El WiEDffS-,
AllEflElliE- k Uiiliullat.
)t Wiicltti
Cholera.
Zondag 26 Augustus 1894.
38ste Jaargang ïïo. 2860.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
Z a te r d a g a v o n d. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever J. WINKEL
Bureau: §CHAGEHT, liaan, D 4.
Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5ct.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Bij dit nummer behoort
een Bijvoegsel.
Gemeente S c h a g e n.
Bekendmakingen.
een sleutel,
twee loten v. d. Heidersche Ten
toonstelling.
Bij het optreden der cholera
roepe men spoedig geneeskun
dige hulp in.
FEUILLETON.
Het eindverslag.
POLITIE.
Ter Secretarie dezer gemeente zijn in
lichtingen te bekomen omtrent de navol
gende gevonden voorwerpen
De Burgemeester der gemeente Schagen;
Overwegende, dat zich gevallen van
aiiatitche cholera hebben voorgedaan in de
aangrenzende gemeente BARSINGER-
HOKN en ook te BROEK OP LANGE-
DIJK, en dat de mogelijkheid van uit
breiding dier ziekte niet is uitgesloten
Acht zich met het oog op het dreigend
gevaar verplicht, den ingezetenen eenige
wenken te geven, die, naar het oordeel
van deskundigen, kunDen bijdragen tot af
wending van die gevreesde ziekte en tot
wering harer uitbreiding en gevolgen.
Als goede voorzorgsmaatregelen
zijn san te bevelen
le Matige leefwijze, geen misbruik
van sterken drank;
2e. Het drinkwater, de melk en ook
de groenten niet anders dan gekookt
te nuttigen
8e. Het niet gebruiken van verkoelende
dranken en onrijpe vruchten, alsperen,
appelen, pruimen, komkommers, enz,
4e. Het zindelijk houden van huis,
huisraad en al wat met den inensch in
aanraking komt.
5e. Het meermalen zuiveren en ontsmet
ten van privaten en rioolen, met carbol of
andere ontsmettingsmiddelen.
6. Het opruimen van mestvaalten, atval
van vnilnis uit de nabijheid van bewoon
de ho<zen.
Ter voorkoming van besmetting
wordt het volgende aanbevolen.
le. Het drinken van weinig water, het
water moet eerst gefiltreerd, daarna ge
kookt worden.
2e. Afzondering der lijders uit de samen
leving en verpleging in barakken of daar
toe ingerichte hnizen.
3e. Ontsmetting van alle uitwerpselen
van cholera'iijders en van alle voorwerpen,
die met chuleralijders in aanraking zijn ge
weest.
4. Ontsmetting van privaten, riolen en
andere uitloozingskanalen.
Voor het zuiveren en ontsmetten
van privaten, riolen, enz. bedoeld bij punt
5 hiervoren gemeld, neme men 5 deelen
carbol op 100 deelen water.
De Burgemeester vertrouwt, dat de in
gezetenen van het gewicht der zaak door
drongen, zich zullen beijveren naar deze
voorschriften te handelen, en dat een
ieder voor zooveel in zijn vermogen is,
zal medewerken tot afwending van de ge
melde ziekte en wanneer zij onverhoopt
in ons land epidemisch mocht verschij
nen tot wering harer uitbreiding en
gevolgen.
Schagen, den 14 Augustus 1894,
De Burgemeester voornoemd,
S. BERMAN.
II Slot
Als vervolg op ons vorig artikel over
dit onderwerp geven wij hieronder een
kort overzicht van de voorstellen, die de
Staatscommissie heeft gemeend te moeten
doen, naar aanleiding van het onderzoek
Roman van Angust Niemann.
21
De smartelijke gedachten en bedenkingen
over de toekomst, waaraan Geertruida en
Felicitas zich overgaven, werden onderbro
ken door de verschijning van een heer, die
eerst beleefd bad aangeklopt en ook beel
beleefd boog, terwjjl bij zeide: „Ik ben
Becatold, commissaris van politie voor crimi-
neele zaken."
Deze heer was een man van breede ge
stalte, met een rond bloeiend gelaat, dat
interressant werd door het scherp vooruit
stekende voorhoofd, vanwaar onder de kleine
oogen scherp rondzagen. Hij was zonder
baard en droeg zijn haar kort geknipt, als
een jongeling.
„De dames zijn zeker wel zeer ontsteld,
ïeide hij," terwijl hg, alsof hg een
vriendschappelijk bezoek bracht, zich op een
'toel nederzette. „Een zoo plotseling sterf
geval in do familie I Mijnheer de rechter
is gekomen," wendde hij zich tot den arts.
«Wellicht wilt gij zoo goed zijn tot bem
'e gaan, heer dokter; hij is in de werkkamer
van den ouden heer Bennewitz."
De dokter stond op en nam afscheid van
de dames.
«Waar heb ik mijn hoed vroeg hij
rondziende.
«Hoed en handschoenen liggen op de
kleine tafel achter de deur," zeide de com
missaris, die nog nauwelijks rond gezien
k*d, maar die de gave scheen te bezitten,
zlles te kunnen zien, zonder zich eenigszins
moeite daarvoor te geven.
De dokter verwijderde zich.
«Een treurige gebeurtenis 1" zeide de
commissaris zuchtend. „Hoe verschrikkelijk
voor jonge dames, die gansch alleen staan
.«Dat is het niet alleeD, mijnheer de com
missaris," antwoordde Felicitss. „Het ver
schrikkelijke hier is, dat onze goede oom
rertooord ig.«
Do commissaris knikte.
«Wellicht mag het odb spoedig gelukken,
o schuldige te ontdekken," zeide bij. „Doch
's sleehts eon zwakke troost voor de
schterblgtenden, die hnnnen geliefden bloed-
*®r»ant verloren hebben. Voor zooveel mg be-
o°d ig, nan, mijnheer Bennewitz u beiden
sich, omdat gjj geheel alleen op de we
door de Staatscommissie van Enquête in
gesteld.
Arbeid van jeugdige personen.
Uitbreiding van het verbod om kin
deren arbeid te doen verrichten, tot den
leeftijd van 13 jaar. Herziening van de
regeling der arbeidstijden voor de door
de wet van 5 Mei 1889 beschermde jeu-
dige personen in dier voege, dat de maxi
mum-arbeidstijd voor personen beneden
den leeftijd van 16 jaar wordt ingekrom
pen tot 9 uur daags.
In verband hiermede aanvulling van de
schoolwetgeving door invoering van leer
plicht voor kinderen beneden 13 jaar en
van verplicht herhalingsonderwijs voor
jongelieden van 13- tot 16-jarigen leef
tijd.
Bijzondere bepalingen tot bescherming
van jeugdige personen, voor zooveel be
treft den arbeid in of voor veenderjjen
(het verbod om arbeid te verrichten moet
voor dezen gelden tot den 14-jarigen leef
tijd) en den arbeid bij het lossen en la
den van zeeschepen. Herziening van de
op jeugdige personen betrekking hebben
de bepalingen omtrent den arbeid in brood
beschuit- en koekbakkerijen.
Arbeid van vrouwen.
Herziening der bepalingen van art. 5
al. 1 der wet van 5 Mei 1889, teneinde
gelegenheid te geven, vrouwen aan het
werk te houden tot 9 uur namiddags,
d. i. twee uur later dan thans geoorloofd
is.
Arbeid van volwassen mannen.
Opneming in de wet van 5 Mei 1889
van een verbod om in fabrieken en
werkplaatsen des Zondags stoomkracht
of daarmede gelijk te stellen beweeg
kracht aan te wenden, behoudens be
voegdheid om ontheffing van dat jverbod
te verleenen.
Regeling bij de wet der diensttijden
van beambten en werklieden in de stations,
loodsen, stallen en remises, op den weg en
op de wagens en treinen van alle onder
nemingen van vervoer, die met conces
sie van het openbare gezag een spoor-
reld stondt."
«Ja, dat is zoo," antwoordde Felicitas,
die het gevoel kreeg, alsof er onder den
vorm van beleefde belangstelling, een ver
hoor in rechterlijken zin gehouden weid.
„En hebben de dames geen nadere om
gang Ik bedoel, is geen uwer verloofd P"
.Neen," zeide Felicitas.
„Mij verwondert dat," zeide de commis
saris, met een 60ort galanterie, die hem wel
wat wonderlijk afging. ,Zoo sohoone, jongo
dames zonder
„lk verzoek u, nu geen complimenten 1"
gaf Felicitas afwijzend ten antwoord.
„Vergeef mij, het is een gevolg van ons
innerlijk gevoelen. Maar wellicht laat de
zaak zich daaruit verklaren, dat mijnheer
Bennewitz DÏet van conversatie hield; oude
heeren zijn tomwijlen zeer jaloersch."
Zijn kleine oogen gingen als bliksemflit
sen been en weder, maar ook zonder dat
hij de jooge dames bepaald fixeerde, nam
hg waar, dat zij zich zear verschillend ge
droegen en dat Geertruida merkbaar zeer
verlegen, terwijl Felicitas wantrouwend en
voorzichtig scheen te zijn.
„De rechtsgeleerde van nwen oom is
dokter Marbach," merkte hij op.
Felicitas knikte.
„Weet gij ook inlichtingen te geven over
bet testament? Heelt uw oom, u beiden
gelijk bedacht P Ik stel mij tenminste voor,
dat znlk een ijverig en nauwgezet man, als
den beer Bennewitz, een testament gemaakt
heeft."
„Van een testament weten wij niets af",
zeide Felicitas.
„Ik zou de dames toch aanraden, dat zij
dokter Marbach komen lieten," zeide de
commissaris. „Hij kan n met goeden raad
bijstaan."
„Gelooft gjj, dat wij het noodig hebben?"
vroeg Felicitas.
„O, mijne lieve juffrouw, ik geloof niets.
Toch heb ik mijnheer dokter Marbach,
reeds bericht gesteurd, en bij zal wel
spoedig verschijnen. Het zal een troost voor
u zijn, wanneer gij zeker weet, dat uw toe
kom»!, wat het geldelijke betreft, verzekerd
is."
„Ik moet u evenwel verzekeren, dat ik
nog geen tijd gevonden heb aan iets der
gelijks te denken," zeide Felicitas.
De commissaris antwoordde hierop niet
Hg scheen in bewondering van Geertruida
verzonken te zjjn en riep na een poos
uit: „Wonderbaarlijk? Zoo schoon en toch
zooals ik hoor, geen verlooide 1 Ook geen-
j vereerder?"
Geertruida weid zeer bleek en dadeigk
daarop zeer rood.
„Mijnheer!" zeide zij, „gelooft gij, dat dit
een passend oogenblik tot gekscheren is
Ik verzoek u mij van dusdanige bemerkingen
te verscboonen."
Maar op den commissaris maakte deze
terechtwijzing niet den minsten indruk. Hij
stond zeer kalm op, zeide, dat hij hoopte
niet gestoord te hebben, en ging been.
„Die mensch verdenkt iemand," zeide
Felicitas.
„Maar om 's hemels wil,wie verdenkt hij?"
Felicitas antwoordde niet, doob trok een
gezicht, dat duidelijk genoeg sprak. Geer
truida verzonk in pijnlijke overdenkingen.
De smarten en zorgen omtreQt baar ziele-
ljjden, dat zij tot dusver te dragen gehad
had, kregen nu een aanzien zoo vol weder
waardigheden en van zoo onaangenamen aard,
dat zij er zich nauwelijks in denken kon en
somwijlen geloofde, dat zij in een andere,
ellendige wereld was overgeplaatst geworden.
In de werkkamer van den ouden heer
Bennewitz, had zich ondertusschen de ofh-
eier van justitie aan de tafel gezet en liet
het dienstpersoneel een voor een voorkomen.
De hoofdingang en de huisdeur waren
beiden door politiemannen bezet en niemand
werd naar bionen of naar bniten gelaten.
Buiten had een groote massa menschen zich
verzameld, die zich in gissingen en ver
moedens omtrent dit geval verdiepte.
Eerstens werd het dienstpersoneel in het
verboor genomen. De rechter deed vragen
omtrent bnisehjke gewoonten, informeerde
boe laat men des avonds het huis sloot,
onderzocht, hoe de verbooding was tns3chen
den ouden hoer, zijn onderboorigen, wat
betrelt kantoor of buis en tusscben hem en
zijne nichten. Dat de oude heer vermoord
was, liet na de verklaring van dokter en
justitie geen twjjfel meer over. Het was
onmogelijk, dat hij zichzeif deze verwonding
kon toebrengen; onmogelijk was dus hier
een zelfmoord te constateeren.
Maar het verhooren, noch van de klerken,
noch van het dienstpetsoneel, gaf eeDig licht.
Eenstemmig verklaarden de lieden, dat mijn
heer wel niet bemind en geliefd was, en dat
men ook wel dikwijls last van zijn grillige
luimen had, maar er was toch niets voorge
vallen, wat aanleiding kon geven, dat iemand
uit het huis, den ouden man uit wraak zou
hebben vermoord.
Niemand bad eenig vet moeden, wie de
moordenaar zijn kon.
Alleen de getuigenis van het kamer
meisje, Belty, scheen den rechter eenig spoor
I in verdachte richting te geven.
„Hoe was de verhouding tusschen myn-
baan berijden.
In overweging wordt gegeven om te
doen nagaan, in hoever in bepaalde tak
ken van bedrijf ten aanzien van ovcr-
matigen arbeid en nachtarbeid van vol
wassen mannelijke werklieden misstan
den voorkomen, die aanleiding zouden
behooren te geven tot tusschenkomst v&n
den wetgever. Voorts om aan openbare
besturen te doen aanbevelen, zich te ont
houden rechtstreeks of middellijk, op
Zondag arbeid te doen verrichten, die
zonder overwegend bezwaar op andere
dagen kan geschieden, en zooveel mo
gelijk te zorgen, dat eens om de twee
of drie weken de betrokken personen
een geheel vrijen Zondag hebben.
Nog wordt aangedrongen op wijziging
van de wet van 4 Mei 1889, ten einde
het toezicht op de naleving van de wet
beter te verzekeren door uitbreiding van
het getal inspecteurs of toevoeging aan
dezen van adjunct-inspecteurs en door
voor het opsporen van overtredingon be
paaldelijk ambtenaren van rijks- en ge
meentepolitie aan te wijzen.
Verdere maatregelen in het belang
der werklieden.
a. Betreffende de omstandigheden,
waaronder de arbeid wordt verricht, wordt
voorgesteld in te zenden wetsontwerpen
tot uitbreiding van het bij de wet van
28 Mei 1869 geregelde staatstoezicht op
het gebruik van stoomtoestellen tot droog-
cylinders en kook- en dergelijke toestel
len, die onder stoomdruk werken
tot vaststellen van voorschriften in het
belang van de veiligheid, de gezondheid
en het welzijn der werklieden in fabrie
ken en werkplaatsen
tot bepaling dat in met name genoem
de bedrijven het in werking brengen of
uitbreiden van eene fabriek of van eene
werkplaats afhankelijk wordt gesteld van
de, zoo noodig onder voorwaarden, door
het gemeentebestuur te verleenen ver
gunning, na onderzoek van het daartoe
over te leggen bouwplan met het oog
op de veiligheid, de gezondheid en het
welzijn der arbeiders.
b. Met betrekking tot dë rechten en
heer Bennewitz en de nichten vroeg
de rechter. „Was het een vriendschappe
lijke, liefdevolle
„O, ja," zeide Betty.
„Gij spreekt dat zeer twijfelachtig uit.
Was er nooit ongenoegen, nooit een verschil
van meening tusschen hen
„Nu, ja," zeide Betty, „zij konden goed
met elkander overweg. Maar ongenoegen is
er wel eens in ieder huisgezin."
„Zoo? Wanneer is er dan wel eens ongo-
noegen hier voorgevallen."
„Ongenoegen zoozeer niet. Dat wil ik
juist niet beweren."
„Maar gij zegt toch zooeven, dat er in
ieder huis ODgenoegen is. Spreek toch vrij
uitl Ik begrijp zeer goed, dat gij geen
kwaad van uw heer zeggen wilt, maar hier
is het plicht, de volle waarheid te zeggen."
„Ach ja, de jonge dames zijn nog al
levenslustig, de onde heer hoeft dat nooit
willen dulden. Jonge dames willen zich wel
ejns amuseeren."
„Gij meent dus, dat hieruit woordenwisse
lingen zijn ontstaan."
„Dat juist niet. De jonge dames lieten
niet bemerken, dat zij zich verveelden."
„Gij geeft van de jonge dames de beste
getuigenis. Maar wat bedoeldet gjj dan met
ongenoegeD."
„Ik dacht sleehts, dat er wel eens iets
moest voorgevallen zijn, omdat de jonge
dames naar Engeland gebracht en weder zoo
spoedig teruggehaald geworden zijn."
De rechter had nog niets van deze reis
gehoord en bij onderzocht nauwkeurig voor
boe lang en wanneer zij daar geweest
waren. Dan vroeg hg, wat de oorzaak naar
Betty's meening wel geweest zou zjjn.
„Dat weet ik niet," antwoordde zij, „maar
juffrouw Geertruida heeft na haar terugkomst
zeer veel geweend."
„Dus van een woordenwisseling, ik be
doel een bestemd geval, waar de oude heer
met eene der dames, inzonderheid met
juffrouw Geertruida, die dikwijls weende,
getwist heeft over het een o( ander, weet
gjj niets Bedenk u goed en spreek de
waarheid 1"
„Ja, ja, toch eenmaal," bracht Betty
stotterend nit.
„Ha Wanneer is dit geweest
„Gisterenavond."
,-ZooWanneer? Op welk uur? Waar
over? Wat hebt gjj gehoord?"
„Ik ging tnsschen negen eo tien nnr door
den corridor, om de bedden voor de dair.es
op to maken en frisch water te brengen.
Daar kwam ik de deur van deze kamer voor-
bjj en boorde mijnheer Bennewitz luide spre-
verplichtingen van werkgevers en werk
nemers onderling wordt aangedrongen op
de indiening van wetsontwerpen, ten
doel hebbende
Wijziging en aanvulling van de bepa
ling van het Burgerlijk Wetboek omtrent
huur van diensten van werklieden en
bedienden, en wat daarmede samenhangt
voorts moet in studie genomen worden,
welke wijzigingen der bestaande wetten
vereischt zijn, om te geraken tot de in
stelling eener schielijke, eenvoudige en
kostelooze procedure tusschen werkge
vers en werklieden.
Vaststelling van bepalingen togen mis
bruiken bij de betaling van het loon.
Oplegging der verplichting aan werk
gevers tot verzekering hunner werklie
den tegen geheele of gedeeltelijke, tijde
lijke of blijvende invaliditeit tengevolge
van een ongeval bij den arbeid, mits
zóó geregeld, dat van staatswege gele
genheid tot zoodanige verzekering worde
verschaft.
Voorts wenscht de Commissie, dat de
regeering in overweging zal doen nemen
de wettelijke regeling van de verplichte
verzekering van werklieden tegen invalidi
teit tengevolge van ouderdom, met gelde
lijke bijdragen van de werkgevers, de
werklieden en den Staat, ten einde in
dien geest en naar gelang der ondervin
ding ten aanzien der verzekering tegen
ongevallen, een wetsontwerp bij de volks
vertegenwoordiging aanhangig te maken.
Maatregelen, niet tot het gebied
der arbeidswetgeving behoorende.
Regeling der onbewoonbaarverklaring
van slechte woningen.
Wijziging van de wet op onteige
ning ten algemeenen nutte.
Wijziging van de wet tot regeling van
het armbestuur.
Regeling der gemeentelijke banken van
leening, gepaard, zoo niet met verbod
van, dan althans met strenge contróle
op de pandjeshuizen en soortgelijke in
richtingen.
Wijziging van de wet van 22 April
1855 door vervanging van het vereisch-
te van koninklijke erkenning eener ver
ken. Juffrouw Geertruida sntwoorde zachtjes,
„Hoe laug duurde het? Ik geloof tenmin
ste, dat ge staan gebleven zjjt."
„Ja ik luisterde een kleine poos, maar daarna
ging ik aan mjjn werk; hoelang de twist ge
duurd heeft, weet ik niet."
„Hebt gjj geen woorden gehoord, die ge
sproken werden?"
„Eenige."
„Vertelt Wat hebt ge gehoord."
„Mjjabeer Bennewitz sprak van zjjn tes
tament en zeide, dat hij het heden verande
ren zon. Hjj dreigde juffrouw Geertruida te
onterven.'
„Zool* zeide de rechter. „Vertel verder.
Wat antwoordde de dame? En wat zeide de
oude heer nog
„Verder weet ik niets. Wat juffrouw Geer
truida zeide, heb ik niet gehoord. Ik wilde
niets hooreo en ging aan mjjn werk.'
Van de klerken was niets belangrjjks te
vernemen; slechts op mjjnbeei Wegelin stel
de de rechter zjjn hoop, omdat hjj do fami
lie van naderbij kende. De rechter was van
oordeel, dat de moord door een der huisge-
nooten en niet door een binnengedrongen
persoon bedreven was. Want de wond en
houding van den ouden heer, bewezen dat
dnideljjk. Was er evenwel een dief van bui-
ton binnengedrongen, dan zou de oude heer
niet rustig zjjn blijven zitten, en de vreem
de zou hem niet in den rug hebben kunnen
aanvallen. De oude heer bad do schreden
achter zich wel gekend, en er zich niet beangst
voor gemaakt. Alzoo moest een bekende per
soon het schot gelost hebben. Het schot
was door geen der getuigen gehoord gewor
den.
„MjjnheerWegelin," vroeg de rechter, „wel
ke plaats naams gjj bij den heer Ben
newitz in?"
„De plaats van boekhoader en ook als
particulier secretaris."
De rechter vroeg nadere bjjzonderheden
omtrent dat particnlier secretariaat en mjjn-
heer Wegelin antwoorde halt naar waarheid.
„Dus gij hebt, nadat mjjnheer zich bier
heen begeven had, nog particuliere zaken
met hem behandeld; dan zjjt gjj wellicht de
laatste persoon, die hem nog levend gezien
heeft 6
„In geenen deele," antwoordde de boek
houder, „dan sou ik do moordenaar moeten
zijn."
Het antwoord was logisch, maar de ma
nier waarop het gegeven werd, mishaagde de
ambtenaar. Hjj was een lang, mager heer,
wiens gelaat reeds aantoonde, dat hjj zich
bewust was van de ernst, die de zaak ver
langde. Een licht iccd vloogover zijn wan-