Zondag 2 September 1894
38ste Jaarang ITo. 2862.
B ij voegsel.
GEMENGD NIEUWS.
In 't Schemer uu r.
Door zijn eigen radergear
resteerd en aan de politie overgeleverd, werd
dezer dagen de 17jarige Paol Marlens, be
diende in een magazijn van den heer
Holzheimer, Zirninerstrasse 97 te Berlijn.
De jonge man had wijn, worst en choco
lade gastolen, en aan een koetsier verkocht.
Ook had hij zich nit de kas verrijkt. De
opbrengst verteerde hij in de kroegen met
kelnerinnenbedienden in de Elsasser en
Novalisstraat. Zondag werd hij ontdekt
doch niet gevangen genomen.
Eindelijk waagde hij zich in de nabij
heid der ouderlijke woning, waarop zijn
vader hem arresteerde.
In het krankzinnige n-g e-
sticht te Lancaster, aldus wordt nit Lon
den gemeld, klaagde een der verpleegden
onophoudelijk over hevige maagpijnen. De
geneesheeren besloten, toen alle andere mid
delen vruchteloos bleven, over te gaan tot
eene operatie. De maag werd geopend en
toen vond men daarin meer dan 100
geroeste draadnagels, benevens een stuk van
een tapijt, een knoop en een eind ijzerdraad.
Alles, wat nit de maag van den patiënt te
voorschijn werd gebracht, woog 11 pond.
De operatie was zeer moeielijk, daar elk de
zer voorwerpen, stnk voor stuk, moest wor
den verwijderd. Naar omstandigheden be
vindt de lijder zich vrij wel, maar toch is
het nog onzeker, of hij nog zal genezen.
Een ontaarde moeder.
In de buurt van het Fransche dorpje
Pailhes woonde bij hasr ouders in, een ze
kere Marine Porte, oud 35 jaar, wier ge
drag vtel te wenschen overliet, en die
moeder was van een kind van tien
jaar.
Zondagmorgen was het kind bezig een
koe te hoeden, toen het door de moeder
werd geroepen, die het aangreep en van
een hoogte van zeven h acht meter naar
beneden wierp. De kleine kwam terecht op
eenige steenen; zijn hoofdje was erg ge
kwetst, doch het was niet dood. Marie
Porte nam daarop een mes en bracht het
kind daarmede nog verschillende verwon
dingen toe, zoodat het onder de handen
der ontaarde moeder stierf.
Daarna werd den kleine het hoofdje af
gesneden, dat in een gat werd gestopt en
onder varens verborgen. De moeder sleepte
vervolgens het lijkje tusschen twee rotsen
en bedekte het met groote steenen.
De vrouw is in hechtenis genomen.
„Is u er zeker van, dokter
„Volkomen zeker. Maar wilt ge een spe
cialiter eonsulteeeren...."
„New," viel de eerste spreker hem in
de rede, „ik geloof u en daarbij voel ik toch
zelf, dat het zoo is.*
Een oogenblik later verliet de dokter,
gevolgd door de meid, de kamer, Bernard
Sinclair alleen achter latende, uitgestrekt
op de sof», van aangezicht tot aangezicht
met den dood.
De kamer, waarin hij lag, was slechts
ten deele ingericht als ziekenvertrek.
Toen, een maand geledeD, Bernard Sin
clair voqr het eerst en voor het laatst ern
stig ongesteld was geworden, had men hem
in zijn bibliotheek gelegd. In de schaduw
van het groote orgel, dat met zijn kope
ren pijpen tot aan den zolder reikte, en te
midden der hoogen boekenkasten, gevuld
met schatten aan boeken, had men tij
delijk een ledikant neergezet. Maar lang
zamerhand was alles wat in een ziekenka
mer thuis behoort, daarbij gekomen. De
groote tafels, eenmaal bedekt met oude
platen en de nieuwste tijdschriften, wiren
thans beladen met allerlei medicijnen. Ach
ter een hoog scherm van spaansch leder
was het bed verborgen, want Bernard
maakte slechts gebruik van de sots; hij
vocht tot het laatste oogenblik en wacht
te staande den genadeslag.
Thans, bleek en hijgend naar adem, lag
hij bij 't groote venster, waardoor de onder
gaande zon haar gouden stralen schoot,
voor hem was dit misschien haar laatste
kringloop geweest. Zijn hoofd, met regel
matige, voorname trekken, thans verscherpt
door pijn en 't naderend einde, rustig tegen
een geborduurd kusseD, terwijl zijn oogen,
groot en donker, reeds overschaduwd door
de nevelen van den dood, over zijn schoon
landgoed dwaalden, dat hij spoedig zon
verlaten voor eeuwig.
Nog jong, hij was nog geen veertig
jaar, juist rijk genoeg om onbezorgd te
kunnen leven, met het vuur en de kracht
van den mannelijken leeftijd nog brandend
in zijn aderen en tintelend in zijn spieren,
had hij toch geen enkelen kans in den
aanstaanden strijd met den grimmigen vij
and, die reeds den dorpel van zijn huis
was overschreden en aan de dubbele zwa
re eikenhouten deur van de bibliotheek
klopte. Reeds hadden de beenige vingers
het hart gegrepen en kwelde het bij dag
in zijn magere hand, scheen het 's naehts
van een te rijten,' totdat de lijder, niette
genstaande de zucht om te leven, die in
ieder steiveling huisf, naar vrede verlang
de.
Daar lag hij in de ondergaande zon en
een trek van wanhoop kwam op zijn bleek
gelaat te voorschijn en zijn lippen fluisterden
anstige woordeD,
Goddank, de dokter zeide het zou spoe
dig zijn vandaag of morgen op 't
allerlaatst; er is een gebrek gekomen aan
de levensmachine, ieder oogenblik kan zij
breken. Wat een bloodaards zijn de men-
schen toch Indien iemand mij res weken
geleden verteld bad, dat ik Bernard
Sinclair den dood zon welkom heeten,
om slechts verlost te worden van lichame
lijke pijn, ik zou hem voor een leugenaar
gescholden hebben. Na ik weet, dat de pijn
spoedig zal over zijn, dat mijn hart, die
bron van pijn, mij niet meer zal hinderen,
ben ik blijde
Een pauze.
„Ben blijde 1 Neen. Maar ik zou het kun
nen zijn, als ik haar niet had, Eva, mijn
lief vrouwtje...."
Zijn stem weigerde hem haar dienst en
toen hij haar naam fluisterde, werden de
pijnlijke trekken op zijn gelaat nog scher
per.
De zon was achter de boomen verdwe
nen, een rozige gloed vulde nog slechts
de eikenhouten kamer.
Zijn stem klonk hol door de rozenkleu
rige schemering„Mijn lieveling, zal je
't kunnen dragen? Egoistisch wezen, dat
ik ben, om mij daarin te verheugeu, wat
je teergevoelig hart misschien breken zal.
Uw tranen zal ik op mijn graf voelen
vallen, uw zuchten zullen door den grond
heen mijn oor bereiken."
Hij steunde luid bij de gedachte aan
Eva.
Drie jaar geleden had hij een hnwelijk
nit liefde gesloten met Ev3 Carlingford,
het mooiste meisje nit den omtrek, die ter
wille van zijn „mooie oogen* alleen, want
hij was toen een arm man, de beste par
tijen had afgewezen. Dat had hij rooit
vergeten, nooit was hun liefd' verflauwd
eu tien hem een ja ir na hun huwelijk, rijk
dom en een landgoed door een erfenis ten
deel viel, had hij zich verheugd tcfwille
van zijn blondlokkige Eva, die zooveel
voor hem had opgeofferd. Sinds dien tijd
was hun leven een lange droom geweest
van geluk, geen kindergezichtje had nog
den eersten gloed der liefde afgekoeld. Hij
herinnerde zich nog den angstkreet, waar
mede zij het nieuws, dat hij ongesteld
was, bad ontvangen. Dag en nacht had zij
hem gadegeslagen, totdat de rozen in haar
wangen verbleekten en het azuur karer
oogen verscholen bleef achter een wolk van
tranen.
Om hem genoegen te doen, had zij haar
dagelijksche wandeling hervat, hem echter
met tegenzin verlatend en verheugd terug-
keerend.
En nu als zij nu terugkwam en
haar frissche lippen op zijn bamdenden
mond drukte en haar slanke, koale vingers
langs ziju kloppende slapen streek, dan
zou hij haar het vreeselijke mededeelen,
dan zou hij de hoop uit haar hart moeten
verdrijven, dan zou de glans harer oogen
verduisterd worden, dan zou het met goud
gekroonde hoofdje zich in wanhoop neder-
buigen.
Toen hij zoo aan haar dacht, dwaalde
zijn oog door de mime kamer, ieder voor
werp, dat uit de schemering opdook, herin
nerde aan haar. Groote potten met tulpen
en gele ranonkels braken met haar kleuren
de eentonigheid van het vertrek, terwijl
het oog met welgevallen rustte, op de
palmen en varens, die de ruimten tusschen
de boekenkasten aanvulden. Het kussen,
waarop zijn hoofd rustte, was door haar
hand vervaardigd en eerst den vorigen
dag gereed gekomen.
(ilk hoop dat zij het ook morgen ender
mijn hoofd zullen leggen," fluisterde hij,
terwijl bij zich omwentelde om zijn lip
pen op de zijden bloemen te drukken,
die haar fljue vingers hadden gemaakt.
Zijn oog viel op een vierkant stoeltje,
dat tusschen de sofa en den lagen zetel
stond, waarop zij gewoon was te zitten.
Een porceleinen vaas stond daar met een
bouquetje vergeet-mij-nietjes en mar-
guerites met haar gouden hartjes in den
nauwen hals gestoken. Een handschoen
van haar, zacht en gepaifumeerd, lag daar
bij.
Hij raapte haar op en bracht haar aan
zijn lippen en met een verlangen bezield
om alles te zien, wat haar toebehoorde, nam
hij uit een koek, dat ouder den handschoen
lag een stukje kant, dat zijn lieveling zak
doek noemde. Dezelfde overheerlijke parfum,
haar parfum, stroomde hem tegen en her
innerde hem aan het oogenblik, toen hij
haar voor 't eerst ontmoette, aan den tijd,
dat zij samen wandelden, aan het goddelijk
oogenblik, dat hij met zijn lippen haar sa
tijnen huid had aangeraakt.
Deze eu duizenden andere herinneringen
van nog teederder aard maakten hem voor
een wijle gelukkig, toen hij het kanten di ek-
je in zijn hand nam.
In den corridor hoorde hij het geluid
van haastige voetstappen, de groote, dub
bele deuren werden opengestooten en Eva,
de gouden lokken een weiniDg in wanorde
onder haar hoedje, de blauwe oogeu schit
terend als sterren, haar wangen met een
blosje gekleurd, kwam haastig de kamer
binnen.
„Kijk eens, wat een mooie rozen," riep
zij, hem een groote bouqet O'Niels voor
houdend. „Zijn ze niet mooi, ik zal ze
hier bij je neerzetten. Maar dat vergat ik
heelemaalhoe is 't met je, je ziet bleek,
heb je pijn
Zij boog zich over hem en kuste hem
teeder.
Een gelukkige glimlach spreidde zich over
zijn gelaat.
„Neen," antwoordde hij, „Ik ben alleen
wat anstig.»
Zij ontdeed zich van mantel en hoed
en zeide
„Ik zal de lamp laten brengen, wil ik
je dan wat voorlezen, misschien val je wel
in slaap, dat zal je goed doen 1'
„Neen, neen,* zeide hij haastig, „kom
zoo maar bij mij zitten, in de schemering,
dicht bij me, ik zal je iets vertellen.'
Gekleed in wit mousseline, haar gouden
krullen met een blauw lint te zamen ge
bonden, scheen zij een engel, die door de
kamer zweefde.
Zij schoof den stoel dichter bij de sofa,
hij sloeg den arm om haar hals, zoo ble
ven zij eenige minuten zitten. Toen al zijn
moed verzamelend, zeide hij met stokkende
stem:
„Ik ga je verlaten, kiudje Hij beet
zich op de lippen, om het trillen te voor
komen.
„Verlaten P" Zij begreep hem niet.
Ja 't Is gedaan met me 1'
Haar groote oogen zagen hem verwon
derd angstig aan. Wat meende hij toch
Was zij dan blind geweest, had zij niet
dag aan dag hier bij hem gezeten had zij
dit niet vooruit gezien Groote tranen big
gelden over zijn wangen. Zij sloeg de han
den voor het gelaat, viel op haar knieën
en barstte in snikken uit.
Haar hoofd rustte op de sofa, kramp
achtig schokte haar geheele lichaam, ter
wijl hij zachtjes met zijn hand door haar
satijnen lokken woelde.
„Maar, kindjelief,* fluisterde hij, „wees
toch kalm, wat beteekent nu die opge
wondenheid
„Ik kan niet kalm zijn. Ik wil niet
kalm zijn, Bernard. Mij verlaten. O, zeg,
dat ik je niet verstaan heb, zeg, dat het
niet waar is Kan ik je nu missen f Kan
ik alleen leven Zonder jou, zonder lief
de, zonder zonneschijn Zeg, dat je bij mij
blijven zult, Bernard 1» riep zij hartstoch
telijk. „Ik wil niet, dat je heengaat, je
moet bij mij blijven, ik zal je vasthouden!"
Teeder sloeg zij haar arm om zijn hals en
opgewonden drukte zij zijn hoofd tegen
haar boezem.
„Beloof me dat je me niet vergeten zult,
dat je wel eens aan me zult deuken,
dan kan ik gerust miju oogen sluiten
„Spreek zoo niet, ik wil je niet alleen
laten gaan, ik wil niet achterblijven, als
je heengaat, ga ik meel" Dit plotselinge
denkbeeld vervulde haar met vreugde, „dan
ga ik mee!"
Zij stond haastig op, vulde een glas
half vol met chloroform en voor hij een
angstkreet kon slaken, voor hij een be
weging kon maken, had zij het glas aan
den mond gebracht en leeggedronken.
„Godïva, wat heb je gedaan
Zij was volmaakt kalm, toen zij ant
woordde
„lk ga mee, ik wil alleen niet achter
blijven, vind je dat niet goed
Zij bad haar stoel nog dichter bij de
sofa geschoven, haar arm om zijn hals ge
slagen en den zijnen om haar schouder ge
legd, met haar rechterhand greep zij zijn
linker.
„Leg je goed zoo vroeg ze.
„Heerlijk, lieveling heerlijk!'
Haar lippen raakten de zijne.
„Ik ben gelukkig!*
„Ik ook
„Ik krijg slaap," zeide zij. „Nu goeden
nacht, slaap gerust!»
Nogmaals drukte zij haar lippen op zijn
mond, toen viel haar hoofd op zijn borst.
Hij sloot de oogen, een gelukkige glim
lach speelde om zijn lippen, ziju hand rust
te op haar.
Yijf minutentien minntentwintig
minuten gingen voorbij, toen loosden bei
den een zwaren zucht.
Het was volkomen duister geworden.
Het beste middel voor
dampige paarden, is veel buiten zijn, ver
mindering der portie hooi, voeren met
groen voer, goed stroo, vooral rogge- en
haverstroo, graan en wanneer de tijd van
het jaar meebrengt, dat er hooi gevoerd
moet worden, dan moet het pai vochtig
gemaakt zijn het vervangen van een deel
van de haver door het dubbele gewicht aan
peen tot 2 K.G. per dag; drie tot vier
klysteeren (water van 20° O. en een op
wekkende inpakking (water van 20° C.)
met daaropvolgende natte afwrijving (wa
ter van 20° C.) daarna droge afwrijving
en beweging. Een naar deze methode be
handeld paard zal tenminste betrekkelijk
lang kunnen blijven werken en dat is al,
wat men bereiken kan.
Te Brussel heeft Zondag
avond een woesteling, die met zijn vrouw
twistte, haar opgenomen en uit het venster
gesmeten, zoodat zij deerlijk gekwetst naar
het gasthuis werd gedragen.
Een roover diealsonver-
vaard bekend stond, met name Excarits,
ontsnapte dezer dagen uit de gevangenis te
Szegedin (Hongarije), zwom de Theis o-
ver en pleegde inbraak in een bureau van
den ontvanger te Toeroek-Konisza. Met een
som vau 21.G00 florijnen maakte hij zich
vervolgens uit de roeten.
Bij een stierengevecht te
Sevilla heeft de espada Barberillero een
poging tot zelfmoord gedaan. Hij had den
vijfden stier zevenmaal getroffen, maar zon
der hem doodelijk te verwonden. De pre
sident gaf toen last, den stier uit het
strijdperk te verwijderen wat een groo
te beleediging is voor den stierenbevechter.
Barberillero, die zich nu voor goed ont-
eerd achtte, was wanhopig en besloot den
dood te zoeken. Hij wierp zijn degen en
zijn muleta weg en snelde op den stier
toe, die hem met zijn horens ernstig ver
wondde en hem zeker gedood zou hebben,als
niet de cuadrilla tusschenbeide gekomen
was. De jonge espada is naar het ziekenhuis
gedragen. Daar bleek, dat zijn kwetsuren
niet doodelijk waren en zeker veel spoedi
ger zullen genezen, dan de zware wonde,
die aan ziju eigenliefde is toegebracht.
De Wielrijder s-s t a a t der
toekomst.
Er moet onlangs, eigens in Duitschland
(waar en wanneer meldt de geschiedenis
niet) eeue algemeene vergadering vaa afge
vaardigden van wielrijdersvereenigingen zijn
gehouden.
Die bijeenkomst was uitgeschreven met
het doel om te beraadslagen over voor
schriften op het verkeer van voetgangers,
teneinde die voorschriften dan later aan
het oordeel der gemeentebesturen te onder-