Zondag 12 Augustus 1894. 38sto Jaargang No. 2056. B ij voegsel. GEMENGD NIEUWS. De Baanwachter. Twee Kameraden. ÖRAHIT. Semyon Iwanoff was baanwachter aan een Russische Spoorwegliju. Zijn naaste buurman, insgelijks een baan wachter, woonde wat dichter bij een stati on en was een schrale, jonge man, zeer bedaard en uiterst streng in het verrui len van zijn plichten. Semyon ontmoette hem eens bij het na zien der rails, tusschen de beide huisjes. Zij maakten kennis en werden goede vrienden, die samen hun pijp rookten aan den kant van den weg en orer hun een tonig leven spraken. Op een dag vertelde Iwanbloff, dat hij zeer ontevreden was en Bpoedig den dienst dacht te verlaten. Hij zeide onrechtvaardig behandeld te wor den en op zulk eene wijze zijnebetrekking niet meer te kunnen waarnemen. Eenigen tijd later werd gemeld, dat de keizer de lijn zou passeeren: Alles zou vooraf nauw keurig onderzocht en in orde gebracht worden. De hoofdinspecteur zelf zou komen om dit te verrichten en de inspectie werd ge houden, opdat alles vóór dien tijd in orde zoa zijn. De rails werden nauwkeurig on derzocht, alles wat bezijden den weg stond en eenigizins hinderen kon, werd ver wijderd en de baanwachtershuisjes werden opnieuw geschilderd. Vasily was druk in de weer. Hij bracht alles in orde, maakte van binnen en van buiten zijn woning schoon en boende zijn dak tot het glom. Iwanoff deed hetzelfde, maar met meer onverschilligheid. De hoofdinspecteur kwam, hij ging in bet eerst naar Vasely. Deze gaf zijn ver slag in militaire houding. Alles weid in orde bevonden. „Ben je hier al lang „Van het voorjaar af, excellentie.' „Goed. En wie woont in nummer hon derd vier en zestig P" De inspecteur, die hem vergezelde, ant woordde „Semyon Iwanoff, excellentie.» „Iwanoff, Iwanoff," herhaalde vragend zijn superieur. „O, is dat de man, die bij ons geweest is om een berisping te ontvangen verleden jaar, nietwaar „Dezelfde, excelleutie.' „Goed. We zullen gaan kijken bij Se myon Iwanoff. Vooruit.' Vasily keek hen na en dacht „Dat zal een ontmoeting zijn bij mijn huurman.' Eenige uren daarna, toen hij de lijn bngs ging, zag hij in de verte een man aankoncen, die iets wits op het hoofd droeg. Hij tuurde scherper en herkende Iwa noff. Toen hij dichterbij kwam zag Vasily hij een dikken stok in de hand en een bundeltje over den schouder droeg en dat "ju gezicht was verbonden. «Waarheen, huurman vroeg hij. De ander naderde hem zeer dicht, hij zag er verschrikkelijk uit, zijn gezicht was zoo *'t als linnen en zijn oogen stonden wild ^n hij begon te «preken, was zijn Btem »Ik g» naar de stad, naar Moscou, naar het hoofdbureau" zei hij- «Hoe kom je daaraan Je bent natuur lik van plan je beklag in te leveren, maar wat g«eft dat? Laat jo plan v;.ren, Semyon IwaDoff. Bedenk je tweemaal voor je znlk een dwaasheid doet." „Neen, broeder, ik heb niets te beden- keD, 't is te laat om iets te bedenken. Je ziet, hij heeft me in het gezicht geslagen, omdat ik niet wil'leik zal het nooit vergeten. Zoo kan ik niet langer leven." Vasily greep zijn hand. „Doe het niet, Semyon Iwanoff, doe het □iet, om Godswil, doe het niet, denk aan je vrouw. „Ik heb geen vrouw meer, antwoordde de andere op doffen toon. „Doe het niet, om je zelfswil. „Ik weet dat het voor me zelf niet goed zal zijn, maar sr moet toch éen zijn, die voor de rechtvaardigheid strijdt, al bezwijkt hij er dan ook onder.' „En wie zal je plichten waarnemen. „Zij, ze zal er wel op passen." Iwanoff reikte zijn hand tot afscheid. „Vaarwel. Ik ga heen, hoewel ik niet hopen dutft, gerechtvaardigd te worden. Zij schudden elkander de hand en lan gen tijd werd er niets vernomen van Iwanoff. Zijn vrouw deed zijn werk, zij wa* bleek en afgetrokken. Vasily merkte op dat zij hem ontweek. Daarom zocht hij haar in hnis op. Haar gelaat wss gezwollen, alsof zij lang geschreid had. „Is je man nog niet terug vroeg hij. Zij schudde zwijgend van neen en keer de zonder spreken zich om. Eindelijk brak de dag aan, dat de kei zerlijke trein zou voorbijkomen. Vasily had alles nauwkeurig in orde. De tijd na derde. Plotseling hoorde hij eene hevige ontploffing, die ieder van schrik deed ver stijven. Daarop snelde hij voort langs de baan en zag een groot deel der lijn vernield. De nihilisten hadden den trein vullen ver nielen, doch hun moordtuigen waren te vroeg losgegaan. Doch hoe zou hij bij tijds de locomotief doen stoppen, hij had zelf geen vlag bij zich. De rails verzetten, zon der werktuig, was onmogelijk. Hij moest loopen, rennen naar zijn huisje om het signaal te veranderen. En Vasily snelde voort. Hij rende door met het gevoel dat hij ieder oogenblik op den grond zou storten. De afstand vermin derde steeds. Nog een honderd meters en hij zou het signaal bereiken. Ouder het loopen haalde hij zijn ouder wets horloge uit en zag dat het zes uur was. En één minuut over zessen moest de trein voorbij stoomen om hier i Vasily zag plotseling het vreeselijk loo- neel dat plaats moest grijpen voor zich. Het liukerwiel der locomotief haakt in de gebroken rails, het gevaarte wankelt, trilt, slaat om, op zij en sleept de wagens ach ter zich mee naar beneden in vreeselijke golvingen en de wagens slaan tot splinters en daaruit rijst een vreeselijk gekerm op van menschen en kleine kiuderen. En op dit oogenblik zitten de menschen nog rustig te praten, voelen ze niets van het vreeselijke dat hier wacht. „Neen 't is onmogelijk. Ik kan het signaal niet in tijds bereiken," sprak hij in zichzelf. Hij liep niet langer voort, maar bleef wanhopig stilstaan. Het was hem. of de trein reeds naderde, of hij de dreuDing van den grond voelde en liet schuivend geluid der wielen over de rails vernam. Een plotseling denkbeeld, een besluit, vol wilskracht, om allen te redden, kwa men in hem op. Hij nam zijn muts af, haalde daaruit een proffijnen doek en uit een zyner hooge j i laarzen zijn scherp mes. i Hij opende het mes en stak er, de oogen gesloten, snel en hevig mee in zijn linkerhand, waarvan hij het bloed in den witten doek opving. Toen de doek doorweekt was, spreidde hij hem uit, bond hem vast aan een boom tak en hief zijn roode vlag in de hoogte. Hij staat daar en zwaait zijn vlag, want de trein komt in de verte reeds aanstoo- men. De machinist ziet hem nog niet. De trein nadert meer e» meer de onveilige i plek. En een machine met zooveel wagens achter zich kan niet plotseling stoppen. Het bloed gudst steeds uit de wondde. Vasily drukt de hand tegen zijn borst, maar het bloed wordt er niet door gestelpt. Hij heeft de wond zeker te diep gemaakt. Ziju hooft wordt duizelig, zwarte vlek ken komen voor zijne oogen zweven, dan wordt het donker, met de klank van een bel in zijn ooren. Hij ziet den trein niet meer, hij hoort het geluid niet, maar één gedachte blijft levend in zijn brein: Ik kan me niet langer op houden, ik zalde vijg laten vallenDe trein gaat doorI Zijn geest wordt geheel beneveld, zijn hand laat de vlag zinkeD. Doch de met bloed gedrenkte doek valt niet op den grond. Een hand grijpt ze en houdt ze hoog voor den aankomenden trein. De machinist bemerkt het heken, vtrminderdert den spoed en laat de ma chine dan langzaam achteruit werken, tot ze stil blijft staan, niet ver van de vree selijke plek. De passagiers stroomen uit de wagens en verdringen elkander. In hun midden ligt een man bewuste loos, met bloed bedekt op den grond en «óór hem staat een ander man met wild rollende oogen de bloedroode doek aan een stok gebonden in de hand, Het is Semyon, die juist op het rechte oogenblik zich daar bevindt. Zij hebben samen vele menschenlevens gered. De kei zer wenkt hem tot zich. Hij wil zijne red der leeren keunen. Ook Vasily ontwaakt uit zijne bedwelming en wordt door hulp vaardige handen huiswaarts geleid. Beiden ontvangen een goede belooning en den dank van allen. Semyon vertelt alles aan den keizer, die na onderzoek hem recht verschaft en na dien tijd had hij niet meer over den dienst te klagen. De grootste belooning was voor hen het bewustzijn, hun plicht te hebben gedaan. Dorus, jelui moesten maar weer goe de vrienden met elkaar worden Nooit, Kris; onze wegen loopen in het vervolg uiteen en nooit wordt het meer goed tusschen ons. Het vuur dat door een straal koud water wordt uitgedoofd, kan in een volgend oogenblik niet dadelijk weer opvlammen. Dat weet ge evengoed als ik, en ook, dat ik geen slechte kerel ben, die graag twist zoekt en alles aan de groote klok hangt. Maar als de man, dien ik al tijd mijn vriend noemde en op wien ik huizen bouwde, mij achter mijn rug belas tert, kwaad van mij spreekt en mij bedriegt, wil ik niets met hem te doen hebben, en beschouw ik hem als mijn vijand. Dat heb ik altijd zoo gedaan en zoo doe ik het nog. Nu weet ge 't. Dit werd op stelligen toon gezegd en iemand, die hem niet van meer naderbij kende, zou zijn woorden voor hoogst tra gisch hebben kunne» houden. Zijn gezich stond allesbehalve vriendelijk, toen hij met zijn voorgewende drukte zijn soldeeroren in gereedheid bracht, nieawe houtskolen op het knappend vuur wierp, den ijzeren ko lenschop met groot geraas liet neerrallen en daarna naar de vijl grsep om een punt aan een stuk ijzer te maken. De oude Cristoffel Dörr keek hem bij al die bedrijvigheid opmerkzaam aan, even als hij bij het onderhoud dat reeds een kwartier duurde, de oogen niet van hem had afgewend. Hij was om zoo te zeggen de vredestichter op deze plaats, waartoe zijn zestigjarige leeftijd «n vooral de laatste 20 jaren, die hij onafgebroken in deze zelfde fabriek werkzaam was geweest, hem het volle recht gaven. Ditmaal echter scheen hij werkelijk den verkeerde voor zich te hebben, want hij, die daar voor hem stond bleek hard te zijn als staalen toch had diezelfde Dorus meer dan eens toegegeven als het er op aan kwam, de goede ver standhouding tusschen de kameraden te be waren. Maar alles moest zijn tijd hebbsn, dat wist Christoffel Dörr uit eigen erva ring. Daar het schafttijd was, zag de werk plaats er nog ledig en stil uit, en hoorde men niets van het oorverdooveud geklop en gehamer waarvan het gebouw anders daverde. De lange Theodoor, in de wan deling Dorus genoemd en Dörr bleven ge woonlijk dien tijd in de fabriek over, om dat de weg naar huis heen en weer voor hen in dat korte tijdbestek te lang was. In een hoek zaten nog een paar leer jongens die juist de laatste kruimels uit de oude couianten, waarin ze hunne bo terhammen hadden meegebracht, bij elkaar zochten oplettend bestudeerden ze daarbij de van vet doortrokken letters en haalden al giegelend allerlei grappen uit. De onderste vensterruiten waren van mat glas door de bovenste kon men de nat geregende daken der overige fabrieksge bouwen onderscheiden, en het Kolossale, met het front naar 't park toegekeerde steenen paleis van den eigenaar der fabriek. Het gebouw was gekroond door een to ren waarop in duizelingwekkende hoogte een kunstig bewerkte windwijzer troonde. Een snerpende koude herfstwind schudde de takken der boomen zoo hevig heen en weer, dat ze hunne laatste bladeren moesten missen hij loeide en floot langs de daken verder, en bereikte eindelijk ook huilend en gierend over het leien dak van den toren, den windwijzer, dien hij als een razende in de rondte deed draai en. De oude Dörr had dit. spel in de lucht opmerkzaam gadegeslagen. De windwijzer juistDie bracht hem de vroegere vriendschap der beide tegenwoordige vijan den weer te binnen. De lange Theodoor en Martijn Gudermann hadden samen dien wijzer daar geplaatst. De chef was er op gesteld geweest, dat de grootst mogelijke zorg aan de uitvoering besteed werd en daar de beide collega's als de bekwaamste arbeiders der fabriek bekend stonden, werd hun het werk opgedragen, waarvan detee- kening door den inspecteur ontworpen was. Eerst sinds vier weken prijkte het ver siersel tusschen hemel en aarde. Een ge- heele week achtereen hadden Dorus en Martijn gesmeed, gesoldeerd en gevijld, en alles met elkaar gewikt en gewogen, tot dat het met zijne letters, getallen en or namenten was voltooid en de volkomen goedkeuring van den chef wegdroeg. Op een waggelende steiger, slechts ge holpen door een leerjongen, hadden zij het toen op de spits van den toren beves tigd. Alles was eensgezind en vredig in zijn werk gegaan en geen boos woord had de eendracht verstoordnu echter bewoog zich het draaiende kruis lustig in de rich ting der windroos terwijl zij, die het ver vaardigden, elkander sedert drie dagen met oogen, waaruit de opgewektheid en blijde voldoening, waarmede zij den voort gang van hun meesterstuk gevolgd hadden, geheel verdwenen was. Hoe vroolijk hadden zij onder dien arb«id gefloten, hoe krachtig had hun lied weerklonken bij het hanteeren van hamer en vijl Christoffel Dörr kon niet lang achtereen zwijgen. De windwijzer diende hem tot voorwendsel, om het gesprek van zooeven te hervatten: Gij hebt dat zaakje tcch maar netjes opgeknapt, hij en gij ik meen daarbo ven. Kan wel zijn, was het brommend antwoord. De chef moet er zich zeer gunstig over uitgelaten hebben, begon de oude man weer. Kan wel zijn, zeide Doris nog knor- riger dan straks. De opzichter was er erg mee in zijn schik, dat het juist in zijn zaal vervaardigd was. Best mogelijk. Hier bleef het onderhoud plotseling ste ken. De lange Theodoor zag er bepaald woedend uit en begon met den houten ha mer op het aanbeeld een stuk blik te be werken, zoodat het geweld, wat hij daar bij maakte, ieder woord, dat gesproken werd, onverstaanbaar maken moest. Maar de oude Dörr was er de man niet naar, zich door zulk een loos alarm van zijn stuk te laten brengen. 't Is toch maar zonde en jammer, begon hij opnieuw, toen 't geklop eren op hield, dat gij beiden in 't vervolg niet meer samen zult kunnen werken, omdat Nn werd de lange Theodoor dan toch eindelijk ernstig boos, keerde zich driftig om en zeide kort en bondig Als ge mij een genoegen wilt doen, hond dan als 't je belieft op met dat ge zanik. Ik weet heel goed, wat je met al die praatjes op 't oog hebt, maar het blijft zooals ik gezegd hebal moeten hij en ik misschien ons leven lang naast elkander blijven weiken aan dezelfde tafel, omdat dat al sinds jaren zoo geweest is, en nu eenmaal niet te veranderen valt, toch zal ik geen hand uitsteken, om de zaak weer bij te leggen en mij wel wachten, de min ste te wezen. Laat me nu verder met je toespelingen met rust. Ieder weet voor zichzelveD 't best, hoe hij handelen moet. Als Dorus gedacht had deu ouden Dörr hiermede 't zwijgen op te leggen, had hij zich deerlijk vergist en kende hij het taaie geduld van den vredestichter in 't geheel niet. 't Is alles heel mooi, om aan te hooren, mijn beste Dorus, maar ik ge loof het daarom toch niet, en weet ook niet, waarom ik dat doen zou, maar wel, dat gij elkaar weer zult leeren verdragen en vrienden worden zooals vroeger. En ik zeg je nu voor de laatste maal, dat het nooit gebeuren zal l Ik zweer Zweer niet, Dorus, laat je hand zakken, je zoudt daardoor het gedane on recht wel eens niet meer goed kannen maken. Ga niet overijld te werk en neem het onde spreekwoord „bezint eer gij be gint," wat meer ter harte. Als Martijn eenvoudig tot me zegt: zoo is het dan weet ik, dat ik er op aan kan. Hy

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 5