Dinsdag 13 Februari 1894.
38ste Jaargang No. 2804.
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- en
Z a te r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden
A DVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever, J. WINKEL.
Bureau: SCHAGtK, liaan, I) 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
A DVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5 ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
AlKiiü Niesis-
AlurteatiE- k Laillnil
Verslag der politieke
lezing van den heer >Ir*. XV. v. cl.
Haay, gehouden te NOORD-SCHAR-
WOUDE, ten lokale van den heer
D. Stamop Maandag 12 Februari 1894,
des avonds ten 71/, ure.
Ruim een honderdtal belangstellenden
woonde, trots het ontstuimige weder,
deze buitengewone vergadering der Kies-
vereeniging „Vrijheid* bij.
De heer Ur. ten Bosch, de
Voorz. dier vereeniging, de vergadering
openende, heette de vergadering welkom
met de verzekering dat deze talrijke op
komst hem zeer aangenaam aandeed.
Met ingenomenheid begroette hij de
tegenwoordigheid van den heer Mr. v. cl.
Kaay, den afgevaardigde van dit district,
die wel bereidwillig aan de uitnoodiging
der kiesvereeniging had gehoor willen
geven.
Spr. betreurde het, er aan te moeten
herinneren, dat sedert de laatste samen
komst der vereeniging, de Liberale Par
tij het verlies had te betreuren van een
man die door alle voorstanders van de
individueele vrijheid hoog geacht werd
en op wien men met recht trots was
den man, die voor de bewoners van het
platteland en voor die van geheel Noord-
Holland, ja zelfs geheel Nederland, het
bewijs had geleverd, welk een kracht er
uitgaat Yan een geest zoo frisch, zoo
eerlijk, zoo nobel als de zijne. Die man
was Mr. J. P. Buijsopgevoed te Am
sterdam, werkzaam geweest aan het gou
vernement te Haarlem, later voorzitter
der zeevisscherij, secretaris van Delft-
land, prof. te Amsterdam, hoogleeraar te
Leiden.
Zijn beeld blijve, gelijk prof. Quack
zich heeft uitgedrukt, getuigen van wat
in ons land sedert 1848 tot in onze
dagen omtrent de vraagstukken van staat
en maatschappij werd gedacht en ge
schreven. Hem te herdenken, was mij
een behoefte. En nu geef ik het woord
aan Mr. fP. v. d. Kaay.
De heer Mr. v. d. Kaay ving zijne
rede aan met er aan te herinneren, hoe
in het particuliere leven bij het einde
van het jaar en het begin van het vol
gende, kooplieden en mannen van zaken
de gewoonte hebben, de balans op te
maken, de zaakrekening af te sluiten,
te zien hoe het met de zaak staat en de
begrooting voor het volgende jaar op te
maken.
Yereenigingen, maatschappijen, ven
nootschappen, enz. doen hetzelfde. Vele
ordelievende particulieren volgen het
voorbeeld, omdat men wil weten hoe het
met de zaken gaat, of men is vooruit
dan wel achteruit gegaan. Of het mis
schien ook noodig is verandering in den
stand der zaken te brengen, de uitgaven
in te krimpen of de zaken uit te breiden.
Of men zal kunnen voortgaan met op
denzelfden voet te leven, dan wel
zich in zijne huishouding zal dienen te
bekrimpen.
Hoe het zij men wil weten hoe 't
staat, en in elke huishouding van eenigen
omvang is dat van belang, is dat ook
noodig.
Zoo ook is het bij de wet voorgeschre
ven dat de grootere huishoudingen van
gemeente, provincie en rijk elk jaar de
rekening van het afgeloopen jaar en de
begrooting voor het volgende jaar op
maken.
En nu is helaas, in de laatste jaren
bij velen de stand van zaken niet mee
gevallen. We hebben klachten genoeg
gehoord en het is bekend dat o. a. de
boer (hier aan de Langedijk) er over
klaagt, dat de pachten en de landhuren
te hoog, de belastingen te zwaar, de op
brengsten schraal, de prijzen laag, te
laag zijn.
De winkelier klaagde er over, dat de
bezoekers uitbleven, en men slechts het
hoogst noodzakelijke koopt, terwijl boven
dien de betaling zeer op zich laat wach
ten.
De ambachtsman klaagt over gebrek
aan werk en te laag loon. De onderwij
zers, de klerken en andere ambtenaren
klagen over de te lage bezoldigingen. De
arbeiders klagen over gebrek aan werk,
werkeloosheid en laag loon. Maar och, gij
allen kent die klachten nog beter dan ik.
Zijn die klachten misschien ongegrond?
Och, er loopen er wel onder, die onge
grond en overbodig zijn. Er zijn toch tij
den aan te wijzen, waarin de maatschap
pelijke toestand even erg en nog slech
ter was, en niet overal is de toestand
even erg.
Op sommige plaatsen is de toestand
weer gunstig, tegenover dien in anderen.
Maar erkend moet worden, dat wjj ook
betere tijden hebben gehad, en dat is
vooral in den landbouw het geval.
Dat dit zoo is, is evenwel een schrale
troost, 't Is nu eenmaal een treurige
waarheid, dat velen het kwaad hebben
het leven is een moeielijke strijd, men
moet tobben om met fatsoen van den
eenen dag in den ander te komen. Het is
niet te ontkennen, dat de bezoldigingen
het loon van velen te laag zijn.
Er is veel gebrek aan werkveel ar
moede en gebrek wordt er geleden. De
woning van menige werkman en arbei
der voldoet niet aan de meest beschei
den eischen en toch moet daarvoor een vrij
hooge huur betaald worden. Dat het zoo
is, wordt niet tegengesproken. De een
heeft er wel meer den mond van vol
dan den ander, maar ook door hen, die
er niet altijd over spreken, wordt de
waarheid er van erkend.
In de tegenwoordige dagen wordt het
meer erkend dan vroeger. De belang
stelling in het lot des naasten, der mis-
deelden, is thans levendiger. Wie zou nu
nog durven vragen ben ik mijns broe
ders hoeder en wie durft er zich nu
nog afmaken met de onchristelijke be
wering ieder voor zich zelf en God
voor ons allen
Zeker, in zake de armenverzorging
moet verbetering komen en zij komt
ook.
Men tracht die zorg uit te breiden,
nieuwe vereenigingen rijzen er op naast
de bestaande diaconien en armbesturen.
In de groote steden heeft men de ver
eenigingen „Liefdadigheid naar Vermo
gen", de burgers gevoelen zich meer ge
roepen tot deelneming. Men spiegelt zich
aan en betracht het Elberfelderstelsel.
Door persoonlijk bezoek aan de arme
gezinnen, stelt men zich beter op de
hoogte dier nooden.
Maar men behoeft niet alleen te wij
zen op hetgeen dienaangaande in het
buitenland gedaan wordt. In ons eigen
land kunnen wij wijzen op het
voorbeeld onzer voorouders, die de armver
zorging bij de kerkelijke gemeenschap,
wat zwaarder ter harte namen, dan he
den zulks het geval is.
Dat voorbeeld kan nu weder in prak
tijk worden gebracht. Op vele plaatsen,
verbinden oud en jong der meer-ont-
wikkelden zich nu met de minder-ont-
wikkelden, met de arbeiders en de fa
brieksarbeiders ze komen bijeen, lezen
met elkaar, bespreken met elkaar de
dingen en geven iets voor den geest om
zich daarmede bezig te houden onder den
eentonigen arbeid. Men erkent, dat
werkverschaffing beter is dan bedeeling.
Dit in praktijk te brengen is evenwel
een moeielijk vraagstuk. Men moet
daarbij met plaatselijke toestanden ten
rade gaan; algemeene voorschriften zijn
daarvoor niet te vinden. Men peinst op
middelen om werk te geven, werk dat
op den duur iets opbrengt en dus reke
ning kan velen.
Anders heeft werkverschaffing geen
nut en kan zij niet bestaan. Dan zou
het alleen verlies van kapitaal en moed
geven. En dan komt men van kwaad tot
erger. Een particulier kan des noods 2,
3 maal failliet gaan en het dan nog we
der beproeven, maar de staat mag niet
faillietgaanjdie kan Yoor den tweeden maal
geen ontvruchtbaren arbeid beginnen.
Spr. ontveinst niet de moeielijkheden
die de werkverschaffing baart, doch ver
trouwt, dat daar waar de belangstelling
werkelijk bestaat, en de goede wil er is
dat men mag verwachten ten slotte ver
betering te bewerkenal moeten ook
overdreven eischen worden teleurgesteld.
Te dien opzichte acht Spr. de dage
raad van een beteren dag reeds aange
broken; doch wat wij nu zien, is nog
maar de eerste ochtendschemering en ik
durf niet beweren dat de zon nu reeds
boven de kimme is.
Maar is het werkelijk de zon, die zich
nu reeds achter de wolken en nevelen
verbergt, dan ook is Spr. overtuigd, da:
die wolken en nevelen in het maatschap
pelijk leven zullen verdreven worden. Het
licht zal eenmaal over de duisternis ze
gepralen.
Ik meen dat inderdaad de betere geest
in de laatste jaren is ontwaakt; dien
geest van liefde tot den naaste kennen
wij reeds sedert eeuwen die waarheid
kozen wij reeds tot richtsnoer onzer ge
dragingen. Maar de daden, die moes
ten getuigen, bleven schaars; 't scheen
wel dat we waren ingeslapen. Nu zijn we
wakker geschud door de slechte tijden;
door het openlijk optreden van armoede
en ellendedoor de driestheid waarmede
tegenwoordig tot misdaad wordt aange
spoord, door de beschamende euveldaden
in het buitenland.
Thans wrijven wij onze oogen uit en
beseffen, dat we veel hebben verzuimd,
hebben nagelaten, wat wij verplicht wa
ren te doen, en wat we wel gedaan zou
den hebben, als we de toestanden gekend
hadden. Doch wij waren verblind, en
sloegen geen acht op de teekenen der
tijden. Waren wij misschien willens blind
Wij meenden dat de toestand niet zoo
heel erg was, dachten dat het
slechts hier en daar zoo was en wij wis
ten ook geen raad en hoopten dat het
wel terecht zou komen. Het is als de
dichter Poot zong
„tot 's middags bij gelijkenis
heb ik geslapen op den akker,
nu word ik met beschaamdheid wakker
en zie met schrik hoe laat het is."
Is het nu misschien te laat?
Neen, waar de ernstige wil bestaat
om met dubbele inspanning den verloren
tijd in te halen, is het nooit te laat. En
al is het bij den enkelen mensch dik
wijls te laat, bij de menschheid, bij een
volk is dat iets anders. Een volk kan
altijd jong blijven, behoeft niet te ster
ven. Daar staat het opkomend ge
slacht gereed, het oude te vervangen. Is
nu de goede geest vaardig over de
menschheid, dan zal het volgende geslacht
beter zijn dan het vorige, want het goe
de plant zich ook voort en in bange
tijden moet men zich houden aan J. Pz.
Koen's„ende desespereert niet.»
Dat is alles goed en wel, zult ge zeg
gen, maar als de verbetering moet komen
van den goeden wil der menschen, dan
zullen we lang geduld moeten hebben,
want er zijn er ongetwijfeld, die het goed
meenen, maar die vormen de minder
heid.
De meerderheid evenwel is nog onver
schillig en veel te zelfzuchtig. Die moet
gedwongen wordendaarom moeten er
staatswetten gemaakt worden, die beve
len, de onwilligen dwingen en de nala-
tigen straffen.
Ik vraag u: acht gij inderdaad de kracht
der openbare meening zoo ge
ring Ik ben het niet met u eens. Ik
acht haar groot in kracht, sterk in macht,
in sommige gevallen wel eens al te sterk;
eigenlijk regeert zij despotiek, als een
ware tyran, en de meesten durven haar
niet weerstaan. Menigeen loopt aan haar
leiband, durft haar niet trotseeren. Me
nigeen, die overtuigd is, dat de publieke
opinie ongelijk heeft, wordt weerhouden
haar tegen te spreken, helaas die on
derwerpt zich dikwijls tot nadeel der
goede zaak. Het komt er maar op aan,
die openbare meening gaande te houden
door steeds op hetzelfde aanbeeld te slaan
en de publieke opinie in goede richting
te leiden.
Maar moet de Staat zich dan ge
heel onthouden van inmenging Neen,
doch dat doet hij ook niet en in de
laatste jaren heeft in ons land de Lib.
Partij er op aangedrongen dat de staat
zich niet meer onthoude. Men verwijt haar
wel, dat zij zich tegen inmenging van
den staat zou verzetten, doch dat ver
wijt is valsch.
Ik beroep mij op de echten liberaal
Thorbecke Men noemt hem nu een
oud-liberaal, maar ik zeg, dat hij was
een liberaal van den echten stempel.
Thorbecke, was in zijn tijd, over het
algemeen geen voorstander van staats
inmenging hij meende dat de staat zich
in de meeste dingen moest onthouden
hij meende dat zulks meer was in het
belang van het volk.
En nu diezelfde Thorbecke, type van
echt liberalisme, heeft zich in '69 in een
gesehrift de vraag gesteldwat is het
kenmerk van een liberalen staat in een
liberaal gouvernement En zijn ant
woord luidde: de Staat en het gouverne
ment moet de ontwikkeling van zelfstan
dige kracht bevorderen in provincie en
in gemeente, in vereeniging en ook bij
het individu. Die ontwikkeling der zelf
standige kracht is de algemeene voor
waarde.
En hoe openbaart zich nu dat karak
ter der Lib. Partij in de praktijk?
Thorbecke zegtin welke maatregelen
zij dat kan openbaren, hangt af van de
omstandigheden.
Eenzelfde maatregel kan in het eene
geval gewenscht zijn en in het andere
doodend zijn voor de vrijheid en dus
negatief invloed uitoefenen. In den eenen
tijd is de opruiming van bestaande toe
standen gewenscht, in den anderen tijd
moet men nieuwe instellingen creëeren.
En wat was het geval, toen Thorbecke
in zijn grootste kracht zich vertoonde?
Toen heerschte in ons land een vader-
lijke-koninklijke-regeering. Toen be
stonden hier allerlei reglementaire
voorschriften voor de uitoefening van
bedrijf en industrie.Vrijheid van bedrijf be
stond niet. Het gevolg was dat handel
en nijverheid achteruit gingen. Toen gold
het, de belemmeringen uit den weg te
ruimen. Dat was het stelsel van laissez-
faire, het laat-maar-waaien-systeem. Het
individu werd vrijgelaten.
In dien tijd, dat is mijne overtuiging,
was dat toen het beste wat er gedaan
kon worden. Die leus is door de Lib.
Partij krachtig toegepast, tot heil van
land en volk. Maar aan dat opruimen
kwam natuurlijk een einde en toen dat
doel eenmaal was verkregen, kwamen
er andere eischen, en als men nu ziet
dat de maatschappelijk zwakke zou be
zwijken, is verdere onthouding van den
staat plichtverzuim en de Lib. Regee
ring moet de voorwaarden scheppen,
waaronder ontwikkeling van zelfstandige
kracht mogelijk is. En als nu de zwak
ken dreigen te bezwijken, dan heeft men
andere toestanden en verkeert men in
den tijd, dat de Staat moet optreden
en dien toestand verbetert en die
ontwikkeling mogelijk maakt, onder
deze ééne voorwaarde: dat eigen krachts
inspanning de hoofdzaak moet zijn.
Die voorwaarde moet de veer zijn, die
de beweging brengt. Het volk moet zelf
zorgen, zelf doen. net besef van eigen
verantwoordelijkheid moet veel levendi
ger worden en dan is het oogenblik ge
komen, dat de Staat moet ingrijpen.
En dat nu de Staat wil handelen, wil
helpen en steunen, dat heeft de regee
ring en de Lib. Partij in den laatsten
tijd duidelijk getoond.
De landbouw klaagde:
le. dat er een te zware belasting op
het bedrijf rust
2e. dat de Regeering te weinig lette
op zijn belangen.
Toch mag gezegd worden, dat de Reg.
nog al zoo het een en ander voor den
landbouw deed
de grondbelasting is ter wille van den
landbouw verminderd met 1 millioen;
het recht van heffing op den verkoop
van onroerend goed werd verminderd
met f4.336.000;
de zoutbelasting, die van 9 op 3 werd
gereduceerd, was toch ook vooral ten
bate der zuivelbereiding.
Dat is dus reeds 5'/a mill. verlich
ting van belasting.
In de laatste twee jaar werd met het
oog op den landbouw nog het volgende
gedaan:
bij de bedrijfsbelasting is het land
bouwbedrijf vrijgesteld; daarentegen de
inkomsten uit elk ander bedrijf als: trac-
tementen, pensioenen en wachtgelden
niet.
Verder bewerkte de regeeringde in
stelling eener rijkslandbouwcommissie,
waarin zitting hebben belanghebbenden
en deskundigen, de eersten der landbou
wers, die de Regeering moeten voorlich
ten, dienen met voorstellen in het be
lang van den landbouw geldelijke steun
wordt verleend voor de oprichting van
landbouw vakscholen
aangesteld werden landbouwleeraars,
landbouw- en zuivelconsulenten
subsidie werd verleend voor de oprich
ting van 2 winter-landbouwscholen, 15
wintercnssussen
idem voor proefvelden, landbouwproef
stations, bureaux voor chemisch onderzoek;
opgericht werd een rijkstuinbouwschool.
Er wordt gezegd dat de landbouw be
lang heeft bij goede middelen van verkeer.
De staat stelde subsidie beschikbaar voor
den aanleg van stoomtrams. Bij de laat
ste begrooting werden subsidien uitgetrok
ken voor 4 trams, waarvan 2 in Noord-
Holland AlkmaarPurmerend en
SchagenWoguum; ruim 4 ton werd
hiervoor toegekend.
De afschaffing van de rijkstollen wordt
voorbereid en dat zal het rijk i/i millioen
kosten.
Maar de regeering zorgde niet alleen
voor den landbouw, doch ook voor den
ambachtsman. Daar waar gelegenheid
was, werd subsidie verleend tot de op
richting van ambachtsscholen.
Ook wat betreft de wijze, waarop de
Staat zich inmengt, is de Regeering op
den goeden weg, zonder dat zij meent
de wij»heid in pacht te hebbenzij
vraagt evenwel de belangstelling der
betrokken partij en tracht met het oog
op de plaatselijke toestanden te helpen.
Komt men nu met een goed plan, dan
helpt de regeering. Zoo is in de laatste
jaren nog al het een en ander gedaan
en men kan nu niet meer beweren dat
de Regeering en de Lib. Partij wars
zouden zijn van alle inmenging in het
maatschappelijk leven, dat de Staat zich
niet geroepen voelt, staatsbemoeiing uit
te oefenen tot verbetering van den
toestand. De Staat helpt, altijd onder
uitdrukkelijke voorwaarde, dat de zelf
standige kracht van het volk, van de
provincie, der gemeente, van het indi
vidu wordt bevorderd en niet wordt te
gengewerkt.
Maar men wenscht meer.
Velen zijn daarmede niet tevreden, men
is ongeduldig geworden; de eischen
worden steeds hooger. Dat ongeduld is
gemakkelijk te verklaren en niet te ver
wonderen. Als men erkent, wel wat lang
gewacht te hebben en dat men eerder
had moeten beginnen, ja, dan doet zich
het gewone verschijnsel voor, dat men
alles tegelijk wil; dan gaat 't met het
land als met iemand die zijn werk een
paar dagen heeft verzuimd: men wil dan
alles tegelijk beginnen, men is overhaast,
er wordt daardoor niets tot stand ge
bracht, tot men eindelijk weer kalm is
geworden.
Maar ook heeft men te strijden met
de vraag waarmede het eerst beginnenP
De een wil dit, de ander dat. Nauwe
lijks heeft de regeering een zaak begon
nen of een ander heeft weer wat nieuws.
En nu is het toch zeer natuurlijk, dat
de Reg. zich aan al die raadgevers niet
kan storen. De reg. moet een eigen
werkplan uitvoeren, daarbij natuurlijk
niet doof zijn voor goede raadgevingen.
Maar er is nog een bezwaar, dat zeer
ernstig en onoverkomelijk ismen kan
niet alles terstond verkrijgen, wat men
wil, ook niet al heeft men de gelden
daartoemen moet ook den tijd hebben
het gewenschte te verkrijgen.
Hij, die voor zijn huis een laan heeft,
welken hij door een boomenrij bescha
duwd wil zien, moet eerst boomen plan
ten en aan die boomen den tijd gunnen
te groeien en zich lommer te verwerven,
en daarmede gaan jaren gemoeid.
Als iemand vruchten wil telen van
zijn eigen boomgaard, dan moet hij toch
eerst afwachten dat zijn boomen
vruchten dragen. Zoo is het ook met het
staatsbestuur.
Toen men bijvoorbeeld begon met de
invoering van het teekenonderwijs en de
vrije- en orde-oefeningen, bleek alras,
dat men vergeten had den tijd af te
wachten tot voldoend aantal onderwijzers
en lokalen aanwezig waren. De nadeelen
van die haast ondervindt men dan nu
ook en er is niets aan te doen dan ge
duld te oefenen en zich verder er op in
te richten
Ik meen u aangetoond te hebben, dat
ook wanneer er overvloed van geld is,
het dan toch niet mogelijk is, om ter
stond al datgene te bereiken, wat men
wiler is tijd noodig tot voorbereiding,
voor groei en ontwikkeling. Maar nu
het andere bezwaar. Alles kost geld
dat moge een treurige waarheid zijn,
doch 't is een waarheid en niemand kan
haar ontkennen. Alles kost geld, even
goed voor de gemeenten, de provinciën
en het rijk, als voor particulieren.
Ik heb wel eens hooren zeggen, dat
de Staat altijd duurder werkt en meer
geld noodig heeft dan particulieren. Zeker
is het, dat de staat nooit goedkooper kan
werken dan particulieren en veel min
der, het voor niemendal kan doen. Alles
kost geld en zonder geld is niets tot stand
te brengen.
En nu kom ik terug op het begin
mijner rede. Ook de Staat, de Provincie
en de Gemeente maakt de balans op en
de begrooting, om te zien, of men op
denzelfden voet kan voortgaan, of mis
schien de subsidiën en uitgaven i moeten
worden verminderd, dan wel dat mea