in p - 25 Gemengd Nieuws. Van de boute koe. iMKïi ïïïriïd™ KI. Ct rw v- p»3-A =I w,« zijden of in de rondte met dons bezet en hebben in het eene geval eironde, in het andere lancetvormigen en nog smalle re bladeren. Altijd echter zijn die bladeren gaafran- dig en aan hnn voet met klenrlooze wim pers bezit. De bloemkransen staan aan den voet der inflorescentie wijder nit, hooger, dich ter bij elkander, zoodat zij aldaar een soort van hoofden vormen, en de kronen zijn paars (zelden wit). Van deze plant wordt een afireksel ge maakt door ze evenals thee in water te ko ken. Als verhouding wordt opgegeven een kilo thijm op 10 of IS liter water, maar daar de plant in het warme Itali- aansche klimaat wellicht meer van het wer kende bestanddeel bevat dan in ons land, zal het wel beter zijn, de eerste verhouding te nemen. Het aftreksel mag niet te lang bewaard worden, want na twee dagen wemelt het reeds van organismen, een teeken van aanstaand bederf, dat zich openbaart door bet verlies van den aangenamen aroma- tischen geur. Het is dus raadzaam het aftreksel on middellijk te gebruiken, nadat het vol doende is afgekoeld. Alvorens de heelkundige wasschingen te verrichten, is het noodzakelijk de ver schillende aangetaste deelen daartoe voor te bereiden, door ze zorgvuldig te reinigen en met gewoon zuiver water te wasschen. Tot dit doel brengt men het dier in een goed verlichte rnimte, opent het den bek en met een in zuiver water gedrenkte spons veegt men de nit overgebleven huid- deelen en slijm bestaande laag weg, die de blaren of zweren dedekt. Daarna steekt men in den bek den hals eener met thijmwater gevulde flesch en begiet daarmede de blaren, waarbij men het dier ongeveer een kwart liter van het aftreksel doet inslikken. Yervolgens gaat men op gelijke wijze over tot de behandeling der aangetaste dieren, steeds zorg dragende eene nauw keurige afwassching te doen voorafgaan. De behandeling der pooten vordert eene bijzondere oplettendheid, zoowel wegens de moeielijkheid om er al het vnil van weg te nemen, als wegens de inspanning om ze in behoorlijken stand te houden. De be werking wordt zeer vergemakkelijkt als men een hoefstal, waarin de paarden be slagen worden, ter beschikking heeft. Waar deze ontbreekt voorziet men er in door een houten staaf op ongeveer 70 cM. hoogte dwars voor een deuropening te bevestigen. Als men een der pooten heeft omhoog gebonden, wascht men die met een spons en zeep, of beter nog, althans voor de laatste afspoeling met een waterstraal daartoe kan men een spuit gebruiken op een hevel van caoutchonc, die het water aanvoert uit een emmer geplaatst op 2 meter hoogte, om den waterstraal de noodige kracht te geven. Is de hoef ergens gesple ten of gescheurd, dan wordt het doode deel er afgesneden. Eindelijk na de,gereinigde deelen met een nauwelijks vochtige en zuivere spons zorg vuldig te hebben afgedroogd, giet men er het thij maf treksel over heendan valt er niets verder te doen, dan de oozaken van de wederinstorting op te ruimen door on der de dieren nieuw zuiver stroo te sprei den, waar ze zoo noodig op kunnen gaan liggen, en door da grootst mogelijke zin delijkheid te onderhouden. Men kan zeg gen, dat van deze voorwaarde, gelijk van de nauwkeurigheid der reiniging, zoo niet de geheele krachtdadigheid vau het ge neesmiddel, dan toch het verkrijgen van die volle uitkomsten afhangt, welke zoowel om hunne snelheid verbazen als door haar grooter voordeel de bestede zorgen loonen. Want als de stallen goed verzorgd eu ruim zijn, herstellen na een enkele behandeling of na twee of drie, alle zieke dieren, spoe dig, zonder eene enkele uitzondering en daar alleen gaat er een of ander verloren, waar zalk een zindelijkheid niet wordt ouder- houden. Allen, die hel middel reeds hebben aan gewend, kregen de beste resultaten. Een zoo onsch adelijk en goedkoop mid del dient ook bjj voorkomende gevallen beproefd te worden. De wilde Thijm komt ook hier veelvul dig voor, doch kan men geena voldoende inzameling houden, dan zal het in het belang van onzen veestapel zijn, deze hoogst nuttige plant in daarvoor geschikten bodem, nl. op zandgrond, aan te kweeken. KI. Ct v. Rott. honden. Zij staan buiten de grenspalen eener beschaafde samenwerking. Hen te negeeren is de hoogste eer, die men hnn kan bewijzen, die zich niet ontzien de eer van hun medemenschen te roover.. Er is echter een maatschappelijke ziekte, die meD, om haar niet harder te bejegenen dan noodig is, lichtgeloevigheid zou kannen noemen. Zonderling en niet bepaald pleitende voor de degelijkheid onzer humaniteits- bvgrippen, is het, dat zij zich minder openbaart in het aannemen van het goede, dat var. iemand verteld wordt. Beproef het maar eens, door met zekere geestdrift den lof te verkondigen, we zullen niet zeggen van de eene of andere beroemdheid, aan wien de openbare meening haar holdebe- wijzen kwistig schenkt, doch van een alle- daagsch persoon, wiens karakter gij eer biedigt, wiens plichtsbetrachting een voor beeld mag heeten. Bijval zult gij slechts bij enkelen vindende meesten zeggen of toonen door hnn houding te denken, dat er „nu ja, aan dien man toch ook wel wat zal mankeeren." Loopen er daarentegen kwade geruchten, ach, hoe spoedig rinden zij ingang, zelfs, bij degenen die stoutweg verklaren, aan lasterpraatjes geen geloof te hechten. Heel zelden gebeurt het, dat men den over brenger vierkant tegenspreekt. Natuurlijk, j dan gij hebt geen stellige bewijzen, zwart op wit, dat het niet waar kan zijn. Bovendien geschiedt de mededeeling met zekere om zichtigheid, of, zooals de couranten zeggen, wanneer op dat gebied gische studies meest in d°n romanschrijver? onderhondend maken er zelfs psvcholo- van, en dtze vallen het smaakonze goede oude die in zuivere taal zoo konden vertellen, een an Lsanep bijvoo:b eld, worden zonder vorm van proces i a-.r deu prullenhoek verwezen. Waarom zonden wij nu niet op onze tijd- genooten datzelfde proces van „zielkundig onderzoek" mogen tovpassen 1 Gifingeerde beschrijvingen van denkbeeldige zielen kan nen zeer aantrekkelijk zijn, maar wr.t men zelf vindt als resultaat van eigen analyse der innerlijke gesteldheid onzer tijdge- nooteu, wier zwakheden het publiek ge rucht vermeldt, heeft immers veel hooger waarde 9 Nochthans r.emen wij de vrijheid, tegen over de „wijsheid", die ons met het spreek woord van de gevlekte koe heeft verrijkt, een andere te stellen, die aldus luidt „Oordeelt niet, op dat gij niet geoordeeld znlt worden 1" Is er bij geval iemand, die deze durft wraken Zonder twijfel, de afdwalingen onzes broeders geven ons stof tot nadenken. Waar wij iemand hebben zien stianden, kannen wij ons voor ondiepten wachten, en moeten we vooral niet nalaten den diep gang voor ons eigen scheepke nauwkeurig te onderzoeken. Maar dat is heel iets anders het qnasi-meewarig, doch inderdaad welbehagelijk gevoel, waarmede wij helpen zijn ongeval aan de groote klok te hangen en bovendien past het ons allerminst, op geruchten af te gaan. We weten immers onder dag komen, men vertelt dat vol van. Ik wezen. Lieg missie. Dergelijke voorbehoud." „Ziet n, en de halve stal is er wil er de zegsman niet van ik, dan doe ik het in com- die banaliteiten hooren zij, in gezelschap verkeeren, alle dagen. Alsof eenig kwaad, „in commissie" bedreven, geen medeplichtigheid af mededaderschap is En wat doen dan de meeste menschen? Komen zij flinkweg op voor het goed recht der beschuldigden, eischen zij bewijzen, vorderen zij, dat degeen genoemd wordt, die wèl de zegsman is, opdat men van het booze praatje den oorsprong zal kunnen opsporen en den man, wiens eer wordt be roerd door babbelzieke tongen, gelegenheid geven met zijn belager af te rekenen Zoo zon het kunnen en moeten zijn. Maar het gebeurt bijua nooit. Wie den schijn van fatsoenlijkheid wil bewaren, haalt de schouders op en zwijgt, om straks, als hij op een andere plaats behoefte ge voelt aan een interessant onderwerp van gesprek, hetzelfde praatje met hetzelfde „voorbehoud" ten beste te geven. Gewoon lijk zijn dan nog de beide teksten niet eensluidend. Elke vertolking is een ver meerderde editie, gewijzigd naar omstandig heden, verrijkt met de individueele be schouwingen van den geachten spreker, opgesierd wat den vorm, uitgebreid wal den inhoud betreft. En als dan iemand, niet in een edel moedige opwelling van twijfel, maar veelal om nog eeu nadere bevestiging Van het pas gehoorde te vernemen zegt„Maar dat kan immers niet waar zijn Wie zou van dien nsam zoo iets ooit hebben ver wacht dan krijgt gij de geijkte formule „Ja, dat heb ik ook zoo al gedacht, maar zitt u, iedereen verteld het toch. Best mogelijk dat er een beetje overdrijving bijkomt, en dat het z66 erg niet zijn zal, Plotseling staakte wierp een Te"stpr °P ijvri „Zoodra diende in donker blauwer. hvM de rentmeester komt, verwacht ik ^Hierop gihg hij aan zijn schrijftafel zit ten en doorbladerde eenige papieren, d daar lagen. Hij wdie ze terz^Je^n, toen zijn oog op een brief minuten geleden van de tafel was alge 113031 peltte bij, .«ooi I Netoer. lijk, oataorlijk i. nog een epid mie uitgebroken... kanlkbl' hdpen?' Honger... ellende... weezen wat li mij die aan Maar „Wij ge -ven zeker, dit u, geërde heer, het comité dat zich ter ondersteuning dier ongelukkigen gevormd heeft, uwe holp niet zal oulhou- dcc Zij eelooven zeker...'cr komt mets van. Ben niet in de gelegenheid... een wig geven en geven... wie geeft mij iets. Ik zal eens zien, hoe mijn zaken..." Mag ik je even storen, Otto schrijven gekomen, eeu verzoek 0 Ee weet wel voor de noodlij ,DlP Zend wat aardappelen - een h£ *dtD. dadelijk hoort maar nog." Het was tegen zijn gewoonte, dil eens ai te doen. Al. 't op geven hield hij or van driemaal te over] en dikwijls overlegde hij ZOolaD 7$*# het niet noodig meer achtte, iets te 3 Thans waren de omstandigheden' St anders Marie kwam. Dat was een d -}' en ij; zij in de komkommertijd meteen al te goed, dat menig vaartuig, in de uit den duim gezogen nieuwtje voor den scheepsberichten als vermoedelijk verloreB aangeteekend, later weibehouden en met ongedeerde lading de haven is binnenge vallen Wat wij boven alles noodig hebben in den gemeenschappelijken strijd voor den voornitgang en de verbreiding van het goede, is geloof in de menschheid, al lermeest in degenen, die ons het naast staan. De afgerukte bladen van de eere- kroon dergeneD, met wie wij dagelijks verkeeren, zijn geen bruikbaar materiaal ter versiering van ons eigen voorhoofd. Zelfs het allernuehterste eigenbelang moest er ons toe brengen, de vlekken- theorie op zijde te stellen. Dezelfde „men vertelt" die vandaag het karakter van onzen buurman bezoedelt, kan morgen bij u zijn morsigen arbeid beproeven. Zegt nu niet, dat gij boven den laster verbeven zijl, want dat is eigenlijk maar een groot woord. Niemand kan er onverschillig voor zijn, dat hij het onderwerp wordt van leuter praatjes, al zouden zij geen andere uit werking hebben, dan dat zij voor een poos uw stemming bederven, dan is dat al erg genoeg. Om krachtig te zijn, hebben we behoefte aan waardeering de eenvoudigste voorschriften der billijkheid eischen, dat wij dit ook anderen niet onthouden, zoolang we niet vastelijk overtuigd zijn, dat zij die niet verdienen. Als iemand het waagt, een koe bont te noemen, dan moet bij ons de vlekken duidelijk aanwijzen. En dan gaan wij er heen, en trachten te ontdekken of het geen slijkspatten zijn, dooreen ruwe hand moed willig aangebracht. Ook hier is het woord van toepassing „Onderzoek alle dingen, en behoud bet goede." Want dat laatste alleen is waard, dat wij er ons mee bezighonden. Kott. Nieuwsblad. Ieder kent het spreekwoard, op hetwelk ons opsohrift doelt. Het vormt een bestanddeel van de wijs heid der vaderen, zich uitende in korte, kernachtige gezegden, die de opvolgende geslaohten elkander als een onvervreemd baar erfgoed overdrageD, en waarvan de critiek het maar zelden waagt, de eerwaar digheid te betwisten. Maar met alle respect voor de macht der traditie, veroorloven we ons toch, de vraag te stellen of het een vastheid is, dat geen koe bont wordt genoemd, of er is een vlekje aan Laten wij vooral nadrukkelijk verklaren, dat wij deze regelen niet schrijven, om lasteraars van aanleg, kwaadsprekers uit liefhebberij, terug te brengen van de dwalingen huns weegs. Dat zijn geen men schen, met wie men bij de behandeling van eenig onderwerp rekening heeft te ZIJN ZUSTER Naar het Duitsch. De rijke grondbezitter Eckermann liep rusteloos in zijn kamer op en neer. De planken kraakten onder zijn zware stappen, de vensterruiten rinkinkelden nu en dan van zijn dreunenden gang en telkens als hij de groote schrijftafel voorbijging, vloog een blad papier door den tocht in de hoog te, om na eenige seconden weder geruisch loos neder te dalen. Maar Eckermann stoorde zich aan dat alles niet, hij had ge noeg van zijn naaste omgeving, daarvan getuigden ook de kale, gewitte muren, de eenvoudige meubelen en de kale grond. Pracht en weelde w aren voor hem onbe kende dingenin zijn kamer zwaaide de orde haar scepter, terwijl er tevens voor ruimte gezorgd was. Want EckermanD, de gierige Eckermann, zooals hij genoemd werd, had ruimte noodig om te denken en... hij dacht altijd, t zij over den aanplant van boomen, over de oprichting eener fabriek de inrichting eener meierei, draaineering van weiden iets nieuws, een plan, een de gebreken van den naaste 1 onderneming van grootschen aard, waarvan de uitslag voor anderen onzeker was, hield altijd zijn gedachten bezig en wist hij tot een goed einde te brengen. Hij was beroemd om zijn landhuishoud kundige kennis. Verwaarloosde landgoede ren vonden in hem een gretigen kooper hij stak er verbazend veel kapitaal in en wat nog meer was, zijn kolossale arbeids kracht, en na verloop van een tiental ja ren was het hem gelukt iederen voet aarde reategevend te maken. Dan achtte hij zijn plicht volbracht en verkocht het landgoed, waaraan hij zooveel arbeid had besteed en trok verder als een vogel, wiens nest is verstoord. Zijn arbeid was echter betaald en met genoegen zag hij zijn kapitaal vermeerderen. Het uitzicht door de groote bouwgron den was aangenamer, dan de indruk, dien de kamer zelf maakte. Achter een ovaal grasperk, door een brted, met kiezelzand bestrooid pad omzoomd, stonden in een halvan cirkel verspreid de stallen, wagen scharen en eenige woningen voor het per soneel. Zoo kon Eckermann alles zien, wat er gebeurd?, hij was ten volle oveituigl van het spreekwoord, dat het oog van den metster het paard vet maakt. matrreu weet, men noemt geen koe bout, of er is wel een vlekje aan." O, mocht men er toch toe kannen over gaan, dat vervloekte beest naar het abbatoir te brengen 1 Voorzeker, absoluut vlekkeloos is geen enkel tweebeenig rund. Daarvan is ieder, ook wat hemzelven aangaat, volkomen over tuigd. Doch dat is hier het eieren eten niet. Het blankste dier kunt gij groezelig maken, door het maar flink met modder te bewerpen. Iedereen zegt het. Wie zijn die ieder een De praatjesmakers, wier ledige her senkas geen onderwerp van gesprek weet te vinden, waarvan de goede naam van den naaste niet de kosten behoeft te be talen, wier dor gemoed geen teelgrond aanbiedt voor edele gevoelens. Vormen zij wellicht de openbare meening, vertegen' woordigen zij de vox populi, niet zonder overdrijving de vox Dei geheeten In dit geval ware het gepaster, haar te vereen zelvigen met de vox Satani 't Is waar, vormen een rijke stof van gesprek. Men kan er zoo gezellig over keuvelen, en er kwinkslagen bij te pas brengen, die een hoog deukbeeld moeten geven van de gees tigheid des sprekers. Het vermoeit niet, daarover nit te wijden; logisch denken is er volstrekt niet bij vereischt. Wel geeft het gelegenheid, en dat is een ander voordeel, proeven aan te bieden van meer dan gewone gave van opmerking. Een mensch doet niet op eenmaal dwaze of verachtelijks dingen, en als men na, om de waarschijnlijkheid van het verhaal beter te doen uitkomen, zekere trekjes kan aanwijzen, die de aandacht van anderen zijn ontsnapt, maar die wel eenigen grond geven voor het vermoedeD, dat er iets moest gebeuren als hetgeen thans door vijftig, door honderd monden wordt be sproken en gecommentariëerd, wel, dan zal men niet nalaten, zich daarmede een brevet vbd juist waarnemingsvermogen toe te eigenen. Daar komt nog iets anders lij. Karak terstudie is tegenwoordig zeer in de mode de litteratuur van alle beschaafde volken gaat er heelemaal in op. Sommige feniksen ^Dat" doet ge reeds, kind, nu, kom maar binnen. Wat is er De groote, slanke dame, die binnentrad, scheen gewoon op deze wijze begroet te worden. Zij zette zich bedaard op een sloel en wees hem op eenige noodzakelijke ver beteringen, die het buis moest ondergaan. Toen zij geëndigd had, vroeg hij „Is er iets met de post gekomen P' „Ja. een verzoek van het damesco mité..." „Miju God I Jij ook al Houden die dames ons voor haar beurs. Voorloopig geef ik niets ik heb te veel uitgaven." Zij stond op en vroeg: „Waarom moet de meid weg „Omdat ze gisterenavond met het melken niet in den stal was. MeDSchen, die niet op hun zaken passen, kan ik niet gebrui ken." „Maar zij was.,." „Ik heb reeds een andere meid." „Zal ik teekenen voor een bijdrage „Ach ja, mijnentwege Je hebt geld van je zelf, Margaretha ieder doet in dit op zicht zijn eigen zin.c „Geef jij niets P' „Misschien misschien „Hoeveel? Dan kan ik daarnaar het bedrag regeleD, dat ik geef!" „Geld geef ik in geen geval, dat heb ik zelf noodigMisschien wat aardappelen, groenten maar met zekerheid beloof ik niets, ik moet er eerst met den rentmees ter over spreken." Margaretha wist evenwel zeer goed, dat haar echtgenoot zich door niemand, ook niet door den rentmeester liet raden. Daar verder aandringen toch te vergeefs zou zijn geweest, antwoordde zij niets en ging naar de deur. Zij wendde zich echter nog een maal om eD zeide: Ik heb je vergeten te zeggen, dat er een brief uit Berlijn gekomen is. Marie komt morgen en blijft eenige weken bij ons logeeren gcet den koetsier vrij, dan kunnen wij >en rijtoer makeD. Je weet, Marie rijdt gaarne." Zij sloot de deur en haar echtgenoot bleef alleen in de sombere, eenzame ka mer. Marie kwam Wanneer iets ter wereld zijn hart sneller kon doen kloppen, dan was het de gedachte aan haar, zijn eenige zus ter. Zij hadden altijd veel van elkander ge houden, en ofschoon Marie haar broeder achtte om zijn vlijt, zijn energie, zijn on verflauwde arbeidskracht en verstand, had zij meermalen verklaard, diep medelijden met hem te hebben om zijn gierigheid en egoïsme. „Otto kon goed en edel zijnhij weet, dat deze eigenschappen hem ontbreken en hij tracht ook die gebreken af te leeren. Als zijn vrouw hem wist te leiden, dan zou hij geheel anders zijn. Maar het ver stand zegeviert hij hem over het gevoel en zoo blijft hij, wie hij is." Otto Eckermann zsg zijn zuster slechts zeldenmaar het bewustzijn, door haar te worden geacht, was zijn grootste trots ge weest. In zijn gedachten doorleefde hij nogmaals zijn jeugd. Zij was altijd zijn be schermengel geweest, had voortdurend ge tracht het steeds opkomend egoïsme bij hem te onderdrukken. Haar principedoe het goede, terwille van het goede, verdien de de voorkeur boven het zijne „Mij geeft niemand iets, waarom zou ik geven?". Was zij altijd bij hem ge bleven, dan zou de gelddemon wellicht een slachtoffer minder hebben gemaakt, went zijn wilskracht bezweek voor haar 'liefde matr nauwelijks was zij heengegaan, of het onkruid verstikte het goede zaad, dat ze had uitgestrooid. Er werd geklopt. Zonder antwoord af te wachten trad de rentmeester binnen. Het was een onde, in den dienst zijns mees- linkehanden flinke krachten, die duch tig konden werken, die hadden voor hem slechts waarde. Ervaring bezat hij zelf ge- geschikteD.1" .Is veer om dames kon in haar handen vallen' kende haar te goed om te weten d t nooit zou aarzelen, om haar onge'lnVi medemenschen te helpen. En daarom h haalde hij nogmaals: „heden no^t" goe'dl8?"1, mijnhee7' 611 Yan we'ke «ooit, „Goe 'e Zeker niet, dan hebben dezen winter zelf niet genoeg." *3 „Dus van de tweede soort „Tweede soortJawel, tweede!" Hij verliet snel de kamer en het van ongeduld huppelende paard fD reed op het tuinhek toe, maar lje[ dier plotseling weer wenden. „Heidaar rentmeester!" „Jawel, mijnheer „Geen tweede soort, hoor geen lv soort, zend maar van de aardappe|en e het vee krijgt!" Toen gaf hij zijn paard de sporen en de rijke grondbezitter Eckermann reed het hél Het was meer dan tijd, dat Marie weder kwam. t. Rott. K e i z e r-b e r i s p n g. De stalmeester van den Eeizer van Chi na had het lievelingspaard van Z. M. z nalatig behandeld, dat het dier stierf; bui- ten zichzelven van woede daarover wilde de keizer zijn ontrouwen dienaar doorsteken toen de Madarijn Yenl Se zijn arm tegen hield. „Majesteit, die man weet nog volstrekt niet, in hoe hooge mate hij door zijn mij. drijf den dood verdient." „„Goed. Breng het hem aan het ver stand." „Hoor eens, schurk," sprak de mandi- rijn, „aan welk een reeks van misdaden ge schuldig zijt. Ten eerste hebt ge een paard laten omkomen, dat de Keizer aan uwe zorgen had toevertrouwd. Ten tweede hebt gij gemaakt, dat onze keizer in zijne Ter- ouiwaardigiug u bijna eigeuhandig had doodgestoken. En ten derde is het uwe schuld, dat hij zich bijna verachtelijk ge maakt had in de oogen van zijn volk, door een mensch te dooden om een paard." „Laat hem heengaan," viel hier ds keizer, die de les wel begreep, hem in de rede, „ik schenk hem gratie." Vermoedelijk zal deprije van zetmeel (rijst- en aardappelenmesl) binnenkort zeer dalen, wanneer het in Frankrijk aangewende nieuwe procédé, om zetmeel langs electrischen weg te blee- ken, algemeen ingang vindt. Yolgens de ze bereidingswijze moet het mogelijk zijn, zetmeel van tweede en nog geringere qua- liteit door electrisch bleeken in zulk een staat van zuiverheid en zoo blank te ver- krijgeu, dat het nog beter schijnt te lijn dan wat tot nu toe voor prima qualiteit doorging. Wij hebben hier weder te doen met een niet voorziene practische toepas sing der electricteit, en men kan wel aan nemen, dat eerlang de electriciteit bij de meeste takken van nijverheid niet meer gemist zal kannen wordeD. M d b 1. v. H. B. Wat is hij vol van zijn onderwerp! zeide een van de toehoorder». Maar wat duurt het lang eer hij is, was het antwoord. - Wat men moet en wat ut' doet. Iets van een roofdier is in 'e ,e mensch. Het beest moet men bedwio- beheersclieD. Ja, gewis, dat moet men En wat doet men te veelvuldig viert af ren ringen, wat doet men te v plaats van het te bed het den teugel. Twee jonge vrouwtjes zitten gezellig 5" eeu, een kop koffie slurpend. Zij he 't erg druk over allen en nog wat. „Je zit hier wel aardig in je jes", zegt de eene, de bezoekster, r. man verdient zeker nog al goed. ?'J aan huis ziet het er heel wat minee1 Nu, dat weet je ook wel." „Och, wat zal ik je zeggen woordt de gastvrouw, „ik heb, even als je zelf, een beste man. Maai J kinderen, en ik niet," voegt zij a een zucht bij. ^n- „Ja", zegt de andere wedero®' deren kosten nog al veel. Dat is lK>0' 't zijn er nog maar twee, en nog er En ik moet toch blijven zeggen J alles maar best in orde. Wij knD d mijn paard gezadeld vroeg hij 'Xïp:"*"'be' <- Maar de gewone handbeweging dat hn kon vertrekken, bleef achterwege. Ecker- ging naar den kapstok en nam mann hoed. „In de volgende dagen behoeven A» twee paarden en de koetrier niet i te arbeiden, omdat mevrouw 'm Hij wendde zich om ger dan gewoonlijk, rijzweep door zijn wil rijden." en sprak veel vlue- terwijl U 333 Mie. Wij zoover niet brengen. Maar om °P der praatje te komen, waar heb je ia ten-goed gekocht?" En zij neemt van haar gastvrouw tusschen om de kwaliteit te onderzoeken. Da nog een poosje voortgebabbeld- v ooi Dienzelfden dag echter weet e ster aau haar buurvrouwen mee voor df dat zij bij Trijntje Klos op is, en dat die dit en dat weer huishouding heeft aangekocht. „Als dat recht toegaat, *ee' wat huishouden is", zegt zij. „Als dat recht toegaat.' J®' zij. Maar als een loopend vuui',L tlf dit woord zich. Vermotdens^w<j[ ,lo«g. i, „.„jii ïertellen, dat T.j.'j»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 2