in
p - 25
Gemengd Nieuws.
Van de boute koe.
iMKïi ïïïriïd™
KI. Ct
rw v- p»3-A =I w,«
zijden of in de rondte met dons bezet
en hebben in het eene geval eironde, in
het andere lancetvormigen en nog smalle
re bladeren.
Altijd echter zijn die bladeren gaafran-
dig en aan hnn voet met klenrlooze wim
pers bezit.
De bloemkransen staan aan den voet
der inflorescentie wijder nit, hooger, dich
ter bij elkander, zoodat zij aldaar een soort
van hoofden vormen, en de kronen zijn
paars (zelden wit).
Van deze plant wordt een afireksel ge
maakt door ze evenals thee in water te ko
ken. Als verhouding wordt opgegeven een
kilo thijm op 10 of IS liter water,
maar daar de plant in het warme Itali-
aansche klimaat wellicht meer van het wer
kende bestanddeel bevat dan in ons land,
zal het wel beter zijn, de eerste verhouding
te nemen.
Het aftreksel mag niet te lang bewaard
worden, want na twee dagen wemelt het
reeds van organismen, een teeken van
aanstaand bederf, dat zich openbaart door
bet verlies van den aangenamen aroma-
tischen geur.
Het is dus raadzaam het aftreksel on
middellijk te gebruiken, nadat het vol
doende is afgekoeld.
Alvorens de heelkundige wasschingen
te verrichten, is het noodzakelijk de ver
schillende aangetaste deelen daartoe voor
te bereiden, door ze zorgvuldig te
reinigen en met gewoon zuiver water te
wasschen.
Tot dit doel brengt men het dier in een
goed verlichte rnimte, opent het den bek
en met een in zuiver water gedrenkte
spons veegt men de nit overgebleven huid-
deelen en slijm bestaande laag weg, die
de blaren of zweren dedekt.
Daarna steekt men in den bek den hals
eener met thijmwater gevulde flesch en
begiet daarmede de blaren, waarbij men
het dier ongeveer een kwart liter van het
aftreksel doet inslikken.
Yervolgens gaat men op gelijke wijze
over tot de behandeling der aangetaste
dieren, steeds zorg dragende eene nauw
keurige afwassching te doen voorafgaan.
De behandeling der pooten vordert eene
bijzondere oplettendheid, zoowel wegens de
moeielijkheid om er al het vnil van weg
te nemen, als wegens de inspanning om ze
in behoorlijken stand te houden. De be
werking wordt zeer vergemakkelijkt als
men een hoefstal, waarin de paarden be
slagen worden, ter beschikking heeft.
Waar deze ontbreekt voorziet men er
in door een houten staaf op ongeveer 70
cM. hoogte dwars voor een deuropening
te bevestigen.
Als men een der pooten heeft omhoog
gebonden, wascht men die met een spons
en zeep, of beter nog, althans voor de
laatste afspoeling met een waterstraal
daartoe kan men een spuit gebruiken op
een hevel van caoutchonc, die het water
aanvoert uit een emmer geplaatst op 2
meter hoogte, om den waterstraal de noodige
kracht te geven. Is de hoef ergens gesple
ten of gescheurd, dan wordt het doode
deel er afgesneden.
Eindelijk na de,gereinigde deelen met een
nauwelijks vochtige en zuivere spons zorg
vuldig te hebben afgedroogd, giet men er
het thij maf treksel over heendan valt er
niets verder te doen, dan de oozaken van
de wederinstorting op te ruimen door on
der de dieren nieuw zuiver stroo te sprei
den, waar ze zoo noodig op kunnen gaan
liggen, en door da grootst mogelijke zin
delijkheid te onderhouden. Men kan zeg
gen, dat van deze voorwaarde, gelijk van
de nauwkeurigheid der reiniging, zoo niet
de geheele krachtdadigheid vau het ge
neesmiddel, dan toch het verkrijgen van
die volle uitkomsten afhangt, welke zoowel
om hunne snelheid verbazen als door haar
grooter voordeel de bestede zorgen loonen.
Want als de stallen goed verzorgd eu ruim
zijn, herstellen na een enkele behandeling
of na twee of drie, alle zieke dieren, spoe
dig, zonder eene enkele uitzondering en daar
alleen gaat er een of ander verloren, waar
zalk een zindelijkheid niet wordt ouder-
houden.
Allen, die hel middel reeds hebben aan
gewend, kregen de beste resultaten.
Een zoo onsch adelijk en goedkoop mid
del dient ook bjj voorkomende gevallen
beproefd te worden.
De wilde Thijm komt ook hier veelvul
dig voor, doch kan men geena voldoende
inzameling houden, dan zal het in het
belang van onzen veestapel zijn, deze hoogst
nuttige plant in daarvoor geschikten bodem,
nl. op zandgrond, aan te kweeken.
KI. Ct v. Rott.
honden. Zij staan buiten de grenspalen
eener beschaafde samenwerking. Hen te
negeeren is de hoogste eer, die men hnn
kan bewijzen, die zich niet ontzien de
eer van hun medemenschen te roover..
Er is echter een maatschappelijke ziekte,
die meD, om haar niet harder te bejegenen
dan noodig is, lichtgeloevigheid zou kannen
noemen.
Zonderling en niet bepaald pleitende
voor de degelijkheid onzer humaniteits-
bvgrippen, is het, dat zij zich minder
openbaart in het aannemen van het goede,
dat var. iemand verteld wordt. Beproef het
maar eens, door met zekere geestdrift den
lof te verkondigen, we zullen niet zeggen
van de eene of andere beroemdheid, aan
wien de openbare meening haar holdebe-
wijzen kwistig schenkt, doch van een alle-
daagsch persoon, wiens karakter gij eer
biedigt, wiens plichtsbetrachting een voor
beeld mag heeten. Bijval zult gij slechts
bij enkelen vindende meesten zeggen
of toonen door hnn houding te denken,
dat er „nu ja, aan dien man toch ook wel
wat zal mankeeren."
Loopen er daarentegen kwade geruchten,
ach, hoe spoedig rinden zij ingang, zelfs,
bij degenen die stoutweg verklaren, aan
lasterpraatjes geen geloof te hechten. Heel
zelden gebeurt het, dat men den over
brenger vierkant tegenspreekt. Natuurlijk, j dan
gij hebt geen stellige bewijzen, zwart op
wit, dat het niet waar kan zijn. Bovendien
geschiedt de mededeeling met zekere om
zichtigheid, of, zooals de couranten zeggen,
wanneer
op dat gebied
gische studies
meest in d°n
romanschrijver?
onderhondend
maken er zelfs psvcholo-
van, en dtze vallen het
smaakonze goede oude
die in zuivere taal zoo
konden vertellen, een an
Lsanep bijvoo:b eld, worden zonder vorm
van proces i a-.r deu prullenhoek verwezen.
Waarom zonden wij nu niet op onze tijd-
genooten datzelfde proces van „zielkundig
onderzoek" mogen tovpassen 1 Gifingeerde
beschrijvingen van denkbeeldige zielen kan
nen zeer aantrekkelijk zijn, maar wr.t men
zelf vindt als resultaat van eigen analyse
der innerlijke gesteldheid onzer tijdge-
nooteu, wier zwakheden het publiek ge
rucht vermeldt, heeft immers veel hooger
waarde 9
Nochthans r.emen wij de vrijheid, tegen
over de „wijsheid", die ons met het spreek
woord van de gevlekte koe heeft verrijkt,
een andere te stellen, die aldus luidt
„Oordeelt niet, op dat gij niet geoordeeld
znlt worden 1" Is er bij geval iemand,
die deze durft wraken
Zonder twijfel, de afdwalingen onzes
broeders geven ons stof tot nadenken.
Waar wij iemand hebben zien stianden,
kannen wij ons voor ondiepten wachten,
en moeten we vooral niet nalaten den diep
gang voor ons eigen scheepke nauwkeurig
te onderzoeken. Maar dat is heel iets anders
het qnasi-meewarig, doch inderdaad
welbehagelijk gevoel, waarmede wij helpen
zijn ongeval aan de groote klok te hangen
en bovendien past het ons allerminst, op
geruchten af te gaan. We weten immers
onder
dag komen,
men vertelt dat
vol van. Ik
wezen. Lieg
missie.
Dergelijke
voorbehoud." „Ziet n,
en de halve stal is er
wil er de zegsman niet van
ik, dan doe ik het in com-
die
banaliteiten hooren zij,
in gezelschap verkeeren, alle dagen. Alsof
eenig kwaad, „in commissie" bedreven,
geen medeplichtigheid af mededaderschap is
En wat doen dan de meeste menschen?
Komen zij flinkweg op voor het goed recht
der beschuldigden, eischen zij bewijzen,
vorderen zij, dat degeen genoemd wordt,
die wèl de zegsman is, opdat men van het
booze praatje den oorsprong zal kunnen
opsporen en den man, wiens eer wordt be
roerd door babbelzieke tongen, gelegenheid
geven met zijn belager af te rekenen
Zoo zon het kunnen en moeten zijn.
Maar het gebeurt bijua nooit. Wie den
schijn van fatsoenlijkheid wil bewaren,
haalt de schouders op en zwijgt, om straks,
als hij op een andere plaats behoefte ge
voelt aan een interessant onderwerp van
gesprek, hetzelfde praatje met hetzelfde
„voorbehoud" ten beste te geven. Gewoon
lijk zijn dan nog de beide teksten niet
eensluidend. Elke vertolking is een ver
meerderde editie, gewijzigd naar omstandig
heden, verrijkt met de individueele be
schouwingen van den geachten spreker,
opgesierd wat den vorm, uitgebreid wal
den inhoud betreft.
En als dan iemand, niet in een edel
moedige opwelling van twijfel, maar veelal
om nog eeu nadere bevestiging Van het
pas gehoorde te vernemen zegt„Maar
dat kan immers niet waar zijn Wie zou
van dien nsam zoo iets ooit hebben ver
wacht dan krijgt gij de geijkte
formule
„Ja, dat heb ik ook zoo al gedacht,
maar zitt u, iedereen verteld het toch.
Best mogelijk dat er een beetje overdrijving
bijkomt, en dat het z66 erg niet zijn zal,
Plotseling staakte
wierp een Te"stpr °P ijvri „Zoodra
diende in donker blauwer. hvM
de rentmeester komt, verwacht ik
^Hierop gihg hij aan zijn schrijftafel zit
ten en doorbladerde eenige papieren, d
daar lagen. Hij wdie ze terz^Je^n,
toen zijn oog op een brief
minuten geleden van de tafel was alge
113031 peltte bij, .«ooi I Netoer.
lijk, oataorlijk i.
nog een epid mie uitgebroken... kanlkbl'
hdpen?' Honger... ellende... weezen wat
li mij die aan Maar „Wij ge -ven
zeker, dit u, geërde heer, het comité dat
zich ter ondersteuning dier ongelukkigen
gevormd heeft, uwe holp niet zal oulhou-
dcc
Zij eelooven zeker...'cr komt mets van.
Ben niet in de gelegenheid... een wig geven
en geven... wie geeft mij iets. Ik zal eens
zien, hoe mijn zaken..."
Mag ik je even storen, Otto
schrijven gekomen, eeu verzoek 0
Ee weet wel voor de noodlij ,DlP
Zend wat aardappelen - een h£ *dtD.
dadelijk hoort
maar
nog."
Het was tegen zijn gewoonte, dil
eens ai te doen. Al. 't op geven
hield hij or van driemaal te over]
en dikwijls overlegde hij ZOolaD 7$*#
het niet noodig meer achtte, iets te 3
Thans waren de omstandigheden' St
anders Marie kwam. Dat was een d -}'
en ij;
zij in de komkommertijd meteen al te goed, dat menig vaartuig, in de
uit den duim gezogen nieuwtje voor den scheepsberichten als vermoedelijk verloreB
aangeteekend, later weibehouden en met
ongedeerde lading de haven is binnenge
vallen
Wat wij boven alles noodig hebben in
den gemeenschappelijken strijd voor den
voornitgang en de verbreiding van het
goede, is geloof in de menschheid, al
lermeest in degenen, die ons het naast
staan. De afgerukte bladen van de eere-
kroon dergeneD, met wie wij dagelijks
verkeeren, zijn geen bruikbaar materiaal
ter versiering van ons eigen voorhoofd.
Zelfs het allernuehterste eigenbelang
moest er ons toe brengen, de vlekken-
theorie op zijde te stellen. Dezelfde „men
vertelt" die vandaag het karakter van
onzen buurman bezoedelt, kan morgen bij
u zijn morsigen arbeid beproeven. Zegt nu
niet, dat gij boven den laster verbeven zijl,
want dat is eigenlijk maar een groot woord.
Niemand kan er onverschillig voor zijn,
dat hij het onderwerp wordt van leuter
praatjes, al zouden zij geen andere uit
werking hebben, dan dat zij voor een poos
uw stemming bederven, dan is dat al erg
genoeg. Om krachtig te zijn, hebben we
behoefte aan waardeering de eenvoudigste
voorschriften der billijkheid eischen, dat
wij dit ook anderen niet onthouden, zoolang
we niet vastelijk overtuigd zijn, dat zij
die niet verdienen.
Als iemand het waagt, een koe bont
te noemen, dan moet bij ons de vlekken
duidelijk aanwijzen. En dan gaan wij er
heen, en trachten te ontdekken of het geen
slijkspatten zijn, dooreen ruwe hand moed
willig aangebracht. Ook hier is het woord
van toepassing „Onderzoek alle dingen, en
behoud bet goede." Want dat laatste alleen
is waard, dat wij er ons mee bezighonden.
Kott. Nieuwsblad.
Ieder kent het spreekwoard, op hetwelk
ons opsohrift doelt.
Het vormt een bestanddeel van de wijs
heid der vaderen, zich uitende in korte,
kernachtige gezegden, die de opvolgende
geslaohten elkander als een onvervreemd
baar erfgoed overdrageD, en waarvan de
critiek het maar zelden waagt, de eerwaar
digheid te betwisten.
Maar met alle respect voor de macht
der traditie, veroorloven we ons toch, de
vraag te stellen of het een vastheid is,
dat geen koe bont wordt genoemd, of er
is een vlekje aan
Laten wij vooral nadrukkelijk verklaren,
dat wij deze regelen niet schrijven, om
lasteraars van aanleg, kwaadsprekers uit
liefhebberij, terug te brengen van de
dwalingen huns weegs. Dat zijn geen men
schen, met wie men bij de behandeling
van eenig onderwerp rekening heeft te
ZIJN ZUSTER
Naar het Duitsch.
De rijke grondbezitter Eckermann liep
rusteloos in zijn kamer op en neer. De
planken kraakten onder zijn zware stappen,
de vensterruiten rinkinkelden nu en dan
van zijn dreunenden gang en telkens als
hij de groote schrijftafel voorbijging, vloog
een blad papier door den tocht in de hoog
te, om na eenige seconden weder geruisch
loos neder te dalen. Maar Eckermann
stoorde zich aan dat alles niet, hij had ge
noeg van zijn naaste omgeving, daarvan
getuigden ook de kale, gewitte muren, de
eenvoudige meubelen en de kale grond.
Pracht en weelde w aren voor hem onbe
kende dingenin zijn kamer zwaaide de
orde haar scepter, terwijl er tevens voor
ruimte gezorgd was. Want EckermanD, de
gierige Eckermann, zooals hij genoemd werd,
had ruimte noodig om te denken en... hij
dacht altijd, t zij over den aanplant van
boomen, over de oprichting eener fabriek
de inrichting eener meierei, draaineering
van weiden iets nieuws, een plan, een
de gebreken van den naaste 1 onderneming van grootschen aard, waarvan
de uitslag voor anderen onzeker was, hield
altijd zijn gedachten bezig en wist hij tot
een goed einde te brengen.
Hij was beroemd om zijn landhuishoud
kundige kennis. Verwaarloosde landgoede
ren vonden in hem een gretigen kooper
hij stak er verbazend veel kapitaal in en
wat nog meer was, zijn kolossale arbeids
kracht, en na verloop van een tiental ja
ren was het hem gelukt iederen voet aarde
reategevend te maken.
Dan achtte hij zijn plicht volbracht en
verkocht het landgoed, waaraan hij zooveel
arbeid had besteed en trok verder als een
vogel, wiens nest is verstoord. Zijn arbeid
was echter betaald en met genoegen zag
hij zijn kapitaal vermeerderen.
Het uitzicht door de groote bouwgron
den was aangenamer, dan de indruk, dien
de kamer zelf maakte. Achter een ovaal
grasperk, door een brted, met kiezelzand
bestrooid pad omzoomd, stonden in een
halvan cirkel verspreid de stallen, wagen
scharen en eenige woningen voor het per
soneel. Zoo kon Eckermann alles zien, wat
er gebeurd?, hij was ten volle oveituigl
van het spreekwoord, dat het oog van den
metster het paard vet maakt.
matrreu weet, men noemt geen koe
bout, of er is wel een vlekje aan."
O, mocht men er toch toe kannen over
gaan, dat vervloekte beest naar het abbatoir
te brengen 1
Voorzeker, absoluut vlekkeloos is geen
enkel tweebeenig rund. Daarvan is ieder,
ook wat hemzelven aangaat, volkomen over
tuigd. Doch dat is hier het eieren eten
niet. Het blankste dier kunt gij groezelig
maken, door het maar flink met modder
te bewerpen.
Iedereen zegt het. Wie zijn die ieder
een De praatjesmakers, wier ledige her
senkas geen onderwerp van gesprek weet
te vinden, waarvan de goede naam van
den naaste niet de kosten behoeft te be
talen, wier dor gemoed geen teelgrond
aanbiedt voor edele gevoelens. Vormen zij
wellicht de openbare meening, vertegen'
woordigen zij de vox populi, niet zonder
overdrijving de vox Dei geheeten In dit
geval ware het gepaster, haar te vereen
zelvigen met de vox Satani
't Is waar,
vormen een rijke stof van gesprek. Men
kan er zoo gezellig over keuvelen, en er
kwinkslagen bij te pas brengen, die een
hoog deukbeeld moeten geven van de gees
tigheid des sprekers. Het vermoeit niet,
daarover nit te wijden; logisch denken is
er volstrekt niet bij vereischt.
Wel geeft het gelegenheid, en dat is
een ander voordeel, proeven aan te bieden
van meer dan gewone gave van opmerking.
Een mensch doet niet op eenmaal dwaze
of verachtelijks dingen, en als men na,
om de waarschijnlijkheid van het verhaal
beter te doen uitkomen, zekere trekjes kan
aanwijzen, die de aandacht van anderen
zijn ontsnapt, maar die wel eenigen grond
geven voor het vermoedeD, dat er iets
moest gebeuren als hetgeen thans door
vijftig, door honderd monden wordt be
sproken en gecommentariëerd, wel, dan
zal men niet nalaten, zich daarmede een
brevet vbd juist waarnemingsvermogen toe
te eigenen.
Daar komt nog iets anders lij. Karak
terstudie is tegenwoordig zeer in de mode
de litteratuur van alle beschaafde volken
gaat er heelemaal in op. Sommige feniksen
^Dat" doet ge reeds, kind, nu, kom maar
binnen. Wat is er
De groote, slanke dame, die binnentrad,
scheen gewoon op deze wijze begroet te
worden. Zij zette zich bedaard op een sloel
en wees hem op eenige noodzakelijke ver
beteringen, die het buis moest ondergaan.
Toen zij geëndigd had, vroeg hij
„Is er iets met de post gekomen P'
„Ja. een verzoek van het damesco
mité..."
„Miju God I Jij ook al Houden die
dames ons voor haar beurs. Voorloopig geef
ik niets ik heb te veel uitgaven."
Zij stond op en vroeg:
„Waarom moet de meid weg
„Omdat ze gisterenavond met het melken
niet in den stal was. MeDSchen, die niet
op hun zaken passen, kan ik niet gebrui
ken."
„Maar zij was.,."
„Ik heb reeds een andere meid."
„Zal ik teekenen voor een bijdrage
„Ach ja, mijnentwege Je hebt geld van
je zelf, Margaretha ieder doet in dit op
zicht zijn eigen zin.c
„Geef jij niets P'
„Misschien misschien
„Hoeveel? Dan kan ik daarnaar het
bedrag regeleD, dat ik geef!"
„Geld geef ik in geen geval, dat heb ik
zelf noodigMisschien wat aardappelen,
groenten maar met zekerheid beloof ik
niets, ik moet er eerst met den rentmees
ter over spreken."
Margaretha wist evenwel zeer goed, dat
haar echtgenoot zich door niemand, ook
niet door den rentmeester liet raden. Daar
verder aandringen toch te vergeefs zou zijn
geweest, antwoordde zij niets en ging naar
de deur. Zij wendde zich echter nog een
maal om eD zeide:
Ik heb je vergeten te zeggen, dat er
een brief uit Berlijn gekomen is. Marie
komt morgen en blijft eenige weken bij ons
logeeren gcet den koetsier vrij, dan
kunnen wij >en rijtoer makeD. Je weet,
Marie rijdt gaarne."
Zij sloot de deur en haar echtgenoot
bleef alleen in de sombere, eenzame ka
mer.
Marie kwam Wanneer iets ter wereld
zijn hart sneller kon doen kloppen, dan was
het de gedachte aan haar, zijn eenige zus
ter.
Zij hadden altijd veel van elkander ge
houden, en ofschoon Marie haar broeder
achtte om zijn vlijt, zijn energie, zijn on
verflauwde arbeidskracht en verstand, had
zij meermalen verklaard, diep medelijden
met hem te hebben om zijn gierigheid en
egoïsme.
„Otto kon goed en edel zijnhij weet,
dat deze eigenschappen hem ontbreken en
hij tracht ook die gebreken af te leeren.
Als zijn vrouw hem wist te leiden, dan
zou hij geheel anders zijn. Maar het ver
stand zegeviert hij hem over het gevoel en
zoo blijft hij, wie hij is."
Otto Eckermann zsg zijn zuster slechts
zeldenmaar het bewustzijn, door haar te
worden geacht, was zijn grootste trots ge
weest. In zijn gedachten doorleefde hij
nogmaals zijn jeugd. Zij was altijd zijn be
schermengel geweest, had voortdurend ge
tracht het steeds opkomend egoïsme bij
hem te onderdrukken. Haar principedoe
het goede, terwille van het goede, verdien
de de voorkeur boven het zijne
„Mij geeft niemand iets, waarom zou
ik geven?". Was zij altijd bij hem ge
bleven, dan zou de gelddemon wellicht een
slachtoffer minder hebben gemaakt, went
zijn wilskracht bezweek voor haar 'liefde
matr nauwelijks was zij heengegaan, of
het onkruid verstikte het goede zaad, dat
ze had uitgestrooid.
Er werd geklopt. Zonder antwoord af te
wachten trad de rentmeester binnen. Het
was een onde, in den dienst zijns mees-
linkehanden flinke krachten, die duch
tig konden werken, die hadden voor hem
slechts waarde. Ervaring bezat hij zelf ge-
geschikteD.1"
.Is
veer om
dames kon in haar handen vallen'
kende haar te goed om te weten d t
nooit zou aarzelen, om haar onge'lnVi
medemenschen te helpen. En daarom h
haalde hij nogmaals: „heden no^t"
goe'dl8?"1, mijnhee7' 611 Yan we'ke «ooit,
„Goe 'e Zeker niet, dan hebben
dezen winter zelf niet genoeg." *3
„Dus van de tweede soort
„Tweede soortJawel, tweede!"
Hij verliet snel de kamer en
het van ongeduld huppelende paard fD
reed op het tuinhek toe, maar lje[
dier plotseling weer wenden.
„Heidaar rentmeester!"
„Jawel, mijnheer
„Geen tweede soort, hoor geen lv
soort, zend maar van de aardappe|en e
het vee krijgt!"
Toen gaf hij zijn paard de sporen en de
rijke grondbezitter Eckermann reed het hél
Het was meer dan tijd, dat Marie weder
kwam.
t. Rott.
K e i z e r-b e r i s p n g.
De stalmeester van den Eeizer van Chi
na had het lievelingspaard van Z. M. z
nalatig behandeld, dat het dier stierf; bui-
ten zichzelven van woede daarover wilde
de keizer zijn ontrouwen dienaar doorsteken
toen de Madarijn Yenl Se zijn arm tegen
hield.
„Majesteit, die man weet nog volstrekt
niet, in hoe hooge mate hij door zijn mij.
drijf den dood verdient."
„„Goed. Breng het hem aan het ver
stand."
„Hoor eens, schurk," sprak de mandi-
rijn, „aan welk een reeks van misdaden ge
schuldig zijt. Ten eerste hebt ge een paard
laten omkomen, dat de Keizer aan uwe
zorgen had toevertrouwd. Ten tweede hebt
gij gemaakt, dat onze keizer in zijne Ter-
ouiwaardigiug u bijna eigeuhandig had
doodgestoken. En ten derde is het uwe
schuld, dat hij zich bijna verachtelijk ge
maakt had in de oogen van zijn volk, door
een mensch te dooden om een paard."
„Laat hem heengaan," viel hier ds
keizer, die de les wel begreep, hem in de
rede, „ik schenk hem gratie."
Vermoedelijk zal deprije
van zetmeel (rijst- en aardappelenmesl)
binnenkort zeer dalen, wanneer het in
Frankrijk aangewende nieuwe procédé, om
zetmeel langs electrischen weg te blee-
ken, algemeen ingang vindt. Yolgens de
ze bereidingswijze moet het mogelijk zijn,
zetmeel van tweede en nog geringere qua-
liteit door electrisch bleeken in zulk een
staat van zuiverheid en zoo blank te ver-
krijgeu, dat het nog beter schijnt te lijn
dan wat tot nu toe voor prima qualiteit
doorging. Wij hebben hier weder te doen
met een niet voorziene practische toepas
sing der electricteit, en men kan wel aan
nemen, dat eerlang de electriciteit bij de
meeste takken van nijverheid niet meer
gemist zal kannen wordeD.
M d b 1. v. H. B.
Wat is hij vol van zijn onderwerp!
zeide een van de toehoorder».
Maar wat duurt het lang eer hij
is, was het antwoord.
- Wat men moet en wat ut'
doet. Iets van een roofdier is in 'e ,e
mensch. Het beest moet men bedwio-
beheersclieD.
Ja, gewis, dat moet men
En wat doet men te veelvuldig
viert af
ren
ringen,
wat doet men te v
plaats van het te bed
het den teugel.
Twee jonge vrouwtjes zitten gezellig 5"
eeu, een kop koffie slurpend. Zij he
't erg druk over allen en nog wat.
„Je zit hier wel aardig in je
jes", zegt de eene, de bezoekster, r.
man verdient zeker nog al goed. ?'J
aan huis ziet het er heel wat minee1
Nu, dat weet je ook wel."
„Och, wat zal ik je zeggen
woordt de gastvrouw, „ik heb, even
als je zelf, een beste man. Maai J
kinderen, en ik niet," voegt zij a
een zucht bij. ^n-
„Ja", zegt de andere wedero®'
deren kosten nog al veel. Dat is lK>0'
't zijn er nog maar twee, en nog er
En ik moet toch blijven zeggen J
alles maar best in orde. Wij knD d
mijn paard gezadeld vroeg hij
'Xïp:"*"'be' <-
Maar de gewone handbeweging dat hn
kon vertrekken, bleef achterwege. Ecker-
ging naar den kapstok en nam
mann
hoed.
„In de volgende dagen behoeven A»
twee paarden en de koetrier niet i te
arbeiden, omdat mevrouw 'm
Hij wendde zich om
ger dan gewoonlijk,
rijzweep door
zijn
wil rijden."
en sprak veel vlue-
terwijl U
333 Mie. Wij
zoover niet brengen. Maar om °P
der praatje te komen, waar heb je ia
ten-goed gekocht?" En zij neemt
van haar gastvrouw tusschen
om de kwaliteit te onderzoeken. Da
nog een poosje voortgebabbeld-
v ooi
Dienzelfden dag echter weet e
ster aau haar buurvrouwen mee
voor
df
dat zij bij Trijntje Klos op
is, en dat die dit en dat weer
huishouding heeft aangekocht.
„Als dat recht toegaat, *ee'
wat huishouden is", zegt zij.
„Als dat recht toegaat.' J®'
zij. Maar als een loopend vuui',L tlf
dit woord zich. Vermotdens^w<j[
,lo«g. i, „.„jii ïertellen, dat T.j.'j»