Gemengd Nieuws.
Een Moeder.
Lielde en Wraak.
I knonKn»^ V
zaaizaad
f 355
f 1580
Opbrengst 2de jr geschat op ruim f 750
n 3de m f 750
4de
f 750
f 2230
Dus in 4 jaar een winst van f 670
Plus den verkregen bouwgrond,
die thans minstens f 500 per H.A.
waard is f 2500
Dus totale winst van f 3170
Niettegenstaande den drogen zomer wa
ren de uitkomsten het vorige jaar zeer
goed, men zag op den ontgonnen grond
prachtige rogge van ruim 1 meter «n ha
ver van ruim l1/» meter lengte.
De heer Bertels waarschuwt echter te
gen den hoofdverbouw van rogge en
boekweit, die weinig voordeel opleveren,
men vervange liever den korenbouw door
den groenvoederbouw, en bebouwe
vooral niet meer dan 4 a 5 H.A.
ineens.
Op deze wijze zou men door ont
ginning der heide in den nood van dui
zenden werkeloozen kunnen voorzien,
maar er moet naar gestreefd worden
met weinig werk en met de minste kos
ten de hoogst mogelijke opbrengsten te
verkrijgen.
Om dit te bereiken moet één gezin
niet meer dan 5 HA. heidegrond be
bouwen zoo lang er beste heidegrond
is, neme men den slechtsten niet de
kostenberekening zou dan, ruim bere
kend, ongeveer zijn als volgt
5 HA. heidegr. hoogste prijs
f100 p. HA.= f 500
Boerderij en put pl.m. 1500
Aan kunstmest en zaaizaden 250
2 Melkkoeien (pas gekalfd) 400
4 Varkentjes 80
6 Maand, voedsel voor 2 koeien, 200
4 varkentjes, 100
orereedsehappen 100
Voorschot voor verhuizen enz. 70
dus totaal pl.m. f3200
Een doodvreter van een paard mag
hij volstrekt niet bezitten; het ploegen
enz, moet met de koeien geschieden; de
dagen, wanneet deze werken moeten ze
daarvoor extra nog een lijnkoek per dag
ontvangen.
Dit alles te zamen worde ieder gezin
verstrekt in erfpacht tegen b.v. 3 pet. en
wel daarom in erfpacht, opdat hij of zijne
erven de vruchten plukken van den grond
door zijn arbeid productief gemaakt.
Het spreekt vanzelf, dat hij deze koei
en niet mag verkoopen, noch eenig ge
reedschap, dan met bijzondere vergunning
van de Maatschappij, of wel zonder ver
gunning, nadat hij de kosten der roeren
de goederen zal hebben afbetaald.
"Zijn bestaan vindt hij nu direct in de
opbrengst van de melk, die bij dagelijks
aan een coöperatief fabriekje levert en
waarvan hij de ontroomde melk voor
krachtvoedsel, voor varkens enz., terug
ontvangt. Verder worde hem de verplich-
titg opgelegd, vee aan te fokken en daar
voor het groenvoeder voortaan zelf te
verbouwen, opdat zijne dagelijksche in
komsten voor de melk vermeerderen en
de grootere veestapel gelijktijdig den grond
verbetert.
Binnen 5 k 6 maanden heeft hij nu
zijn eersten oogst voor zichzelf en voor
zijn vee en komt dan steeds in beteren
doen buitendien verkoopt hij dan 3 vet
te varkens en slacht éen voor zichzelf;
hiervan betaalt hij de halfjaarlijksche
pacht en koopt wederom 4 varkentjes
om te mesten.
Zoo kan op onze woeste gronden aan
duizenden menschep blijvend werk ver
schaft worden, en óp productieve wijze.
Daarvoor zou echter geld noodig zijn,
veel geld, en wenschelijk ware het wel,
dat de Staat hiervoor eene leening zou
willen sluiten. De heer Bertels vreest
dat het daartoe niet zal komen en hij
roept daarom de kapitalisten in Neder
land op voor dit goede werk. Gaarne wil
hij er het initiatief voor nemen en ver
zocht om bewijzen van adhaesie, ten ein
de spoedig een eerste vergadering over
deze belangrijke zaak te kunnen uit
schrijven.
Zoo uiterlijke vreugde het geluk schonk,
had zij 't ternauwernood gekend.
Armoede en ellende waren haar gestadi
ge geiellinnen geweest, niet alleen in haar
kinderjaren, maar ook in haar kortstondigen
echtelijken en haar weduwenstaat.
Maar het ware geluk zetelt inwendig;
haar was de herinnering aan een geluk,
een innig geluk beschorenhaar huwe-
lijk.
Doch daarover lag de donkere sluier
van den rouw uitgespreid.
Zoet echter was haar ontwaken, als een
rooskleurige morgen, toeneen nieuw geluk
haar ten deel vielhaar kind.
Dit kind, haar geschonken, nadat zij al
les meende verloren te hebben dit kind
was haar wereld, haar rijkdom, haar al
les.
Zij zag naar den knaap, wiens blond ge
zichtje door het morgenlicht beschenen
werd. Nu zou hij wel spoedig wakker wor
den en sij zijn lieve stem weer hooren.
E=n overweldigende teederheid was het, die
thans haar een traan in het oog dreef,
vele had geschreid na het onherstelbaar j
verlies dat zij leed.
Reeds vroeg was zij aan den arbeid. Nog
heden moest het kleed afgewerkt zijn, dat
haar voor eenige dagen het noodige zou
verschaffen zij boog zich over haar naai
werk heen. Meer en meer helder straalde
de morgenzon door het smalle venster van
't dakkamertje en een breede, warme licht
streep bestraalde het gelaat van den slui
merende knaap.
Hij ontwaakte.
Moeder riep hij. Zij spoedde zich naar
zijn bedje en zij kuste de klare schitteren
de oogen en den kleinen rooden mond vol
zaligheid hem in het gezicht starende, nam
zij hem uit hei kussen.
Jongen, lieve jongen 1" en zij knuffelde
hem hartelijk. En met de beide handjes
greep het kind haar in de dookerbruine
lokken en trok haar hoofd tot zich en o-
ver zijn lippen kwamen de zoete, wonder
zoete woorden Moesje, moesje, ik heb je zoo
lief...»
er
In dezelfde kleine dakkamer bevinden
we ons. Geen lentezon werpt haar vrien
delijke stralen door het vensterde win
terstorm slaat de hardkorrelige sneeuw te
gen de ruiten, en de tocht, die door de
sponnicg zich een weg baant, verhoogt de
ongezelligheid van het schamel verblijf.
Een vroeg verouderde vrouw zit bij de
mat schijnende lamp en onafgebroken is
ze aan het werk zilverdraden loopen reeds
door de donkere haren. Bleek is haar smal
gelaatdroet blikken de oogen en de ran
den zijn rood door het vele nachtwerk sn
door het weenen.
Alles is als weleeralleen hel kinder
bed staat daar niet meer. Maar nog ar
moediger ziet het er uit.
In huis is het stil. Het komt haar voor
dat er iemand de trap opgaat. Nader en
nader komen de schredende bovenste
treden kraken. Tastend loopt er iemand
door de donkere gang.
Zij legt haar werk neer. Luisterend zit
ze een wijle. Wie zou het kunnen zijn,
die zoo laat nog tot haar komt Daar
spriDgt de deur open.
„Moeder* „Moeder Nog voor
dat zij kon opstaan is hij bij haarhij
ligt voor haar op de knieën en drukt het
hoofd in haren schoot en dof klinkt daar
uit zijn snikkend geluid.
Zij kan nauw zich zoo snel bezinnen.
Bevend strekt zij de handen uit en wil
zijn hoofd opheffen en zijn gezicht zien.
Hare borst zwoegt en de lippen trillen
van ontroering.
Dan ziet ze hem in het gelaat en een
heet, pijnlijk gevoel van smart verscheurt
hare borst. Dat is haar kind, de
eenige, lieve, zoete kleine engel, dien zij
gekust en op haar schoot gewiegd heeft.
Wat heeft het leven, de strijd des levens
hem gedaan.
MoederMoederzucht het kranke,
verongelukte mensch, „ik heb zoo'n hon-
ger
Zij hoort het, maar zij kan 't niet be
vatten. Zij staart op hem neer in bet door
nood en hartstocht vroeg verwrongen ge
laat en zij buigt het moede hoofd.
Zij is een onmacht Dabijgeheel ver
doofd door al wat haar zoo plotseling heeft
bevangen.
Een oogenblik later echter is zij opge
rezen.
Met on zekeren tred gaat zij naar de la
tafel. In de bovenste lade pleegt zij haar
brood te bewaren, het zoo zuur verdien
de brood Als in een droom is al haar
denken. Maar dat weet zij zeker, zij heeft
geen brood meerevenmin geld om het
te koopen. Zij heeft zelve ook al hon
ger geleden. En wankelend tast zij naar den
naasten stoel.
De zoon is bij haar. Hij omval baar en
staart met een medelijden, pijnlijker nog
dan de verschrikkelijke honger, in haar
bleek, smal, door lijden vermagerd ge
laat.
„Laat maar, moeder, laat maarbrengt
hij, zijn tranen bedwingende, uit„het is
immers mijn eigen schuld,
Zij schudt het hoofd eu weert zacht hem
af.
Met moede oogen ziet zij in het ver
trek rond. Is er niet nog iets, dat zij zou
kunnen verkoopen
Daar glijdt eensklaps een lachje over
haar trekken. Dat kleine kastje aan den
wand, daarin bewaart zij een lieve, haar
dierbare herinnering aan een kortstondig
geluk.
Die heeft zij bewaard als een heiligdom.
Ook in den grootsten nood kon zij er
niet loe besluiten, die weg te doen. Maar
hoe gaarne geefi zij nu dien ring weg
den eenvoudigen gouden ring, die haar
eenmaal een onmetelijk gelak scheen te
beleen.
Wat is dit kleinnood nu eerst haar
waard, daar zij door het te gelde te
maken den honger kan stillen van haar
kind.
Maar om tevens het berouw van den
ongelukkige weg te nemeD, daarvoor be
staat er op aarde geen macht en de spo
ren van het wilde leven te vernietigen,
daartoe is het te laat. Zij vergeet haar
bittere armoede, haar verlatenheid en haar
ellende, vergeet, dat die zoon haar steun
en hulp op baar ouden dag had kunnen
zijn, ja had moeten zijn dat al haar be
hoedzaamheid en zorgen in zijn kinderlij
ken leeftijd vergeefsch zijn geweest zij
geeft slechts het laatste, het allerlaatste
wat zij bezit.
Vol deemoed en offervaardig staat zij voor
haar bed, dat zij hem heeft afgestaan en ver
pleegt en liefkoost baar lieveling, die zoo
ziek is en zij doorleeft, aan zoete gedach
ten zich oveigerende, neg eenmaal zijn
kindertijd en de verwachtingen, door hoop
en vertrouwen opgewekt. Zij denkt er niet
aan, dat dit nu alles voorbij is, voor im
mer Zij verheugt zich zoozeer, want
zij heeft haar kind immers weder bij zich.
Nog éénmaai is het zonnig om haar heen
geworden.
Maar hij werd zwakker en hij slaapt
zooveel en soms is hij geheel bewusteloos.
Zij strijkt over zijn hand en over zijn
voorhoofd en drakt tallooze heimelijke kus
sen daarop. En inmiddels moet zij .werken,
hard werken, altijd maar door, om het
noodzakelijke te verdienen. Hoe goed, dat
zij geen tweede bed meer heeftnu komt
ze niet in verzoeking om lang te slapen,
want om vermoeid te zijn, daarvoor heeft
ze geen tijd.
Dan komt een koude, ijzige morgen. De
ijsbloemen op het vensterglas worden lich
ter de zon schijnt. In de kamer is een
koude, vochtige lucht. Hoe beangst is zij
voor desen dag. Met geen mogelijkheid
kan zij de middelen meer verschaffen om
het schamel vertrek te verwarmen.
Maar dit is ook niet noodig meer. De
stervende heeft daar geen ongerief meer
van zijn verdoovend oog ziet slechts het bin
nenvallende licht en het gelaat zijner moe
der. Hij tast daarnaar, hij neemt bet in
zijn handen en ziet haar in de oogen. Daar
komt een wonderbare glans over zijn trek
kenin zijn brekend hart stroomt, als
ware het een laaie gloed van duizend
vurige vlammende laatste dagen zijns
levens vermengen zich met zijn kindsheid
en vol zaligheid, voor 't laatst vol zoete,
namelooze zaligheid lispelen de stervende
lippen: „Moeder, moeder, hoe liefheb ik
u
De winterzon verlicht nu vriendelijk het
vertrek. Vreedzaam rust de doode.
Over hem heengebogen rust de moeder
de eenigste, die niet hard hem oordeelde,
die hem liefde bleef schenken welke
hij had verbeurd. (U. D.)
Bevroren ruiten zijn
schoon te makeD met een sterke oplossing
van zout in water. Daarna worden ze met
zeemleer afgewreven met een oplossing van
glycerine in wijngeest oi spiritus.
Van vele kauten komen uit Europa
berichten over hevige koude en sneeuw
stormen. Zware sneeuwstormen hebben in
het begin dezer week in geheel Italië ge
woed, zelfs in het zuiden, iu Calabrië en
de Abruzzen. Een trein uit Napels bleef
in de sneeuw steken, evenzoo was het ver
keer met Rome op eenige lijnen gestremd.
Te Berlijn zijn eergisterennacht 5 men
schen en 1 kind dood gevroren.
Een pr ij slot. Den dag vóór
den trekking bestelde iemand uit Bremer
haven bij een Berlijnsche firma een lot
met toezending van het bedrag. Aan die
opdracht werd voldaan, en het lot verzoD-
den. Den volgenden dag viel op dat lot
een prijs van 3U00 mark en zoodra deal-
zender dit vernam, seinde hij naar het
postkantoor te Bremerhaven, den briet niet
af te geven maar hem terug te zenden.
Diaraan werd voldaan eu de firma zond
daarop aau den besteller zijn geld terug
na aftrek van 20 pf. voor port en behield
zelf den prijs. De besteller vernam deze
toedracht later van een sedert ontslagen
boekhouder der firma en vorderde nu van
deze uitbetaling van den prijs. In twee in-
stantièn won hij zijn proces. De rechter
nam niet aan, dat gelijk de firma be
weerde het lot haar eigendom was ge
bleven, zoolang de besteller het niet in
handen had gekregen. De overeenkomst
was als gesloten te beschouwen vau het
oogenblik, dat de firma door verzending
van het lot en boeking op naam van den
kooper de bestelling had aangenomen. Daar
door was ook de eigendom overgegaan en
had zij de beschikking er over verloren.
Datbadhij niet gedacht.
Ee directeur van eene groote handels
zaak bemerkte dat een zijner eerste bedien
den, een jongmensch, dien hij gaarne mocht
lijden, om de eene of andere reden bijzon
der treurig gestemd was en hoewel hij er
zijn best toe deed, kon hij er niet achter
komen wat er aan haperde. Ten slotte
vertelde de jongeman dat hij verliefd
was.
„Wel, trouw haar dan,* zeide de
chef.
„Dat is 't juist," zeide de jongeman be
droefd," zij behoort tot een der eerste fa
milies in de stad eD de ouders
sullen nooit hnn toestemming ge
ven."
„Kom, kom, dat zal zoo'n vaart niet
loopen, je betrekking is goed. Ze zullen
niet weigeren. Ik zal het meisje voor
je vragen. Houdt ze van je
„Ja, maar dit geelt niets. De ouders zul
len niet lcisteren."
„"Welnu, schaak haar dan. Ken ik het
meisje
„Ja zij zal wel op het bal zijn, dat ge
Woensdag geeft."
„Lniter dan,* zeide de chef. „Verlaat
onopgemerkt de zaal, gevolgd door haar.
Jozef mijn knecht zal bij de deur op je
wachten. Hij zal je niets vragen en als
je weg bent, zal ik met de ouders spre
ken en alles voor je in orde bren-
gen.*
„Is dat werkt lijk uw meening,* zeide
de jongeman verblijd. „Vindt ge, dat ik
het zoo moet doen
„Ja zeker, ik beveel het je. Komaan,
kijk nu wat vroolijker."
Den volgenden dag stelde de bediende
het plan aan zijn meisje voor, dat eerst
nogal bezwaren maakte, dcch ten slofte
bezwijkende voor zijne vt/zoeken, zeide
zij
„Nu als hij het werkelijk beveelt, moet
ik wel gehoorzamen.''
Hoe groot was ieders verbazing, toen
na de danspartij de dochter des huizes
gemist werd.
Dwaze kerel, die ik was,' nep de
woedeode vader, „het was mijn eigen
dochter!"
Den volgendendag schreef hij in de
courant„Kom terug, alles zal vergeven
worden."
M en had het in gezelschap
over een aldan met rustijjen Si&3p.
Er zijn maar drie personen, ant-
woordde een opmerker, die 's nachts rus
tig slapen een kind, iemand met een goed
geweten en een nachtwacht.
Gedwongen vroolijkheid.
In een groote fabriek van gom-elastiek
had het inademen van naphta-damp een
wonderlijke uitwerking op een dertigtal
meisjes, die daar werkzaam waren. I)e ee
ne na de andere begonnen zij
te dansen en schreeuwen en lachend
de zotste sprongen te maken. Dit was zelfs
aanstekelijk voor di meisjes, die niet on
der den invloed van den naphta wareD,
en het dourde niet lang of de geheele
fabriek was in opschudding.
De directeur liet in allerijl eenige dok
ters halen. Bij hunne komst vlogen de
opgewouden meisjes als razend op hen
aan en eer zij het wisten, waren die def
tige heereu meegesleept en in de werk
plaats gedrongen, of zij wilden ol niet,
moesten zij mededansen, walsen, polkeeren
springen en draaien, hoe krachtig zij zich
er ook tegen verzetten. Toen
zij van hunne verbazing bekomen waren,
deden zij alle moeite om uit dieu mallen
boel te komen. De meeste meisjes moes
ten met geweld in een rijtuig naar huis
gebracht worden.
Toen zij buiten kwamen, bedaarde hare
opgewondenheidmaar het duurde ver
scheidene uren eer het werk in de fabriek
hervat kon worden.
Op Sicilië. Aan de
Daily Netos wordt bericht, dat dezer da
gen op Sicilië een detachement soldaten
op 't puut stond op een volksmenigte te
schieten, toen een vrouw naar den officier
liep, op da knieën viel en een portret van
de Koningin toonende en dit kussende
riep „Schiet ons maar dood, we sterven
toch vau honger.' Allen volgden haar
voorbeeld, vielen op de knieën, roepende
„Schiet toe, we sterven van honger.'
De officier gaf daarop aan zijn man
schappen bevel terug te trekken en het
oproer was bedaard.
Te Gibellina werden een commissaris
van politie eu een priester door de menig
te vermoord, 5 oproermakers werden door
de menigte doodgeschoten.
Chineesche anecdoten.
Een rechter bestelde bij een goudsmid
twee baren goud. De goudsmid bracht ze
en de rechter vroeg, wat zij kostten. „Goud
heeft eene bepaalde waarde,", antwoordde
de verkooper, „maar ik zal Uwe Excel
lentie de helft van den gewonen prijs bere
kenen. „Goed," zeide de rechter en gaf
hem een van de baren terug, „ik behoud
de eeue en dan zijn wij quitte.' „Maar
wilde de goudsmid daartegen inbren
gen. „Wat?" viel de rechter hem in
de rede. „Je hebt zonder afdingen den
prijs, dien je gevraagd hebt, gekregen,
en je bent toch niet tevreden? loop naar
den duivel.'
Een houthakker, die een bos hout droeg,
liep bij ongeluk eeu dokter tegen 't lijf,
die hem daarvoor wilde slaan. „Geef mij
een schop, maar houd uw handen van mij
af!' riep de houthakker. - „Je bent gek*
zeide een [toeschouwer, „een schop doet
meer pijn.' „O", hernam de houthak
ker, „ik ben niet bang om met zijne voe
ten in aanraking te komen als ik maar
uit zijne handen blijf, want dan ben ik ver
loren 1*
Een zenuwachtig man had het ongeluk
aan de eene zijde een koperslager en aan
de andere een smid tot buurman te hebben.
Dat aanhoudend geweld was om razend te
worden, en hij liet zich tegen een vriend
uit, dat hij hun gaarne een heerlijk souper
wilde geven als zij ergens anders gingen
wonen. Het duurde niet laug of beiden
kwamen hem mededeelen, dat zij bereid
waren te verhuizen.
Een kostelijk feestmaal was hunne be
looning. Toen het afgeloopeu was, vroeg de
gastheer beleefd waar zijne buren nu voor
nemens waren te gaan wonen. „O", zeide
de een, „hij neemt mijn huis van mij over
en ik betrek het zijne."
Die is raak!
Uwe keukenmeid wil bij mij in
dienst komen, zeide een dame tot een win-
keliester, daarom wilde ik u vragen of zij
eerlijk is en 't geen haar opgedragen wordt
behoorlijk in orde brengt.
Eerlijk is ze wel, maar 't haar opge
dragen behoorlijk in orde te brengen, dat kan
ik nu juist niet zeggen, was het onverwach
te antwiord. Ik heb haar bijv., vier of
vijfmaal met een rekening bij u aan huis
gestuurd, maar geld er voor heelt zij nog
nooit medegebracht.
Hij heette eigenlijk JohaDnes, maar koit-
weg noemde men hem „gekke Hans, om
dat hij eenigszins simpel was. Het was een
wonderlijk mensch en wie het misvormde
lichaam zag, voegde bekrompenheid van
geest daarbij.
Hij was het type van een aardmannetje,
het groote hoofd scheen te zwaar (voor den
hals om op de schouders te rusten. Wan
neer hij door de dorpstiaten liep, schreeuw
de en schimpte de jeugd. Niemand bekom
merde zich om gekken Hans, die door het
gemeentebestuur werd onderhouden en hij
van zijn kant bekommerde zich om nie
mand; stil en matig ging hij zijns weegs,
slechts nu en dan lachte hij eigenaardig,
maar spreken deed hij nooit.
De grootere jongens hielden hem voor
den gek en plaagden hem, maar hij liet
zich dat rustig welgevallenhij wist dat
zij, in een betere luim hem wel eens een
geldstuk, ot wat tabak in de hand stopten.
Wanneer hij slechts rookeu kon, ontbrak
hem niets meer, om zich gelukkig te voe
len. Dan ging hij naar de kegelbaan, zette
zich in de nabijheid neer en blies geweldi
ge rookwolken voor zich uit, terwijl hij
met een diepzinnig gelaat het spel volg
de.
Op zekeren middag bevond hij zich we
der op zijn oude plaats, maar daar niemand
aan 't kegelen was, ging hij, tegen zijn
gewoonte naar de danszaal. Hij bleef bij
de deur staan, rookte en lachte op zijn ei
genaardige wijze, terwijl hij stil naar de
zwevende paartjes keek.
Rinkelend viel er plotseling een bierglas
van het tafeltje, waar hij het dichtst bij
stond.
Jozef, de zoon van den rijksten boer uit
den omtrek had per ongeluk zijn glas van
de tafel gestooten, zoodat de grond met scher
ven was bedekt.
Kom hier, Hans, raap die scherven
op."
Hans bleef onbewegelijk staan.
„Hoor je niet, gek, je moet die scherveu
oprapen 1"
Gekke Hans bewoog zich niet.
In 't volgende oogenblik pakte Jozef
hem in den nek, om hem desnoods met ge
weld naar de tafel te sleepen, maar in 't
zelfde oogenblik wierp gekke Hans zijn
pijp weg, nam zijn tegenpartij in de armen
en smeet hem met een geweldigen smak
op den grond.
In sprakelooze verbazing had men dit
tooneel aangezien. Wie had den simpelen
jongen zoo'n kracht toegekend
Voor hei oogenblik was de strijd echter
geëindigd, want voor Jozef zijn aanval kon
hervatten, vond gekke Hans een voldoend
aantal beschermers. Eenige oogetiblikken
later sloop hij weg. Langzaam ging hij
door de dorpstraat, waar hij aan het
einde voor een statige boerderij bleef
staan.
Nog langzamer dan hij geloopen had,
ging hij het hek binnen en liet zijn oogen
zoekend over de groote, ruime plaats glij
den, Lier en daar beschaduwd door vrucht
boom en.
Terwijl hij daar stond hoorde hij zacht
jes zijn naam noemen „Hans
Een aardig meisje stond achter hem,
het was Kathrien, de dochter des hui
zes.
Hans was erg aan haar gehecht, 's Mor
gens vroeg kwam hij op de boerderij, stak
flink de handen uit de mouw, maakte de
melkkannen schoon, wiedde in den tuin,
en een gelukkige glans vloog over zijn ge
laat als Kathrien met een groote kom melk
en een groot stuk brood aankwam. Zonder
een woord te zeggen, zette hij zich dan op
da bank voor het huis en begon te eten.
Dan ging hij weer aan 't werk tot den
middag en hij wederom nit Kathrien's han
den zijn maal ontving. Evenzoo ging het
's aronds en zijn oogen schitterden als het
meisje hem dan vriendelijk toeknikte en
zei„Slaap lekker, Hans, goeden nacht
Nooit had hij van Kathrien een boos
woord gehoord, zij was zijn beschermengel
en voor al het goade daf hij van haar ont
ving, wilde hij wel door een vuur voor haar
vliegeD, of was het dal goede niet alleen,
maar waren er nog andere factoren voor
zijn bereidwilligheid aanwezig
Thans stond het schoone meisje voor
hem, opgewonden en met rood geweende
oogen.
„Hans,* zeide zij fluisterend, „ben ik
niet altijd goed voor je geweest
Hans zig haar met groote oogen aan.
Deze vraag scheen hem overbodig.
„O, Hanso, mijn God, Hans, ik
kan je niet zeggen, wat ik op 't hart heb,
want je begrijpt me toch niet.'
Hans knikte slechts.
„Wil je naarAllkirch gaan vroeg het
meisje.
Weer knikte hij.
„Luister dan goed, en probeer mij te be
grijpen. Mijn vader wil, dat ik met Jozef nit
Allkirch zal trouwen, hij is de zoon van
den rijksten boer
„Jozef!»
Een wonder was er gebeurd. Gekke
Hans had gesproken. Verbaasd zag het
meisje hem aan.
Zijn stem klonk woest. Maar nu zweeg
hij weder niets was in staat hem nog
maals een geluid te ontlokken.
„Ja,* vervolgde Kathrien, „ik moet met
Jozef trouwen, maar ik wil niet, ik wil
niet, Hans. Ik bemin een ander, begrijp
je wel, Ludwich uit Allkirch, Daar moet
je heengaan en hem dien brief geven. Hij
moet hier komen en met mijn vader spre
ken.'
Hans had den brief in de hand.
„Ken je den weg vroeg het meisje.
„Je moet langs de Eisenbach-kloof.
Wees voorzichtig, Hans dat je ni6t naar bene
den stortEn je zijn antwoord hier brengt."
Hans knikte en verwijderde zich. Aan
het hek draaide hij zich nog eenmaal om
en zag het meisje met een zonderlingen
blik aan.
„Wat scheelt hem toch dacht zij,
„nooit heb ik hem kwaad gezien.'
Donitere koppen had reeds den geheelen