daarmede guller kan omgaan. En hoe etaat het nu in dit opzicht met de groo- te huishouding, den Staat? Helaas, niet gunstig. In het algemeen is de toestand der gemeenten ongunstig. Het is zelfs niet eens noodig u dit aan te toonen. In de eene gemeente klaagt men over te hoogen Hoofdelijken Om slag, weer elders ziet men geen kans nog meer belasting te heffen en eischt men dat de Staat te hulp kome. Bij een andere gemeente vormt de armenzorg het kwade punt, waaronder men dreigt te bezwijken weer andere gemeenten bef fen reeds zoo groote opcenten, dat men voorspelt z.o ten gronde te moeten gaan. Elders klaagt men over de hooge uitga ven der politie en wil men, dat het rijk die zorg voor zijne rekening nemein nog andere gemeenten zwoegt men onder den last van geneeskundige hulp en zoo zijn er tal van zaken, waarmede kleine en groote gemeenten hebben te tobben. Met enkele provinciën is het al niet beter gesteld, doch de bemoeiing der provincie ten opzichte der sociale vraag stukken strekt zich niet zoo heel ver uit. Dit kunnen wij dus gerust laten rusten. Maar nu de staatDie is zooveel groo- ter, rijker en machtiger. Laten wij dus aankloppen bij den staat Ja, grooter is de Staat wel, maar rij ker men denkt 't allicht, omdat men die groote huishouding niet zoo gemakke lijk kan overzien en de verbeelding daardoor gemakkelijk spel heeft. Maar zouden de inkomsten van den Staat werkelijk wel zoo ruim zijn Er is alle reden om daaraan te twij falen. De Staat toch wordt gevormd door alle gemeenten te zamen, en als nu zelfs de rijkste gemeenten zooveel moei te hebben om van hun eigen ingezetenen voor hun eigen beheer het noodige geld te krijgen, dan vraag ik u, zou 't dan voor den Staat zoo gemakkelijk zijn Als bijv. Amsterdam nu reeds zelf geen raad weet om in haar behoeften te voor zien, waar moet de Staat het dan zoe ken De Staat moet toch bij dezelfde personen aankloppen. En hoe staat het nu in dit opzicht met ons rijk F De eigen inkomsten van den Staat uit de domeinen enz. zijn een bagatel, slechts eenige druppels aan den emmer. Daarentegen heeft de Staat een zeer groote schuld, moet daarvoor jaarlijks rente betalen en nog bovendien daarvan aflossen. Dat moet er dus in de eerste plaats af. En wat heeft de staat daarvoor noo dig Niet minder dan 35 millioen. En dan heeft de Staat nog al die andere zaken te betalen, waar hij niet buiten kan en die 100 millioen vragen. En waar moeten die 135 millioen nu van daan komen Bijna geheel uit de zakken der ingezetenen dierzelfde gemeenten, die zelve moeite hebben bun eigene be lastingen te heffen. En hoe staat de Staat met zijn reke ning van ontvangsten en uitgaven? Helaas, de waarheid isdat we te kort komenwel niet heel veel, en dat behoeft ons nog wel niet ongerust te maken, doch wij komen te kort. Men zoekt naar middelen om in dat te kort te voorzien. De vermogensbelasting heeft 2.800.000 te min opgebracht. Er waren menschen, die dachten, dat zij wel drie millioen boven de raming zou opbrengen. Het tegendeel is gebleken2 millioen minder. En om dat gat te stoppen heeft men zijn toevlucht genomen tot den suiker-ac cijns en strengere invoerrechten van goe deren uit het buitenland. Doch de suiker accijns is in ons land nog al hoog en de suiker is tegenwoordig niet meer een genot- doch een voedingsmiddel, hetwelk in geen enkele huishouding meer wordt gemist. Nu heeft de Minister van Finantiën twee beloften gedaan 1. Afschaffing der rijkstollen op we gen en vaarten. Zeker een uitmuntende maatregel, doch de Min. voegde er aan toe, dat die maat regel een 1/t millioen zal kosten en het geld daarvoor had hij niet. Hoe moest hij dat nu vinden 2. Bij de behandeling der Vermogens belasting en der Bedrijfsbelasting is ge sproken over het bezwaar, dat bij die be lastingen geen rekening is gehouden met de talrijkheid van het gezin. Een huisgezin zonder kinderen met f 1000.inkomen betaalt nu evenveel als een huisgezin met 3 6 kinderen en f1000.inkomen. Dat is toch on billijk. Yan dat gezin zonder kinderen kan toch beter belasting worden geheven; die onbillijkheid moet weg en de Min. erkende dit en beloofde, dat het ook te recht zal komen en hij dit gebrek zal aan vullen bij de herziening der personeele belasting. De Min. beeft nu eenige voor stellen ingediend. Wat aangaat bijv. de huurwaarde der woningen, zoo stelt hij voor, 15°/0 voor ieder kind van een gezin af te trekken. Een gezin van 5 personen (waaronder 3 kinderen) betaalt dus het J/4 van een ander gezin dat geen kinde ren heeft; en voor de laagste klassen wil de min. de belasting op de deuren en vensters afschaffen. Aan de andere zijde wil de M:n. daarentegen weer be lastingen eenigszins verhoogen. Die wij zigingen komen den Staat te staan op 1.350.000 en die gelden kan hij toch niet missen. De Min. stelt daarom voor, het recht van successie te verhoogen. Dat heeft betrekking op de erfenissen van den man op de vrouw, als er geen kinderen zijn; van die van broer op zus ter. Zoo moet een equivalent gevonden worden; doch het kost heel wat moei te, om de verliezen der schatkist door afschaffing langs andere wegen terug te vinden. En let nu eens op vele wenschen welke men hoort en op de eischen wel ke gesteld worden. Zoo komt men, en ik vind het zeer gepermitteerd, aandrin gen op vermindering van belasting van den midden stand, van den winkelier, van de kleine burgers, die betalen te veel. De landbouwers en grondbe zitters zeggen de grondbelasting is te hoog, die moet afgeschaft en de belas ting die op 't geslacht rust, drukt den landbouw en veeteelt. Anderen zeggen de jaarwedden der ambtenaren en on derwijzers moeten verbeterdde Staat moet hen helpen in de zorg voor pensi oenen voor hunne weduwen en weezen. Verder roept men om staatshulp voor de armenzorg; ja, men wil dat de staat die geheel voor zijne rekening neemt. Weer anderen roepen om geld voor on derwijs en dat de staat milder moet op treden te dien opzichte, tegenover de ge meenten, opdat als de leerplicht ingevoerd wordt, de gemeenten kunnen zorgen voor voldoende scholen en onderwijzers. Nog weer anderen willen dat de staat geld beschikbaar stelt voor de kleine ge meenten, ten behoeve van den aanleg van kanalen en vaarten en stoomtrams, voor die streken die afgesloten liggen of wei nig genot hebben van de spoorwegen. Wijders verlangt men dat de staat er voor zorge dat de arbeiders, als zij den leeftijd van 60 65 jaar hebben be reikt, pensioen kunnen krijgen. Nu is het heel gemakkelijk al die eischen te stellen, en het zou gemakke lijk zijn te beloven, dat alles binnen zeer korten tijd tot stand kan komen. Ik zou 't graag willen, ik zou van harte wenschen, dat ik zoo eene belofte zou kunnen en durven afleggen want vele eischen zijn volstrekt niet onbillijk, maar- als e e r 1 ij k man mag ik de beden kingen, die men zien moet, niet verzwij gen. Ik moet de vraag stellen vanwaar moet de staat voor dit alles het geld balen Gij hebt het gehoorduit de zakken der belastingschuldigen. Ik heb het reeds gezegd sommige uitgaven zijn zeer noo dig, doch als men tegelijk vraagt en eischt de vermindering en de afschaffing van belastingen, dan zeg ik ronduitdat is on mogelijk. Als de Staat meer moet uit geven, dan moet hij ook meer belas ting heffen. Ik zou wel eens iemand willen zien, die zou kunnen betoogen, dat de Staat tegelijk ruim kan uitgeven zonder meer te ontvangen in den vorm van belasting. Wil men op kosten van den Staat iets tot stand brengen, dan stelle men niet afschaffing van belasting tot eisch, want dat gaat niet. 'tls misschien niet overbodig, hier met nadruk er aan te herinneren, nu een zeer belangrijke uitbreiding van het kiesrecht als aanstaande is te beschou wen. Weldra zal die wet bij de Tweede Kamer op nieuw in behandeling komen en zal de beslissing vallen en daarna zal de goedkeuring volgen moeten van de Eerste Kamer. Of dat kieswetvoorstel zal worden aangenomen, dat is nu nog onzeker, daaromtrent bestaat in de Lib. Partij groot verschil van gevoelen. Doch één punt is daarbij hoofdzaak en daarvoor is een groote meerderheid te vindenmen is bereid in den geest der grondwet tot zeer belangrijke uitbreiding over te gaan. Maar de trouw aan de grondwet eischtkenteekenen van ge schiktheid en maatschappelijken welstand. Nu stelt de Regeering o.a. voor, aan elk meerderjarig ingezeten het kiesrecht te verleenen, die minstens 3 maanden in het zelfde huis woont, of in het laatste jaar hoogstens eenmaal is verhuisd en de aan vraag zal kunnen schrijven. Dat wordt volgens het Wetsvoorstel geacht als kenteeken van maatsch. welstand en van geschiktheid. Sommigen kunnen dat nu eenmaal niet onderscheiden maar 't zij nu of later een belangrijke uitbreiding is aanstaan de. Nu hebben wij hooren verkondigen Het kiesrecht i s de sleutel der brood kast, der schatkist. Laat bet zoo zjjn. Maar dan vraag ik uwat baat het of men den sleutel heeft van de broodkast en er is geen brood in, van de schatkist en er is geen geld. Dan vind ik het bezit van dien sleutel niet eens zoo begeerlijkmen heeft er niet veel aan. Dit is zekerhet kiesrecht brengt geen geld in de schatkist. Dat kan alleen door heffing van belastin gen. Nu verwachte men van den Staat niet te veel, niet alles op eens, niet voor alles uitkomst, niet voor alles redding. Integendeel, ieder matige zijn eisch, be- tengele zijn verbeelding door het gezond verstand. Men bedenke toch, dat de nuttigste maatregel eerst na verloop van tijd een weldadigen invloed kan doen gelden. Geplante boomen geven eerst na jaren schaduw. Ook verwachtte men niet te uitsluitend hulp van den Staat. Dat zeg ik nu niet om te ontmoedigen is er 't een of ander te doen wat kan, dat zal dan gebeuren maar ik waarschuw tegen te stoute ver beelding, waarop nu eenmaal niet anders dan bittere teleurstelling volgt, 't Is noodig dat reeds dadelijk ieder voor zich doe, wat zijn hand vindt om te doen. Mc 1 j vt re zich, iu «igeu omgeving. 1 in overleg en vereeniging met allen, die ten goede willen meewerken, om het lot j van zijn naaste te verbeteren. En dit voeg ik er nog bij: die spoedig helpt, helpt dubbel. Na eenige pauze werd van de gelegen heid tot debat gebruik gemaakt. Os. Habbema van Noordscharwoude, verklaart den beer v. d Kaay met ge noegen gehoord te hebben, en lettende op de moeielijkheid van het heffen van belastingen, vraagt Spr. waarom de re geering geen belasting heft op het ka pitaal in de d o o d e hand. De heer Mr. Wv. d. Kaay erkent deze vraag als te zijn een zeer bslang- rijke. Doch zij is niet nieuw en ook nog onlangs bij de behandeling der Vermogens belasting ter sprake gebracht, toen is er ook op aangedrongen. Bij de Bedrijfsbelasting is daaraan reeds begin van uitvoering gegeven, door de stichtingen te belasten evenals het bedrijf van particulierenterwijl voor de stich tingen bovendien nog de voor haar na- deeligen bepaling is gemaakt dat zij geen rente mogen inbrengen. Zoo is bijv. het Trappistenbier zwaarder belast dan an der bier. De Min. van Financiën heeft echter opgemerkt dat totale treffing van het kapitaal in de doode hand, moet geschie den bij algemeene wet. Dat is nu een maal niet anders te doen. Het moet bij afzonderlijke wet, en als deze Min. blijft leven, dan komt die wet gewis; maar wat of ze opbrengen zal, dat zal inder daad niet meevallen. Die kwestie is onderzocht en het is gebleken, dat ook dienaangaande de ver beelding te stout was; de opbrengst was niet zoo groot. Ik weet wel, dat dit geen rede is om er van af te zien. Er komt nog iets bij 't is de groote vraag moeten oök belast worden de instellin gen van zuivere weldadigheid er zijn rijke liefdadige instellingen, maar ook arme. Is het nu goed, van alle instellingen belasting te heffen Of kan men onderscheid maken Nu kan men het wel doordrijven en alles over de brug laten komen, maar dan is er toch het bezwaar, dat het gebrek aan geld op de eene af andere manier zou moeten worden vergoed. Als de Di aconie niet langer in staat is te helpen, door gebrek aan geld, dan zullen öf de burgers of de staat moeten bijpassen. Zoo is het ook gesteld met de instel lingen voor onderwijs. Treft men de nuttige en weldadige instellingen, treft men het kapitaal in de doode hand, dan ligt de vrees voor de hand, dat men aan den anderen kant meer moet geven. Die belasting op kapita len in de doode hand zal niet alleen niet veel opbrengen, doch daarbij bestaat nog een bezwaar die belasting zal de instel lingen van liefdadigheid uitputten. Evenwel, het denkbeeld dier heffing is nu eenmaal levendig, men zal dus moe ten afwachten. Nog iets er is gedeeltelijk al een bij zondere heffing op zoogenaamd dood ka pitaal. Sedert '69 bestaat de belasting op giften in de doode hand. De schenkingen onder de levenden zijn nog vrij. Door den heer Berkhouwer wordt gevraagd, als er zoo noodig bezuinigd moet wor den, waarom de Staat dat dan niet doet Spr. had o.a. in Nieuw Lenen gelezen, dat er in Nederland maar even 109 generaals zijnis dat niet te veel De heer v. d. Kaaij betwijfelt het zeer of dat cijfer wel waar is. 't Is wel mo gelijk dat de heer B. dat gelezen heeft, doch Spr. (de hr. v. d. K.) leest ook Nieuw Leven maar nooit heeft hij dat daarin aangetroffen. Voor zoover Spr. het land overzien kan, wil hij wel be weren, dat het cijfer 109 te hoog is. Maar buiten dit om, weet Spr., dat het een algemeen bekend feit is dat er geen leger in Europa is, waarbij zoo weinig generaals zijn, als dit in Neder land het geval is, natuurlijk in verhou ding tot het aantal manschappen. De heer B. heeft met die vraag even wel een belangrijk punt aangeroerd. Het woord bezuiniging staat elk jaar als eerste post boven op de Staatsbe- grooting. Maar als men nagaat waarop bezuinigd moet of kan, dan blijkt dit, o zoo weinig te zijn; terwijl daartegen over een groot aantal posten staan, waarbij gezegd wordt, dat de Staat te schraal is en waarvoor men telkens meer en meer noodig heeftbijv. voor tractementen, pensioenen. De bezuiniging in de groote huishouding wordt wel be tracht het Nederlandsche volk is van nature burgerlijk, wij houden niet van groot-scheepsch, dat ligt in onze natuur. Doch de weinige bezuinigingen, welke mogelijk zijn, verdwijnen in 't niet bij de verboogingen der andere posten. Leger en vloot kosten veel, en als we den tijd mochten beleven, dat de be schaafde wereld verlost werd van den drukkenden last der gewapende vrede, dan zou dat zeker een tijd van verade ming voor ons zijn. De groote vraag is: kunnen wij dat alles doen, is het wel mogelijk Dat moet uitgaan van de groote mogendheden, en tot nog toe durven die niet. Integendeel. Wij zijn genoodzaakt daarvoor steeds meer uit te geven. Een blik op den toestand om ons heen, leert ons, dat wij moeten afwachten, wat onze groote buren zullen doen. De heer Kok Jr. vraagt, als de legers afgeschaft worden, waarheen men dan met al die soldaten moet. X. merkt op, dat als er nu in vredes tijd al geld te kort komt, men in oor logstijd zeker toch nog meer geld noo dig zal hebben, en waar moet dat dan van daar komen. De heer Kok Senior wijst op de te la ge raming der vermogensbelasting en vraagt of nu de minister zoo slecht heeft geraamd, dan wel of dat beteekent dat er zooveel rijke slechte menschen in ons land zijn Vorige Sprekers beantwoordende, ver klaart de heer v. d. Kaay te gelooven, dat in de toekomst de oorlogen zeer zeldzaam zullen worden. Die tijd moet komen. Dat leert ons de geschiedenis. Vroeger voerden eerst de gemeenten onder ling oorlog, later werden provinciën de oorlog-voerende partijen; die tijd is nu uit. En als wij er over nadenken, dan meenen wij het nu niet meer te kunnen begrijpen, dat zoo iets vroeger mogelijk was. Het is dus wel denkbaar dat de maatschappij in nog ruimeren kring tot kalmte komt en de tijd zal aanbreken waarin oorlogen haast ondenkbaar zullen zijn. Maar zoover zijn we nog lang niet. En waarheen wij met de soldaten moeten? Wel, die afschaffing van de legers zal niet in een dag plaats hebben. Dat zal geleidelijk gaanen even ge leidelijk zullen die menschen, die niet meer voor den krijgsdienst gerequireerd zullen worden, een plaats vinden in de maatschappij. Daardoor zal onvermijde lijk ook wel weer de armenzorg in om vang toenemen, doch daartegenover zal minder geld worden uitgegeven aan de- fensi. En we weten het, kanonnen, sche pen, kogels, kruit, vestingen - - dat alles is onvruchtbaar kapitaal, dat kost zeer veel, dat kan dan beter besteed worden. Zoolang evenwel onze buren tot aan de tanden gewapend staan, kunnen wij niet stil zitten en juist in vredestijd moet men zich gereed maken, men moet zor gen volkomen gereed te zijn. Dat de inkomstenbelasting te laag is geraamd bewijst alleen, dat de knap pe en geleerde menschen, die haar op nog 3 millioen meer schatten, zich in nog grootere mate vergisten en als nu pro fessoren en geleerde mannen zich ver gissen, dan is het zeker wel te vergeven dat een minister zich vergist. Of er dan zooveel rijke slechte ifaen- schen zijn Neen, Spr. gelooft, dat als er bij de aangifte voor de vermogensbelasting te laag is aangegeven, dat dan ter goeder trouw is geschied en dan zal dat een vol gend jaar wel verbeterd worden.Een feit is het, dat alle ambtenaren, met de vast stelling en controle dezer belasting be last, eenparig hebben verklaard, dat van de zijde van het volk met de meeste rondborstigheid en eerlijkheid aangifte is gedaan. Hierna sloot de Voorzitter, de heer Dr. ten Boschdeze bijeenkomst met een woord van dank aan den afgevaardigde, den heer Mr. v. d. Kaay, voor diens eerlijke en bevattelijke causerie; met een woord van dank aan de ook van buiten opgekomen belangstellenden. Snelpersdruk van J. Winkel te Schagen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 2