Novelle van Hermann Heiberg.
Ter Overdenking.
Bijvoegsel, behoorende bij de
Soliager Courant,
ZONDAG 22 APRIL 1894.
Iko. 2825.
Te Great Dunn #*w in bet
Engelsche graafschap Essei, wordt jaar
lijks een ham uitgereikt aau het echt
paar dat zal kunnen bewijzen, gedurende
een jaar en een dsg inde meest volmaak
te overeenstemming te hebben geleefd. I it
jaar waren et drie concurreerende paren
de echtelieden Andrews, Harrisou en Bar-
rah. In plechtigen optocht, begeleid door
tamboers en pijpers, trokken zij naar het
stadhuis, waar zij ten overslaan van eene
jury samengesteld nit ongehuwde mannen
eu 'vrouwen, een langdurig verboor onder
gingen. Baren en kennissen mochten ko
men vertellen, wat zij ten nadeele of ten
gunste van de paartjes wisteD.
De echtelieden Barrah kregen den prijs.
"Vóór hun die echter werd uitgereikt, wer
den zij, weder in plechtigen optocht ge
leid naar een veld buiten de stad. Daar
moesten zij geknield op twee puntige keien
de toespraken aauhooren van den predikant
en den voorzitter der feestcommissie, en
dan den eed van getrouwheid en geduld af
leggen.
Men kan veilig zeegen, dat hun ham niet
gemakkelijk verdiend was.
Hoe te vormeD?
Een ruwe edelsteen lag in het stof verbor
gen tusschen vele onedele steenen, jaren
lang. Menigeen liep over hem heen en
trapte hem zelfs met de voeten. Aldus
bleef zijn glans voor het oog der menschen
ODgezien en ongekend, want het schoone,
bemorst en bevuild, of ongevormd en be
dekt, heeft geen gelegenheid om zijn
schittering te openbaren. Eindelijk zag
hem een vriend der natuur, die dikwijls
op onderzoek uitging. „Maar zeide hij,
„gij, ondescLaafd kind der aarde, hoe leg
ik het aan, om u te vormen? Hoe ontneem
ik u het ruwe onhulsel, dat uw glans
verbergt?" Doch een oogenblik later sprak
een
was. in
in
om
Door een hond gered.
Donderdagmiddag sprong te Parijs
arme zwerver, die ten einde raad
de rivier de Seine. De man had
zijn plan te slagen, een zeer eenzaam
plekje uitgezocht, maar niet bespeurd, dat
zich op eenigen afstand een vrouw met een
prachtigeu New-foundlander hond bcnnd.
Toen Sultan een plons hoorde, spitste hij
de ooren en op een bevel van zijn mee
steres sprong hij in de rivier. Toeu begon
een eigenaardige worsteling tnsschen man
en dier, ma3t ten slotte bleef Sultan die
niet onbedreven Was in de kunst van men
schen—redding, de overwinnaar hij pakte
met zijn bek een deel der kleedig van
den drenkeling en zwom met hem
naar htt kloppen van hun h .rt, beiden j
gevoelend hoe van lieverlede, dierbare her
inneringen uit lang ven logen tij
den hun weder voor den geest kwa
men.
Op den lang-witten weg, waarop zij el
kander hadden ontmoet, lagen reeds hier
en daar de gele bladeren, aankondigend de
r.adrring van den herfst en daarginds, aan
de andere zijde der rivier baad'en zich
de roode daken en torenspitsen der stad in
zacht gouden zonnelicht. Een groole stilte
omgaf hen, alleen bij tusschenpoozen ver
broken door een "heldrren torenklokslag of
een verwijderd gillen van stoombooten. De
plaats wa»r zij zich bevonden, was dezelf
de gebleven niets om hen heen was ver-
naar den Oever. Deze was echter bijzonder j anderdhet was onder deze zelfde boo-
steil en nu wss goede raad dnor, maar men, dat zij elkander vroeger voor het
gelukkig kwam een schuitenvoeder toesnel- eerst hadden ontmoet en dat zij elkander
len, die den hond een handje hielp. De nu, na tien jaren van scheiding, weer-
drenkeling werd naar een hospitaal over- zagen
hij: „Hoe zou het edele anders dan door
bet edele zelf gevormd kunnen worden''"
En hij sleep den diamant met diamant-
stof. Nieuw leven. H.B.
Droevig geëindigde
trouwdag.
Zondag der vorige week, dus wordt uit
Stuhlweissenburg, in Hongarije, geschreven,
trad Maria Karloitz, het mooiste meisje
van Szarhegy, in 't huwelijk met den uit
verkorene haars harten, den weduwnaar
Sterver Schweiger. Na de kerkelijke plech
tigheid reed het jonge paar met de bruilofts
gasten huiswaarts. Er zaten acht personen
in het rijtuig. De koetsier, een boeren
knaap, Lodewijk Bargha geheeten, sloeg
geducht op de paarden los, zoodat deze
als razend voortholden. Reeds was men in
het dorp, toen het rijtuig tegen een groo-
ten steen aanstiet, een schok volgde en
een deel der personen werden uit het rij
tuig geslingerd, terwijl anderen er onder
kwamen te liggen. De schoone bruid viel
met het hoofd tegen een steen en was en
kele minuten later een lijk de bruidegom
kreeg hersenschudding en ook de overisren
werden meer of minder zwaar gekwetst.
De op zoo treurige wijze om het leven
gekomen schoone Maria werd enkele da
gen later onder algemeene belangstelling
grafwaarts gebracht. De koetsier, door
wiens schuld het ongeluk is veroorzaakt,
zal zich voor den rechter hebben te ver
antwoorden.
FEUILLETON.
gebracht.
De meesteres van SulLn, welk moedig
dier reeds vroeger menschen redde heeft nu
de premie gevraagd aan hei reddon van dren
kelingen verbonden. De schuitenvoeder is
hiertegen opgekomen en beweert dat hij
enkel en alleen recht op belooning heeft.
Sultan is de eenige die niets gevraagd
heeft.
Zijn rol is uitgespeeld.
Een van de brutaalste maar tevens van
de talentvolste oplichters werd dezer dagen
te Parijs gearresteerd. Het is de gewezen
advocaat Besozzi, nit Milaan, die in de j tren
1859 tot 1876 in Italië eene niet onbe-
teekende staatkundige rol wist te spelen en
als vleugeladjudant van Garibaldi alle veld
tochten had medegemaakt. Naar Milaan
teruggekeerd, wijdde hij zich uitsluitend
aan het minder eervolle vak van wissel—
vervalsching en bracht wissels tot een be
drag van een half millioen gulden in om
loop met de valsche handeekeniugen van
Caribaldi, diens vrouw en andere personen.
Door de politie voor deze oplichterij ver
volgd, slaagde hij er bijtijds in te ontko
men, en de justitie moest er zich mede
tevreden stellen om hem, bij verstafc tot
tienjaren tuchthuisstraf te veroordeelen.
Besozzi begaf zich naar Parijs, waar hij
verscheidene jaren als kok in een logement
aan de kost kwam. Hier leerde hij de Hon-
gaarsche taal, verdween eensklaps uit het
logement en duikte in een koffiehuis als
directeur van een Hongaarsche Zigeuner
muziekkapel, weder op. Daar zat hij op
eene verhooging, in Hongaarsche kleeder—
dracht, met zwart gemaakte snorren en
vertelde aan zijn gehoor dat hij de eenige
zoon was van den grooten Hongaar Joseph
BeDzecny, generaal intendant van den hof-
schouwburg te Weenen, en dat hij met zijn
vader ruzie had gekregen, omdat hij ge
weigerd had met de dochter van een schatrijk
edelman te trouwen. Eenigen tijd lang ging
het zaakje uitmuntend, tot toevallig een
detective uit Milaan in het lokaal kwam,
die den oplichter, niettegenstaande diens
Hongaarsch costuum en de geverfde snor
ren herkende en iu arrest liet Demen.
was
er
sedert
ge-
hadden ge-
lippen. Maar
het stilzwijgen
dat een woord
1 [oev eel
schied
In enkele oogenblikkeu herleefden zij
hun geheele verledenhet scheen hun,
als was het gisteren eerst, dat zij elkaar
voor de laatste maal
zien.
Vragen kwamen op hun
noch hij, noch zij durfde
verbreken, als vreesden zij,
hun schoonen droom vernietigen, hun zoe
te droombeeld wegvagen zou. Thans zagen
zij elkaar in de droefstarende oogeo, en
onbewust vatte hij haar hand, die hij zacht-
kens in de zijne drukte.
Maar plotseliug trad zij achteruit, blozend,
en eenvoudig mompelde zij
O mijnheer Johan... indien men ons
hier
zag
Zijt gij dat Jetje, hernam hij teeder,die
zoo tot mij spreekt moet ik u dan zoo we
derzien
Zij schudde meewarig het hoofd en poog
de te glimlachen.
Ach, antwoordde zij, de tijd heeft
sedert niet stilgestaan en met de jaren, die
voorbij gaan, wordt men ouder
Jetje
Het scheen als heihaalde hij dien naam
nogmaals, als badde hij in zijn hart een
weerklank gevonden en als ware die
naam alleen voldoende, geheel het dierbaar
verleden in hem terug te roepen, die schit
terende bladzijde uit het boek zijner jeugd,
onherroepelijk verscheurd, verstrooid naar
alle windstreken.
Hij zag zich weder met haar, hun eerste
ontmoeting: beiden waren zij zoo aange
daan, dat ze elkander niet konden zeggen
dat de eerste kus, dien zij elkander
11
Li
Verloren geluk.
Jetje
Johan
Zij hadden elkander terstond herkend,
zonder eenige weifeling, oudanks de lange
jaren die zij gescheiden w*ren geweest, se
dert het uur waarop zij elkaar vaarwel ge
zegd hadden; eenzelfde kreet was op het
zelfde oogenblik hun lippen ontsnapt en
plotseling waren zij tegenover elkander blij
ven staan, eenigszius in de war, luisterend
en
gaven, hun onwillekeurig de tranen in de
oogen deed springen. Hij herdacht die lan
ge wandelingen, toen zij hand in hand,
terwijl de krekels zongen in het gras, el
kander trouw zwoeren. Op een boom, daar
ginds, had hij eens met de punt van zijn mes,
hun beide nameu ingesneden, zoo diep, dat
men ze op dit ocgenblik ongetwijfeld nog
kon lezen. O wat waren dat heerlijke u-
ren geweest, die zij daar hadden doorge
bracht, verborgen onder het loover, des
avonds, als aan den grooten blauweu hemel
geheimzinnig de sterren fonkelden. Niets
bestond daar buiten hen; en vaak, zeer
vaak, droomden zij, dat zij zoo mochten
sterven, op hetzelfde oogenblik, hand in
hand, voor eeuwig bijeen op het blanke
kerkhof, slapend onder rozen, oneindig ge
lukkig.
Men ging haar na, want het geheim
hunner liefde was ondanks hen zeiven
reeds bekend geworden. Jetje was arm,
en men droomde voor haar van een rijk
huwelijk. Men begon zelfs bedenkelijk hit
hoofd te schudden over die verhouding,
waarover men eerst geglimlacht had.
Langzamerhand moest hij er aan gaan
denken zith een positie te veroveren, en
geraden door de een, aangezet door den
der en op zijn beuri medegesleept door
droomen van fortuin en aanzien, iniste hij
den moed allts te trotseeren lafhartig of
ferde hij haar op, haar, het arme kind, dat,
toen hij haar zijn vertrek aankondigde,
niet eens eeu verwijt rund, en door haar
tranen heen nog poogde te glimlachen, ter
wijl zij hem toewenschte, dat hij op zijn
weg mocht vinden het gtluk dat bij ver
diende en dat zij hem zoa hebben gekocht
al was het nut haar leven. Haar droom
was te schoon geweestZij wist, dat hij
toch nooit werkelijkheid zou worden, en
dat er een dag komen zou, waatop hij
wreedaardig verstoord zou worden.
Dien dag was gekomen, haar bereid vin
dend. Slechts de herinnering aan hun ver
vlogen liefde zou zij bewaren, baar hart zou
hem volgen door het leven heen, en iedere
vreugde, hem in de toekomst bereid, zou
haar zoet zijn.
En zij hadden zich gescheiden.
Den volgenden dag was hij weg, ver van
haar, als met geweld weggerukt, geworpen
in het woelige leven, medegevoerd door den
strijd van iederen dsg, die hem niet ver
gunde om te zien. De jaren waren vocr-
hijgigaan, hij had zich laten leiden door
de omstandigheden, recht op het doel af
gaand, dat hij zich voor oogen had ge
steld, doodwanend voor altijd de herinne
ring aan het verleden, bij iederen stap
voorwaarts, een zijner mooie illu9sic» ver
liezend en gevoelend dat hij oud werd,
terwijl neg een enkel grijs haartje was te
zien. Eens slechts had hij de oude stad
wedergezien, waar hij zijn jeugd had
doorgebrachthij had er zich zoo eenzaam,
zoo bedroefd gevoeld, dat hij onmiddellijk
was heengegaan. Bovendien, had hij tijd
op den voorgeschreven weg stil te staan
Moest hij niet altijd eu altijd rusteloos
voorwaarts Toen was hij gehuwd, zónder
te beminnen, als altijd gehoorzamende aan
de omstandigheden. En thans, rijk, hoog
in aanzien, door allen benijd, was hij
gelukkig-
Plotseling leefde in hem onwederstaan-
baar hel verlangen op, enkele dagen te
herleven het leven van voorheenvoor
eenige oogenblikken althans te ontsnap
pen aan de verveling en de matheid, die
hem dreigde te overmeesteren. En de dag
waarop hij was gekomen, dwalend langs
velden en wegen, zoekend naar oude her
inneringen, had hij geheel zijn jengd we
der op zien doemen voor zich en waar
om het niet bekend? ook zijn eenige
vreugd 1
II
haar in de rede wilde val-
op levendiger toon
ver-
2
Daar Mönkedorf zich ter wille van bet
lieve geld, vele harde waarheden had laten
gezeggen, wilde bij voor zijne onderdanig
heid ten minste beloond worden. Zoo rekende
hij in stilte zijn schulden bijeen eu zette
daarboven nog een aanmerkelijk bedrag en
zeide toen
„Zevenduizend Mark tante."
„Zevenduizend Mark?"
De oude dame schrok hiervan waarlijk terug.
Zij bad hoogsteus op het zevende gedeelte
gerekend en daarvan had zij misschien
de helft willen geven; maar dat ook eerst
aan het begin van het kwartaal.
„Daaraan is in het geheel geen helpen
meer, Eduard," antwoordde zij vast. „Het
is nu -
„Gij meent, tante," vroeg Mönkedorf aar
zelend.
Hij hoopte ten tenminste op de helft, maar
om tot een goed resultaat te komen moest
hjj eerst hooren, wat zij eigenlijk wel van de
zaak dacht.
„Ik bedoel, dat uwe kinderen mede een
schuldbekentenis onderteekenen ik bedoel,
dat zij zich ook als schnldenaars zullen
beschouwen en dat er regelmatig zal afbe
taald worden dan zal ik misschien een
deel
Wat beteekende dat nu Mönkedorf ver
trouwde zijn eigen ooren nietAh nu
schoot hem iets te binnen. De som zou ze
ker later van Hertba's en zijn zoon's erf
deel worden afgetrokken. Dat Hertha een
aanzienlijk erfdeel zou krijgeD, had
de eude dame reeds voor jaren be
loofd.
„Hertha? Hertha? Zij heeft in het ge
heel niets, tante. En de iongen Och lieve
hemel!»
„Maar zij kunnen eenmaal iets krijgen.
Hertha kan trouwen Haar man kan geld
thebben. Gij zelf kunt er bovenop komen en
u uwe schuldeiachers herinneren Gij wilt
och zekir g^en geschenken ontvangen, om
ze nooit terug te betalen? Vroeger zeidet gij
het tenminste wel eens, zonder het
eveuwel ooit gedaan te hebben, E-
duard."
Nu fronste de man de wenkbrauwen.
Wat moest, wat kon hij op dit alles ant
woorden. Hij had zich danig misre
kend.
Hij had er in het geheel geen lust in, de
rijke tante iets terug te betalen, noch zijn
kinderen te verbinden. Zij echter, de oude
tante, had hem op de proef willen stellen.
Zij wenschte zijn hart te doorgronden. Licht
zinnigheid kon zg vergeven. Dat was e»n
gebrek evenals anderen. Maar lichtzinnigheid
met berekening vond zij afschuwehik.
Van zgn antwooord hing nu alles af. Na
kort beraad zeide Edaard Mönkedorf:
„Kan het niet, dat ik u een hypotheek
op mijn huis geef, tante Wanneer gij zeker
heid wenschtet, was dat wel geschik."
„Uw huis is overbelast, Eduard! Dat is
iets onmogelijks."
„Ja, dan weet ik het werkelgk niet."
„Waarom wilt gg uwe kinderen de schuld
bekentenis niet laten onderschreven
„Ik wil wel, tante. Ik zie daar niets anders
in dan een nutteloozen vorm. Hoe lang een
jurist studeeren moet, en wachten moet op
een goede betrekking, weten wg toch allen.
En Hertha? Trouwen? Wie trouwt er nu
nog met een arm meisje
Eduard zweeg. Hij hoopte dat de oude nu
wellicht een woordje zou spreken betreffende
de erfenis.
Maar zij sprak er niet over; wel riep zij nit:
„Ja, anders kan het onmogelgk gaan. Weet
dan dat ik niet meer over mijn vermogen
naar willekeur kan disponeeren. Ik heb mgn
nalatenschap reeds geregeld en kan daar niets
meer aan veranderen. Ik kan over een dns-
danige som niet beschikken. Ik kan mgn
kapitaal niet aanspreken; slechts met mgne
inkomsten, met mgn renten kaD ik n helpen."
Deze woerden maakten een verpletterenden
indruk op Eduard Mönkedorfzooveel te
meer, daar zg met een ernst sprak, welke geen
twijfel aan de waarheid toeliet.
Dus zg er'den niets; niets kreeg hg van
haar, dan hij haar afgebedeld had; dat was
in den loop der jaren ongeveer dertig duizend
Mark geworden. Het overige het was om
woedend te worden was voor nuttige
inrichtingen en voor Marie Langbehn, die
stille feemelaarster.
Thans blikte hij haar in de oogen. Hij
vond haar helderen blik en baar fijn be
sneden gelaat weder. Een weinig bleeker,
een weinig droefgeestiger, zag zij er nit
in haar poveren japon en haar minder
bevallig dan vroeger opgemaakte haar
tooi.
Gij vindt mij veranderd, niet waai
hernam zij, nog eenmaal het stilzwijgen
verbrekend, dat haar drukte.
Neen, antwoorde hij, want ik zie u,
zooals ik u altijd gekend heb en be
mind
Zij bloosde.
Oging zij voort, terwijl zij
beproefde te glimlachen, de tijd
der dwaasheden is voorbij wij zijn oud
uu
En toen hij
len, ging zij
der
Ik weet, wat gij geworden fijt. Als
men over u sprak, luisterde ik en als ik
alleen was, riep ik alles weder in mijn
geheugen terug, wat ik gehoord had. Eens
zijt gij gekomen van verre heb ik u gezien;
ik heb n gevolgd, maar ge hebt mij niet
herkend. Uw droomen van voorheen zijn
werkelijkheid gij waart gelukkig!
Gelukkig, mompelde Johan. Gelukkig!
Helaasarm kind
Dan vernam ik uw huwelijk, hernam
zij; meu zeide, dal zij, die gij huwdet,
rijk was en schoon, zeer schoon zelfs en
ik wenschte dat ze u het gelnk mocht
schenken, dat gij verdient.
Lang staarde hij haar «an.
En gij betreurdet niets? vroeg hij,
terwijl hij haar hand greep.
Zij deed een stap achterwaarts.
Wat hadden wij te betreuren ant
woordde zij eenvoudig: waren wij niet
reeds gescheiden
Maar hij was haar nog meer genaderd,
en zoekeed, fluisterde hij haar in 't oor
Dos gij hebt mij niet beschuldigd
Gij hebt dus nooit eenig verwijt, eenige
klacht over nw lippen doen komen Maar
gij herinnerdet u toch het verleden. Het
tegendeel is onmogelijk. Hier hier op
deze zelfde plaats hebben wij elkaar
het eerst onze liefde bekend.GelukkigI
maar ik ben niet gelnkkig, want mij ont
breekt, dat, wat de tranen droogt en de
vreugde zoet maakt... Ach Jetje, indien
gij wist I
Maar hij hield op. Droef schudde zij
het hoofd. En heen was de bekoring.
Waarom nog getracht zich te bedriegen:
waren zij niet onherroepelijk gescheiden
De jaren waren voorbijgegaan, en zij waren
niet zonder uitwerking gebleven op hun
hart, evenmin als op hun gelaat. Jetje en
Johan van ouder, waren niet meer die
van heden, en hun idealen van voorheen
waren vervlogen, zooals de laatste gele
bladeren door den herfswind worden weg
gevaagd. Zij zagen elkander niet weer,
zooals zij van elkander afscheid namen.
Wat geschied is, kan niet weder onge
daan gemaakt worden. Yan het gelnk, dat
men zich misschien heeft laten ontsnappen,
rest alleen het bezwaar. Het keert nooit
weder.
III.
De zon ging onder nu, roodkleurend
den hemel. In de verte klonken vroolijk
gezang van de schepelingen en verwijderd
klokgelui. Dan was alles weer stil. Beiden
zagen zij elkander aan, niet in staat iet»
te zeggen, Zij bood hem de hand; hij
greep die en drukte ze zachtkens in de zij
ne:
Achindien men wistherbaal-
hij nogmaals als sprak hij tot zichzelven.
Zjj antwoordde niet; dan een besluit ne
mend, zeide hij
Dag Jetje, vaarwel!
Vaarwel Johan I
En zij scheidden. Zonder om te zien ging
hij heen. Zijn jeugd was dood, zijn vreugd
vervlogen. Dat was verloren geluk, dat was
het leven!
Letterkundig Bijv.R.Nbld.
Dus was het zaak nog te redden wat te
redden was.
„Ik moet geld hebbeu, ik moet het heb
ben, tante. Ik sta voor mijn ondergang. Ik
bid u, geef mg dan maar een gedeelte. Ik
zal u er mijn leven lang voor danken. Gg
hebt het toch in uwe hand, nw eigen tes
tament te veranderen vergeef mij, dat ik
het u zeggen moet, maar ik weet niet, waar
heen ik mg moet wendeD, wanneer gg mg
in den steek laat.'
„Ik zal nog eens nadenken, hoeveel en
op welk een wijze ik het n zal kunnen
verschaffen, Eduard, en u dan schrijven.
Laat ons voor heden hot gesprek als geëin
digd beschouwen," brak de onde dame het
gesprek af. „Morgen zult gij bericht hier
omtrent hebben. Ik zal doen wat ik kan en
mag. Vergeet echter niet, dat er reeds groo-
te posten in mgn boek op uw naam
staan."
Doris Waterkant had maar ten deele haar
doel bereikt. Zg wilde de waarde of onwaar
de harer bloedverwanten in zijn geheel leeven
kennen.
Zij schreef daarom ook den volgenden dag
aan Eduard als volgt
„Waarde EduardIk zal n nog eenmaal,
en voor de laatste maal, vijfduizend Mark
leenen, waarvoor gij mij bypothoek op nw
pand zult geven. Of gg voor dit kapitaal
en voor al het u vroeger geleegde renten
wilt betalen, wordt u overgelaten. Maar houdt
dit voor oogen:
„Dat mgn hulp hiermede eindigt en voor
altijd geëindigd is. ledero verdere aanvra
gen om hulp moet ik weigeren en ik zal mg
op dit scbrgven beroepen.
„Wees niet toornig op Doris Waterkant
die ook anderen te gedenken heeft die
het evenzeer verdienen groet hartelgk
de uwen, die ik eerdaags zal komen bezoe
ken."
Na dit voorval is een jaar verloopen. Do
ris Waterkant leeft evenals vroeger nog in
haar mooi huis met trotschen govel, waar zij
nog altijd goedig en deelnemend haar ouden
halfblinden hond en haren vogel verzorgt, en
hare vrienden en bekend°n even hartelijk
ontvangt. Blechts iets is anders geworden.
Nooit te vergeten.
Wanneer de graankorrel, die daar sluim'
mert onder de zwarte aardkluiten eens wist
meer hadden te wachten, vermeden zij bet huis
dat zg vroeger dan alleen betraden, wan
neer zij er wezen moesten. Zij konden geen
goede lessen verdragen en dan ontvangene
goedheid, drukt zwaar!
Den vriend die hem geld gegeven heelt,
gaat de doorbrenger aDgstig nit den weg.
Krygt hij geen leelijke woorden en haat als
dank, dan mag bij van geluk spreken. De
meeste menschen zijn nit dit slechte deeg
gekneed. Dat ondervond ook de oude Doris,
slechts baar geld gold de vriendelijkheid en
bereidwilligheid der Mönkedorfs. Daar er
niet» meer te halen was, ontweken deze het
huis van de onde Doris Waterkant.
Toch liet tante Doris haar kwade indruk
ken niet merken. Vroeger had zg ben ver-
wij ten gedaan, omdat zg iets met hen had
opgehad; na onthield zg zich, om ook maar
eenige afkeuring te doen blijken. Zij had
gedaan, alsof zij die plotseling afgebroken
bezoeken niet bad gemerkt, en z.j had bij het
plotseling sterven der weduwe Langbehn,
dier dochter in hnis genomen. Iedereen had
hierover den mond vol. Maria werd aange
zien voer de erfgename van millioeoen en
om Maria drong zich evenzeer een schaar
personen die iets verwachten, als om
de onde Doris zelve.
Plotseling verschenen wederom de Möken-
dorfs.Toen tante Doris wederom jarig was, ver
schenen zg gezamenlijk en ditmaal tante
Doris kon bijna een verachtelijk lachje niet
verbergen overhandigde Hertha haar twee
eigen gemaakte geborduurde kleedjes. Maar
daar tante den vorigen dag juist zulk een kleed
je in een winkel had zien liggen, ging zij
na den volgenden morgen daar heen, en kwam
zg te weten, wat zg weten wilde.
Maar nog een ander voorval gaf tante
Doris veel te denken en deze gedachte ver
anderde hare plannen en beschikkingen zeer,
ja het bracht haar een besluit tot uitvoering.
Toen zij veertien dagen na haar verjaar
dag, op oen middag door de straten dren
telde, nadat zg bezoeken had afgelegd en
inkcopen had gedaan, en weder naar hnis
wilde gaan, trad toevallig Hertha Mönkedorf
in een zeer elegant toilet uit een winkel en
liep zonder Doris Waterkant te bemerken
deze tegemoet.
Dan eeu begro ting.staan bljjven en praten.
De Mönkedorfs laten zich er niet meer zien. Tante Doris was geheel de oudehare oogen
De verwachting der oude beeft zich ver-
j vuld. Daar zij geloofden, dat gij niets
blikten vroolyk rond, en over baar geheele
wezen lag iets goedhartigs verspreid. Op dit
oogenblik kwamen eenige personen de straat
af, eenige officieren met hunne vrouwen, die
altijd, dit wist Hertha, er zeer sterk op let
ten, met wie hunne kennissen omgingen
En nu stond zg hier juist in vertrouwe
lijk gesprek met de gebochelde dwergin, een
uitwijken was onmogelijk, toen taDte Doris
een beweging maakte om voort te gaan en
zeide
„Gaat ge mede lief kind En wilt ge dan
zoo vriendelyk zgn, mij uw arm te geven?
Ik ben werkelijk vermoeid."
Ook dat nogZij met dat creatnar arm
in arm door de geheele stad wandelen.
Maar Hertha vond gelukkig een uitweg.
Driftig sprekend en tegelijk een groote te
leurstelling aan den dag leggend zeide zg
„Ik ben bij Hastels genoodigd. Zij wonen
juist hier. Maar natunrlyk wanneer gij wenscht
tante
„Neen, neen, laat ik n niet storen Uwe
zaken gaan natuurlijk voor 1" viel tante Do
ris haar in de rede en greep tot afscheid, de
rechterhand van Hertha.
Zij hield die vast, tot Hertha's groot ver
driet, net zoo lang totdat de potentaten voor
bij gingen en beleefd groeten. Dan echter
gingen zij van elkander. Hertha wipte het
aaageduide gebouw binnen en de onde stapte
dwars over de straat. Ook zg trad op een
wiokel toe, zij ging er evenwel niet binnen
maar keek naar de overzijde wat of er ge
schieden zon.
En wat zij verwachte, gebeurde. Weinig
oogenblikken later kwam Hertha weder te
voorschyn, keek vorschend rond, en trok een
tevreden gelaat, toen zij de oude niet meer
zag en verdween.
De onde echter riep een rijtuig aan en
liet zich naar huis brengen. Weinig tijd
later was zg daar, steeg met behulp van
Andreas uit, hoorde, dat Maria in den tnin
was, liet baar echter niet roepen, trok zich
terug en maakte aanteekeningen in baar
dagboek. Nadat dit gebeurd was, ging zij
met een even kalm gelaat als te voren naar
de baar wachtende Maria.
„De thee reeds klaar, lieve kind Ei, dat
is goedIk ben recht dorstig en verlang
naar het avondeten. Geef mij je arm Ik
ben heden werkelijk moe.'
Met liefdevolle behoedzaamheid deed Maria
wat baar gevraagd geworden was en bracht
tauto Doris naar de kamer. Mite— Male
wachtte reeds en liep haar op zijn oude
beenen blaffende te gemoet
WORDT VERVOLGD.