanie's
kreet gehoord, welken zy slaakte, toen zy
door haar vervoerder werd overval
len.
Wolfgang had opgemerkt, dat de kreet
kwam uit de richting van het terras en da
delijk dacht hy aan die geheimzinnige ge
stalte, welke h§ gisteren achter het oran-
jeboschje had opgemerkt. Hy wilde juist
daarheen snellen, toen Rolling ontsteld kwam
aanloopen.
„Waar is myne meesteres vroeg
hy gejaagd, „ik meende, dat zy by u
was."
„Zy was hier," antwoerdde Wolf
gang, „maar zy heeft zich ongemerkt
verwyderd."
„Daar—daar 1* riep Rolling uit en wees
met bevende hand, naar het terras,
„van daar kwam de kreet
Beide mannen koesterden dezelfde vrees,
zy hadden elkander volkomen begrepen en
renden in wilde vaart naar bet aan de zoo
grenzend deel van den tuin, terwyl Felicitas
hen angstig volgde.
Byna onmiddellyk zagen zy in het hel
dere maanlicht, den ontvoerder en zyn buit.
De roover had den bocht byna bereikt, in
welken een klein stoombootje lag. Een
plank vormde de brug tuaschen het strand
en het vaartuig en op de boot stonden
verscheidene mannen, welk roode genneesi-
sche mutsen droegen gereed, de plank weg te
trekken, zoodra de roover mat zyn buit aan
boord zou zyu. Slechts weinige schreden
had de roover nog te doen, msar Rolling
wist hem nog den weg af te snyden, en
de rooTer, de reusachtige kracht van zyn
vervolger kennende, keerde torzyde af en
liep langs het strand, terwyl hy zyne hel
pers eenige italiaansche woorden toeriep. Op
dat teeken wierpen drie mannen van het
jacht zich op Rolling. Twee er van pakte
de reus dadelyk by den kraag en sloeg ze
met hunne hoofden zoo geweldig tegen el
kaar, dat zy bewustelooos op den grond
neerzegen. Terwyl hy zich meester maakto
van de revolvers, die de roovers in bun
gordel droegen, vnurde de derde op Rölling
een schot af, dat evenwel niet trof; daarop
vloog de genuees naar het jacht te
rug.
„Hierheen, hierheen!" hoorde Rölling den
baron roepen. Deze had intnsschen Melanie's
ontvoerder achtervolgd, die bezorgd over
zyn buit, in blinde haast zich begeven had
op een stuk rots, hetwelk boven de zee uit
stak, en aan welks voet de zee grensde.
„Hier staat de schurk!" riep Wolfgang
uit, terwyl hy de rots opklom. „Ik ken
bem maar al te goed!"
Zoover mogelyk by den rand van de rots
stond Maitland, met den linkerarm kramp
achtig Melanie omklemd houdende in de rech
ter hand een revolver.
Rolling was intnsschen naderby gekomen
en had den baron een der veroverde revol
vers in de hand gedrukt; maar geen der bei
de mannen waagde bet op Maitland te vnren
uit vrees van Melanie te treffen.
Maitland's booge gestalte was klaar en
duidelijk in het maanlicht zichtbaar, en Wolf
gang en Rölling, die maar slechts enkele
schreden van bem verwyderd waren, kon
den zelfs de uitdrukking van zyn door haat
verwrongen gelaat onderscheiden. Intnsschen
maakte het jacht zich uit de voeten en koos
de opene zee.
„Terug, baren von Sturen," riep Maitland
uit, „en luister naar my! Toen wy elkaar
voor bet eerst ontmoetten, gevoelde ik, dat
onze wegen door elkaar liepen. Ik had met
u af te rekenen en wilde u in myn macht kry-
gen en nu ben ik in de uwe. Wanneer gy
my over den rand der rots jaagt, dan jaagt
gy niet alleen dit meisje, dat n bemint, in
den dood, maar gy zoudt ook uw eigen
broeder dooden ja! uws vaders eigen zoon,
mynheer de baron, de bastaard, wien gy zy
ne natuurlijke rechten ontstolen hebt.'
Wolfgang stond een oogenblik als versteend
De zooeven vernomen woorden bevestigden
de waarheid zyner vermoedens, aan welke
hij niet bad willen gelooven. Hij week, als
door een adder gestoken, voor Maitland te
rug en de arm, waarmede hy den revolver
dreigend om hoog geheven had, zonk krach
teloos neder.
Maitland lachte hoonend. „Wees voor
zichtig, broetje," riep hy, „om het moor-
dadig wapen op te heffen, tegen het vleesch
en bloed uwsvaders. Voor mij bestaan nietzal-
ke bedenkingen. Wegzeg ik u weg met uw
beiden ofHy richtte de hand met
den revolver op Wolfgang, maar eer hij
kon aftrekken, had Rölling de tusschenruim-
te tasschen hen met een vervaarlijken sprong
overschreden, en rukte Melanie uit Mait
land's armen. Deze wilde de hem ontnomen
buit wederom in zyn bezit hebben, maar
by kreeg van Rölling zulk een stoot tegen
zyn borst, dat hy tegen den rand van de
rots aanvloog. Zelfs in dit oogenblik, waar
in hy zyn einde voelde naderen, werd by
nog verteerd door jalouzie. Blindelings vnur
de hij zyn wapen op Melanie af. Een straal
vuur een knal Maitland's gestalte ver
dween van de rotsen in de diepte en Rölling
werd door het te hoog gerichtte schot in het
hoofd getroffen, en tuimelde, nog in zyn dood-
stryd zijn geredde meesteres vasthoudende,
van de rotssn voor- Wolfgang's voeten.,..
In de armen van Felicitas, ontwaakte Me
lanie uit een zware onmacht. Toen zy zich
het gebeurde herinnerde en haar redder met
verbrijzelden schedel, daar koud en bewe-
genloos zag liggen, wierp zy zich met een
wilden kreet naast hem op de knieën.
Het heengaan van haar eigen broeder
had haar niet zoozeer aangegrepen, als het
einde van deien man, die heldhaftig voor