Aimltllih LllllllTllli Een wilde wel. )t Ir Zondag 8 Juli 1884. 38sto Jaargang No. 2847. FEUILLETON. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Z a te r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Uitgever J. WINKEL Bureau: §CHAC*K]¥, liaan, I) 4. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25; iedere regel meer 5ct Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. Gemeente S c h a g e n. Bekendmakingen. Vergadering van den Raad der gemeente SCHA GEN, op Dinsdag 10 Juli 1894, des namiddags ten 6 ure. 1. Ingekomen stukken. 2. Reglement van orde voor de Raadsvergaderingen. 3. Verordening op het Lager On derwijs. 4. Instructie v. h. onderwijzend personeel aan de gemeenteschool. 5. Comptabiliteit. 6. Aanbieding gemeenterekening dienst 1893. 7. Benoeming Commissie tot on derzoek der rekening. 8. Adres tot het verkrijgen der oprichting van een Landbouwwinter- school. 7. Binnenlandsch Nieuws. AIieicci lieiss-, Punten van behandeling Onze wensch is vervuld. De heer Pyttersen heeft zijn ontwerp betreffende de Kamers van Arbeid opnieuw inge diend. Ook in een ander opzicht is aan on ze wensch te dezen aanzien voldaan. Het ontwerp is in belangrijke mate vereen voudigd en verbeterd, en kan nu nog meer dan vroeger een grondslag uitma ken voor de behandeling in de Volksverte genwoordiging. Moge zij er zich spoedig mee onledig houdenHet instellen van Kamers van arbeid toch is onmisbaar tot voorberei ding van verder noodige maatregelen op maatschappelijk gebied. Dit zal ieder da delijk toegeven, wanneer wij aan het nu ingediende ontwerp de in art. 2 omschre- Roman van Aognst Niemann. «Meisje, geef mij een kus!" sprak de oude. .»G1) zgt slim, dat geloof ik zeker. Gij zijt in menig opzicht nog handiger dan ik. Daar aan had ik nooit kunnen denken. Hoor eens, 8D moet nu zeker wel een nieuw costuum hebben. Hier hebt ge er geld voor. Steek bet bg u. Het is honderd gulden. Ver lies ze niet en zeg niets aan Geortruid. En luister: pas mjj verder goed op, deel mij alles mede! Gjj zijt een goed meisje, en ik zal u dankbaar zijn. Weet ge wat? Wij moesten een bondgenootschap samen sluiten. Wij moesten dien verwaanden mijnheer Schrötter zoover zien te krijgen, dat ik hem door de politie kon laten inrekenen. Denk er eens over na, wellicht kunt gij wel iets pinden, of hem schrjjven, dat hij een samen komst hier in huis mag hebben, en wij waarschuwen dan de politie, die hem dan kan pakken.' »Wjj zullen er over nadenken, oom. Maar zoor alles, laat Geertruida niets van dit alles bemerken, «ij ig verliefd op dien man. Laat evenwel vrij spel. Doe, alsof gij niet bemerkt, als ik soms weg ben of op een ongewone» tijd uitga.' De oude wreef zich de handen. Hij had zoo dikwijls door zijne slimheid goede zaken gemaakt, dat hij de slimheid van zijn nicht zan harte bewonderde. 6Ü zjjt een prachtexemplaar,' zeide 9- «Doe, wat ge wilt en deel mg vooral alles mede, wat ge te weten komt.' Wolf Schrötter verveelde zich en was onrustig. Zijn sterk verlangen naar ontmoe ten en voorvallen werd Diet bevredigd, 'steren moest die geliefde blonde zijn brief ontvangen hebben, en heden kwam bet var- wa? 0 antwoord maar niet. Hij wist niet, at hij in het hotel doen moest, ot wat hij n Leipzig aanvangen zou. Zijne paarden en ï^ij,^amer in de Unionclub, waar hij als e dheer ïat, verveelden hem. b t a ni'rijden met een hem goed h lC zgnden sportman, bezocht de meest ^jfc ende stalleD, maar keerde weder ongedul- Ilaar bet hotel terug, om te vragen of re ^r'eTen gekomen waren. Brieven va- „n.er' maar niet degene waarnaar hjj zoo TQ^g verlangde. ot werd middag. Daar schoot hem te ven taak ontleenen, die, volgens den voorsteller aan de Kamers zal worden opgedragen: „De Kamer stelt zich ten doel de ge meenschappelijke belangen van patroons en werklieden te bevorderen door het verzamelen van inlichtingen en gegevens over arbeidsaangelegenhe- den het dienen van advies aan de hoofden der Departementen van algemeen bestuur en de besturen der provinciën en gemeen ten, ten aanzien van alle onderwerpen, welke de belangen van den arbeid ra ken het voorkomen en vereffenen van ge schillen, en het tot stand brengen van eene scheidsrechterlijke uitspraak tus- schen de partijen, die zij niet heeft kun nen verzoenen.' Hetgeen in de eerste plaats genoemd wordt, het verzamelen van inlichtingen en gegevens, kan niet te spoedig begin nen, en is noodig ter richtige voldoening aan het tweede punt, het geven van advies. En tot het geven van advies moe ten de Kamers spoedig gereed zijn, daar het toch niet geraden is te achten, om een instelling in het leven te roepen die over de sociale wetgeving van advies moet dienen, maar voordat deze haar werkkring kan aanvaarden reeds aller lei wetten uit te vaardigen. Zoowel om goede adviezen te kunnen geven, als om haar in de derde plaats genoemde taak, vereffening van geschillen, goed uitte- voeren moet tusschen de samenstellende deelen der Kamer een band van onder ling vertrouwen gevormd zijn. Daartoe is het noodig, dat er gedurende eenigen tijd geregelde samenwerking besta. Dat begrijpt de heer Pyttersen ook, en daar om stelt hij nu voor dat er minstens éénmaal 's maands eene vergadering moet plaats hebbeD, een zeer aanbevelenswaar dige bepaling. Eene groote verbetering van het ont werp is de nieuwe regeling in zake de geschillen. Een hoofdbezwaar togen het ontwerp-Pyttersen was de in alle bij zonderheden afdalende rechtspraak. Die ,is nu geheel vervallen, en daarvoor is in de plaats getreden, overeenkomstig de omschrijving in het boven aangehaald •artikel 2, dat niet meer van „beslechten' 'maar van „vereffenen" spreekt, eene re geling die bemiddeling, verzoening ten doel heeft terwijl ten slotte, wanneer de uitspraak der Kamer niet door beide par tijen wordt aangenomen, eene scheids- rechtelijke uitspraak wordt aangeboden, niet opgelegd. Deze nieuwe bepalingen zijn veel meer overeenkomstig den aard der instelling en zullen veel meer doeltreffend blijken dan wat daaromtrent in den aanvang was voorgesteld. Met den aard der instelling overeen komstig is vooral de keuze, die de heer Pyttersen deed in het voornaamste ver schilpunt tusschen zijn ontwerp en dat van den heer Schimmelpenninck. De heer Schimmelpenninck wilde werklieden en pa troons afzonderlijk doen vergaderen. De Stand, hechtte aan dit punt een wellicht overdreven gewicht. Ilaar doel was en bleef steeds „dat de arbeiders tot een begin van staatsrechtelijke organisatie kwamen. Ook om den arbeid als zoo danig later in de Kamer van belangen wettig te kunnen representeeren". Met die „Kamer van Belangen" wordt be doeld eene V olksvertegenwoordiging,waar in verschillende groepen van het volk, die gemeenschappelijke belangen hebben, samen maar afscheiden van andere groe pen hun vertegenwoordigers zouden kie zen. Nu, voor zulk eene wijziging onzer staatsinstellingen schijnt de tijd nog niet zeer nabij. Dat de heer Pyttersen de Kamers van arbeid daartoe niet bestemd acht, is dui delijk, evenals dat hij van zoodanige organisatie der arbeiders gevaren ducht. Maar afgezien daarvan is het afzonderlijk vergaderen verkeerd, omdat daardoor de wederzijdsche belangen uit eenzijdig oog punt worden beschouwd en de beide par tijen als vijandig tegenover elkander ko men te staan, in plaats van gemeen- binnen, dat bij een oud vriend van hem zou kunnen gaan bezoeken, dien hij sedert een langen tijd wel een weinig veronachtzaamd had. Hij was met hem op de universiteit geweest, later haddon hunne wegen zich gescheiden. Dr. Lamport was met hart en ziel de wetenschap toegedaan, terwijl het de rijke Wolf Scbrötter toelachte, verre reizen te maken en de genietingen des levens na te jagen. Dr. Lampert was natuuronder zoeker en buitengewoon professor te Leipzig. Wolf Schrötter liet zich het adresboek brengen en begaf zich dan naar de Nürn- bergstraat, waar zijn oude vriend woonde. Hg trof hem thuis, in een groote» kamer, op de derde verdieping, die volgepropt waB met boeken en naar spiritus en andere onbe kende zaken rook. Dr. Lampert stond op en ging den bezoe ker met open armen tegemoet. Hij was een bleek man, wiens lange kamerrok hem om de magere leden fladderde. Zijne oogen za gen opgezwollen en mat van den arbeid met het microskoop. Wolf Schrêtter geleek waar lijk een god van leven en genot tegen over hem, en de geleorde scheen de tegen stelling te gevcelen, want bij laebtte met een vermoeid lachje om de lippen, toen hg zijn vriend van het hoofd lot de toonen opnam. Maar Wolf was zeer gemoedelijk en har telijk. Hg omsloot de magere gestalte met zijn forsche armen, vroeg, lachte en scher- ste, en noodigde, toen hij vernomen had, dat zijn vriend nog ongehuwd was, hem tot het middagmaal uit. Dr. Lampert trok daar op zijn zwarten rok aan en ging mede. Zij beschouwden elkander zeer opmerkzaam, toen zij in het hotel aan een tafel met uit gelezen spijzen zaten, en een oude, pittige rijnwijn in do glazen fonkelde. „Dus, mijn oude jongen,* sprak Wolf, „gij zijt nog altijd tevreden en gelukkig wanneer gij een insect onder het micros coop hebt Een muggenvleugel en bijen-an gel zijn de toppunten van uwe gelukzalig heid Wilt ge wel gelooven, dat ge te be nijden zijt?" Dat weet ik niet,' zeide de geleerde. Maar ik weet, dat de exemplaren, waarme de ik omga, minder gevaarlijk zijn. dan uwe lievelingen.' Zeer waar, zeer waar. Maar ziet, wg vol gen elk onzen eigen weg; 't komt op onzen persoon zelf aan. Wij aanschouwen de din- maar alleen in een verschillend licht.' „Waarom denkt ge dsn, dat ik te benij den ben?' Dat weet ik niet. Dat is alleen een kwes tie'van opvatting. Gij komt mij zoo tevre den voor. Ik beo nooit rustig.» Dan zijn het Qok niet alleen paarden, schappelijk overleggende naast elkan der. Wij zijn het volmaakt eens met den heer Pyttersen en er kan naar onze mee ning niet te veel nadruk op worden ge legd, dat, zooals hij in art. 2 uitdruk kelijk op den voorgrond stelt, het doel der Kamers geen ander is dan de be vordering der gemeenschappelijke belan gen. Hij wenscht de Kamers te maken „tot het orgaan van den arbeid, doch deze opgevat als het product der twee ver bonden factoren „kapitaal en werkkracht. De zorg voor de eenzijdige belangen van elk dezer factoren verblijve aan krachtig georganiseerde vak- en patroons-vereeni- gingen, doch in de Kamer van Arbeid strekke de zorg voor beider eenzijdige belangen slechts tot bevordering van het gemeenschappelijk belang." Het punt dat hier ter sprake komt is meer dan een verschil in practijk, en reikt verder dan dit onderwerp alleen. Het geldt een beginseldat heel de arbeids wetgeving beheerschen moetnl. dat de belangen van werkkracht en kapitaal in 't wezen der zaak dezelfde zijn en dat, zoo eenzijdig de belangen van den eenen factor bevorderd worden ten schade van den anderen factor de nijverheid zel ve, en daardoor beider belangen bena deeld worden. Het is niet tegen te spre ken, dat het kapitaal de werkkracht niet missen kan.Wat is kapitaal,dat niet door ar beid vruchtbaar wordt gemaakt? De spaar pot van een bekrompen, oud moedertje, in een oude kous weggestopt, de schat van den gierigaard in den bodem begra ven. Doch wat is omgekeerd, werkkracht zonder kapitaal Men denke zich een krachtig man, maar zonder gereedschap pen, zonder grondstoffen, zonder middelen om zich een en ander aan te schaffen Wat vermag hij met zijn werkkracht Weinig meer dan niets. Slechts daar waar kapitaal en arbeid samenwerken, is vorming van nieuwen die uwe gedachten bezighouden. „Neen het zijn ook vrouwen, en de vrouw is de natuurlgke vijandin van den man. Wat is dat nu voor een leven, waar de man ge dwongen wordt zijo natuurlijke vijand lief te hebben Wij geven ons geheel over, wij zijn ons zelf niet meer, ons hart is in het vijandelijke leger. Zijt gij nooit verliefd geweest." „Ik heb er nog geen tijd voor gehad.' „Zeer goed, een zeer goed antwooord. Ik wou, dat er ook geen tijd voor gehad had.' „Gij spreekt als iemand, die zeer verliefd is.' „Gij kunt gelijk hebben. Zeg mij eens, vindt gij bet geen dwaasheid, iemand lief te hebben Of is het een groote wijsheid Wat meent gij er van Gij zijt een geleerde. Zeg uw insiebt eens. Ik geloof soms, dat het een wijs iets is, want eenmaal komt het toch met ons tot een eind, en wanneer wij dan alleen ons zelf liefhebben, verliezen wij alles, wat wij mochten bezittenhebben wjj elkander echter lief, zoo geven wij niet alleen onze schatten over, maar onze nage dachtenis blijifc ook temidden van hen, die wij liefhebhen, voortleven." „Ja, waarde Wolf, dat is een zeer waar woord en daarin ligt het voordeel, dat de kleine dieren bezitten, die ik zoo lief heb. Hebt gij de vrouwen zoo in 't algemeen lief, zooals ik mijne insecten Wolf lachte. „Ik ben een ongeloovige ezel" zeide hij. „Zoudt ge wel willen gelooven, dat ik wil gaan trouwen? En niet alleen dat. Alle vrouwen, die ik lief gehad beb, waren te verkrijgen, do ze eene alleen, geeft mij moei te. Zoo ik haar niet krijg, ben ik als 't ware vernietigd, zoo hangt m|jn geheele leven met hare persoonlijkheid samen. Is het niet reeds iets verrukkelijks, in zulk een toestand te verkeeren „Waarom zoudt gij haar niet krijgen Gij zijt naar mijn idee voor de vrouwen onwederstaanbaar en schijnt in zulke om standigheden te verkeeren, dat gjj bij ou ders of voogden altijd welkom zgt.' „Zeer aangenaam. Maar al mijne capaci teiten, worden in dit geval niet erkend. Dat wil zeggende voogd van mijn vlam wil niets van mij weten. Dat is van een ande ren kant beschouwd, weer zeer amusant; want nu wordt het een strijd en is het wel zoo romantisch. Maar ik geef de hoop niet op. Wellicht bemin ik daarom alleen zoo vurig, omdat bet meisje niet dadelijk te krijgen is." „Gij zijt toch rijk?" „Ik ben niet rijk en ook niet arm. Som rijkdom en vermeerdering der algemee- ne welvaart mogelijk, maar daarom ook moet bij al wat op maatschappelijk ge bied gedaan wordt in het oog gehouden worden, dat boven de eenzijdige belangen van het kapitaal en boven de eenzijdige belangen van den arbeid staan: de ge meenschappelijke belangen van de nij verheid, van de voortbrenging. En dit alles beheerschend beginsel werd miskend in het stelsel van den heer Schimmel penninck en vindt zijne juiste uitdrukking in de Kamers van arbeid zooals de heer Pyttersen ze wil, en zooals wij ze daarom liefst zoo spoedig mogelijk willen zien ko men. De heer 0. v an Iieerikhvi- zen te LUTJEWINKEL, heeft van de Nederlandscbe Stenografen-vereeniging het diploma B ontvangen, voor het geven van onderwijs in de Stenografie, volgens het systeem „Stolze-Wery*. De heer G. van W e sten te WINKEL, onlangs geslaagd voor klerk 2de klas der Posterijen en Telegrafie, is thans als zoodanig benoemd. Woensdag a. s. zullen de leerlingen der hoogste klasse van de drie scholen in de gemeente WINKEL een uit stapje maken naar Amsterdam, en Zondag zal den anderen kinderen een feest in de gemeente bereid worden. De te WINKEL benoemde eerste Onderwijzer, de heer J. Porte te Borculoo, heeft zijne betrekking aangeno men. Gedurende de maand Juni j.1. hadden aan het Hulppostkantoor te WARMENHUIZEN, op de Rijkspostspaar bank plaats 28 inlagen totaal f 143.80. 1 terugbetaling f 2.50. Twee jonge oppassende arbeiders zijn eergisteren op het land van den heer P. Siccama te Den HAM door den bliksem doodgeslagen. Beiden laten wijion ben ik millionnair, dan weder heb ik schulden. Over het algemeen, ben ik even wel meer rijk dan arm, want al bet geld op de wereld behoort mij, zoolang ik mijn net uitwerpen kan, en waarlijk ik ben geen slech te visscher." „Gij zult toch een millioen of mijnent wege een half millioen moeten vastzetten. Onzinnige kerel. Dan kant gij bet door u geliefde me sje zeker verkrijgen, al was de voogd de koning in eigen persoon. Want hij is zekerlijk bang, voor uw onsoliede levens wijze." „Gij spreekt als een boek. Het is waar, de voogd is een koopman, dat wil zeggen, een menach, wiens hoofd en hart een groot boek is. Ik zal u zeggen, wie bet is. De boekhandelaar Bennewitz te Leipzig. Ik heb dezer dagen zijn blonde nicht lief gekregen en een vriend van mij heengezonden, om haar voor mg tot vrouw te vragen. De oude heeft mijn vriend zoo goed als buiten de deur gegooid." „Zoo, zoo, wanneer deze geschiedenis niet bleek een gril of een verlangen te zijn, zoo raad ik o aan, een geduchte som vast te zetten, die de oude alle zekerheid verschaft. Ik ken de onde Bennewitz, bij heeft twee boeken van mg uitgegeven en ik ben be reid, voor a, aanzoek om de hand van zijn nicht te doen.' „Gjj zgt een goede kerel," sprak Wolf. „Het zou mij meer aanstaan het meisje te schaken. Maar nw idee is niet slecht, wij znllen er nog wel eens over praten.' Wolf ging na tafel met zijn vriend uit rijden, bracht hem toen weder thuis en keerde droefgeestig gestemd uaar zijn hotel terng, toen hij van zijn boogen bok reeds in de verte den rembrandhoed zag ver schijnen. Dadelijk wierp hij den rgknecht de tengels toe en liep de zwartoogige dame te gemoet. Felicitas was zooals het scheen, volstrekt niet verwonderd, hem te ontmoeten. Ja, zij vertelde hem, toen bij zijne vreugde over deze gelukkige ontmoeting te kennen gaf, dat zij met overleg dezen kant was uitge wandeld. „En wat zeg juffrouw Geertruida van mijnen brief.' „Geertruida is zeer gelukkig, dat gij haar zoo innig lief bebt. Het is een waar genot voor een vrouwenhart, om bemind te wor den.' „Gij maakt mij gelukkig, lieve juffrouw. Maar heeft uwe nicht geen antwoord op mijnen brief mede gegeven? Ik heb den ganse ben dag op een briefje van haar ge wacht.' „Geertruida zou u zeker gaarne geant woord hebben, wanneer zij niet bevreesd was, in ongelegenheid te geraken. Oom is zeer wantrouwend en Geertraida is zeer bang voor hem. Het is, of bij met de zaak bekend is. Geertruida heeft een zeer vrees achtig karakter.' „Maar er is toch in geen geval gevaar bij, een brief aan mij in de post te steken. „Omgekeerd is bet zeer gevaarlijk, daar ik toch aan den heer Wegelin adresseeren moet. Maar tot mtj kan zeer gemakkelijk een brief gebracht worden." „Dat is waar, maar Geertruida heeft het nog niet gewaagd." „Dan kan de indruk van miju brief ook niet groot zijn. Dan is het de vraag nog, of ik op wederliefde rekenen mag.' „O twijfel daaraan niet. Maar inborsten verschillen. Geertruida en ik gelgken niet» op elkander. Ja, wanneer ik Gij ziet het, reeds terwille van haar, trotseer ik den wil van oom, alleen om n te troosten.' „Daar ben ik u zeer dankbaar voor.' „Reeds als kinderen waren wij zoo. Ik was de ondeugd. Ik deed alles wat ik wil de, en vreesde voor niemand. Geertruida was het goede kind. Het is een geluk, dat niemand lust gevoelt, mg lief te hebben, want ik zon vreeslijk zijn." „Vreeselijk vroeg Wolf met een vor- schenden blik. „Ik bedoel, dat ik voor geen binderais bdDg zon zijn. Mijn liefde zou als een vlam zijn, en eiken tegenstand verteren. Het is een ware zegen, dat ik niet in de gelegenheid kom, mijne liefde te toonen.' De zwarte oogen schitterden, en Wolf dacbt, dat het hem zeker bekoren zon, zeo iemand lief te hebben, soo hij niet reed» een ander beminde. „Gjj spreekt zeer bepaald, en dat vind ik zeer koddig,* zeide bij. „Hoe kunt gij na vooruit weten, of iemand op u verliefd zal worden Ik denk, dat gij toch ook al reeds eenige kennis hebt opgedaan. Met zul ke oogen wordt men ook geen twintig jaar, zonder „Gij zgt zeer goed. Mijne ervaring is groot genoeg, om mij te kunnen zeggen, wat mjj- ne oogen kunnen doen.' Zij lachte bonend. „Neen,' ping zij voort, „Geertruida is schoon en bevallig en ik begrijp het, dat mannen baar lief krijgen. Ik ken mjjn rol en trek mg terug. Ik bon gelukkig, wan neer ik slechts in het bijzijn van Geertrui da leven en haar van dienst rijn mag. Want ik heb mijne nicht innig lief." WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 1