AliEicti Nitm-,
1
Mimi et
Donderdag 6 September 1834.
30ste Jaargang Ho. 2803.
dil
Li
pjf blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en
.jffrdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
fnfJ&TENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
„•GEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever J. WINKEL
Itureau: SdlACitX, liaan, D 4.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25iedere regel meer 5ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Bij dit nummer behoort
til Bijvoegsel.
BinnenJandsch iNieuws.
FEUILLETON.
F
In het lokaal van den
p S/olemaher te BARSINGERHORN,
yjl. Zondagavond de uitvoering plaats
t de Gymnastiekvereeniging „de fVest-
waarbij voor het eerst de jonge
Lteniging haar vaandel vertoonde bij hare
E^ne uitvoeringen.
Juist om deze reden waren buiten hare
(one contribueerende leden, een aantal
Eoodigden aanwezig, en hebbeD deleden
de Westfries" zich beijverd om hun-
gasten een aangenamen avond te be-
Het een kort woord van den heer Joh.
4 Groot, daartoe nitgenoodigd, werd het
indel iDgewijd.
Het vaandel, geleverd door A. Knnijver,
,'j Gravenhage, ziet er sierlijk uit. Op
edonkerblauwen grond, omgeven door
u'itren franje, en afhangende zilveren
loorlen en kwasten, vertoont in het mid-
ia iet wapen van Barsingerhorn, (zil-
«ren krnis en met goud gekroonde zil-
wen blokken, op een helderrood schild)
a daarboven en beneden in zilver de
roorden: „de Westfries", „Barsingerhorn
JUU
Nadat ook de voorzitter van „de West-
fes", de heer S. Spaans Dz. de vergader-
leo had toegesproken, werden, onder lei-
üog van den heer Roggeveen uit Schagen,
enige oefeningen uitgevoerd, terwijl ter
ifwisseliDg het een en ander werd voor
dragen en de gezellige avond met een
besloten werd.
Wik- en Weegloonen.
De gemeenteraad van ALKMAAR heeft
Moten met 1 Januari a. s. de wik- eD
•eegloonen te verminderen tot f 0.60 per
1G0 kilogram.
Vr ij dagavond arriveerde
te TEXEL hel rsderstootBscliip „Kampi
oen", kapt* T. Met», komende van Nor-
derney en bestemd naar Alkmaar. 1 'it
stoomschip is het eigendom van den heer
C. Bosman te Alkmaar, en was tijdelijk
gehnurd door eene Duitsche Maatschappij
om tnsschen het vasteland van Oostfries
land en bet eiland Nordeney te varen,
tijdens het badseisoen. Niet alleen Norder-
ney, maar ook het eiland Barkam nemen
steeds in bloei toe, door het steeds tal
rijker bezoek van badgasten.
Op TEXEL is het bericht
ontvangen, dat nabij Callsntsoog het lijk
in zee is gevonden van den verongelukten
visscher W. Boon. Deze jonge man was
slechts ruim een jaar gehuwd en laat eene
jeugdige vrouw met een kindje van wei
nige weken achter.
In een der ontstuimige Augustusnachten
was de verongelukte van de Texelsche
Blazerschuit T X 11 over boord geslagen
en bijna onmiddellijk gezonken.
In de buitenhaven teHOORN
i3 aangespoeld het reeds in vergevorderden
staat van ontbinding verkeerende lijk van
een vrouw, vermoedelijk, naar de kleeding
te oordeeleD, van de vroaw die eeuige
weken geleden in een vlaag van krankzin
nigheid met een bootje van uit Edam de
zee was ingegaan en welk bootje den vol
genden dag ledig was komen aandrij
ven.
Te ROZENDAAL heeft
meu eene opruiming gehouden van „veel
belovende" jongelui. Reeds geruimen tijd
werden de ingezetenen door deze jeugdige
deugnieten lastig gevallen en bestolen. Het
lichten van een winkellaadje bracht de die
venbende voor het voetlicht, waarbij is ge
bleken, dat meisjes en jongens van 8 tot 14
jaren als sluwe oplichters te werk gingen.
De kiuderen zijn naar een verbeterhuis
gebracht, alwaar zij tot hnn 18 jaar zullen
verblijven.
Roman
van Aagust Niemann.
24
weet niet," zeide mijnbeer Wegelin,
iüfgij1 ooit wel eens vsrschijningen gehad
kbt, die Bommige lieden des nachts ia bun
uap te aanschouwen krijgen, die overdag
»et een mysterisch waas overdekt schijnon
18 vorden."
■Neen,* zeido de reehter, „daar heb ik
iM'« kennie mede gemaakt. Kom evenwel
tol de zaak."
>D«r heb ik het oog op, en de vraag
**ik n deed, heeft daarop betrekking. Of-
todwn gy het nooit bij ondervinding
fkd te hebben, vertrouw ik toch op de
^jarige en veelzijdige ondervinding, van
10 Ban zooals gij, want anders zou ik mijn
tonaal voor mij moeten honden, daar ik mij-
en in uwe oogen belachelijk zou maken."
verzoek n vriendelijk, mijnheer Wege-
j t ®jj de voorrede te besparen. Wanneer gij
belangrijk» te zeggen hebt, vertel dat
duidelijk en eenvoudig."
•Waroudig en duidelijk, kan het onmo-
2Ün> wa' dh u te vertellen heb. en ik
■liever al mijne gevoelens in het breede
Heggen, dan verkeerd begrepen te wor-
Gtaat dat, wat gij mij te vertellen hebt,
'«band met dien moord?"
I iJ»*
uit zonder omwegen."
rondzie," zeide de heer
,an wanneer ik dan aanschouw de
waaraan ik zoo dikwijls met den ver-
r e heb zitten werken; wanneer ik don
,.8ade8la, waarin de goede, om
'kwijls gezeten beeft, dan denk aan
Wat men in den tram bele
ven kan. Een Amsterdammer, een
bedaard, deftig veertiger, is het volgende
overkomen, dat hem eenigen tijd erg veel
binder deed. Voor ongeveer een week ge
leden zat de goede man, van de huisvei
ling komende, in de tram Leidsche plein
Plantage. De man zat in allen ernst na
te denken over een en ander, toen de
tram stopte en over hem kwam zitten een
alleraardigste brunette met een allerliefst
kindje op den schoot.
Niet lang zat ze daar of door een klei
ne beleefdheid, het oprapen van een voile
raakte de goede vriend in gesprek en was
weldra zoo onder den invloed van zijn
aardige overbuur, dat hij alle muizenissen
over opgehouden hnizen en niet gebaalde
plokken vergat.
Plotseling zag zij haar „mama", Daar
ze zeide en stond op, om zoo maar pardoes
uit de tram te springen.
„Pas op uw kind!" riep Goed bloed haar
toe, daar in zijn gevoelig hart vrees voor
het kleintje de bovenhand hield.
Daar keerde de brunette zich om en
zegt met een alleraardigst glimlachje: „Och
beste meneer, toe wees u zoo beleefd, even
de kleine vast te houden; wilt u...."
Met deze woordjes, ziet Joris zich de
kleine in de handen gestopt en is de bru
nette in een wip den wagen uit. De con
ducteur stopte even, maar zegt onmiddellijk
tegen onzen goedhartigen meneer: „Ja me
neer, lang kau ik niet wachten en buiten
dien, de jnf schijnt niet van plan terug te
komen, want ze zet de spit.'' (Volksterm
voor hard weg loopeu).
„Ja, maar, ik kan toch dat kind niet
meenemen," roept mijnheer, met komischen
wanhoop op het gelaat.
De conducteur vond dit nH niet zoo
erg, rneueer zou toch wel weten, waar de
jut thuis hoorde en....
„Maar man, ik zie haar van avond voor
het eerst; ik,..,'
De conducteur haa'.de toen het beken
de typische gezegde aan, dat in de „Mas-
'w?' *Pre€k dan vrij uit
wanneer ik hier rondi
"'"i neo zitten werken; wanneer ik den
gadesla, waarin de goede, oude heer
i dikwijls gezeten beeft, dan denk aar
ik i'0t8e"ngen omkeer, die in één nacht le-
in dood heeft omgezet; dan komt mij
gsbeele mecschelijk bestaan als een scha-
'nor, en dan vind ik mijn voorgevoel
ais Zooa'8 he groote menigte, een onzinnig
maar veeleer iets werkelijks,
werkelijk als de zichtbare en
dingen in het dagelijksche leven,
ruft' u> mijuheer Wegelin, maak bet
zeide de rechter ongeduldig.
m«» niet kort zijn, wanneer de duide-
oom"1 langdradig te worden.Ik moet
etazaam maken op de verschijningen, die
ty rt den naam van hypnotisme ot
be8'empeU. Want slechts over een
2*ge verschijning wilde ik u spreken,
fcè n Ver mÜn verstand gaat, zijn de diu-
u opgenoemd, zeer verschillend,
maar ook tevens wel saam to vatten onder
de benaming zinsbedrog."
,'t Kan zijn, maar van bedrog gelief ik
niet te houden, hetgeen mij in mijn leven
voor waarheid te aanschouwen gegeven is.
Mogelijkerwijs is het een bedriegelijk iets,
daarover zal ik met u niet twisten, maar
eenvoudig n vertellen, wat ik aanschouwd
heb. Reeds van mijn jengd af, is mij over
komen, dat ik droom oi visioenen heb, die
in het werkelijk leven uitkomen. Het is mij
niet dikwijls gebeurd, maar toch kan ik het
mij een maal of vier, vijf, berinneren, dat ik
gebeurtenissen vooruit heb mogen aanschou
wen."
Mijuheer Wegelin zweeg en staarde voor
zioh heen, als in droombeelden vordiept.
„Verder, verder," zeide de rechter.
„Denk eens, dat ik," sprak Wegelin, „voor
ongeveer acht dagen geledeu, 's nachts een
visioen heb gehad, dat mij dit moordtooneel
aankondigde. Ik ontwaakte, sprong verschrikt
op en zag een verlichte kamer voor mij.
Doch bet was niet mijn eigen kleine kamer,
maar het was dit vertrek, waar wij ons nn
bevinden. Ik zag niet, vanwaar het licht
kwam, toch was de geheele ruimte helder
verlicht, zoodat ieder meubelstuk, ieder beeld
viel te herkennen. Op zijn gewone plaats in
den leunstoel, zat mijnheer Bennewitz. Daar
opende zich de deur, deze bier, die naar den
gang geleidt, en een groote, sterke man met
blonden baard en bloeiend, door den zon
gebruind gelaat trad binnen, ik kende
hem niet, toch zag ik zijn gezicht en zijn
gestalte zoo goed, en herinner ik hem mij
zoo duidelijk, dat ik hem dadelijk weder zon
herkennen, wanneer hij mij voor oogen stond.
Daarna zag ik
„Gy spreekt alsof gij een werkelijk u be
kend persoon op het oog hebt," zeide de
rechter, hem in de reden vallend.',Hoe kunt
gij nu zeggen, dat gij hem zoudt herkennen,
wanneer gij slechts over een droom spreekt''?
„Ik wilde daai mede alleen maar zeggen,
dat het droombeeld mjj zoo levendig en
helder voor den geost staat, dat,als ik iemand
die op hem geleek, ergens zou tegenko
men, ik hem dadelyk zon herkennen."
„Zoo, ga voort!"
„Ik zag dan dat deze man aan de
deur staan blijft, en dea ain tafel zittenden
man mot van haat flikkerende oogeu aan
staart. De oude heer was ia zijn arbeid ver
diept, ea bemerkte den binnengetredene
niet. Deze sloop achter dea oudeu heer om
en verdween vour eeaige oogenbiikken aan
mijne oogen. Plotseling echter kwam hij we
der te voorschijn, en stond nu achter miju
heer Bennewitz, die hem altijd nog niet be
merkte. Mj overviel een onbeschrijfelijk ge
voel van angst. Ik bep.oefde te roepon en
mijn chef te waarschuwen, maar de long
kleefde mij aan het gehemelte. Ik wilde op
cotto" door Kelly indertijd zoo met succes
werd genit:
„Nou ja, meneer!# zegt de man, „zoo
houdt u u nu maar, nou ja.'
Toen eerst begreep de man in welk las
tig geval hij was en vooral toen hij in de
Plantage stond m«t de kleine, die natuur
lijk verschrikkelijk begon te schreeuwen.
Wat te doeD?
Daar nadert een politieman. Fluks ver
haalt hij dezen het geval.
Erg wijsgeerig, als politieagenten dit
kunnen doen, hoorde de man hem be
daard aan en zei eindelijk zeer be
slist
„Ja meneer, dan moet u de kleine
maar terugbrengen, daar kan ik niets aan
doeD.'
Mijnheer: „Terugbrengen, maar waar P"
Politieagent (met den duim over den
schouder wijzende). „Wel, waar ze
woont."
Meneer (woedend). „Maar ik weet
niet waar ze woont, man, dat zeg ik je
toch."
Politieagent. „Nou ja....#
Goedbloed is doodkalm van nataur,
maar toen werd het hem te erg en weldra
had bij den politieman in zooverre over
tuigd, dat deze met hem naar het bureau
van politie ging.
Aldaar gekomen, werd men boven ge
laten en trof men een hem bekend in
specteur.
Alweer deed Goedbloed het verhaal en
alweer klonk na zijn beweren van onbe
kendheid, het hem bijna tot krankzinnig
heid voerende: „Non ja."
Eindelijk begreep de inspecteur, dat de
man toch moest geholpen worden. Er werd
een agent in bnrgerkleeren geroepen en
de kleine werd voorloopig in een der ge
stichten ter stede gebracht.
Maar Goedbloed
Alles was haarfijn genoteerd in het po
litierapport men zou alles te weten komen
en wat zouden zijn vrienden dan wel zeg
gen wat zou moeder de vrouw wel den
ken Verschrikkelijke toestand Meer droo-
mend dan met bewustzijn komt hij einde
lijk in de echtelijke woning in de
plantage.
Ofschoon zijn wederhelft wel tienmaal
vroeg, waarom hij stil was, wilde hij eerst
eens overleggen wat te doen stond.
Den volgende ochtend, toen hij met zijn
ega en schoonmama (die bij hem inwoont)
aan de ontbijttafel zat, stak hij met zijn
verhaal van wal.
De uitwerking was verpletterend. Zijn
vrouw werd wit en dreigde van zichzelf te
vallen; schoonmama stond op en verklaar
de met pathos, dat ze met een schoonzoon
die dergelijke avontnnrtjes had, geen dag
onder het zelfde dak wilde blijveD.
Stelt u voor de positie van onzen goed
hartigen stadgenoot.
Niemand, dan alleen de oude huisdok
ter, geloofde aanzijn onschuld en zoo doof
ieders wantrouwen gemarteld, bracht de
man 8 dagen door, totdat gelukkig voor
hem redding kwam.
Een van de beambten namelijk van he^
gesticht kwam vertellen, dat de kleine door
de moeder was opgeëischt en dat de poli
tie baar van een en ander in kennis had
gesteld.
Ze had voor meneer een brief achterge
laten. In dien brief deelde ze mede, dat
ze voor het in ontvangst nemen van een
erfenisje naar Antwerpen was geweest. Hier
in Amsterdam was ze eerst sedert kort en
had geen bekenden. Toen ze meneers goe
dig gelaat had gezien, was het plan ge
rijpt, dat met zooveel succes was geslaagd
en nn verzocht ze meneer en mevrouw par
don voor den last, die ze veroorzaakt
had.
Goedbloed heeft gezworen nooit meer eens
anders kind in handen te nemen; maar
heeft nog niet veel pogingen tot toenadering
met zijn schoonmama in het werk gesteld.
Arme kerel. De Echo.
staan en toesnellen, en tusschen bom en den
indringer treden, wiens plannen mij zeer
boos toeschenen, maar het was mij onmoge
lijk my te bewegen. Het angstzweet kwam
mij op het voorhoofd. Ik zag, boe de vreem
de de rechterband ophief, en zag een revol
ver in zijn band. Nij deed zich een schot
hoorea, blauwe rook werd zichtbaar en ont
trok al het verdere a3n mijn oog. Da rook
werd dichter en ik zag niets meer eo ben
zeker van uitputting ineengezakt en weder
ingeslapen, want ik weet niets meer van die
gruwzame handeling, hoe zij verder is afge-
loopen. Maar toen ik 's morgens ontwaak
te, stond my het beeld weder zoo helder
voor den geost, dat ik eerst van plan was,
mij dadelyk naar mijnbeer Bennewitz te be
geven, maar ik bedacht mij, uit vrees van
uitgelachen te worden. In den tegenwoordi-
gen tijd vindt men visioenen belachelijk'
men houdt het voor lengen en bedrog, van
overspannen zenuwen; alleen de diepe in
druk, die het op mij gemaakt heeit, nood
zaakte my als 'i ware, het aaD u te open
baten, in do hoop, dat gij er niets belache
lijks in zult vinden, maar veeleer daardoor een
spoor moogt ontdekken, dat tot een goed
einde voert."
De boekhouder zweeg. Hy wa3 bleek en
ontroerd, zijne wijdgeopende oogen schenen
wederom het schrikbeeld van dien nacht te
aanschouwen.
„Ik zal uwe geschiedenis houden voor
hetgeen zjj is, en waarvoor gij ze zelf hebt
verklaard: voor eea droom," antwoordde de
rechter.
„Dat is nw zaak. Ik heb mijn plicht ge
daan, en voel myn geweten van een last
ontheven. Reeds vroeger was ik van plan
mijn vissioen te vertelleB, maar de tegen
woordigheid van andere personen schrikte
my af, zulke ongewone dingen te vertellen.
Denk vooral aan mij, mynbeer de rechter,
wanneer een persoon u verdacht mocht voor
komen."
Daarop ging mijnheer Wegelin heen, en
liet den rechter in diep nadenken verzonken
achter. Wat moest deze van de vertelling, wat
vaa den boekhouder zelf denken? Waarom
en uit welk oogpunt had die man zulke
dingen verteld? De rechter had een kalme
&n praktische, maar ook eea eergierige in
borst. Hy had gaarne helderheid over dit
duister geval verspreid, en dat de alom be
kende, rijke Gottlieb Bennewitz de persooa
was, zou zijn roem en bekendheid nog ver-
boogen. Wie had er nu toch voordeel van
den dood van den ouden beer Slechts een
persoon, de nicht die met onterving bedreigd
geworden was. Maar boe onwaarschijnlijk,
d.t Geertruida de moord bedreven had'Mijn
heer Schrötter haar minnaar? Een moord om
alle hindernissen uit den weg te ruimen,
zoodat zij trouwen konden? Dat was al te
romantisch, al te onwaarschijnlijk, hoewel
mogelijk. Welk voordeel kon de boekhouder
erbij hebben, dat hij de geschiedenis zoo
trachtte voor te stellen, dat zij zoo onwaar
schijnlijk geleek? Want de rechter geloofde
noch aan het heldere verstand noch aan de
waarheidslieide van personen, die beweerden
visioenen gehad te hebben. Hij geloofde dat
de boekhouder loog. Maar waarom Had hij
door den schrik soms zijn verstand bijna
verloren, zoodat hij werkelijk meeude, den
moord voornit gezien to hebben? Of loog hij
naar een voornit opgemaakt plan? Dat zou
zonderling zijn; hy had door den dood van
zijn chef volstrekt geen voordeel, eerder Da-
deel. Want hij verloor wellicht zijn betrekking
on moest naar een andere werkkring omzien.
De zaak van den vermoorde, ging, zoo de
zaak bestaan bleef, in handen van vreem
den over.
„Afwachten," zeide de rechter by zichzelf
Vele processsen zijn vruchten, die rijp
worden, afvallen en dan voor bet oprapen
liggen."
Intusschen waren de nichten naar de woon
kamer gegaan, waar zij vrijen teugel lieten
aan haar smart en opgewondenheid.Vergaeisch
zocht dr. Marbach, die baar gevolgd was,
haar in een kalmer stemming te brengen.
Vooral Geertruida was in hooge mate in
de war, zy had hare handen voor de oogen
geslagen, bad zich op de chaselongue ge
worpen en weende hartstochtelijk.
„Ik bid n mejuffrouw, herstel u," sprak
de rechtsgeleerde. „Gij bederft uwe gezond
heid. Bezie deze treurige zaak met een kal
me, helderen blik. Het kan n geen goed doen
wanneer gij n geheel en al aan aw gevoel
overgeeft; reeds awe hardnekkige weigering
om te antwoordden, heeft u geschaad."
Daar richtte Geertruida zich op en mat
den vermaner met fonkelende blikken.
„Wat wilt gij daarmede zeggen?" vroeg
zy. „Wilt gij daarmede zeggen dat ik daar
door verdacht wordt, iets met den moord nit
te staan te hebben?"
„Ik wil a slechts doen opmerken, dat be
daardheid in kritieke oogenbiikken, zeer aan
te bevelen is."
„O, mijn God, wat ben ik ongelukkig I"
riep zij uit. „Was ik maar nooit geboren!
Geheel en al overweldigd door den piotse-
hingen dood van mijn geliefden oom, wordt
ik bovendien nog gepyoigd en gemarteld. Is
hot dan nog niet genoeg, het verdriet over
zijn verlies te moeien drigen? Nu hij niet
meer leeft, verwijt ik het mij, dat ik niet
hartelijk gmoeg tegen hem geweest ben. In
zijn laatste nren heb ik hem nog moeten
ergeren. Mij schijnt het toe, als staat hij
dreigend voor mij eo vraagt mij, of mjp
handelwijze de dank is dien hy voor zijn
goedheid verlangen mocht."
Zy wrong zich de handen en zag vragend
Felicitas aan, die bleek en strak van achter
de tafel haar gadesloeg.
„Ik bid u, mijnheer Marbach," ging Geer
truida voort, „gij zijt de vriend van mijn
oom geweest, gij zijt een man van de wet,
weest gij onzen vriend, zooals gij dat voor
den doode geweest zijt. Sta ons bij. En voor
alles, zoek te weten te komen, wie de el
lendoling geweest is, die de gruweldaad be
dreven heeft. Ik smeek n, spaar geen moei
te noch kosten om den snoodaard te vinden."
„Ik heb mij dat reeds tot plicht gesteld,
verlaat n daar gerost op, lieve jnffroaw. De
politie en justitie zyn ook reeds aan den-
zelfden arbeid, maar ook ik zal mijnerzijds
alles aanwenden, en somwijlen gelukt het
een particulier, wat het gerecht mislukt. In
tusschen moet ik de dames er opmerkzaam
op maken, dat zij mij geheel en al haar ver
trouwen moeten schenken Ik ben uw rechts
geleerde, dus zal ik n in tijd van nood moe
ten verdedigen. Maar gij moet my nauwkeu
rig zeggen, wat n beiden over het gevat
bekend is. De terughouding van uwe zijde
juffronw Bennewitz, openlijke weigering
t genover den rechter, moet gij ter wille van
uzelf, tegenover mij achterwege laten."
„Ik heb niets verborgen gehouden," zei
de Felicitas.
„En ik ben gaarne bereid, n op allo vra
gen te antwoorden, die op deze ongelukkige
geschiedenis betrekking hebben," voegde
Geertruida er aan toe.
„Goed dames. Dan zullen wij zien wat er
te doen valt. Zoo gy weet, heeft nw oom u
tot zijne erfgenamen benoemd en ik durf
u wel zeggen, ofschoon het eigenlijk op dit
oogenblik niet past, dat gij beiden zeer
rijke meisjes geworden zijt. Met geld kan
men veel doen. Wij zullen een hoogen prijs
uitloven voor het ontdekken van den moor
denaar. Uw oom heeft mij tot regelaar in
zijn nalatenschap benoemd en daar de da
mes nog niet meerderjarig zyn,treed ook in wer
king,de bepaling dat de staatsraadKupfersmidt
de voogdijschap aanvaardt. Zooveel mag ik u
wel van de erfeniskwestie meed3eleu. Nu
verzoek ik u vriendelijk mij alles op te hel
deren, waarnaar de rechter ook reeds gevraagd
heeft. Welk verband bestaat er tusschen uw
twist van gisteravond met uw oom,
met
„Ik smeek u,mijnheer Marbach," riep Geer
truida, hem in de rede vallend, „vraag mij
daarnaar uiet! Ik verzeker u, dat bet geheel
en al niets met den verschrikkelijken dood
te maken heeft, en ik kan, ik mag daarover
goen inlichtingen geven."
WORDT VERVOLGD.