Gemengd Nieuws. Vroeg r'JPt vroeg rot. Ter overdenking. nevens een sautal andere takken van be staan heeft de iudnstrie haar bloei aan de scheikunde te danken. Het is een zonder ling feit, dat de landbouw het oudste be drijf, zoolang de vruchten van de scheikunde heeft moeten ontberen. Eerst in 184G kwamen zij met den landbouw in aanraking door den Dnitschen geleerde Liebig. Roods van oudsher was bekend, dat de plant leven ontvangt van de lucht en van den grond ontneemt. Maar zal de grond vruchtbaar zijn, dan moet hij een aautal minerale stollen bevat ten voor het goed gedijen van de plant m. a. w. zooals de wetenschap het uit drukt de wet van het minimum in de plant aanwezig zijn. Indertijd achtte men hnmns als planten voeding noodig. Liebig toonde echter aan nit een door hem bewerkt stok grond, dat de plant door middelen der scheikunde krachtig kan geholpen worden. Hij gaf den stoot, de richting aan de landbonw- scheiknnde. Door zijn bemoeiingen werd in Duitschland het eerste landbouwproef station in 1851 te Möhen opgerichtthans bestaan er in het Duilsche rijk een 65 tal. Dnitschland is de bakermat der landbouw proefstations. In België werd het eerste station opgericht in 187 l;inl875 werd het tweede noodzakelijk dat te Gent werd geplaatstLnik en Hasselt verkregen ze in 1878 en na zijn er 8 stations- Frankrijk begon in 1886 met de op richting van het eerste station; in 1886 lelde het reeds een 3 O-lal. Italië, dat in 1870 het eerste station verkreeg, mag zich thans in het bezit van 16 verheugen. Bijzondere aandacht verdie nen de Vereenigde Staten in deze zaak. In 1887 verkreeg men aldaar het eerste sta tion en na treft men er 54 stations aan, welke op uitgebreiden voet ingericht zijn. Nederland bezit sedert 1877 het eerste proefstation te Wageningen, waar het eerste jaar 380 monsters ter analyse werden op- -I 'rden. Dat aantal werd steeds hooger, joodat de Regeering voor de vraag werd gesteld aan het station, wegens de vele werkzaamheden uitbreiding te geven of meer op te richten. Tot het laastste werd besloten. In 1880 werden te Breda, Gro ningen en Hoorn stations opgericht. In één j iar vermeerderde te Groningen het aantal monsters voor scheikundig onderzoek met 40 pCt. De oprichting van een vijfde proefstation wordt voorbereid. Daaruit blijkt dat de landbonwende bevolking gebruik maakt van de hulp, die de scheikunde haar biedt en op het eerste gezicht zou men meenen, dat de proefstations van de landhouwers waren uitgegaan, omdat zij de behoefte er aan gevoelden. In alle landen kwamen deze inrichtin gen tot stand door krachtige maatregelen van particulieJUUf door tnsschenkomst van den Staat. Over het algemeen beseften de land bouwers vroeger niet, welke indirect voor deel zij van de stations konden trekken zij wisten niet, dat het scheikundig onder zoek van meststoffen, voedermiddelen en zaden hun ten goede zoude komenhet terrein lag buiten hun bereik. In 't kort zou men dit kannen vaststellen dat de landbouwers geen proefstations hebben opgericht, is te verklaren, doordat zij het nut van die inrichtingen niet be grepen. In dezen gold Onbekend maakt onbemind.* Er zijn gewichtige gronden voor de verde diging van de stelling, dat de proefstations van staatswege ingesteld moeten wordeu. Met het oog op het onderzoek zelve is dit vooral noodzakelijk. Werden toch door particulieren stations opgericht, het on derzoek kon niet zoo onpartijdig geschie den als thans, nu de stations rijksinstellin gen zijn. Prof. Holleman is van oordeel, dat, indien de stations door particulieren wer den opgericht zij afhankelijk gesteld zouden worden van de groothandelaars en het onderzoek ten nadeele van de landbouwers k zou plaats hebben. Onderlinge concurrentie van stations zou dit euvel veroorzaken. Bij onze stations-rijksinstellngen is het gebruikmaken van onderzoek naar onder scheidene monsters zoo gemakkelijk moge lijk gesteld; bijna geheel kosteloos. Van geene inrichtingen heeft de Regeering wellicht meer voldoening gehad dan juist van de proefstations. Bij het onderzoek der meststoffen let men op drie bepalingen, n.1. de verhouding van phospborzuur, stikstof en kali. Inzon derheid wordt de aandacht gevestigd op de viaag: Hoeveel phosphorzure kalk in koud water oplosbaar, m den mest aanwezig is. In de laatste jaren is een ander phosphor- zuur in gebruik gekomen n.1. het Thomas- phosphaateen afval van ijzer-industrie. Ten spijt van bedriegers, die vermenging van deze stoffen wenschen te plegen, kan het gemakkelijk door een microscopisch onderzoek worden aangetoond. Bij de voederstoffen dient men aan de proefstations drie zaken te weten n.1. de vetstoffen, de eiwit-stoffen en het gehalte van de zuiverheid. De bepaling van de eerste twee eigenschappen gaat gemakkelijk, van den. zaal wordt bepaald. Hel iDoeielijkste van alle onderzoek is, dat van boter, niet zoo zeer om te consta- teeren of men natuur- of margarinéboter voor zich heeft, naar of men het te doen heeft met een mengsel van beide soorten. Tot noz toe is meu nog niet aan de moei- elijkheid ka men ontkomen. Bij het onderzoek van suikerbieten geldt het hoofdzakelijk de vraag hoeveel suiker bevindt zich in de bieten en wat is het gehalte. Dit onderzoek heeft vooral in den herfst plaats. het derde is meer moeite aan verbon- Het onderzoek van zaden heeft plaats door den microscoop. Gemakkelijk kan men daardoor de vermenging van lijnkoeken met aardnotenkoken aantoonen. Een ge wichtig onderzoek heeft altijd plaats met de zaden. In den laten herfst en in het voorjaar veroorzaakt dit aan de stations eene groote drukte. De handelaren hebben groot belang, dat de kiemkracht van het Onder dit motto geeft het Voorderblad de volgende behartingswaardige wenken. De onde geschiedenis maakt gewag van een wonderboom, die in één nacht opwies, doch ook denzelfden dag reeds weer ver dorde. Er kwam een worm, die aan den wortel begon te knagen en het leven ver nietigde. Dit is voorzeker een sprekend beeld wat men dagelijks rondom zich kan waarnemen. Nog zijn er tal van won- derboomen, die spoedig groot, ook bijna even snel verdorren en vergaan. In onze eeuw van zoogenaamden vooruitgang, nu alles met stoom gedreven wordt, schijnt heel het menschelijk leven zich voort te spoeden en met snellen vaart het einde te gen te gaan. Ten platte lande, in de dor pen, is zulks nog niet in die mate te be speuren als wel in de steden, hoewel ook daar langzamerhand de stille, kalme een voud van weleer plaats maakt voor bewe ging en gejaagdheid die een onrustige toekomst ons voorspelt. Doch vooral in de groote steden, waar de slagader van het maatschappelijk lichaam zich bevindt, worde de polsslag steeds sneller, en eene koorts achtige opgewondenheid maakt zich als on willekeurig meester van de bevolking. En wat vooral het vooruitzicht donker maakt is de vroegrijpheid der jeugd, die door vele ouders stelselmatig schijnt te worden aangekweekt. De kinde ren zijn veelal geen kinderen meer, maar worden als door stoom voortgedreven, om maar hoe eer hoe beter groot te zija. Het worden wonderboomen waarop men o, zoo trotsch ie, maar die helaas de kracht van een frisschen, groenen boom missen eu weldra vergaan. Want er knaagt een worm aan den wortel. Hoe meenig kind wordt reeds van de geboorte af bedorven, omdat men vergeet, dat het een kind is en ook als een kind moet worden behandeld en opge voed. Maar men ontneemt het zijn kinds heid. Het moet dadelijk een man zijn. En de jeugd wordt verwaarloosd en verwoest. Want het is een kind eigen, gaarne spoedig groot te willen zijn. Het wil reeds behandeld worden als een man en rekent zich met de grooten gelijk, lnplaats van zulk eene inbeelding tegen te gaan, voedt men dit kwaad, en spoort het kind steeds meer aan, om als een groot mensch te spre ken en te handelen. Zie het kind reeds deftig aan tafel zit ten met een glaasje voor zich, nog wel grootendeels gevuld met suiker, maar toch vindt het de prikkeling van den sterken drank reeds aangenaam en de o u d e r s lachen er om, dat de kleine dreumes reeds zoo aardig, net als een man, kan meedoen en zijn graantje pikken. Is het dan wonder als kinderen van 12 of 13 jaren reeds in de kroeg loopen om een borrel te drinken, of als het hen daar geweigerd wordt, zooals de wet voorschrijft, zij het zich hier of daar op andere wijze zoeken te verschaffen Ziet men niet som tijds jongens, die nauwelijks de schoolja ren achter den rug hebben, reeds dronken bij de straat Hun gezicht is bleek en vervallen, de oogen glazig en stijf, de gang zwaaiend en waggelend. Eu zóó worden ze opgeleid voor het leven 1 Wat moet van zulk een jeugd worden? Vroeg rijpvroeg rot. Voor zeker, zulke ouders hebben veel op hun verantwoording. Want, al is het ook niet met hun wil, dat het kind zich bedrinkt ióch zijn ze deaanleidende oorzaak er van, daar ze reeds jarenlang nit mis plaatste en verkeerde liefde, de kleine stumper het verderfelijk Schiedammer nat als met de paplepel hebben ingege ven. Zóó maakt een eigen ouder zijn kind tot een dronkaard 1 En als dat kind straks tot jongeling opgegroeid, steeds meer den verkeerden weg opgaat en reeds door den tijd lichamelijk en zedelijk verwoest een vroegtijdigen dood vindt, dan mag op zijn graf wel het opschrift staan „Hier ligt een slachtoffer van ouderlijke dwaasheid en wreedheid Want zoo leidt men de jengd op voor de misdaad en geeft de politie en justitie handen vol werk. Zoo voert men het kind met rassche schreden naar het graf. Brin ken, rooien en pruimen zijn de sieraden der tegenwoordige kindsheid. En hieruit volgt iets van zelf onzedelijkheid. Zie ze slechts langs de straten slenteren, jongeus en meis jes, nog 's avonds laat, met allerlei vuile gebaren, die reeds genoegzaam aanduiden, wat er in het hart omgaat. De kinderlijke vrees en het ontzag voor oudere, onder wijzers en allen, die boven hen staan, gaat verloren. Of hoe is bet anders te verkla ren, dat ze nog zoo laat zich bij den weg bevinden en dat op een tijd, als een fat soenlijk mensch zijn kinderen thuis en te bed heeft. Hebben vader en moeder dan geen gezag meer over hun kroost of is het met hnn wil en volgens hnn zin dat zulke dingen plaats hebben We kunnen dit niet gelooven. Ze hebben den teugel te veel laten vieren en nu is deze aan hun handen ontglipt en is het kind baas ge worden ec de vader en moeder moeten, al is het dan ook zuchtend en hande.i wrin gend, erkennen, dat ze er niets meer aan kannen doen. Ze moeten het aanzien en er in berusten in de hooj), dat het nog eens beter zal worden. „Och,* zeggen ze, „het zal wel veranderen, als ze maar wat I onder worden, 't Verstand komt met de jaren. Dan zullen ze hel zelf wel leeren inzien, dat het zoo niet goed gaat en dan znllen ze wel beter worden." Alsof een oude boom nog gebogen zoo kannen worden. Neen, reeds iD het begin moet er worden opgepast, wantjong ge wend, ond gedaan. De opvoeding is een uiterst moeielijk werk en vereischt veel verstand en inspanning, want zelfs de wij ze koning Salomo had een zeer dwazen zoon. Icdien echter de ouders hnn plicht doen dan hebben ze zich later niets te verwij ten, ook al mislukken hnnne pogingen en worden hun kinderen niet zoo als ze het wel hadden gewenscht. Dit zijn echter uit zonderingen. Regel is het, dat, wie zijn kinderen opvoedt zooals het behoort en ze leidt op den rechten weg, er vreugde van zal beleveD, want als ze onder gewor den zijn, zullen ze daar van niet afwij ken. Hoe licht echter vervalt men iu een uiterste. Het kind moet leeren en ont wikkeld worden. Dit is zeker. Maar te groote geleerdheid en ontwikkeling werkt schadelijk. Hoe dikwijls vergt men te veel van de kinderlijke krachten. De boog kan niet altijd gespannen zijn. Het kind moet ook kannen spelenhuppelen en springen. Het moet waarlijk kind zijn en wordt spoedig genoeg groot. Hoe wreed is het de jeugd ha»r gelukkige kindsheid te ontne men, dien tijd van onschuldig vermaak en onbezorgd spel. Spoedig genoeg znllen de kwade dagen komen en de zorgen en moei ten des levens gevoeld worden. Laat men dien tijd toch niet verhaas ten. De opvoeding moet een geleidelijken, natuurlijken gang hebben. Al het kunst matige dient geweerd te worden. Er moe ten geen broeikasplantjes van gemaakt wor den. Het onderwijs wordt menigmaal zoo hoog opgedreven, dat het verstand er schier voor stilstaat. Er zijn messen, die oogenschijnlijk zeer geriefelijk en bruikbaar zijn Ze bevatten, behalve een gewoon mes, ook nog een of meer pennemessen, voorts een kurketrek- ker, een schaar, een zaag enz. Maar alles is zoo klein, dat men het niet gebruiken kan. Wat heeft men er dan aan? Zoo vindt men ook menscheu, die wonder geleerd zijn en overal gestudeerd hebben, maar bij slot van rekening weten ze eigenlijk nergens wat van en zijn dus onbruikbaar in de maatschappij. Een kind, dat goed lezen, rekenen en schrijven kan, vindt gewoonlijk, als het goed oppast zijn weg wel door het leven. Er zijn menschen die nooit aan een hooge- school geweest zijn en tóch meer doorzicht hebben in het dagelijksch leven, dan een professor. Want één lood gezond verstand is meer waard, dan honderd pond geleerd heid. Laat men dus verstandig zijn en het kind doen leeren, wat het noodig heeft, zonder het hoofd te vullen met allerlei bal last. Laat het leeren oogen en ooren goed te gebruiken en de handen uit den mouw te steken. Laat het kind handelen en spreken, om straks als man te kunnen optreden en mannel ij ke daden t e d o e n.* Vijanden. Waarom groet die man u niet Waarom betrok zijn gelaat zoo en doet hij, alsof hij u niet ziet Ja, dat spijt me genoeg, maar 't is m ij n schuld toch niet. Hij had het een en ander gedaan, dat niet in den haak wasik moest er hem over spreken en hij is boos, heel boos op me geworden. En nu houdt hij zich, alsof hij mij niet ziet en als hij mij wel zien moet, dan stvart hij me aan met ver woede blikken en als hij mij in mijn zaken kan benadeelen, of als hij mij leed kan aandoen, dan laat hij 't niet. 't Is toch eigenlijk wel ongelukkig, om op zoo'n ma nier beloond te worden voor het goede, dat men doetmen zon er werkelijk toe kunnen komen om een heelen boel maar te laten zeilen en zich met niets meer ie be moeien dan had men geen verdriet en dan kon men de menschen laten voor het geen ze zijn. Zóó, denkt ge dat Geen verdriet, 't mocht watEn buiten de maatschappij leven Maar lieve vriend 1 dat gaat nu eenmaal nietOf ge zoudt weer de wil dernis moeten opzoeken en een hutje moe ten boawen in een eenzaam bosch of op de groote verlaten hei. Maar de eerste de beste, die n daar ontmoet, kan ook wel weer een onverlaat zijn en u zóó onaangenaam behandelen, als ge nog nooit behandeld werd. Neen de wereld u i t—loopen, dat gaat nu eenmaal niet; we moeten er i n blijven en we moeten er in werken en in strijden en in lijden ooker zit niets an ders op. De groote vraag is maar en die beslist over onze beteekenis, hoe we wer ken en hoe we strijden en h o e we lij den. In een maatschappij, die samengesteld is uit allerlei menschen en waarin dage lijks allerlei belangen zich kruisen, is 't nu eenmaal niet mogelijk, dat een recht schapen, eerlijk, ernstig denkend, fijnge- voelend en krachtig werkzaam mensch 't stelt zonder vijanden. Daar altijd wezens, 1 die de duisternis liever hebben dan het licht en die zich niet onderscheiden doorrech- schspenheid en eerlijkheid en ernst en fijn gevoel en adel van karakter. Oniloopen kunnen we hnn niet, voor hem boigen is laf, hen bestrijden, als 't mout, is het eeuige, wat wij doen kunnen. En dan moeten we er ook wat voor over hebbeD, wat leed en desnoods wat schade. Maar liefst geen schande en die zonden we er bij op- loopen, wanneer wij door hun ondeugend heid ons karakter lieten bederven en onzen moed lieten uitdooven en onze werkkracht ten goede lieten verlammen. Daarvoor opgepasthet andere zal wel terecht komen geloof dat vrij. Men kan 't niet allen meuschen naar den zin ma ken en te hnilen met de wolven waarmee men in 't bosch is, dat is tcch inderdaad een diep ellendig bestasn. O, ik geef 't u toe: voor menig fijnen diep gevoelend gemoed is 't iets vreeselijk onaangenaams, ruw, vijandelijk behandeld te worden is er niets pijnlijkers te be denken, dan door anderer boosheid iu gevaar te worden gebracht om zelf te gaan haten en wraakzuchtig te worden. Maar toch daar i s wel deugdelijk leniging voor dit leed en wel, als het geweten ons zegt ge hebt niet and-rs kunnen handelen ge moest wel doen, wat ge deedt. Maar daarom, mijn waardste is't al lereerst de vraag„hoe is de ander uw vijand geworden en dan vervolgens „hoe verdraagt ge zijn vijandschap?" Weet gij, dat ge niets anders deedt, dan hetgeen gij doeD moest, gedreven alléén door uw gevoel van plicht, zonder onedele bijredenen laat dan haten, wie hatsn wil gij, draag met geduld, wat gedragen moet worden gij, ga instig den weg, door nw beter ik u voorgeschreven en blijf er in de ziel van overtuigd, dat er een toekomst is voor al wie en al wat goed is en edel. Maar ook, dat 't geen groot woord en geen banaliteit is, maar de eenvoudige uit drukking voer een eeuwige, onomstootelijke waarheid geen macht in de wereld is ten slotte bestand voor de almacht der heilige liefde." J. W. B. Rolt. Nbld. Een driest bedrog. Daarvoor stond de 27jarige winkelbe diende Emil Löhndorff te Berlijn terecht. Na den dienst te hebben verlaten, waar in hij het tot onderofficier had gebracht, mocht het hem maar niet gelukken eene betrekking te vinden. Hij geraakte in armoede en toen rijpte in zijn brein een plan dat hij den 3den November ten uitvoer bracht. Hij stond dien dag aan het loket der Rijksbank en keek opletlend naar de per sonen, die daar geld ontvingen. Een oude man: zooals later bleek de schoenmaker Hoffmann uil Postdam, kreeg 1000 Mark aan papiergeld uitbetaald. Dezen koos beklaagde tot zijn slachtoffer en volgde hem ongemerkt. Hoffmann begaf zich naar den Potsdam mer spoorweg, om per trein naar zijne woonplaats terug te keeren. In den nabijheid van het station be speurde hij plotseling een hand op zijn schouder en de naast hem staande aange klaagde riep met donderende stem„In naam der wet, je bent mijn arrestant je hebt aan de Rijksbank twee pakjes van duizend mark in plaats van één geuooaen.* De zoo barsch aangesprokene greep daar op verbluft in zijn binnenzak haalde het pakje er uit en toonde het beklaagde, zeggende: „U ziet, ik heb er maar een.* Beklaagde trok hem toen het pakje uit de hand en liet het in zijn zak glijden, waarop hij tot Hoffman zeide ,,'t Is goed, ga maar mee naar het bu reau van politie, daar zal zich alles wel uitwijzen." De oude man volgde hem bedeesd. Be klaagde doorliep met hem verscheidene straten en bet viel Hoffmann daarbij op, dat zij reeds verscheidene politie-bureaux waren voorbijgegaan. Nu kwam de gedachte bij hem op, dat men hem bedroog. Hij vroeg beklaagde nu het bewijs te leveren, dat hjj werkelijk rechercheur was. Deze maakte uitvluchten en trachtte in de Leipzigerstrasse onder de vele wande laars te verdwijnen. Hoffman hield hem echter in het oog. Nu begon een dolle jacht, die zoolang duurde tot de oude Hoffmann in de Jeru- zalemmerstrasse bewusteloos neerviel. An dere personen namen toen de vervolging van hem over en wisten den bedrieger wel dra te vatten. Hoffmann heeft zijn geld terug. Het openbaar ministerie eischte tegen beklaagde een gevangenisstraf van iy2 jaar, het gerechtshof veroordeelde hem daar op tot 1 jaar en 3 maanden en beval zijn onmiddellijke vastzetting. GEFOPT Een bekend magistraat had de gewoonte om zijn naam te zetten onder alle soorten van acten, zonder de moeite te doen van ze eerst door te lezen. Nu en dan zeiden zijne vrienden wel eens tot hem „Vandaag of morgen zal het je nog eens berouwen, dat je niet meer notitie neemt van de stukken, die je gebracht worden om ts teekenen.* Maar dan lachte de magistraat maar eens. Op een winteravond zat onze magistraat tegen een uur of zes gemakkelijk bij zijn kachel, toen een van zijn vrienden werd aangediend. „Ik ten blij, dat ik je zie," riep de magis traat vriendschappelijk uit, toen zijn vriend binnentrad. Kort daarna werd er weer gescheld. Ditmaal kwamen er twee vrienden tege- lijk. „Je ziet, kerel,* zeiden zij bei den in één adem, „we zij prompt op tijd.* Juist op dat oogen blik werden er nog drie vrienden binnengelaten, die den ma gistraat bedankten voor zijne vriendelijke invitatie. Wat beteekent dat?" riep de geïm- provisserde gastheer in de uiterste ver bazing. „Wel, je hebt ons te soapeeren gevraagd en daar zijn wij," antwoordden de vrienden in koor. „Het verwonderde ons wel eenigszins, dat we de invitatie op gezegeld papier kre- gen." „Een origineel idee, kerel Hierop haalde elk van de bezoekers een document van groote afmetingen voor den dag, dat een zegel droeg, benevens de hand- teekening van den msgistraat. Maar in plaats, dat de documenten ver dicten behelsden, waren het uitnoodigin- gen tot een souper, waarvan het menu uit koude schotels bestond, die gemakke lijk gehaald konden worden. Een lijst van de bij deze gelegenheid te drinken wijnen was er ook bij. De magistraat was er ingeloopen. Hij had deze documenten geteekend tusscheii de andere door, die hem ter teekening wa ren voorgelegd. En hij honoreerde zijne handteekenicg maar sedert dien tijd is hij voor zichtiger. Cambrioleurs-moordenaars. Een naai stertje, Céline D oud 20 jaar, wo nende rue de Trévise, Brussel, ontving voor eenige dagen om 9 uur 's avonds een kruier, die haar een brief bracht van een kapitein, zekere M. een oud huisvriend. In dezen brief verzocht de kapitein haar, daar hij verhinderd was bij haar thuis te komen, hem te wachten op de Place de la Bourse, bij de standplaats der rijtuigen,waar hij haar gewichtige mededeelin- gen had te doen. Het meisje begaf zich op bedoelde plaats, maar wachtte tever geefs. Een paar dagen later kwam dezelfde kruier weer met een anderen brief van denzelfden officier. Het meisje begon dit maal argwaan te koesteren en verzocht hem eenige oogenblikken te wachten, totdat zij antwoord had geschreven. Terwijl Céline zich over de tafel boog, ontving ze van den kruier een harden stomp in de nek en werd zij beetgepakt ea halfdood van angst op haar bed ge smeten. Op hetzelfde oogenblik kwam een neef van de naaister, een jongmensch van 18 jaar, binnen en onder voorwendsel van haar te helpen, stopte hij het arme meisje een prop in den mond om haar het schreeu wen te beletten. De kruier maakte zich toen meester van een gouden horloge en verscheidene sieraden met diamanten en kostbare parels bezet, waarop hij met zijn medeplichtige de vlucht nam, Mouquin, de commissaris van politie, van de misdaad onderricht, heeft reeds een on derzoek ingesteld. De boosdoeners hebben twee hoe den en een paar klompen achtergela ten. Toen het meisje weder eenigszins tot zichzelf was gekomen, kou zij inlichtingen geven omtrent haar neef en het individu, dat zich voor kruier uitgaf. De politie zal de schuldigen niet lang be hoeven te zoeken. Verschil van opinie. Een professor aan een akademie van beeldende kunsten kon nog al eens onheb belijk wezen tegenover zijn leerlingen. Ge woonlijk trok hij door zijn autoriteit als professor aan het langste eind, maar eens werd hij toch op zijn nummer gezet. Hij stond het werk van een jong schil der te bekijken en vroeg deze op verplet terenden toon „Jongmensch, heb je geld van jezelf „Neen, professor." „Ben je dus van plan om van schilderen je beroep te maken „Om u te dienen, professor." „Zoo. Het spijt me, dat ik je dat hoor zeggen, want ik kan je wel op eeu briefje geven, dat je nooit je kost als schilder zult ophalen." „Daar ben ik nog zoo zeker niet van," antwoordde de gekrenkte student. „U schijnt het er toch nog al aardig van te kunnen doen." Eene vreemde vergissing. Op het hoofdtelegraafkantoor te Berlijn heerscht de gewoonte, dat tijdens de nachtdienst, één der ambtenaren zijn collega's vergast op een heerlijk kopje warme thee. Zoo ook op een der nachten van de vorige week. Met een gezicht, stralende van vreugde, schonk de theezetter het ditmaal bij uitstek donkere vocht in. Allen waren om strijd belust, den warmen drank zoo spoedig mo gelijk naar binnen te slaan. Vooral was dit het geval met chef,den die, blijkbaar onder den invloed der felle koude een flinke teug nam. Maar. owat trok hij een leelijk gezicht, de „thee" was hem te sterk. Op aanraden der overigen nam hij nog een extra lepel suiker, maar ook dit baatte niet. Bij onderzoek bleek, dat de aangewezen ambtenaar in plaats van het theezakje, ddt voor zijn tabak be stemd, in do pot had uitgeschud. Ten einde deze gebeurtenis aan de ver getelheid te ontrukken, heeft een zeker po ëtisch sLchtoffer hel geval op niet onver dienstelijke wijze bezopgeu. deklije* tourna de toegekende premie siük en per

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 2