Gemengd Nieuws. Een Moeder. Lielde en Wraak. I knonKn»^ V zaaizaad f 355 f 1580 Opbrengst 2de jr geschat op ruim f 750 n 3de m f 750 4de f 750 f 2230 Dus in 4 jaar een winst van f 670 Plus den verkregen bouwgrond, die thans minstens f 500 per H.A. waard is f 2500 Dus totale winst van f 3170 Niettegenstaande den drogen zomer wa ren de uitkomsten het vorige jaar zeer goed, men zag op den ontgonnen grond prachtige rogge van ruim 1 meter «n ha ver van ruim l1/» meter lengte. De heer Bertels waarschuwt echter te gen den hoofdverbouw van rogge en boekweit, die weinig voordeel opleveren, men vervange liever den korenbouw door den groenvoederbouw, en bebouwe vooral niet meer dan 4 a 5 H.A. ineens. Op deze wijze zou men door ont ginning der heide in den nood van dui zenden werkeloozen kunnen voorzien, maar er moet naar gestreefd worden met weinig werk en met de minste kos ten de hoogst mogelijke opbrengsten te verkrijgen. Om dit te bereiken moet één gezin niet meer dan 5 HA. heidegrond be bouwen zoo lang er beste heidegrond is, neme men den slechtsten niet de kostenberekening zou dan, ruim bere kend, ongeveer zijn als volgt 5 HA. heidegr. hoogste prijs f100 p. HA.= f 500 Boerderij en put pl.m. 1500 Aan kunstmest en zaaizaden 250 2 Melkkoeien (pas gekalfd) 400 4 Varkentjes 80 6 Maand, voedsel voor 2 koeien, 200 4 varkentjes, 100 orereedsehappen 100 Voorschot voor verhuizen enz. 70 dus totaal pl.m. f3200 Een doodvreter van een paard mag hij volstrekt niet bezitten; het ploegen enz, moet met de koeien geschieden; de dagen, wanneet deze werken moeten ze daarvoor extra nog een lijnkoek per dag ontvangen. Dit alles te zamen worde ieder gezin verstrekt in erfpacht tegen b.v. 3 pet. en wel daarom in erfpacht, opdat hij of zijne erven de vruchten plukken van den grond door zijn arbeid productief gemaakt. Het spreekt vanzelf, dat hij deze koei en niet mag verkoopen, noch eenig ge reedschap, dan met bijzondere vergunning van de Maatschappij, of wel zonder ver gunning, nadat hij de kosten der roeren de goederen zal hebben afbetaald. "Zijn bestaan vindt hij nu direct in de opbrengst van de melk, die bij dagelijks aan een coöperatief fabriekje levert en waarvan hij de ontroomde melk voor krachtvoedsel, voor varkens enz., terug ontvangt. Verder worde hem de verplich- titg opgelegd, vee aan te fokken en daar voor het groenvoeder voortaan zelf te verbouwen, opdat zijne dagelijksche in komsten voor de melk vermeerderen en de grootere veestapel gelijktijdig den grond verbetert. Binnen 5 k 6 maanden heeft hij nu zijn eersten oogst voor zichzelf en voor zijn vee en komt dan steeds in beteren doen buitendien verkoopt hij dan 3 vet te varkens en slacht éen voor zichzelf; hiervan betaalt hij de halfjaarlijksche pacht en koopt wederom 4 varkentjes om te mesten. Zoo kan op onze woeste gronden aan duizenden menschep blijvend werk ver schaft worden, en óp productieve wijze. Daarvoor zou echter geld noodig zijn, veel geld, en wenschelijk ware het wel, dat de Staat hiervoor eene leening zou willen sluiten. De heer Bertels vreest dat het daartoe niet zal komen en hij roept daarom de kapitalisten in Neder land op voor dit goede werk. Gaarne wil hij er het initiatief voor nemen en ver zocht om bewijzen van adhaesie, ten ein de spoedig een eerste vergadering over deze belangrijke zaak te kunnen uit schrijven. Zoo uiterlijke vreugde het geluk schonk, had zij 't ternauwernood gekend. Armoede en ellende waren haar gestadi ge geiellinnen geweest, niet alleen in haar kinderjaren, maar ook in haar kortstondigen echtelijken en haar weduwenstaat. Maar het ware geluk zetelt inwendig; haar was de herinnering aan een geluk, een innig geluk beschorenhaar huwe- lijk. Doch daarover lag de donkere sluier van den rouw uitgespreid. Zoet echter was haar ontwaken, als een rooskleurige morgen, toeneen nieuw geluk haar ten deel vielhaar kind. Dit kind, haar geschonken, nadat zij al les meende verloren te hebben dit kind was haar wereld, haar rijkdom, haar al les. Zij zag naar den knaap, wiens blond ge zichtje door het morgenlicht beschenen werd. Nu zou hij wel spoedig wakker wor den en sij zijn lieve stem weer hooren. E=n overweldigende teederheid was het, die thans haar een traan in het oog dreef, vele had geschreid na het onherstelbaar j verlies dat zij leed. Reeds vroeg was zij aan den arbeid. Nog heden moest het kleed afgewerkt zijn, dat haar voor eenige dagen het noodige zou verschaffen zij boog zich over haar naai werk heen. Meer en meer helder straalde de morgenzon door het smalle venster van 't dakkamertje en een breede, warme licht streep bestraalde het gelaat van den slui merende knaap. Hij ontwaakte. Moeder riep hij. Zij spoedde zich naar zijn bedje en zij kuste de klare schitteren de oogen en den kleinen rooden mond vol zaligheid hem in het gezicht starende, nam zij hem uit hei kussen. Jongen, lieve jongen 1" en zij knuffelde hem hartelijk. En met de beide handjes greep het kind haar in de dookerbruine lokken en trok haar hoofd tot zich en o- ver zijn lippen kwamen de zoete, wonder zoete woorden Moesje, moesje, ik heb je zoo lief...» er In dezelfde kleine dakkamer bevinden we ons. Geen lentezon werpt haar vrien delijke stralen door het vensterde win terstorm slaat de hardkorrelige sneeuw te gen de ruiten, en de tocht, die door de sponnicg zich een weg baant, verhoogt de ongezelligheid van het schamel verblijf. Een vroeg verouderde vrouw zit bij de mat schijnende lamp en onafgebroken is ze aan het werk zilverdraden loopen reeds door de donkere haren. Bleek is haar smal gelaatdroet blikken de oogen en de ran den zijn rood door het vele nachtwerk sn door het weenen. Alles is als weleeralleen hel kinder bed staat daar niet meer. Maar nog ar moediger ziet het er uit. In huis is het stil. Het komt haar voor dat er iemand de trap opgaat. Nader en nader komen de schredende bovenste treden kraken. Tastend loopt er iemand door de donkere gang. Zij legt haar werk neer. Luisterend zit ze een wijle. Wie zou het kunnen zijn, die zoo laat nog tot haar komt Daar spriDgt de deur open. „Moeder* „Moeder Nog voor dat zij kon opstaan is hij bij haarhij ligt voor haar op de knieën en drukt het hoofd in haren schoot en dof klinkt daar uit zijn snikkend geluid. Zij kan nauw zich zoo snel bezinnen. Bevend strekt zij de handen uit en wil zijn hoofd opheffen en zijn gezicht zien. Hare borst zwoegt en de lippen trillen van ontroering. Dan ziet ze hem in het gelaat en een heet, pijnlijk gevoel van smart verscheurt hare borst. Dat is haar kind, de eenige, lieve, zoete kleine engel, dien zij gekust en op haar schoot gewiegd heeft. Wat heeft het leven, de strijd des levens hem gedaan. MoederMoederzucht het kranke, verongelukte mensch, „ik heb zoo'n hon- ger Zij hoort het, maar zij kan 't niet be vatten. Zij staart op hem neer in bet door nood en hartstocht vroeg verwrongen ge laat en zij buigt het moede hoofd. Zij is een onmacht Dabijgeheel ver doofd door al wat haar zoo plotseling heeft bevangen. Een oogenblik later echter is zij opge rezen. Met on zekeren tred gaat zij naar de la tafel. In de bovenste lade pleegt zij haar brood te bewaren, het zoo zuur verdien de brood Als in een droom is al haar denken. Maar dat weet zij zeker, zij heeft geen brood meerevenmin geld om het te koopen. Zij heeft zelve ook al hon ger geleden. En wankelend tast zij naar den naasten stoel. De zoon is bij haar. Hij omval baar en staart met een medelijden, pijnlijker nog dan de verschrikkelijke honger, in haar bleek, smal, door lijden vermagerd ge laat. „Laat maar, moeder, laat maarbrengt hij, zijn tranen bedwingende, uit„het is immers mijn eigen schuld, Zij schudt het hoofd eu weert zacht hem af. Met moede oogen ziet zij in het ver trek rond. Is er niet nog iets, dat zij zou kunnen verkoopen Daar glijdt eensklaps een lachje over haar trekken. Dat kleine kastje aan den wand, daarin bewaart zij een lieve, haar dierbare herinnering aan een kortstondig geluk. Die heeft zij bewaard als een heiligdom. Ook in den grootsten nood kon zij er niet loe besluiten, die weg te doen. Maar hoe gaarne geefi zij nu dien ring weg den eenvoudigen gouden ring, die haar eenmaal een onmetelijk gelak scheen te beleen. Wat is dit kleinnood nu eerst haar waard, daar zij door het te gelde te maken den honger kan stillen van haar kind. Maar om tevens het berouw van den ongelukkige weg te nemeD, daarvoor be staat er op aarde geen macht en de spo ren van het wilde leven te vernietigen, daartoe is het te laat. Zij vergeet haar bittere armoede, haar verlatenheid en haar ellende, vergeet, dat die zoon haar steun en hulp op baar ouden dag had kunnen zijn, ja had moeten zijn dat al haar be hoedzaamheid en zorgen in zijn kinderlij ken leeftijd vergeefsch zijn geweest zij geeft slechts het laatste, het allerlaatste wat zij bezit. Vol deemoed en offervaardig staat zij voor haar bed, dat zij hem heeft afgestaan en ver pleegt en liefkoost baar lieveling, die zoo ziek is en zij doorleeft, aan zoete gedach ten zich oveigerende, neg eenmaal zijn kindertijd en de verwachtingen, door hoop en vertrouwen opgewekt. Zij denkt er niet aan, dat dit nu alles voorbij is, voor im mer Zij verheugt zich zoozeer, want zij heeft haar kind immers weder bij zich. Nog éénmaai is het zonnig om haar heen geworden. Maar hij werd zwakker en hij slaapt zooveel en soms is hij geheel bewusteloos. Zij strijkt over zijn hand en over zijn voorhoofd en drakt tallooze heimelijke kus sen daarop. En inmiddels moet zij .werken, hard werken, altijd maar door, om het noodzakelijke te verdienen. Hoe goed, dat zij geen tweede bed meer heeftnu komt ze niet in verzoeking om lang te slapen, want om vermoeid te zijn, daarvoor heeft ze geen tijd. Dan komt een koude, ijzige morgen. De ijsbloemen op het vensterglas worden lich ter de zon schijnt. In de kamer is een koude, vochtige lucht. Hoe beangst is zij voor desen dag. Met geen mogelijkheid kan zij de middelen meer verschaffen om het schamel vertrek te verwarmen. Maar dit is ook niet noodig meer. De stervende heeft daar geen ongerief meer van zijn verdoovend oog ziet slechts het bin nenvallende licht en het gelaat zijner moe der. Hij tast daarnaar, hij neemt bet in zijn handen en ziet haar in de oogen. Daar komt een wonderbare glans over zijn trek kenin zijn brekend hart stroomt, als ware het een laaie gloed van duizend vurige vlammende laatste dagen zijns levens vermengen zich met zijn kindsheid en vol zaligheid, voor 't laatst vol zoete, namelooze zaligheid lispelen de stervende lippen: „Moeder, moeder, hoe liefheb ik u De winterzon verlicht nu vriendelijk het vertrek. Vreedzaam rust de doode. Over hem heengebogen rust de moeder de eenigste, die niet hard hem oordeelde, die hem liefde bleef schenken welke hij had verbeurd. (U. D.) Bevroren ruiten zijn schoon te makeD met een sterke oplossing van zout in water. Daarna worden ze met zeemleer afgewreven met een oplossing van glycerine in wijngeest oi spiritus. Van vele kauten komen uit Europa berichten over hevige koude en sneeuw stormen. Zware sneeuwstormen hebben in het begin dezer week in geheel Italië ge woed, zelfs in het zuiden, iu Calabrië en de Abruzzen. Een trein uit Napels bleef in de sneeuw steken, evenzoo was het ver keer met Rome op eenige lijnen gestremd. Te Berlijn zijn eergisterennacht 5 men schen en 1 kind dood gevroren. Een pr ij slot. Den dag vóór den trekking bestelde iemand uit Bremer haven bij een Berlijnsche firma een lot met toezending van het bedrag. Aan die opdracht werd voldaan, en het lot verzoD- den. Den volgenden dag viel op dat lot een prijs van 3U00 mark en zoodra deal- zender dit vernam, seinde hij naar het postkantoor te Bremerhaven, den briet niet af te geven maar hem terug te zenden. Diaraan werd voldaan eu de firma zond daarop aau den besteller zijn geld terug na aftrek van 20 pf. voor port en behield zelf den prijs. De besteller vernam deze toedracht later van een sedert ontslagen boekhouder der firma en vorderde nu van deze uitbetaling van den prijs. In twee in- stantièn won hij zijn proces. De rechter nam niet aan, dat gelijk de firma be weerde het lot haar eigendom was ge bleven, zoolang de besteller het niet in handen had gekregen. De overeenkomst was als gesloten te beschouwen vau het oogenblik, dat de firma door verzending van het lot en boeking op naam van den kooper de bestelling had aangenomen. Daar door was ook de eigendom overgegaan en had zij de beschikking er over verloren. Datbadhij niet gedacht. Ee directeur van eene groote handels zaak bemerkte dat een zijner eerste bedien den, een jongmensch, dien hij gaarne mocht lijden, om de eene of andere reden bijzon der treurig gestemd was en hoewel hij er zijn best toe deed, kon hij er niet achter komen wat er aan haperde. Ten slotte vertelde de jongeman dat hij verliefd was. „Wel, trouw haar dan,* zeide de chef. „Dat is 't juist," zeide de jongeman be droefd," zij behoort tot een der eerste fa milies in de stad eD de ouders sullen nooit hnn toestemming ge ven." „Kom, kom, dat zal zoo'n vaart niet loopen, je betrekking is goed. Ze zullen niet weigeren. Ik zal het meisje voor je vragen. Houdt ze van je „Ja, maar dit geelt niets. De ouders zul len niet lcisteren." „"Welnu, schaak haar dan. Ken ik het meisje „Ja zij zal wel op het bal zijn, dat ge Woensdag geeft." „Lniter dan,* zeide de chef. „Verlaat onopgemerkt de zaal, gevolgd door haar. Jozef mijn knecht zal bij de deur op je wachten. Hij zal je niets vragen en als je weg bent, zal ik met de ouders spre ken en alles voor je in orde bren- gen.* „Is dat werkt lijk uw meening,* zeide de jongeman verblijd. „Vindt ge, dat ik het zoo moet doen „Ja zeker, ik beveel het je. Komaan, kijk nu wat vroolijker." Den volgenden dag stelde de bediende het plan aan zijn meisje voor, dat eerst nogal bezwaren maakte, dcch ten slofte bezwijkende voor zijne vt/zoeken, zeide zij „Nu als hij het werkelijk beveelt, moet ik wel gehoorzamen.'' Hoe groot was ieders verbazing, toen na de danspartij de dochter des huizes gemist werd. Dwaze kerel, die ik was,' nep de woedeode vader, „het was mijn eigen dochter!" Den volgendendag schreef hij in de courant„Kom terug, alles zal vergeven worden." M en had het in gezelschap over een aldan met rustijjen Si&3p. Er zijn maar drie personen, ant- woordde een opmerker, die 's nachts rus tig slapen een kind, iemand met een goed geweten en een nachtwacht. Gedwongen vroolijkheid. In een groote fabriek van gom-elastiek had het inademen van naphta-damp een wonderlijke uitwerking op een dertigtal meisjes, die daar werkzaam waren. I)e ee ne na de andere begonnen zij te dansen en schreeuwen en lachend de zotste sprongen te maken. Dit was zelfs aanstekelijk voor di meisjes, die niet on der den invloed van den naphta wareD, en het dourde niet lang of de geheele fabriek was in opschudding. De directeur liet in allerijl eenige dok ters halen. Bij hunne komst vlogen de opgewouden meisjes als razend op hen aan en eer zij het wisten, waren die def tige heereu meegesleept en in de werk plaats gedrongen, of zij wilden ol niet, moesten zij mededansen, walsen, polkeeren springen en draaien, hoe krachtig zij zich er ook tegen verzetten. Toen zij van hunne verbazing bekomen waren, deden zij alle moeite om uit dieu mallen boel te komen. De meeste meisjes moes ten met geweld in een rijtuig naar huis gebracht worden. Toen zij buiten kwamen, bedaarde hare opgewondenheidmaar het duurde ver scheidene uren eer het werk in de fabriek hervat kon worden. Op Sicilië. Aan de Daily Netos wordt bericht, dat dezer da gen op Sicilië een detachement soldaten op 't puut stond op een volksmenigte te schieten, toen een vrouw naar den officier liep, op da knieën viel en een portret van de Koningin toonende en dit kussende riep „Schiet ons maar dood, we sterven toch vau honger.' Allen volgden haar voorbeeld, vielen op de knieën, roepende „Schiet toe, we sterven van honger.' De officier gaf daarop aan zijn man schappen bevel terug te trekken en het oproer was bedaard. Te Gibellina werden een commissaris van politie eu een priester door de menig te vermoord, 5 oproermakers werden door de menigte doodgeschoten. Chineesche anecdoten. Een rechter bestelde bij een goudsmid twee baren goud. De goudsmid bracht ze en de rechter vroeg, wat zij kostten. „Goud heeft eene bepaalde waarde,", antwoordde de verkooper, „maar ik zal Uwe Excel lentie de helft van den gewonen prijs bere kenen. „Goed," zeide de rechter en gaf hem een van de baren terug, „ik behoud de eeue en dan zijn wij quitte.' „Maar wilde de goudsmid daartegen inbren gen. „Wat?" viel de rechter hem in de rede. „Je hebt zonder afdingen den prijs, dien je gevraagd hebt, gekregen, en je bent toch niet tevreden? loop naar den duivel.' Een houthakker, die een bos hout droeg, liep bij ongeluk eeu dokter tegen 't lijf, die hem daarvoor wilde slaan. „Geef mij een schop, maar houd uw handen van mij af!' riep de houthakker. - „Je bent gek* zeide een [toeschouwer, „een schop doet meer pijn.' „O", hernam de houthak ker, „ik ben niet bang om met zijne voe ten in aanraking te komen als ik maar uit zijne handen blijf, want dan ben ik ver loren 1* Een zenuwachtig man had het ongeluk aan de eene zijde een koperslager en aan de andere een smid tot buurman te hebben. Dat aanhoudend geweld was om razend te worden, en hij liet zich tegen een vriend uit, dat hij hun gaarne een heerlijk souper wilde geven als zij ergens anders gingen wonen. Het duurde niet laug of beiden kwamen hem mededeelen, dat zij bereid waren te verhuizen. Een kostelijk feestmaal was hunne be looning. Toen het afgeloopeu was, vroeg de gastheer beleefd waar zijne buren nu voor nemens waren te gaan wonen. „O", zeide de een, „hij neemt mijn huis van mij over en ik betrek het zijne." Die is raak! Uwe keukenmeid wil bij mij in dienst komen, zeide een dame tot een win- keliester, daarom wilde ik u vragen of zij eerlijk is en 't geen haar opgedragen wordt behoorlijk in orde brengt. Eerlijk is ze wel, maar 't haar opge dragen behoorlijk in orde te brengen, dat kan ik nu juist niet zeggen, was het onverwach te antwiord. Ik heb haar bijv., vier of vijfmaal met een rekening bij u aan huis gestuurd, maar geld er voor heelt zij nog nooit medegebracht. Hij heette eigenlijk JohaDnes, maar koit- weg noemde men hem „gekke Hans, om dat hij eenigszins simpel was. Het was een wonderlijk mensch en wie het misvormde lichaam zag, voegde bekrompenheid van geest daarbij. Hij was het type van een aardmannetje, het groote hoofd scheen te zwaar (voor den hals om op de schouders te rusten. Wan neer hij door de dorpstiaten liep, schreeuw de en schimpte de jeugd. Niemand bekom merde zich om gekken Hans, die door het gemeentebestuur werd onderhouden en hij van zijn kant bekommerde zich om nie mand; stil en matig ging hij zijns weegs, slechts nu en dan lachte hij eigenaardig, maar spreken deed hij nooit. De grootere jongens hielden hem voor den gek en plaagden hem, maar hij liet zich dat rustig welgevallenhij wist dat zij, in een betere luim hem wel eens een geldstuk, ot wat tabak in de hand stopten. Wanneer hij slechts rookeu kon, ontbrak hem niets meer, om zich gelukkig te voe len. Dan ging hij naar de kegelbaan, zette zich in de nabijheid neer en blies geweldi ge rookwolken voor zich uit, terwijl hij met een diepzinnig gelaat het spel volg de. Op zekeren middag bevond hij zich we der op zijn oude plaats, maar daar niemand aan 't kegelen was, ging hij, tegen zijn gewoonte naar de danszaal. Hij bleef bij de deur staan, rookte en lachte op zijn ei genaardige wijze, terwijl hij stil naar de zwevende paartjes keek. Rinkelend viel er plotseling een bierglas van het tafeltje, waar hij het dichtst bij stond. Jozef, de zoon van den rijksten boer uit den omtrek had per ongeluk zijn glas van de tafel gestooten, zoodat de grond met scher ven was bedekt. Kom hier, Hans, raap die scherven op." Hans bleef onbewegelijk staan. „Hoor je niet, gek, je moet die scherveu oprapen 1" Gekke Hans bewoog zich niet. In 't volgende oogenblik pakte Jozef hem in den nek, om hem desnoods met ge weld naar de tafel te sleepen, maar in 't zelfde oogenblik wierp gekke Hans zijn pijp weg, nam zijn tegenpartij in de armen en smeet hem met een geweldigen smak op den grond. In sprakelooze verbazing had men dit tooneel aangezien. Wie had den simpelen jongen zoo'n kracht toegekend Voor hei oogenblik was de strijd echter geëindigd, want voor Jozef zijn aanval kon hervatten, vond gekke Hans een voldoend aantal beschermers. Eenige oogetiblikken later sloop hij weg. Langzaam ging hij door de dorpstraat, waar hij aan het einde voor een statige boerderij bleef staan. Nog langzamer dan hij geloopen had, ging hij het hek binnen en liet zijn oogen zoekend over de groote, ruime plaats glij den, Lier en daar beschaduwd door vrucht boom en. Terwijl hij daar stond hoorde hij zacht jes zijn naam noemen „Hans Een aardig meisje stond achter hem, het was Kathrien, de dochter des hui zes. Hans was erg aan haar gehecht, 's Mor gens vroeg kwam hij op de boerderij, stak flink de handen uit de mouw, maakte de melkkannen schoon, wiedde in den tuin, en een gelukkige glans vloog over zijn ge laat als Kathrien met een groote kom melk en een groot stuk brood aankwam. Zonder een woord te zeggen, zette hij zich dan op da bank voor het huis en begon te eten. Dan ging hij weer aan 't werk tot den middag en hij wederom nit Kathrien's han den zijn maal ontving. Evenzoo ging het 's aronds en zijn oogen schitterden als het meisje hem dan vriendelijk toeknikte en zei„Slaap lekker, Hans, goeden nacht Nooit had hij van Kathrien een boos woord gehoord, zij was zijn beschermengel en voor al het goade daf hij van haar ont ving, wilde hij wel door een vuur voor haar vliegeD, of was het dal goede niet alleen, maar waren er nog andere factoren voor zijn bereidwilligheid aanwezig Thans stond het schoone meisje voor hem, opgewonden en met rood geweende oogen. „Hans,* zeide zij fluisterend, „ben ik niet altijd goed voor je geweest Hans zig haar met groote oogen aan. Deze vraag scheen hem overbodig. „O, Hanso, mijn God, Hans, ik kan je niet zeggen, wat ik op 't hart heb, want je begrijpt me toch niet.' Hans knikte slechts. „Wil je naarAllkirch gaan vroeg het meisje. Weer knikte hij. „Luister dan goed, en probeer mij te be grijpen. Mijn vader wil, dat ik met Jozef nit Allkirch zal trouwen, hij is de zoon van den rijksten boer „Jozef!» Een wonder was er gebeurd. Gekke Hans had gesproken. Verbaasd zag het meisje hem aan. Zijn stem klonk woest. Maar nu zweeg hij weder niets was in staat hem nog maals een geluid te ontlokken. „Ja,* vervolgde Kathrien, „ik moet met Jozef trouwen, maar ik wil niet, ik wil niet, Hans. Ik bemin een ander, begrijp je wel, Ludwich uit Allkirch, Daar moet je heengaan en hem dien brief geven. Hij moet hier komen en met mijn vader spre ken.' Hans had den brief in de hand. „Ken je den weg vroeg het meisje. „Je moet langs de Eisenbach-kloof. Wees voorzichtig, Hans dat je ni6t naar bene den stortEn je zijn antwoord hier brengt." Hans knikte en verwijderde zich. Aan het hek draaide hij zich nog eenmaal om en zag het meisje met een zonderlingen blik aan. „Wat scheelt hem toch dacht zij, „nooit heb ik hem kwaad gezien.' Donitere koppen had reeds den geheelen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 2