Gemengd Nieuws. haar den dood was ingegaan. Maar te midden harer smart, kwam bg het aanschouwen van het rustige, vriendelijke gelaat, een troostende gedachte: nooit bad hij meer op aarde vreugde kunnen bele ven. Zij wist het maar al te goed, dat de berinnering aan zijn vroeger leven, als een niet te dooden worm aan zijn hart knaag de. Zijn berouw kon de menschen niot doen vergeten, wat hij eens geweest was en ge daan hadmaar de rechter aller rechters, voor wien hjj nu stond, zag genadig op zijn laatste daad neer, die de schuld van zijn gansche leven verzoende en delgde Maitland's lijk werd niet meer gevonden, maar zijn geest leeft nog altijd en zoekt te vernietigen wat goed en edel is. Gelukkig een ieder, dien hij niet in de verlokkende gestalte van een vriend nadert. Wee ech ter dengene, die een Maitland in zijn hart koestert. Einde. Een boer was onlangs op een verkooping en wilde op een vat bieden. Door zijn parapluie in het spongat te steken wilde hij meten hoe diep het vat was; maar ongelukkig had hij de parapluie niet goed dicht gemaakt en gingen de baleinen open staan, toen hij haar terug wilde ha len. Hij deed wat hij kon om de para pluie weer naar buiten te krijgen, maar 't gelukte niet. Eindelijk was het vat aan de beurt om verkocht te worden „met alles wat er in is*, gelijk de afslager tot groot vermaak van het publiek uitgilde. Om zijn eigen parapluie te behouden, moest de boer meebieden tot ver boven de waarde van het vat. Levend hooi. De landbou wer Michel Lebersam, te Brunn, had aan den heer Georges Sattler, te Weenen, twee voer hooi verkocht. Toen het hooi werd afgewogen, meende Sattler te bespeuren, dat er zich iets in bewoog en hij wilde een onderzoek gaan instellen, maar werd door Lebersam bij den arm genomeD, die hem uitnoodigde een ghs bier met hem te gaan drinken. Thans werd Sattler nog meer wantrouwend, stak met een stok in het hooi en hoorde duidelijk de pij nk reten „Au, Au*. Het bleek, dat in het hooi een men- schelijk wezen en wel de knecht van Leber sam zat, die thans met heel verlegen ge laat te voorschijn kwam. Thans kwam aan het licht, dat ook in het tweede voer een men- schelijk wezen verborgen zat, en wel de echtgenoote van Michel Lebersam, eene buitengewoon zwaarlijvige dame. De wakkere landbewoners hadden den stedeling in het gewicht willen foppen. De vrouw en de knecht werden gewogen ze vormden samen het gewicht van 195 ki logram. Lebersam betaalde dadelijk het bedrag van de schade. De zaak werd toch aangegeven en de knecht en juffrouw Le bersam werden wegeDs medeplichtigheid aan het gepleegde bedrog beschuldigd. Onlangs is Prins Frederik van Hohenzollern, broeder van den vorst van Hohenzollern- Sigmaringen, tot com mandant van het 5e Duitsche legercorps benoemd. Bij deze gelegenheid herinnerde een Duitsch blad aan het volgende voor val van den er ondanks zijn vijftig jaar nog jeugdig uitzienden generaal. Toen hij nog kolonel van een regiment garde-dragonders was, kwam hij op zeke ren dag op straat een pas benoemd ma joor van den staf tegen. De prins had zijn mantel over zijn uniform dichtgeslagen, zoodat men niet onmiddellijk zijn rang kon waarnemen- De majoor, geheel ver baasd dat een jong officier hem niet eer biedig groette, riep dezen terug en wilde zijn naam weten. De ander verontschuldigde zich, dat hij den majoor niet had opgemerkt en verzocht hem, als ware hij voor sfraf beducht, zijn naam te mogen verzwijgen. „Neen, ik ver lang uw naam te kennen,* was het ant woord. Hierop sloeg de aangesprokene zijn mantel open, zeggende„ik heet prins Frederik van Hohenzollern en ben kolo nel van het 2e Garde-dragonder-regiment." De majoor zonk als door den grond heeD, de ander lachte even en zeide eenvoudig „Stel u gerust, ik ben zoo gauw niet boos." Om taai vleesch week te koken, giet men, na het vleesch afge schuimd te hebben, er een beetje brande wijn (op acht pond één lepel) bij en het taaiste vleesch wordo hierdoor malsch, zonder in het minst naar brandewijn te smaken, Het gevatte boertje. Een boertje zaaide hênnepzaad, In d'omgeploegde voren; Toen eensklaps van een landweg zich Een luid gelach deed hooren. De man keek even op en zag Twee drieste jongeheeren. Hij groette heel beleefd en riep: Wat is van uw begeeren ?u Wel,* riep de een al lachend uit, „Blijft gij maar lustig zaaien, Wij zulleD, als het oogsttijd wordt, Uw akkertjes wel maaien.* „Goed," sprak de boer, „'k zaai hennep zaad. Van hennep maakt men stroppen; Die passen altijd wondergoed, Om alle dievenkoppen.* Van volkomen betrouw bare zijde ontvangt het Soer. Hb. de me- dedeelmg dat in een cholergeval, waarin de patiënt reeds in het uiterste verkeerde, genezing intrad door het toedienen van fijn gestampt verkoold leder met water ver mengd. Volgens den regent van Sidhoard- to wordt dit middel op zijnen last in de kampongs dadelijk toegediend aan alle in landers, die door deze ziekle worden aan getast en herstellen dan ook meest alle lijders. Keukenzout bij vrucht- boomen Keukenzout in het late najaar rondom de vruchtboomen gestrooid, zoover de tak ken reiken, is eene uitmuntende meststof en maakt de vrachten smakelijker. Ook zal men dan weinig last, hebben van in secten. Bij het aanwenden zal men bespeu ren, dat sommige vruchten, vroeger droog en onschadelijk, dan sappig en lekker zijn. Bovendien zal men weinig last van onkruid hebben. Het middel werkt echter maar één jaar en moet dus elk najaar op nieuw 'aangewend worden. De P et er s 5. G a z e 11 e geeft de volgende beschrijving van de groote zaal, waarin de internationale schaakwed strijd te Petersburg wordt gespeeld. Men ziet in het vertrek ongeveer 40 menschen aan speeltafeltjes, maar de ruimte schijnt ledig, zoo stil is het ergeen geluid, geen gebaar. Het kleine kabinet daarnaast, waar de groote strijd gevoerd i«, mag men niet betreden. De deur, die er uit de groote zaal heenvoert, staat open, maar dichter dan tot op 1 2 meter mag men het vertrek niet naderen en langer dan 5 secouden mag men daar niet blijven staan. Maar dat is genoeg om een beeld van het slagveld te krijgen. Daar zitten de beiden strijders. Een, een man op jaren, met een grooten aan de kanten reeds grijzen- den baard, dat is M. J. Tschigornhij zit over zijn schaakbord gebogen met het uiterlijk van een man wiens hersenen druk aan het werk zijn. De andere is de jonge, teDgere man, een rood—blonden baard en een gouden bril op den neushij zit ta melijk onverschillig op den stoel en zijn oogen kijken met een goedmoedige uit drukking naar de figuren, dat is dr. S. Tarrasch. Naast de beide atijders zit een versteend triumviraat, dat zijn de drie kamp- getuigen, die in stomme onbewegelijkheid, als verstijfd, daar neer zitten. De inzet bedraagt 5000 mark. Veertien dagen vóér zijn dood, verhaalde Gounod aan een journa list, die hem een bezoek bracht, het vol gende uit zijn jeugd. „Toen ik op het gymnasium was, had ik een thema haastig en slordig afge maakt. „Wat een afschuwelijk schrift*, zeide de leeraar, die het werk nazag. „Het is ook erg vervelend werk*, antwoordde ik. „En toen sprak hij deze woorden die ik nooit heb vergeten, ofschoon het al 60 jaar geleden is„Als ge dat werk goed hadt gedaan, zoudt ge u niet hebben ver veeld.* „Van dat oogenblik af, ben ik nooit meer slordig geweest. Ik herinner mij niet sedert dien tijd iets te hebben gedaan, zonder althans mijn best te doen om het goed te doen." De kwade hand. Zoolanger menschen zijn, zullen vooroordeelen en bijgeloovigheid blijven bestaan. Ongeluk ken en ziekten, die men zich zeiven te wijten heeft, waarvan zij zelf de schuld dragen, zal men aan de „kwade hand" blijven toe schrijven. In plaats van de oorzaak eener kwaal of eener ramp bij zich zelven te zoeken, wil men die liefst in anderen vin den. De dronkaard werpt de schuld van zijne uithuizigheid en zijn rampzaligen hartstocht op vrouw en kinderen. De slor dige, luie en onverstandige huismoeder schrijft de kwalen en gebreken harer kin deren, waarvan in 99 van de 100 geval len zij zelve de schuld is, toe aan de „kwade hand". Een moeder kwam een geestelijke her haaldelijk lastig vallen met de klacht, dat haar kind van eene kwade hand was ge raakt. De kleine was bleek, tenger, kreunde aanhoudend en wilde ondanks krachtig voedsel niet tieren. „De kwade hand„ moest in bet spel zijn. Eindelijk laat de gees telijke zich overhaleD, om een onderzoek in te stellen naar de kwade hand. Nau welijks is hij in 't slaapvertrek van het kind, of hij zegt tot de moeder, dat hij de kwade hand kent. Zegevierend roept zij uitIk wist het, zeg mij, wie de booze is, die mijn kind ongelukkig maakt. Onder ééne voorwaarde, nl. dat gij nimmer zegt, wie de booze is. Dat bezweer ik u. Welnu, niemand anders dan zij, die het kind in het donker kamertje laat liggen, waar geen versche lucht kan bin nendringen, dat vunzig en vochtig is, wijl het niet behoorlijk verlacht en verlicht wordt. Niemand anders dan zij, die dit kind niet behoorlijk reinigt en verschoont. Nie mand anders dan zij, die het kind met al lerlei zoetigheden en voor kinderen te sterke spijzen voedt. Verbazende teleur stelling De kleine werd volgens den raad van den geestelijke in een ruim en luchtig vertrek gebracht, dagelijks in koud water gewasschen, behoorlijk verschoond, kreeg eenvoudig melk en gewone spijzen, en na acht dagen was het duidelijk zichtbaar, dat de invloed van de kwade hand hoe- langer hoe meer week. Van de vijf vol gende spruiten was er geen enkele, bij wie de moeder ooit het geringste fan de kwade hand bespeurde. Haar woord heeft ze trouw gehouden. Snelpersdruk van J. Winkel te Behagen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1893 | | pagina 6