Novelle van Hermann Heiberg. Ter Overdenking. Bijvoegsel, behoorende bij de Soliager Courant, ZONDAG 22 APRIL 1894. Iko. 2825. Te Great Dunn #*w in bet Engelsche graafschap Essei, wordt jaar lijks een ham uitgereikt aau het echt paar dat zal kunnen bewijzen, gedurende een jaar en een dsg inde meest volmaak te overeenstemming te hebben geleefd. I it jaar waren et drie concurreerende paren de echtelieden Andrews, Harrisou en Bar- rah. In plechtigen optocht, begeleid door tamboers en pijpers, trokken zij naar het stadhuis, waar zij ten overslaan van eene jury samengesteld nit ongehuwde mannen eu 'vrouwen, een langdurig verboor onder gingen. Baren en kennissen mochten ko men vertellen, wat zij ten nadeele of ten gunste van de paartjes wisteD. De echtelieden Barrah kregen den prijs. "Vóór hun die echter werd uitgereikt, wer den zij, weder in plechtigen optocht ge leid naar een veld buiten de stad. Daar moesten zij geknield op twee puntige keien de toespraken aauhooren van den predikant en den voorzitter der feestcommissie, en dan den eed van getrouwheid en geduld af leggen. Men kan veilig zeegen, dat hun ham niet gemakkelijk verdiend was. Hoe te vormeD? Een ruwe edelsteen lag in het stof verbor gen tusschen vele onedele steenen, jaren lang. Menigeen liep over hem heen en trapte hem zelfs met de voeten. Aldus bleef zijn glans voor het oog der menschen ODgezien en ongekend, want het schoone, bemorst en bevuild, of ongevormd en be dekt, heeft geen gelegenheid om zijn schittering te openbaren. Eindelijk zag hem een vriend der natuur, die dikwijls op onderzoek uitging. „Maar zeide hij, „gij, ondescLaafd kind der aarde, hoe leg ik het aan, om u te vormen? Hoe ontneem ik u het ruwe onhulsel, dat uw glans verbergt?" Doch een oogenblik later sprak een was. in in om Door een hond gered. Donderdagmiddag sprong te Parijs arme zwerver, die ten einde raad de rivier de Seine. De man had zijn plan te slagen, een zeer eenzaam plekje uitgezocht, maar niet bespeurd, dat zich op eenigen afstand een vrouw met een prachtigeu New-foundlander hond bcnnd. Toen Sultan een plons hoorde, spitste hij de ooren en op een bevel van zijn mee steres sprong hij in de rivier. Toeu begon een eigenaardige worsteling tnsschen man en dier, ma3t ten slotte bleef Sultan die niet onbedreven Was in de kunst van men schen—redding, de overwinnaar hij pakte met zijn bek een deel der kleedig van den drenkeling en zwom met hem naar htt kloppen van hun h .rt, beiden j gevoelend hoe van lieverlede, dierbare her inneringen uit lang ven logen tij den hun weder voor den geest kwa men. Op den lang-witten weg, waarop zij el kander hadden ontmoet, lagen reeds hier en daar de gele bladeren, aankondigend de r.adrring van den herfst en daarginds, aan de andere zijde der rivier baad'en zich de roode daken en torenspitsen der stad in zacht gouden zonnelicht. Een groole stilte omgaf hen, alleen bij tusschenpoozen ver broken door een "heldrren torenklokslag of een verwijderd gillen van stoombooten. De plaats wa»r zij zich bevonden, was dezelf de gebleven niets om hen heen was ver- naar den Oever. Deze was echter bijzonder j anderdhet was onder deze zelfde boo- steil en nu wss goede raad dnor, maar men, dat zij elkander vroeger voor het gelukkig kwam een schuitenvoeder toesnel- eerst hadden ontmoet en dat zij elkander len, die den hond een handje hielp. De nu, na tien jaren van scheiding, weer- drenkeling werd naar een hospitaal over- zagen hij: „Hoe zou het edele anders dan door bet edele zelf gevormd kunnen worden''" En hij sleep den diamant met diamant- stof. Nieuw leven. H.B. Droevig geëindigde trouwdag. Zondag der vorige week, dus wordt uit Stuhlweissenburg, in Hongarije, geschreven, trad Maria Karloitz, het mooiste meisje van Szarhegy, in 't huwelijk met den uit verkorene haars harten, den weduwnaar Sterver Schweiger. Na de kerkelijke plech tigheid reed het jonge paar met de bruilofts gasten huiswaarts. Er zaten acht personen in het rijtuig. De koetsier, een boeren knaap, Lodewijk Bargha geheeten, sloeg geducht op de paarden los, zoodat deze als razend voortholden. Reeds was men in het dorp, toen het rijtuig tegen een groo- ten steen aanstiet, een schok volgde en een deel der personen werden uit het rij tuig geslingerd, terwijl anderen er onder kwamen te liggen. De schoone bruid viel met het hoofd tegen een steen en was en kele minuten later een lijk de bruidegom kreeg hersenschudding en ook de overisren werden meer of minder zwaar gekwetst. De op zoo treurige wijze om het leven gekomen schoone Maria werd enkele da gen later onder algemeene belangstelling grafwaarts gebracht. De koetsier, door wiens schuld het ongeluk is veroorzaakt, zal zich voor den rechter hebben te ver antwoorden. FEUILLETON. gebracht. De meesteres van SulLn, welk moedig dier reeds vroeger menschen redde heeft nu de premie gevraagd aan hei reddon van dren kelingen verbonden. De schuitenvoeder is hiertegen opgekomen en beweert dat hij enkel en alleen recht op belooning heeft. Sultan is de eenige die niets gevraagd heeft. Zijn rol is uitgespeeld. Een van de brutaalste maar tevens van de talentvolste oplichters werd dezer dagen te Parijs gearresteerd. Het is de gewezen advocaat Besozzi, nit Milaan, die in de j tren 1859 tot 1876 in Italië eene niet onbe- teekende staatkundige rol wist te spelen en als vleugeladjudant van Garibaldi alle veld tochten had medegemaakt. Naar Milaan teruggekeerd, wijdde hij zich uitsluitend aan het minder eervolle vak van wissel— vervalsching en bracht wissels tot een be drag van een half millioen gulden in om loop met de valsche handeekeniugen van Caribaldi, diens vrouw en andere personen. Door de politie voor deze oplichterij ver volgd, slaagde hij er bijtijds in te ontko men, en de justitie moest er zich mede tevreden stellen om hem, bij verstafc tot tienjaren tuchthuisstraf te veroordeelen. Besozzi begaf zich naar Parijs, waar hij verscheidene jaren als kok in een logement aan de kost kwam. Hier leerde hij de Hon- gaarsche taal, verdween eensklaps uit het logement en duikte in een koffiehuis als directeur van een Hongaarsche Zigeuner muziekkapel, weder op. Daar zat hij op eene verhooging, in Hongaarsche kleeder— dracht, met zwart gemaakte snorren en vertelde aan zijn gehoor dat hij de eenige zoon was van den grooten Hongaar Joseph BeDzecny, generaal intendant van den hof- schouwburg te Weenen, en dat hij met zijn vader ruzie had gekregen, omdat hij ge weigerd had met de dochter van een schatrijk edelman te trouwen. Eenigen tijd lang ging het zaakje uitmuntend, tot toevallig een detective uit Milaan in het lokaal kwam, die den oplichter, niettegenstaande diens Hongaarsch costuum en de geverfde snor ren herkende en iu arrest liet Demen. was er sedert ge- hadden ge- lippen. Maar het stilzwijgen dat een woord 1 [oev eel schied In enkele oogenblikkeu herleefden zij hun geheele verledenhet scheen hun, als was het gisteren eerst, dat zij elkaar voor de laatste maal zien. Vragen kwamen op hun noch hij, noch zij durfde verbreken, als vreesden zij, hun schoonen droom vernietigen, hun zoe te droombeeld wegvagen zou. Thans zagen zij elkaar in de droefstarende oogeo, en onbewust vatte hij haar hand, die hij zacht- kens in de zijne drukte. Maar plotseliug trad zij achteruit, blozend, en eenvoudig mompelde zij O mijnheer Johan... indien men ons hier zag Zijt gij dat Jetje, hernam hij teeder,die zoo tot mij spreekt moet ik u dan zoo we derzien Zij schudde meewarig het hoofd en poog de te glimlachen. Ach, antwoordde zij, de tijd heeft sedert niet stilgestaan en met de jaren, die voorbij gaan, wordt men ouder Jetje Het scheen als heihaalde hij dien naam nogmaals, als badde hij in zijn hart een weerklank gevonden en als ware die naam alleen voldoende, geheel het dierbaar verleden in hem terug te roepen, die schit terende bladzijde uit het boek zijner jeugd, onherroepelijk verscheurd, verstrooid naar alle windstreken. Hij zag zich weder met haar, hun eerste ontmoeting: beiden waren zij zoo aange daan, dat ze elkander niet konden zeggen dat de eerste kus, dien zij elkander 11 Li Verloren geluk. Jetje Johan Zij hadden elkander terstond herkend, zonder eenige weifeling, oudanks de lange jaren die zij gescheiden w*ren geweest, se dert het uur waarop zij elkaar vaarwel ge zegd hadden; eenzelfde kreet was op het zelfde oogenblik hun lippen ontsnapt en plotseling waren zij tegenover elkander blij ven staan, eenigszius in de war, luisterend en gaven, hun onwillekeurig de tranen in de oogen deed springen. Hij herdacht die lan ge wandelingen, toen zij hand in hand, terwijl de krekels zongen in het gras, el kander trouw zwoeren. Op een boom, daar ginds, had hij eens met de punt van zijn mes, hun beide nameu ingesneden, zoo diep, dat men ze op dit ocgenblik ongetwijfeld nog kon lezen. O wat waren dat heerlijke u- ren geweest, die zij daar hadden doorge bracht, verborgen onder het loover, des avonds, als aan den grooten blauweu hemel geheimzinnig de sterren fonkelden. Niets bestond daar buiten hen; en vaak, zeer vaak, droomden zij, dat zij zoo mochten sterven, op hetzelfde oogenblik, hand in hand, voor eeuwig bijeen op het blanke kerkhof, slapend onder rozen, oneindig ge lukkig. Men ging haar na, want het geheim hunner liefde was ondanks hen zeiven reeds bekend geworden. Jetje was arm, en men droomde voor haar van een rijk huwelijk. Men begon zelfs bedenkelijk hit hoofd te schudden over die verhouding, waarover men eerst geglimlacht had. Langzamerhand moest hij er aan gaan denken zith een positie te veroveren, en geraden door de een, aangezet door den der en op zijn beuri medegesleept door droomen van fortuin en aanzien, iniste hij den moed allts te trotseeren lafhartig of ferde hij haar op, haar, het arme kind, dat, toen hij haar zijn vertrek aankondigde, niet eens eeu verwijt rund, en door haar tranen heen nog poogde te glimlachen, ter wijl zij hem toewenschte, dat hij op zijn weg mocht vinden het gtluk dat bij ver diende en dat zij hem zoa hebben gekocht al was het nut haar leven. Haar droom was te schoon geweestZij wist, dat hij toch nooit werkelijkheid zou worden, en dat er een dag komen zou, waatop hij wreedaardig verstoord zou worden. Dien dag was gekomen, haar bereid vin dend. Slechts de herinnering aan hun ver vlogen liefde zou zij bewaren, baar hart zou hem volgen door het leven heen, en iedere vreugde, hem in de toekomst bereid, zou haar zoet zijn. En zij hadden zich gescheiden. Den volgenden dag was hij weg, ver van haar, als met geweld weggerukt, geworpen in het woelige leven, medegevoerd door den strijd van iederen dsg, die hem niet ver gunde om te zien. De jaren waren vocr- hijgigaan, hij had zich laten leiden door de omstandigheden, recht op het doel af gaand, dat hij zich voor oogen had ge steld, doodwanend voor altijd de herinne ring aan het verleden, bij iederen stap voorwaarts, een zijner mooie illu9sic» ver liezend en gevoelend dat hij oud werd, terwijl neg een enkel grijs haartje was te zien. Eens slechts had hij de oude stad wedergezien, waar hij zijn jeugd had doorgebrachthij had er zich zoo eenzaam, zoo bedroefd gevoeld, dat hij onmiddellijk was heengegaan. Bovendien, had hij tijd op den voorgeschreven weg stil te staan Moest hij niet altijd eu altijd rusteloos voorwaarts Toen was hij gehuwd, zónder te beminnen, als altijd gehoorzamende aan de omstandigheden. En thans, rijk, hoog in aanzien, door allen benijd, was hij gelukkig- Plotseling leefde in hem onwederstaan- baar hel verlangen op, enkele dagen te herleven het leven van voorheenvoor eenige oogenblikken althans te ontsnap pen aan de verveling en de matheid, die hem dreigde te overmeesteren. En de dag waarop hij was gekomen, dwalend langs velden en wegen, zoekend naar oude her inneringen, had hij geheel zijn jengd we der op zien doemen voor zich en waar om het niet bekend? ook zijn eenige vreugd 1 II haar in de rede wilde val- op levendiger toon ver- 2 Daar Mönkedorf zich ter wille van bet lieve geld, vele harde waarheden had laten gezeggen, wilde bij voor zijne onderdanig heid ten minste beloond worden. Zoo rekende hij in stilte zijn schulden bijeen eu zette daarboven nog een aanmerkelijk bedrag en zeide toen „Zevenduizend Mark tante." „Zevenduizend Mark?" De oude dame schrok hiervan waarlijk terug. Zij bad hoogsteus op het zevende gedeelte gerekend en daarvan had zij misschien de helft willen geven; maar dat ook eerst aan het begin van het kwartaal. „Daaraan is in het geheel geen helpen meer, Eduard," antwoordde zij vast. „Het is nu - „Gij meent, tante," vroeg Mönkedorf aar zelend. Hij hoopte ten tenminste op de helft, maar om tot een goed resultaat te komen moest hjj eerst hooren, wat zij eigenlijk wel van de zaak dacht. „Ik bedoel, dat uwe kinderen mede een schuldbekentenis onderteekenen ik bedoel, dat zij zich ook als schnldenaars zullen beschouwen en dat er regelmatig zal afbe taald worden dan zal ik misschien een deel Wat beteekende dat nu Mönkedorf ver trouwde zijn eigen ooren nietAh nu schoot hem iets te binnen. De som zou ze ker later van Hertba's en zijn zoon's erf deel worden afgetrokken. Dat Hertha een aanzienlijk erfdeel zou krijgeD, had de eude dame reeds voor jaren be loofd. „Hertha? Hertha? Zij heeft in het ge heel niets, tante. En de iongen Och lieve hemel!» „Maar zij kunnen eenmaal iets krijgen. Hertha kan trouwen Haar man kan geld thebben. Gij zelf kunt er bovenop komen en u uwe schuldeiachers herinneren Gij wilt och zekir g^en geschenken ontvangen, om ze nooit terug te betalen? Vroeger zeidet gij het tenminste wel eens, zonder het eveuwel ooit gedaan te hebben, E- duard." Nu fronste de man de wenkbrauwen. Wat moest, wat kon hij op dit alles ant woorden. Hij had zich danig misre kend. Hij had er in het geheel geen lust in, de rijke tante iets terug te betalen, noch zijn kinderen te verbinden. Zij echter, de oude tante, had hem op de proef willen stellen. Zij wenschte zijn hart te doorgronden. Licht zinnigheid kon zg vergeven. Dat was e»n gebrek evenals anderen. Maar lichtzinnigheid met berekening vond zij afschuwehik. Van zgn antwooord hing nu alles af. Na kort beraad zeide Edaard Mönkedorf: „Kan het niet, dat ik u een hypotheek op mijn huis geef, tante Wanneer gij zeker heid wenschtet, was dat wel geschik." „Uw huis is overbelast, Eduard! Dat is iets onmogelijks." „Ja, dan weet ik het werkelgk niet." „Waarom wilt gg uwe kinderen de schuld bekentenis niet laten onderschreven „Ik wil wel, tante. Ik zie daar niets anders in dan een nutteloozen vorm. Hoe lang een jurist studeeren moet, en wachten moet op een goede betrekking, weten wg toch allen. En Hertha? Trouwen? Wie trouwt er nu nog met een arm meisje Eduard zweeg. Hij hoopte dat de oude nu wellicht een woordje zou spreken betreffende de erfenis. Maar zij sprak er niet over; wel riep zij nit: „Ja, anders kan het onmogelgk gaan. Weet dan dat ik niet meer over mijn vermogen naar willekeur kan disponeeren. Ik heb mgn nalatenschap reeds geregeld en kan daar niets meer aan veranderen. Ik kan over een dns- danige som niet beschikken. Ik kan mgn kapitaal niet aanspreken; slechts met mgne inkomsten, met mgn renten kaD ik n helpen." Deze woerden maakten een verpletterenden indruk op Eduard Mönkedorfzooveel te meer, daar zg met een ernst sprak, welke geen twijfel aan de waarheid toeliet. Dus zg er'den niets; niets kreeg hg van haar, dan hij haar afgebedeld had; dat was in den loop der jaren ongeveer dertig duizend Mark geworden. Het overige het was om woedend te worden was voor nuttige inrichtingen en voor Marie Langbehn, die stille feemelaarster. Thans blikte hij haar in de oogen. Hij vond haar helderen blik en baar fijn be sneden gelaat weder. Een weinig bleeker, een weinig droefgeestiger, zag zij er nit in haar poveren japon en haar minder bevallig dan vroeger opgemaakte haar tooi. Gij vindt mij veranderd, niet waai hernam zij, nog eenmaal het stilzwijgen verbrekend, dat haar drukte. Neen, antwoorde hij, want ik zie u, zooals ik u altijd gekend heb en be mind Zij bloosde. Oging zij voort, terwijl zij beproefde te glimlachen, de tijd der dwaasheden is voorbij wij zijn oud uu En toen hij len, ging zij der Ik weet, wat gij geworden fijt. Als men over u sprak, luisterde ik en als ik alleen was, riep ik alles weder in mijn geheugen terug, wat ik gehoord had. Eens zijt gij gekomen van verre heb ik u gezien; ik heb n gevolgd, maar ge hebt mij niet herkend. Uw droomen van voorheen zijn werkelijkheid gij waart gelukkig! Gelukkig, mompelde Johan. Gelukkig! Helaasarm kind Dan vernam ik uw huwelijk, hernam zij; meu zeide, dal zij, die gij huwdet, rijk was en schoon, zeer schoon zelfs en ik wenschte dat ze u het gelnk mocht schenken, dat gij verdient. Lang staarde hij haar «an. En gij betreurdet niets? vroeg hij, terwijl hij haar hand greep. Zij deed een stap achterwaarts. Wat hadden wij te betreuren ant woordde zij eenvoudig: waren wij niet reeds gescheiden Maar hij was haar nog meer genaderd, en zoekeed, fluisterde hij haar in 't oor Dos gij hebt mij niet beschuldigd Gij hebt dus nooit eenig verwijt, eenige klacht over nw lippen doen komen Maar gij herinnerdet u toch het verleden. Het tegendeel is onmogelijk. Hier hier op deze zelfde plaats hebben wij elkaar het eerst onze liefde bekend.GelukkigI maar ik ben niet gelnkkig, want mij ont breekt, dat, wat de tranen droogt en de vreugde zoet maakt... Ach Jetje, indien gij wist I Maar hij hield op. Droef schudde zij het hoofd. En heen was de bekoring. Waarom nog getracht zich te bedriegen: waren zij niet onherroepelijk gescheiden De jaren waren voorbijgegaan, en zij waren niet zonder uitwerking gebleven op hun hart, evenmin als op hun gelaat. Jetje en Johan van ouder, waren niet meer die van heden, en hun idealen van voorheen waren vervlogen, zooals de laatste gele bladeren door den herfswind worden weg gevaagd. Zij zagen elkander niet weer, zooals zij van elkander afscheid namen. Wat geschied is, kan niet weder onge daan gemaakt worden. Yan het gelnk, dat men zich misschien heeft laten ontsnappen, rest alleen het bezwaar. Het keert nooit weder. III. De zon ging onder nu, roodkleurend den hemel. In de verte klonken vroolijk gezang van de schepelingen en verwijderd klokgelui. Dan was alles weer stil. Beiden zagen zij elkander aan, niet in staat iet» te zeggen, Zij bood hem de hand; hij greep die en drukte ze zachtkens in de zij ne: Achindien men wistherbaal- hij nogmaals als sprak hij tot zichzelven. Zjj antwoordde niet; dan een besluit ne mend, zeide hij Dag Jetje, vaarwel! Vaarwel Johan I En zij scheidden. Zonder om te zien ging hij heen. Zijn jeugd was dood, zijn vreugd vervlogen. Dat was verloren geluk, dat was het leven! Letterkundig Bijv.R.Nbld. Dus was het zaak nog te redden wat te redden was. „Ik moet geld hebbeu, ik moet het heb ben, tante. Ik sta voor mijn ondergang. Ik bid u, geef mg dan maar een gedeelte. Ik zal u er mijn leven lang voor danken. Gg hebt het toch in uwe hand, nw eigen tes tament te veranderen vergeef mij, dat ik het u zeggen moet, maar ik weet niet, waar heen ik mg moet wendeD, wanneer gg mg in den steek laat.' „Ik zal nog eens nadenken, hoeveel en op welk een wijze ik het n zal kunnen verschaffen, Eduard, en u dan schrijven. Laat ons voor heden hot gesprek als geëin digd beschouwen," brak de onde dame het gesprek af. „Morgen zult gij bericht hier omtrent hebben. Ik zal doen wat ik kan en mag. Vergeet echter niet, dat er reeds groo- te posten in mgn boek op uw naam staan." Doris Waterkant had maar ten deele haar doel bereikt. Zg wilde de waarde of onwaar de harer bloedverwanten in zijn geheel leeven kennen. Zij schreef daarom ook den volgenden dag aan Eduard als volgt „Waarde EduardIk zal n nog eenmaal, en voor de laatste maal, vijfduizend Mark leenen, waarvoor gij mij bypothoek op nw pand zult geven. Of gg voor dit kapitaal en voor al het u vroeger geleegde renten wilt betalen, wordt u overgelaten. Maar houdt dit voor oogen: „Dat mgn hulp hiermede eindigt en voor altijd geëindigd is. ledero verdere aanvra gen om hulp moet ik weigeren en ik zal mg op dit scbrgven beroepen. „Wees niet toornig op Doris Waterkant die ook anderen te gedenken heeft die het evenzeer verdienen groet hartelgk de uwen, die ik eerdaags zal komen bezoe ken." Na dit voorval is een jaar verloopen. Do ris Waterkant leeft evenals vroeger nog in haar mooi huis met trotschen govel, waar zij nog altijd goedig en deelnemend haar ouden halfblinden hond en haren vogel verzorgt, en hare vrienden en bekend°n even hartelijk ontvangt. Blechts iets is anders geworden. Nooit te vergeten. Wanneer de graankorrel, die daar sluim' mert onder de zwarte aardkluiten eens wist meer hadden te wachten, vermeden zij bet huis dat zg vroeger dan alleen betraden, wan neer zij er wezen moesten. Zij konden geen goede lessen verdragen en dan ontvangene goedheid, drukt zwaar! Den vriend die hem geld gegeven heelt, gaat de doorbrenger aDgstig nit den weg. Krygt hij geen leelijke woorden en haat als dank, dan mag bij van geluk spreken. De meeste menschen zijn nit dit slechte deeg gekneed. Dat ondervond ook de oude Doris, slechts baar geld gold de vriendelijkheid en bereidwilligheid der Mönkedorfs. Daar er niet» meer te halen was, ontweken deze het huis van de onde Doris Waterkant. Toch liet tante Doris haar kwade indruk ken niet merken. Vroeger had zg ben ver- wij ten gedaan, omdat zg iets met hen had opgehad; na onthield zg zich, om ook maar eenige afkeuring te doen blijken. Zij had gedaan, alsof zij die plotseling afgebroken bezoeken niet bad gemerkt, en z.j had bij het plotseling sterven der weduwe Langbehn, dier dochter in hnis genomen. Iedereen had hierover den mond vol. Maria werd aange zien voer de erfgename van millioeoen en om Maria drong zich evenzeer een schaar personen die iets verwachten, als om de onde Doris zelve. Plotseling verschenen wederom de Möken- dorfs.Toen tante Doris wederom jarig was, ver schenen zg gezamenlijk en ditmaal tante Doris kon bijna een verachtelijk lachje niet verbergen overhandigde Hertha haar twee eigen gemaakte geborduurde kleedjes. Maar daar tante den vorigen dag juist zulk een kleed je in een winkel had zien liggen, ging zij na den volgenden morgen daar heen, en kwam zg te weten, wat zg weten wilde. Maar nog een ander voorval gaf tante Doris veel te denken en deze gedachte ver anderde hare plannen en beschikkingen zeer, ja het bracht haar een besluit tot uitvoering. Toen zij veertien dagen na haar verjaar dag, op oen middag door de straten dren telde, nadat zg bezoeken had afgelegd en inkcopen had gedaan, en weder naar hnis wilde gaan, trad toevallig Hertha Mönkedorf in een zeer elegant toilet uit een winkel en liep zonder Doris Waterkant te bemerken deze tegemoet. Dan eeu begro ting.staan bljjven en praten. De Mönkedorfs laten zich er niet meer zien. Tante Doris was geheel de oudehare oogen De verwachting der oude beeft zich ver- j vuld. Daar zij geloofden, dat gij niets blikten vroolyk rond, en over baar geheele wezen lag iets goedhartigs verspreid. Op dit oogenblik kwamen eenige personen de straat af, eenige officieren met hunne vrouwen, die altijd, dit wist Hertha, er zeer sterk op let ten, met wie hunne kennissen omgingen En nu stond zg hier juist in vertrouwe lijk gesprek met de gebochelde dwergin, een uitwijken was onmogelijk, toen taDte Doris een beweging maakte om voort te gaan en zeide „Gaat ge mede lief kind En wilt ge dan zoo vriendelyk zgn, mij uw arm te geven? Ik ben werkelijk vermoeid." Ook dat nogZij met dat creatnar arm in arm door de geheele stad wandelen. Maar Hertha vond gelukkig een uitweg. Driftig sprekend en tegelijk een groote te leurstelling aan den dag leggend zeide zg „Ik ben bij Hastels genoodigd. Zij wonen juist hier. Maar natunrlyk wanneer gij wenscht tante „Neen, neen, laat ik n niet storen Uwe zaken gaan natuurlijk voor 1" viel tante Do ris haar in de rede en greep tot afscheid, de rechterhand van Hertha. Zij hield die vast, tot Hertha's groot ver driet, net zoo lang totdat de potentaten voor bij gingen en beleefd groeten. Dan echter gingen zij van elkander. Hertha wipte het aaageduide gebouw binnen en de onde stapte dwars over de straat. Ook zg trad op een wiokel toe, zij ging er evenwel niet binnen maar keek naar de overzijde wat of er ge schieden zon. En wat zij verwachte, gebeurde. Weinig oogenblikken later kwam Hertha weder te voorschyn, keek vorschend rond, en trok een tevreden gelaat, toen zij de oude niet meer zag en verdween. De onde echter riep een rijtuig aan en liet zich naar huis brengen. Weinig tijd later was zg daar, steeg met behulp van Andreas uit, hoorde, dat Maria in den tnin was, liet baar echter niet roepen, trok zich terug en maakte aanteekeningen in baar dagboek. Nadat dit gebeurd was, ging zij met een even kalm gelaat als te voren naar de baar wachtende Maria. „De thee reeds klaar, lieve kind Ei, dat is goedIk ben recht dorstig en verlang naar het avondeten. Geef mij je arm Ik ben heden werkelijk moe.' Met liefdevolle behoedzaamheid deed Maria wat baar gevraagd geworden was en bracht tauto Doris naar de kamer. Mite— Male wachtte reeds en liep haar op zijn oude beenen blaffende te gemoet WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 5