Brievan uit de Maasstad Polei omtolt ler week. Buitenlandsch Nieuws. PLAATSELIJK NIEUWS. rsn hem te beschermen men 5het hem op allerlei wijze moele kken en zijn bestaan te Ternie- -,r dat in den laatsten tijd de SeTi. opgegwn :De midden- iH in gevaar!" - en ^eer opzettelijk zijn aandacht heeft fc^san die klasse van menschen, die nde kern van elk volk uitmaken; t door weelde ontzenuwd en ver dof door armoe uitgeput, nog krach- iin en frisch, en uit wier midden beste mannen zijn voortgeko- wij dit wijzen op het gevaar, waar- ^leiae man verkeert, met onver- genoegen aanschouwen, zal niemand golden. ^ers onder dien kleinen man voor- leeft het volk, dat de geboden jjeeien eertonder den kleinen ^5»n zijn de huisgezinnen nog tal var de Christelijke barmhartigheid beoefend, en de arbeid voor het ijiich brood niet beschouwd wordtjals foort slavernij, maar als een taak pk moet worden verricht ter eere pais wij zeiden, wordt de noodkreet vernomen: de middenstand verdwijnt!11 (lts werd in de vorige jaarsver- pjng van de patroonvereeniging gesproken van een streven, om dien Ler onder te krijgen. Kyer zouden wij niet willen gaan mdeel gelooven wij, dat het streven ea middenstand op de been te hou- laidelijker uitkomt dan het welbe- g pogen om hem te doen verdwijnen, pr toch, al streeft men er niet naar, lerdwijning van den mid- [stand wordt hoe langer waarschijnlijker, jorheen waren er in onderscheidene aten tal van kleine bazen, die, met 3 knechts arbeidend, een burger en konden vinden. Ze hadden goed broodze betaalden hun schulden ouden hun kinderen opvoeden en ho burgers, die zonder kapitaal te itten, er toch goed komen konden Klfs wat overhielden, v is thans anders. Om bijv. maar de kleermakers te nemen, zijn Je kleine bazen vooral in de groo- steden, zeldzaamheden. De confectie- azijnen of do groote bazen, die le ao de kleeren maar de kleine bazen verdwenen. Met de confectiemagazij- kunnen zij niet concurreeren, dat is Hogelijk; en daarom hebben ze door nood gedrongen, óf wat anders ter id genomen, bf ze hebben hun werk racht in dienst der confectiemagazij- dat is veelal dus in dien van het lotkapitaal; en zij zijn zoetjesaan slacht- :rs geworden van het zweetsysteem, beruchtte Engelsche sweetsystem. ut is niet alleen met de kleermakers het il, maar tal van bedrijven, waarin kleine bazen voorheen een goed be vonden. slfs die bedrijven, die men voor on- pan bijna niet vatbaar ahctte, zijn aan- ut. Meende bijv. Dr. Herkner, in te rede bij het aanvaarden van 't hoog- narsambt aan de Technische hooge- to Karlsruhe, dat het bakkersbe- jf Tooreerst wel blijven zou, onlangs d op een bakkersvergadering te Am- Kam van soialistische zijde zelfs be- d, dat vakopleiding niet meer noodig rijl over 10 of 20 jaar alle brood zal worden gebakken in fabrieken; »at het de vraag niet is of een man brood geheel kan bereiden, maar *ht8 of hij één van de onderdeelen van bedrijf in de puntjes kent. raagt men bijv. naar werklieden die, ten ander voorbeeld te nemen, een »o of een dergelijk muziekinstrument Pbfel kunnen afwerken, men zal ze maar wzij vinden de onderdeelen van deze ^•"imenten worden machinaal gemaakt 1(1 beeft het maar voor het in elkaar «S. een dergelijk verschijnsel zich in tonwvakken openbaart kunnen de Eerlieden getuigen, die zeer veel ge- geschaafd en pasklaar gemaakt hangen, en het maar op zijn plaats heb- i! brengen. En bij de smeden o.a. zich hetzelfde verschijnsel voor. P deze wijze vervalt langzamerhand fj&Mche bedrijf, is vakopleiding voor overbodig, en het slachtoffer wordt tine burgerman, die zijn vroeger kkelyk onafhankelijk bestaan ver- i en terecht komt in de massa der ^barbeiders. IiV 6 Terplaabsing ver- d e kleine burger zijn |m^e*6nschte zeltstandig- ajj k°mt in dienst van het groot-ka- 1 19 gebonden aan werkuren, ont- ,i ®en Ta»t inkomen, is in enkele n beter verzorgd, daar hem e.ea8 ziekengeld, hier en k mi 9 Pensioen verzekerd is, maar L m onafhankelijkheid die, ja wel ^ruitu1 Z'ck brengt, maar toch ook tot LL .°®en prikkelt en aanzet tot het ki|er 5tlJSea op de maatschappelijke ^3* heefkjnitgang van het kleine be- Yofj. kleinen burgerman dan ■^en. ®oe(^ deel naar den handel ge- et nantal kleinhandelaars is nant*] 0€8enon:ien, terwijl omgekeerd Üeu ^r° verminderd is. ai 8uQt een winkeldoch daarbij !et. Van den ketel. Met oei is tegenwoordig even min veel te verdienen de concurrentie is te zwaar. En om die concurrentie nog onmogelijker te maken, komen de coö peratieve vereenigingen, die alweer het groot-kapitaal te hulp roepen, en den winkelstand eenvoudig in den grond bo ren. Welke afmetingen deze coöperatie aanneemt, blijkt o.a. uit den bloei van Eigen Hulp, blijkt uit de cijfers, die in Engeland als winst uit coöperatie worden weggedragen niet minder dan bijna 8,000,000 ponden sterling per jaar. Al die winst gaat voor den kleinen burgerman verloren, en velen van hen gaan dan ook onder in den strijdde telkens langer wordende lijst van perso nen, die met meer aan hun geldelijke verplichtingen kunnen voldoen en daar om failliet gaan, wijst het maar al te dui delijk aan. Voor den arbeider nu wordt op aller lei wijze gezorgd, en de arbeiders zei ven blij ven niet in gebreke, luide verbetering van hun positie te zoeken en te eischen. Zij zijn, al is het niet zonder moeite, te helpen met pensioenregelingen, een goed arbeiderscontract en wat dies meer *Ü- Maar daarmede is de kleine burgerman, daarmee is 't bedrijf niet gereden dat te redden, is van zooveel waarde. Valt de brug, die nu nog den over gang vormt tusschen de mannen van het kapitaal en die van den arbeid, weg, dan gaat er een levensterrein verloren, dat in alle eeuwen mannen gedragen heeft en voortgebracht, die inderdaad mannen van beteekenis zijn geweest. Dan komt er een klove tusschen ka pitaal en arbeid en is de dam weggeslagen, die thans nog de golven scheidt van het vasteland. Dan ontvangt het proletariaat altijd door versterking en wast aan tot een ge weldigen stroom, die niet meer te keeren zal zijn en straks alles zal bedek ken. Daarom, men kiste den dijk voor het te laat is. Men neme maatregelon, die het be drijf zelf weer in eere brengen, en den kleinen man in staat stellen het weer zelfstandig uit te oefenen. Reeds is men op dien weg, door goodkoope machines, door kleine motoren als beweegkracht on der het bereik te brengen van den klei nen man, opdat hij de concurrentie beter kunne volhouden. Volksbanken worden opgericht, waar hij het vaak zoo noodige kapitaal tegen matige rente kan bekomen. Aan de vako pleiding wordt veel gedaan, en dat is noo dig, wil het klein bedrijf niet geheel ten onder gaan, Bonden worden, vooral in het buitenland, opgericht, om hem in staat te stellen te blijven werkenen zoo wordt blijkbaar al meer ingezien, van hoeveel belang deze quaestie is. Ook dit laatste is vooral noodig. Het besef moet meer en meer levendig worden, dat op dit onderdeel der sociale quaestie de aandacht ernstig behoort gevestigd te worden. Allen moeten er van overtuigd worden, dat de levensader van een volk ligt in den kring van den kleinen burger, die, voor zooveel ons land aangaat, voor een groot deel het „vreest God, eert den ko ning" lief heeft, den eenvoud van zeden bewaart on wiens betrekkelijk onafhan kelijk bestaan oen levensvoorwaarde is voor onze maatschappij. Hoe meer dat wordt ingezien, hoe meer men het behoud van dit terrein zal gaas op prijs stellen, en wegen en mid delen vinden, om te voorkomen, dat het beste deel van ons volk afzakt naar het proletariaat, wat niet anders dan stoffelij ke en geestelijke ellende tengevolge heb ben kan. De Hoofdschotels van het politiek menu voor deze week bestaan uit de re devoering van graaf KALNOKY,den rijks kanselier voor OOSTENRIJK—HONGA RIJE en een heusche veld- en zeeslag tusschen China en Japan. Het is een vas te jaarlijksche gewoonte, dat de bijeen komsten der Oostenrijksche en Hongaar- sche kamers met een politiek overzicht worden geopend. De staatkundige oogen van Europa zien geregeld met eenige spanning die openingen tegemoet, wel wetende dat door den overwegenden iu- vloed van keizer Frans Jozef op het drie voudig verbond, voor een groot deel het wel en wee van vrede en oorlog van hem afhangt. Onder Bismark's bestuur werden de paarden van de politieke karos door den ijzeren kanselier gemend; thans is het echter een publiek geheim, dat het zwaartepunt der balance in Weenen moet worden gezocht. Ook thans weer verklaarde Kalnoky, dat de banden die de drie mogendheden verbinden, hech ter zijn dan ooit. Maar 't is jammer, dat het muisje al tijd een staartje heeft. Zoo verklaart hij verder, dat wie dien vrede wil, zich moet uitrusten ten oorlog,en daarom stelde ZEx. eeue verhooging der legeruitgaven in t verschiet. De betrekkingen tot Rusland waren zeer goed, zoo ook die met Frank rijk. 't Spreekt, dat in de eerste plaats de verhouding der monarchie tot Servië, Bulgarije en Roemenie, de aandacht zou trekken. De toestand in Bulgarije werd ietwat scherp geteekend. Yolgens Kalnoky was Stambolof een besliste waarborg voor den vrede. Na diens val is in het land alles op losse schroeven gezet. Yorst Ferdiaand en diens ministers wordt ta melijk ronduit gezegd, dat wie met vuur speelt zich zeer gemakkelijk brandt, en ook, dat Oostenrijk-Hongarije er vol strekt niet tegen op zal zien, de rol van brandweer op zich te nemen. De staatkundige verwikkelingen in SERYIE bleven op de verhouding tot den Donaustaat zonder invloed. Kal noky wenscht zich dan ook niet in de binnenlandsche aangelegenheden van Ser vië te mengen, tenzij die staat daartoe zelf rechtstreekscbe aanleiding geeft. Tus schen Hongarije en Roemenie waren in den laatsten tijd eenige moeielijkheden gerezen. De Zevenbergsche Roemeniers, daartoe opgehitst door volksleiders uit het naburige Roemenie, waren in enkele distrikten in verzet gekomen tegen het Hongaarsche bestuur. Van Hongaarsche zijde hoopte, ja verwachtte men zelfs, dat de regeering haren invloed te Boekarest zou aanwenden, om aan die woelingen een einde te maken. In hoeverre de Oostenrijksche regeering daartoe genegen was, werd verzwegen; wel werd met eenig ettect verklaard, dat Roemenie, de eerste en thans ook nog eenige staat was, die de zijde van het drievoudig verbond had gekozen. Een staat, die een dergelijke besliste stap heeft gedaan, zal men zeker ter wille van het overdreven Hongaarsche patriottisme niet ontstem men. Wij zeiden, dat de tweede schotel be stond in een heusche veld- en zeeslag tusschen de CHINEESCHE en JAPA- NEESCHE legers en vloten. De Japa- neezen hebben de Chineesche troepen, die zich in Korea bij de stad Ping-Jang sterk verschanst hadden, aangevallen, en na een heftigen strijd deze stad tot een tweede Sedan voor het Chineesche leger gemaakt. Van alle kanten omsingeld, door het hevige vuur der Japanners overal bestookt, werd het leger, na ernstige ver liezen genoodzaakt, zich over te geren. Volgens opgaven sneuvelden van het 20.000 man sterke leger ruim 4000, ter wijl er ongeveer 1200 man krijgsgevan gen werden genomen. Onder deze bevon den zich de generaal en eenige bekende aanvoerders. Het betrekkelijk kleine Ja pan begint eene belangwekkende rol in het verre oosten te spelen. Het gevoelt zich de kinderschoenen ontwassen, en dat zal ook wel de reden zijn, waarom het zich van de Engelsche voogdij tracht te ontdoen. Volgens overeenkomsten staan de bui tenlanders in de tractaathavens onder Engelsche bescherming en worden in voorkomende gevallen door Engelsche rechters gevonnisd. Ook mag door Japan van de ingevoerde artikelen geen rechten worden geheven. Dit tractaat verkeert thans in staat van wijziging. Japan ver krijgt de rechtspraak ook over vreemde lingen, indien het zorgt, dat door een degelijk wetboek, de belangen der vreem delingen worden gewaarborgd. Ook zal het zijne financiën kunnen stijven, door het heffen van matige inkomende rech ten. Daarvoor stelt het in zijne plaats het geheele land voor den Engelschen handel open. Wij merkten op, dat ook de wederzijdsche vloten zich met elkan der hebben gemeten. Uitvoerige telegram men in de Engelsche bladen, deelen daar over het volgende mede. Om zijne strijd krachten in Korea te versterken, waren eenige transportschepen met troepen, begeleid door het voornaamste deel der Chineesche vloot, op weg naar dat land. De vloot bestond uit 11 Chineesche oorlogschepen en 6 torpedobooten en ontmoette in de golf van Korea een Ja- pansch smaldeel van 9 bodems, In den zeeslag, die daarop volgde, verloren de Chineesche 4 van hunne beste en groot ste schepen. De Japanners verloren geen schip, maar een tweetal kruisers werden zwaar beschadigd. Aan 1500 Chineezen en 1000 Japanners kostte deze zeestrijd het leven. Als men weet dat de Chineesche vloot uitsluitend uit zwaar gepansterde schepen en de Japansche daartegen uit kleine doch snelvarende kruisers bestond, dan is voor de zeemogendheden dien strijd van groot gewicht geweest. De inrichting van de marine kon uit deze leering wel eens groote wijzigingen ondergaan. mer droger slaapgelegenheid. Nu, daarvoor is in Rotterdam gelegen heid te over, ze zijn er in massa's, die zoogenaamde „slaapsteden" verspreid door heel de stad en meer bijeeen in de Twee de Lombardstraat. In deze, een vieze, ruw bekeide straat die tusschen twee beleefd buigende rijen menschpakhuizen naar den horizont loopt zijn er een twaalftal, waar van de voornaamste zijn: De Vriend schap, De zon, de Vlaardingsche wagen, Het Witte paard, De stad Arnhem, De Witte Leeuw. Alle deze slaapsteden heb ben gemeen een onbeschrijfelijke onzinde lijkheid en een vreeselijk onbeschoften kastelein. Deze twee eigenaardigheden maakten mij een bezoek even onaangenaam als ongemakkelijktenslotte echter trof ik een meer spraakzaam hotelier aan, die bereid was „voor geld en goeie woorden" mijn geprikkelde nieuwsgierigheid te be vredigen en mij een blik in zijn hei ligdom toe te staan. Onmiddellijk aan de straat waarvan het gescheiden was door een deur en een muur, beide van geelbegordijnde ven sters voorzien, lag het heldere witbekalk- te voorvertrek, de gelagkamer, om en bij j 12 Ms. groot, waar de eenige sieraden wa- Rotterdam, 20 September 1894. XII. Ongelukkigen die geen ander dak heb ben om hun hoofd onder neer te leggen, dan de groene takken der boomen of de grauwe zoldering van een ledige spoorwa gen of het blauwe hemelgewelf: dakloozen, zooals het Heilsleger ze noemt, zijn er in de Maasstad helaas, o zooveel. Des avonds laat, in het Park of in de Plantages, ook als het heel den dag hard geregend heeft, kan men die stakkers bij tientallen bezig vinden hun leger voor den nacht in orde te brengen. Ze vegen met de pet het overvloedi ge water van de banken,leggen den arm op de leuning, op dien arm het hoofd en dan slapen zij zoo gerust of zij op den Eendrachtsweg in een donzen bed rus ten. Doch, aan dat slapen in de „open lucht" hebben allen, en m i. zeer terecht, „een broertje dood", die dan ook er zich op kan beroemen aan het hoofd te staan van maar een m&ffie (kwartje; zoekt een war ren een paar spoorwegreglementen, een paar platen van de Indische Lloyd gespij kerd aan,en de eenige meubelen een drietal houten banken, gezet tegen den wand. „Hier ontvange we de mensche, ben- ne ze nie' goed, dan boenzjoere we ze hier met te zeggen datter geen plaas meer is, benne ze wel goed, dan motte ze hier d'r schoene uittrekke, vanwege het vuil, en dan gaan ze hiernaartoe." Hij bracht me nu door een glazen deur in een kamer, die de kwaliteiten van eetzaal, leeszaal, conversatiezaal, bad zaal etc. in zich vereenigde, iets grooter dan de ontvangkamer, met een wit hou ten buffet op den achtergrond, banken langs en olegrafiën tegen den muur en in 't middenvak en zestal tafeltjes, elk omringd van vier stoelen. Schoon het eerst 12 uur in den morgen was, zat hier toch al een aantal logeergasten, vrouwen en mannen. Enkelen hielden zich bezig met het dominospel, anderen voerden fluiste rend een gesprek, drie stonden te turen in een stokoud exemplaar van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, en de overigen zaten allen voor zich te kijken met strak- ken doffen blik, waaruit zij door mijn binnentreden even werden opgeschrikt. Nieuwsgierig zagen zij mij vragend, toen elkander aan, om dan weder in hun dwaalgedenk te verzinken. „Wilt u maar meegaan?" vroeg mijn beleefde geleider en toen gingen we, langs een krakerige, hoekige, vuile trap naar het eerste verdiepingsportaal waarop twee deuren uitkwamen. Een van deze stootte hij open. Een groote halfdonkere kamer waar een vieze walm neerhing, met verslonsd witte muren. Er stonden ze» tweepersoonsledikanten voorzien van on- frisch, goor beddengoed, een stroomatras een kussen en een wollen deken. „Dit is de kamer voor de getrouwden nou ja, de getrouwden, dat is te zeg gen, d'r trouwacte hebben ze niet bij d'r; as ze 't zeggen, geloof ie et, hier..." en hij ging me voor, 't portaal over en door de andere deur een groote achterkamer binnen, waar een tiental eenpersoonsledi kanten stonden: „hier slape de vrouwe.." „Wat betalen ze per nacht?" „De getrouwden veertig cents sa men, de vrouwen een maffie alleen met 's avonds en 's morgens koffie met suiker." „Wat soort lui logeeren hier?" „De vrouwe dat benne koffieboone- zoeksters, steenedraagsters, schoonmaak sters, naaisters en van dat slag, met of zonder kind!" „En de getrouwden?" „Jonge paartjes, die nog niet in d'r meubeltjes zitten, of waarvan de man geen werk heeft, en soms arme drom mels die getrouwd zijn, zonder dat ze op het stadhuis „ja" hebben gezeid..Och, wat zal 'k je zegge, trouwe is eigelijk een groote last, je heit er een gezanik mee van komsa. En wat geeft dat ook voor ons soort menschen. Hullie kijke d'r mekaar niet op an, en as me same maar goed akkerdeere?" Een discussie over deze gewaagde stel ling te beginnen, zou geweest zijn een vechten tegen de bierkaai, ik volgde daar om zwijgend den druk pratenden waard een tweede trap op waarlangs we, zon der portaal, dadelijk toegang kregen tot een zeer groote kamer, die zich de luxe permitteerde van twee dozijn slaapgelegen heden. 't Was hier nog onzindelijker dan op de benedenkamers, het kalkwit op de muren was grauw geworden, met zwarte vlekken door de aanraking van dozijnen vette vuile vingers, Ontelbare kleine brui ne kringetjes op den grond bewezen dat hier mannen verbleven die de tabak nog op een andere wijze dan in den vorm van een sigaar of gestopt in een pijp tot een genotmiddel wisten te maken. „Da'seen vervlokte gewoonte!" zei de gelukkige eigenaar van al dat moois, terwijl hij een nat „spoor" met zijn voet uitveegde, „dat pruime 's nachts, 'k heb er al zoo dikwijls wat van gezeid, maar 't kan ze niks niemendal schelen. Affijn ik ben al blij as ze niet in bed rooke, van één enkel keesie kan d'r geen brand ko mme. „Heb je nog meer slaapgelegenheden hier, behalve deze? „Nou,'t kan nog al schikke vin-ik, veertig mensche. Maar aster op drukke dage,zooas nou mette Dinsdag nog meer luilakke komme dan douw ik ze op zolder, gaat mee dit trappie op, wees voorzich tig da je de dek nie* breekt, pas op kijk hier." Tusschen kranke oude meubelen, ge barsten potten en pannen, stukken hout, zakken steenkolen, stapels turf en onder nat waschgoed, hangend op latten, zag ik nog een twaalftal „slaapgelegenheden." „Zie je, deftig is't hier niet, affijn de mensche benne maar blij as ze onder dak komme en dan betale ze hier wat minder, drie stuivers per nacht en 's mor gens drie personen een keteltje koffie. Zulle we nou maar weer naar beneden gaan, u heeft nu alles gezien. Langs den straks gevolgden weg gin gen we weder terug naar de gezelschaps kamer, waar nu, 't was intusschen één uur geworden, een tiental personen za ten te dineeren. 't Menu muntte niet uit door keur of hoeveelheid van spijzen kool en aardappelen door elkaar gekookt, bruine boonen drijvend in een laag spek vet, werden in zeer kleine porties die tien cents kostten, rondgedeeld. Onmo gelijk dat een hongerige maag daarme de volkomen te bevredigen is, de begee- r ge blikken op elke nieuwe portie be wezen dat. „Eten alle logeergasten hier?" „Ja as't er anzit, aster geen mon- nie is dan" en even schokte hij met het hoofd naar een hoek, waar er een tiental zaten, die gretig en met verlangen den damp van het eten opsnoven. „Kijk, want borgen doe 'k niet, eerst betale, dan bediene, nee' wat seg u nou, je ken hier niet voorzichtig genoeg zijn." In dit oogenblik stond een typig kort dik ventje, waarvan het hoofd, de schoe nen, de nek en de handen rood, het haar en de kleeren rossig waren, van tafel op en langzaam een lucifer promoveerend tot tandenstoker, ging hij naar den wand blijkbaar on zich daar tot het doen van een dutje neer te leggen. Ik trad hem in den weg „Morgen vrind!" „Bonjour m'sjeu!" antwoordde hij met hooge, ietwat schorre stem en maak te daarbij een buiging met een losheid die men voor zulk een rond dik lijtje niet mogelijk zou hebben geacht, „Es tuFrancais", vroeg ik. „Non non, nee waarachtig niet; ik ben een Rotterdamsche jongen, mais j'ai eu une bonne éducation weet u, mon père was poppennaaier, 'n mooi vak, wat uit de mode; mon mère was steenenbikster, 'n leelijk vak, erg in de mode, Godbe tere 't." „Aangenaam uw kennis temaken, mag ik u een sigaar presenteeren?" „Mais oui, merci bien, u is al te bon, u een vlammetje? sievoeplè!" „Dank je wel. Goed gegeten vroeg ik. „Naar omstandigheden bon, merci. Erg delicieus smaakte het niet, dat com- preneer u zeker wel." „Logeer je hier al lang?" „Dat zal waar wezen, vijftien jaar al. Och waarom zal 'k verandere? 'k Heb m'n „bezigheden" in Rotterdam, 'k be taal hiei voor ete, drinke en slape een riks in de week, daar doen ze 't bij het Maashotel niet voor, anders gong 'k daar!" „En kan je 'tmet de andere logeer gasten nog al vinden?" „Bon. D'r wordt hier anders nog at gevochten hoor, sakkerju nou, iedere nacht haast. Dan komen de dienders en die gooien de grootste vechtersbazen un, deux trois in de rue. Mijn houwen ze altijd voor den gek, vooral die eene daar, die klei ne gluiper, daar heb 'k een partiklure hekel an. Die verzint alles om mij te drij- ne, hij laat bijvoorbeeld de vrouwen de pijpen van m'n jas of van m'n pantalon dichtnaaien, of hij zet een kommetje wa ter op de plank boven m'n bed, da'k in me slaap kletst nat wor. En lache dat ie dan doet! O, 't iszoon'n sallemander." Ik erkende met enthousiasme zijn recht, ernstig verstoord te zijn en trachtte hem toen door het aanbieden van een twee de sigaar weer in z'n humeur te bren gen, wat me volkomen gelukte. „Wil je nog wat drinken ook?" „Sievoeplè m'sjeu, 'n klaartje!" „Jenever en u heeft pas gegeten!" „Dat komp er niet op an meneer, 'k lus ze den heelen dag!" „Mooi.... wil je der suiker in heb ben?" „Dank u, astie d'r in hoorde, hè hè, dan hadde ze em d'r in Schiedam al in gedaan." Zoo snapte de kerel voort, nog wel een kwartier lang, toen had ik er genoeg van. Ik dankte den kastelein voor zijn welwillendheid die mij in staat zou stel len den lezers van mijn brieven in ken nis te brengen met een der meest eigen aardige instellingen tot ons volksleven be- hoorende met een slaapstede, en ik was eerlijk gezegd, blij toen ik weer frisch en lekker bij Boneski achter een goed kop koffie zat. D. Schaqen, 22 September 1894. Door dj plaatsvervangen- den district—veearts, den heer G. Muijs alhier, is mond- en klauwzeer ge constateerd op de stallen vanA. Th. en D. H. van R. te Noord— en Zuid-Scher mer G. R. en W. R. te West—Gralt- dijk P. K. te Graft; Wed. P. en K. H. te Oost-GraftdijkJ- G„ P. K., P. P. en H. B. te Lnninen en C. V. en J. B. te Heer-Hugowaard. Maartregelen, om de uitbreiding der ziek te zooveel mogelijk te beperken, worden beraamd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 3