Zondag 29 Juli 1894.
38ste Jaargang ITo. 2852.
Het Juweelen halssnoer.
D ij v o e g s e 1.
Gemengd Nieuws.
„HeidaarWat een vaart!'
Meer kon ik niet zeggen, daar ik gevaar
liep de stoeptreden af te vallen ten gevol
ge van een schok, doordien een heer met
geweld tegen mij aanliep. Ik keerde mij om
en riep
„Harryl'
„FredWel dat is een verrassingIk
dacht, dat je in Zwitserland was
„Ik ben drie dagen geleden terug ge
komen. Slecht nieuws. Tante Jes-
sica is verleden week Woensdag overleden.
Je hebt 't waarschijnlijk al vernomen?"
„Neen, ik ben naar Ierland geweest en
kom juist terug.'
„Een zeer geheimzinnig geval, oude jon
gen," zeide Fred. nadat wij in de rook
kamer hadden plaats genomen. „Ik meen
niet haar dood, al was die zeer plotstling,
maar hare nalatenschap. Ik ben haar eeni-
ge erfgenaam."
„Zoo, zoo! dat is niet kwaad."
„De moeite niet waard! Er is namelijk
geen nalatenschap.'
„Je verbaast mij. Ik dacht dat je tan
te rijk was."
„Dat dacht ik ook,' zeide Fred,
„Je weet, wij waren geen beste vrienden
en aangaande haar zaken wist ik niet veel,
maar ik dacht toch wel, dat ze een twin
tig duizend pond rijk was. Ik vond een
huis en een inboedel en ongeveer duizend
pond, maar verder niets."
„Waarschijnlijk in een oude kous ver
stopt,' zeide ik, „of in den familie-bijbel
of in een geheim kastje. Ik heb zoo iets
wel eens gelezen.'
„Ja, ik ook," hernam Fred glimlachend.
„Ik heb het geheele huis dan ook reeds
doorzocht gedurende de laabte drie da
gen.'
„Je moet den moed niet opgeven," zei
de ik aanmoedigend.
„Neen, zeker niet,* zeide Fred. „Help
mij, [oude jongen, wil je
Ik zeide van ja. Fred en ik gingen naar
tante Jessica's huis. Wij doorzochten alles
van zolder tot kelder, haalden alles voor
den dag en tilden zelfs op enkele plaatsen
de planken uit den vloer. NietsFred
was wanhopig, ik ook.
„Tante Jessica's vermogen is een my
the," zeide ik. „Fred, je zoudt beter doen
dit te gelooven.'
Fred begon dit nu ook in te zien, zoo
dat wij heengingen. Maar den volgenden
dag kwam hij mijn kamers in Lincol's
Inn met groote vaart instormen.
„Ik ben op hel goede spoor!" riep hij
uit.
„Ga zitten." zeide ik, hem een stoel
wijzend. „Waar is het begraven
„Nergens. Het geld is uitgegeven.'
„Dat is nog erger dan ik dacht!' riep
ik uit. „Geloof je, dat je tante negentien
duizend pond in ééns verbrast heeft?'
„Luister, vriend,* zeide Fred, „en houd
je vermoedens voor je. Je kent miss Car
brook Violet Carbook een soort
*an gezelschapsdame van tante Jessica
•h>, nu goed, ik ontmoette haar toevallig
gisteravond op een danspartijtje, en zij hel
derde in een paar minuten alles op. Het
schijnt, dat tante, ongeveer zes maanden
geitden, alls te gelde heeft gemaakt, plus
minus vijftienduizend pond. Toen heeft zij
gekocht., je kunt niet raden wat.'
„Een schip
„Nonsens Een juweelen halssnoer."
„Wat moet zij in hemelsnaam met
zoo'n diüg uitvoeren
„Volgens mijn meening,' zeide Fred
ernstig, „deed zij dat om mij, zonder mij
te onterven, toch niets na te laten, en is
zij er prachtig in geslaagd.'
„Bedoel je, dat de juweelen verdwenen
zijn?" vroeg ik.
„Ja.'
„Fred,* zeide ik, „dat is een merk
waardige geschiedenisWie heeft het hals
snoer gezien
„Miss Carbrook,' antwoordde Fred. „Zij
beschrijft het halssnoer als bestaande uit
dertig steenen van het zuiverste water,
wat wel te verwachten is, wanneer men
den prijs er van in aanmerking neemt.'
„Heeft je tante die ooit gedragen
„Nooitzij bewaarde het in haar naai-
doosje afsof 't een prul was.'
„Was zij, ik bedoel miss Carbrook, de
laatste, die het zag
„Ik geloof 't wel Maar je denkt toch
niet, dat zij
„Neen, neen,* zeide ik haastig, „zeker
niet. Ik verdenk niemand. Laat ons aan
nemen dat de aarde het verzwolgen heeft.'
„Nn, jij moogt er mede spotten,* zeide
Fred, „maar voor mij is het een ernstige
zaak.'
„Dat begrijp ik,' zeide ik. „Ik wil al
les voor je doen om er naar te zoeken.
Maar laat ons inmiddels naar de club gaan
om te eten.'
„Goeden dag, mijnheer Spafford," zeide
de kellner, die ons in de club steeds be
diende.
„Zoo, Henry," zeide Fred. „Ik dacht,
dat je voor je brutaliteiten al sedert lang
opgehangen was".
„Neen, mijnheer', lachte Henry. „Nog
steeds dezelfde Henry; niet beterniet slech
ter, meneer."
„Hoe is 'thuis, Henry? De vronw
wel, en de kinderendrie, hb P'
„Vier nn, meneer, en alles best in or
de. De vrouw gaat uit schoonmaken, me-
Deer Zij heeft uw tante ook opgepast.'
Henry ging verder.
„Zoo, was zij daar?" riep Fred uit.
„Misschien, misschien
„Wat hebt ge?" vroeg ik, hem nieuws
gierig aanziende.
„Een invallende gedachte goed of
niet goed. Maar in mijn tegenwoordigen
toestand moet ik op alles letten. Waarom
zouden wij de vrouw van Henry niet eeDS
gaan opzoeken
„Inderdaad, waarom niet zeide ik.
„Maar waarom wel?"
„Om de je weet wel wat,' zeide
Fred, zijn zin afbrekende, omdat Henry juist
naderbij kwam. „Zeg eens, Henry, zouden
wij je vrouw niet eens kunnen opzoeken
b.v. vandaag
„Zeker, meneer," antwoordde Henry,
„zeer veel eer, meneerAls u dan tot zes
ure wilt wachten, zal ik de heeren begelei
den.'
„Best," zeid Fred en liet een halve
souvereign in Henry's hand glijdenwij
stonden op en gingen naar de rookkamer.
Vijftien minuten over zessen waren wij
in de nette zitkamer van Henry, in ge
zelschap van Eliza en de vier kinde
ren.
„Goeden dag, heeren 1* riep zij
uit.
„Ja," vervolgde zij op een vraag van
Fred, „ik beu bjj uw tante als hulp ge
weest, meneer, een lastige dame, zij maak
te mij erg zenuwachtig. Maar och, ik ver
diende er mijn geld."
„Daar taijfel ik niet aan," zeide Fred.
„Mnar zeg eens, hebt gij voor of na haar
overlijden in de kamer ook een juweelen
halssnoer gezien
„Neen, meneer," antwoordde Eliza ge
decideerd.
„Wtet gij wat juweelen zijn
„Zeker, mijnheer, natuurlijk,' antwoord
de Eliza met zeker air. „Er zijn weinig
zaken, die ik niet ken. En v óór mijn hu
welijk met Henry....*
Dit heerschap, in een hoek van de ka
mer gezeten, grinnikte toestemmend, het
geen zeker voor hem zelf geen compli
ment was.
„Laat ons gaan," fluisterde ik Fred toe
„hier is niets.'
„Goed," zeide Fred op wanhopigen toon.
„Laat ods gaan.'
Toen wij op het punt stonden van te
vertrekken, hield Henry, die er altijd op
uit was iets te verdienen, ons tegen.
„Moet een van de heeren niet een hond
je koopen?" vroeg hij.
De vraag was zoo onverwacht en koddig,
dat wij bleven staan.
Fred antwoordde het eerst en zeide:
„Misschien wel, laat eens zien.'
Hennry verdween in een aangrenzende
kamer en kwam met een klein mopshond
je, een leelijk mormel, terug. Hij reikte
het Fred toe, die het beest tot mijn groo
te verbazing, gretig aannam.
„Hoeveel vroeg Fred op eenigzins
vreemden toon.
/Tienneen, vijftien, shillings,*
zeide Henry.
Fred gaf hem onmiddelijk het geld. Toen
met een poging om kalm te schijnen en
het mormel onder zijn jas wegstoppend,
vroeg hij
„Waar hebt ge den halsband ge
kocht
„Och, riep Eliza uit, die is van mij.
Ik vond hem op den grond liggen bij uw
laDte, gewone kralen, meneer, maar ik hecht
er niet aan. Wij zullen er u niets voor
rekenen, hè, Henry
„Geen stuiver, meneer," antwoordde de
ze.
Op straat gekomen, greep Fred mij bij
mijn arm en kneep mij zoo, dat ik 't haast
van pijn uitschreeuwde. Toen zeide hij met
heesche stem, het hondje voor mij hou
dende
„Kijk eens naar dezen halsband! Het is
het juweelen halssnoer.'
„En je gaat dus de volgende maand trou
wen
„Ja, vriend, en jij komt natuurlijk op
mijn bruiloft
„Zeker. En je bruidscadeau is natuur
lijk het juweelen halssnoer
„Neen, ik zal dat ten gelde maken. Ik
kan zoo'n kapitaal niet dood laten liggen.
Violet zal geen diamanten dragen. Juwee
len brengen ongeluk aan, dat is te zeggen,
zij hadden het mij bijna gedaan."
DE EEDEVOERING VAN
EEN KIKVORSCH.
Voor kleine en groote menschen.
Op eene zomeravond zette een kikvorsch
zich op een groot blad van een waterlelie
in den vij ver, te einde voor een groote ver
zameling kikvorschen eene toespraak te hou
den over de voortreffelijkheid van den kik
vorsch. Ziehier eenige grepen uit deze
voordracht
„Wij behocreo,' sprak hij, „tot de ware
aristrocraten van de schepping, want daar
wij zoowel in het water als op het land
kunnen leven, zijn wij verheven boven
de visschen aan den eenen kanteen aan den
anderen kant boven de meeste dieren, ja
zelfs boven den mensch.
Hierop zouden wij wel niet trotsch mo
gen zijn, maar het is toch klaar en bewe
zen, dat wij verre uitmunten boven ande
re schepselen. Wij staan hooger in onze
levensvatbaarheid. Wat doen de andere
dieren in den winter De vogels fladderen
rondom de huizen, om kruimkens en af
val op te pikken, die arme stumpers I Ve
le van hen komen jammerlijk om in de
strikken of knippen van den vogelaar, of
vallen in de klauwen der kat. De konij
nen moeten de sneeuw omwroeten om
voedsel te verkrijgen. De mensch moet
groote vuren aanleggen om zich in huis
te verwvrmen. Maar mj gaan gezellig sla
pen tot het voorjaar terugkeert.
Een kikvorsch sliep eens gedurende drie
jaren in ee:i ijskelder, en kwam er spring
levend uitwelk dier of mensch zou dit
hebben uitgehouden f
Verder hebben we geen last van haren
of vederen of een andere huidbekleeding;
ons mooi glad vel is wel een bewijs
van onze voortreffelijkheid boven ande
ren.
Welk een droevig gezicht is het, als er een
kat in het water ligt; hoe armzalig ziet zij
er uit met haar natte haren. Bont en ve
deren worden dadelijk bezoedeld en bedor
ven. De arme sehepsels die daarmede be
kleed zijn, brengen veel van hun tijd door
met schoonmaken en gladstrijken.
Een bewijs van de minderheid van den
mensch is, dat hij haar draagt op het hoofd,
en een bewijs van zijn domheid is, dat hij
met wol of vederen of iets dergelijks zijn
lichaam bedekt.
Onze lichaamsbeweging toont ook onze
verhevenheid. Welk een edele aanblik een
vlugge kikvorsch, sprong na sprong
over den grond doende. Hoe veel sierlijker
is ons gehuppel dan het loopen van een
man, die dan met den eenen voet en
dan met den anderen tracht vooruit te
komen.
Den mensch kan ik niet goed uitstaan;
hij beeldt zich zooveel in En toch, als
hij zwemmen wil, neemt hij ons tot voor
beeld En hoe kort houdt hij het onder
water maar uit
En dan de visscheD? O ja, zij kunnen
goed zwemmen, hebben geen veeren,
kunnen de oogen dag en nacht openhouden,
ia zooverre zijn zij ons gelijk. Maar
hoe ongelukkig is een schepsel met een
staartWij hebben dien uitwas of dat
aanhangsel niet. En hoe hulpeloos is een
visch buiten het waterDe aal wel is
waar kan zich door het gras laten heen-
glijden van den eenen vijver naar den an
deren, maar dat ia ook al
Bekijk onze tong eeus welk ander dier
kan zoo goed insecten vangen De spin
moet webben spinnen en haar prooi na-
loopen. De zwaluw achtervolgt hare prooi
in de lucht. Maar wij zitten bedaard te
wachten, en komt er een vliegje in onze
nabijheid, dan steken wij onze wouderlij
ken tong uit en het glijdt door ons
keelgat met de snolheid van een bliksem
straal.
En danhoe hoog staan wij niet op
muzikaal gebied! Er is immers geen enkel
dier dat een geluid kan voortbrengen zoo
als wij, niet éér. De leeuwerik begint in
den vroegen morgen en doet zijn best
maar piept erbarmelijkkwaken kan hij
niet I De nachtegaal probeert het in den
avond, maar kan evenmin kwaken. Hoe
dikwijls maakt hij ons mooi concert in de
war door zijn akelige stem.
Maar wat is er ook te verwachten van
dieren die warm bloed hebben Ja, mijne
vrienden, vele andere dieren en de men-
schen hebben hun bloed steeds in een
verhitten staat. Hei is walglijk, maar toch
de waarheid. Ik ben dankbaar, niet
trotsch, maar dankbaar dat ik tot het
kikkergeslacht behoor, tot de haarboze,
bontlooze, vederlooze, gladvellige kikkers,
altijd ziende, hoog springende, vlug zwem-
de kikkers, de meesters van twee elemen
ten, de eenige muzikaal kwakende dieren
der wereld
De geheele vergadering gaf luid kwakende
hare goedkeuring te kennen en een woord
van dïnk werd voorgesteld en aangenomen,
waaraan nog eenige opmerking werd toege
voegd over de groote deugden der kik
vorschen en algemeen werd verklaard dat
zij de voornsamsten in de wereld waren
en dat alles uitsluitend voor hun voordeel
en gemak wa» geschapen.
Deze vergadering werd echter op eens
uit elkaar gejaagd door de komst van ee
nige eenden, die voor het eerst in den
vijver waren gelaten en dit waren gevaar
lijke schepselen met haar gewebde pooten.
Ze bezaten gioote behendigheid in het
zwemmen en duiken en, waren niet afkee-
rig van een jong kikkertje te verslinden.
En daarom ging de vergadering plotseling
uiteen.
Deze geschiedenis schijnt ongerijmd
doch kleine en groote menschen zijn soms
even dwaas als de kikkers in dezen fabel.
Ook wij vinden soms allerlei redenen tot
zelfverheffing. Het is zoo aanlokkelijk om
te denken wij zijn de beste en ontwik
keldste menschen van de wereld, en zoo
licht zien wij daarom op anderen laag
neer. Het is zoo gemakkelijk zich te ver
beelden dat het gezang van den nachte
gaal of leeuwerik minder schoon klinkt
dan het gekwaak van den kikvorsch, zoo
gemakkelijk er roem op te dragon tot de
koudbloedige dieren te behooren als wij
kikkers zijn. Maar er steekt groot gevaar
in om te denken dat onze weg de weg is,
en dat hetgeen wij bewonderen, ook in
derdaad bewonderenswaardig is. Wij moe
ten steeds bedenken, dat de Schepper al
lerlei soorten van dieren en verschillende
menschen heeft gemaakt en dat ieder zijn
eigenaardige plaats in de wereld door Hem
wordt aangewezen.
Uit het Engelsch A. Overgenomen uit
Geillustr. Volksblad van Nederland.
Hoe juweliers hun eigen-
dom beschermen.
Hoe gaat het er mee vanavond? werd
aan een voornaam Parijsch juwelier gevraagd,
wiens groote winkel op den hoek van een
drukke straat was gelegen.
Met al die .kostbaarheden moet gij wel
altijd bang zijn voor dieven en inbie-
kers.
De winkel is daarop ingericht en
wordt bewaakt als een vesting. Elk raam
is van een ijzeren luik voorzien, 's Nachts
wordt de geheele voorraad opgeborgen in
die groote brandkast. Hij wees op een reus
achtig gevaarte, dat midden in den winkel
stond. Het overbrengen van de kostbaar
heden nit winkel- en uitstalkasten neemt
niet veel tijd weg. Maar mijn vertrouwen
op sloten en grendels en zelfs op brand
kasten is niet onwankelbaar,alleen op mijn
waker kan ik mij geheel verlaten. Hij
slaapt altijd in den winkel. Zelfs de bests
brandkast beveiligt u nog niet volkomen
tegen inbrekers, daar de mogelijkheid blyft
ba liep
op. Eindeliik W wam Ha vprhAirtrtA. i mnrn in wuurueu ie acuuou