Brievan uit de Maasstad
Polei omtolt ler week.
Buitenlandsch Nieuws.
PLAATSELIJK NIEUWS.
rsn hem te beschermen men
5het hem op allerlei wijze moele
kken en zijn bestaan te Ternie-
-,r dat in den laatsten tijd de
SeTi. opgegwn :De midden-
iH in gevaar!" - en
^eer opzettelijk zijn aandacht heeft
fc^san die klasse van menschen, die
nde kern van elk volk uitmaken;
t door weelde ontzenuwd en ver
dof door armoe uitgeput, nog krach-
iin en frisch, en uit wier midden
beste mannen zijn voortgeko-
wij dit wijzen op het gevaar, waar-
^leiae man verkeert, met onver-
genoegen aanschouwen, zal niemand
golden.
^ers onder dien kleinen man voor-
leeft het volk, dat de geboden
jjeeien eertonder den kleinen
^5»n zijn de huisgezinnen nog tal
var de Christelijke barmhartigheid
beoefend, en de arbeid voor het
ijiich brood niet beschouwd wordtjals
foort slavernij, maar als een taak
pk moet worden verricht ter eere
pais wij zeiden, wordt de noodkreet
vernomen: de middenstand verdwijnt!11
(lts werd in de vorige jaarsver-
pjng van de patroonvereeniging
gesproken van een streven, om dien
Ler onder te krijgen.
Kyer zouden wij niet willen gaan
mdeel gelooven wij, dat het streven
ea middenstand op de been te hou-
laidelijker uitkomt dan het welbe-
g pogen om hem te doen verdwijnen,
pr toch, al streeft men er niet naar,
lerdwijning van den mid-
[stand wordt hoe langer
waarschijnlijker,
jorheen waren er in onderscheidene
aten tal van kleine bazen, die, met
3 knechts arbeidend, een burger
en konden vinden. Ze hadden goed
broodze betaalden hun schulden
ouden hun kinderen opvoeden en
ho burgers, die zonder kapitaal te
itten, er toch goed komen konden
Klfs wat overhielden,
v is thans anders. Om bijv. maar
de kleermakers te nemen, zijn
Je kleine bazen vooral in de groo-
steden, zeldzaamheden. De confectie-
azijnen of do groote bazen, die le
ao de kleeren maar de kleine bazen
verdwenen. Met de confectiemagazij-
kunnen zij niet concurreeren, dat is
Hogelijk; en daarom hebben ze door
nood gedrongen, óf wat anders ter
id genomen, bf ze hebben hun werk
racht in dienst der confectiemagazij-
dat is veelal dus in dien van het
lotkapitaal; en zij zijn zoetjesaan slacht-
:rs geworden van het zweetsysteem,
beruchtte Engelsche sweetsystem.
ut is niet alleen met de kleermakers het
il, maar tal van bedrijven, waarin
kleine bazen voorheen een goed be
vonden.
slfs die bedrijven, die men voor on-
pan bijna niet vatbaar ahctte, zijn aan-
ut. Meende bijv. Dr. Herkner, in
te rede bij het aanvaarden van 't hoog-
narsambt aan de Technische hooge-
to Karlsruhe, dat het bakkersbe-
jf Tooreerst wel blijven zou, onlangs
d op een bakkersvergadering te Am-
Kam van soialistische zijde zelfs be-
d, dat vakopleiding niet meer noodig
rijl over 10 of 20 jaar alle brood
zal worden gebakken in fabrieken;
»at het de vraag niet is of een man
brood geheel kan bereiden, maar
*ht8 of hij één van de onderdeelen van
bedrijf in de puntjes kent.
raagt men bijv. naar werklieden die,
ten ander voorbeeld te nemen, een
»o of een dergelijk muziekinstrument
Pbfel kunnen afwerken, men zal ze maar
wzij vinden de onderdeelen van deze
^•"imenten worden machinaal gemaakt
1(1 beeft het maar voor het in elkaar
«S.
een dergelijk verschijnsel zich in
tonwvakken openbaart kunnen de
Eerlieden getuigen, die zeer veel ge-
geschaafd en pasklaar gemaakt
hangen, en het maar op zijn plaats heb-
i! brengen. En bij de smeden o.a.
zich hetzelfde verschijnsel voor.
P deze wijze vervalt langzamerhand
fj&Mche bedrijf, is vakopleiding voor
overbodig, en het slachtoffer wordt
tine burgerman, die zijn vroeger
kkelyk onafhankelijk bestaan ver-
i en terecht komt in de massa der
^barbeiders.
IiV 6 Terplaabsing ver-
d e kleine burger zijn
|m^e*6nschte zeltstandig-
ajj k°mt in dienst van het groot-ka-
1 19 gebonden aan werkuren, ont-
,i ®en Ta»t inkomen, is in enkele
n beter verzorgd, daar hem
e.ea8 ziekengeld, hier en
k mi 9 Pensioen verzekerd is, maar
L m onafhankelijkheid die, ja wel
^ruitu1 Z'ck brengt, maar toch ook tot
LL .°®en prikkelt en aanzet tot het
ki|er 5tlJSea op de maatschappelijke
^3* heefkjnitgang van het kleine be-
Yofj. kleinen burgerman dan
■^en. ®oe(^ deel naar den handel ge-
et nantal kleinhandelaars is
nant*] 0€8enon:ien, terwijl omgekeerd
Üeu ^r° verminderd is.
ai 8uQt een winkeldoch daarbij
!et. Van den ketel. Met
oei is tegenwoordig even
min veel te verdienen de concurrentie
is te zwaar. En om die concurrentie nog
onmogelijker te maken, komen de coö
peratieve vereenigingen, die alweer het
groot-kapitaal te hulp roepen, en den
winkelstand eenvoudig in den grond bo
ren. Welke afmetingen deze coöperatie
aanneemt, blijkt o.a. uit den bloei van
Eigen Hulp, blijkt uit de cijfers, die in
Engeland als winst uit coöperatie worden
weggedragen niet minder dan bijna
8,000,000 ponden sterling per jaar.
Al die winst gaat voor den kleinen
burgerman verloren, en velen van hen
gaan dan ook onder in den strijdde
telkens langer wordende lijst van perso
nen, die met meer aan hun geldelijke
verplichtingen kunnen voldoen en daar
om failliet gaan, wijst het maar al te dui
delijk aan.
Voor den arbeider nu wordt op aller
lei wijze gezorgd, en de arbeiders zei ven
blij ven niet in gebreke, luide verbetering
van hun positie te zoeken en te eischen.
Zij zijn, al is het niet zonder moeite, te
helpen met pensioenregelingen, een goed
arbeiderscontract en wat dies meer
*Ü-
Maar daarmede is de kleine burgerman,
daarmee is 't bedrijf niet gereden
dat te redden, is van zooveel waarde.
Valt de brug, die nu nog den over
gang vormt tusschen de mannen van het
kapitaal en die van den arbeid, weg,
dan gaat er een levensterrein verloren,
dat in alle eeuwen mannen gedragen
heeft en voortgebracht, die inderdaad
mannen van beteekenis zijn geweest.
Dan komt er een klove tusschen ka
pitaal en arbeid en is de dam weggeslagen,
die thans nog de golven scheidt van het
vasteland.
Dan ontvangt het proletariaat altijd
door versterking en wast aan tot een ge
weldigen stroom, die niet meer te keeren
zal zijn en straks alles zal bedek
ken.
Daarom, men kiste den dijk voor het
te laat is.
Men neme maatregelon, die het be
drijf zelf weer in eere brengen, en den
kleinen man in staat stellen het weer
zelfstandig uit te oefenen. Reeds is men
op dien weg, door goodkoope machines,
door kleine motoren als beweegkracht on
der het bereik te brengen van den klei
nen man, opdat hij de concurrentie beter
kunne volhouden.
Volksbanken worden opgericht, waar
hij het vaak zoo noodige kapitaal tegen
matige rente kan bekomen. Aan de vako
pleiding wordt veel gedaan, en dat is noo
dig, wil het klein bedrijf niet geheel ten
onder gaan, Bonden worden, vooral in
het buitenland, opgericht, om hem in
staat te stellen te blijven werkenen
zoo wordt blijkbaar al meer ingezien,
van hoeveel belang deze quaestie is. Ook
dit laatste is vooral noodig. Het besef
moet meer en meer levendig worden, dat
op dit onderdeel der sociale quaestie de
aandacht ernstig behoort gevestigd te
worden. Allen moeten er van overtuigd
worden, dat de levensader van
een volk ligt in den kring
van den kleinen burger, die,
voor zooveel ons land aangaat, voor een
groot deel het „vreest God, eert den ko
ning" lief heeft, den eenvoud van zeden
bewaart on wiens betrekkelijk onafhan
kelijk bestaan oen levensvoorwaarde is
voor onze maatschappij.
Hoe meer dat wordt ingezien, hoe
meer men het behoud van dit terrein zal
gaas op prijs stellen, en wegen en mid
delen vinden, om te voorkomen, dat het
beste deel van ons volk afzakt naar het
proletariaat, wat niet anders dan stoffelij
ke en geestelijke ellende tengevolge heb
ben kan.
De Hoofdschotels van het politiek
menu voor deze week bestaan uit de re
devoering van graaf KALNOKY,den rijks
kanselier voor OOSTENRIJK—HONGA
RIJE en een heusche veld- en zeeslag
tusschen China en Japan. Het is een vas
te jaarlijksche gewoonte, dat de bijeen
komsten der Oostenrijksche en Hongaar-
sche kamers met een politiek overzicht
worden geopend. De staatkundige oogen
van Europa zien geregeld met eenige
spanning die openingen tegemoet, wel
wetende dat door den overwegenden iu-
vloed van keizer Frans Jozef op het drie
voudig verbond, voor een groot deel het
wel en wee van vrede en oorlog van
hem afhangt. Onder Bismark's bestuur
werden de paarden van de politieke karos
door den ijzeren kanselier gemend; thans
is het echter een publiek geheim, dat
het zwaartepunt der balance in Weenen
moet worden gezocht. Ook thans weer
verklaarde Kalnoky, dat de banden die
de drie mogendheden verbinden, hech
ter zijn dan ooit.
Maar 't is jammer, dat het muisje al
tijd een staartje heeft. Zoo verklaart hij
verder, dat wie dien vrede wil, zich moet
uitrusten ten oorlog,en daarom stelde ZEx.
eeue verhooging der legeruitgaven in t
verschiet. De betrekkingen tot Rusland
waren zeer goed, zoo ook die met Frank
rijk. 't Spreekt, dat in de eerste plaats
de verhouding der monarchie tot Servië,
Bulgarije en Roemenie, de aandacht zou
trekken.
De toestand in Bulgarije werd ietwat
scherp geteekend. Yolgens Kalnoky was
Stambolof een besliste waarborg voor
den vrede. Na diens val is in het land
alles op losse schroeven gezet. Yorst
Ferdiaand en diens ministers wordt ta
melijk ronduit gezegd, dat wie met vuur
speelt zich zeer gemakkelijk brandt, en
ook, dat Oostenrijk-Hongarije er vol
strekt niet tegen op zal zien, de rol van
brandweer op zich te nemen.
De staatkundige verwikkelingen in
SERYIE bleven op de verhouding
tot den Donaustaat zonder invloed. Kal
noky wenscht zich dan ook niet in de
binnenlandsche aangelegenheden van Ser
vië te mengen, tenzij die staat daartoe
zelf rechtstreekscbe aanleiding geeft. Tus
schen Hongarije en Roemenie waren in
den laatsten tijd eenige moeielijkheden
gerezen. De Zevenbergsche Roemeniers,
daartoe opgehitst door volksleiders uit
het naburige Roemenie, waren in enkele
distrikten in verzet gekomen tegen het
Hongaarsche bestuur. Van Hongaarsche
zijde hoopte, ja verwachtte men zelfs, dat
de regeering haren invloed te Boekarest
zou aanwenden, om aan die woelingen
een einde te maken. In hoeverre de
Oostenrijksche regeering daartoe genegen
was, werd verzwegen; wel werd met
eenig ettect verklaard, dat Roemenie, de
eerste en thans ook nog eenige staat
was, die de zijde van het drievoudig
verbond had gekozen. Een staat, die een
dergelijke besliste stap heeft gedaan, zal
men zeker ter wille van het overdreven
Hongaarsche patriottisme niet ontstem
men.
Wij zeiden, dat de tweede schotel be
stond in een heusche veld- en zeeslag
tusschen de CHINEESCHE en JAPA-
NEESCHE legers en vloten. De Japa-
neezen hebben de Chineesche troepen,
die zich in Korea bij de stad Ping-Jang
sterk verschanst hadden, aangevallen, en
na een heftigen strijd deze stad tot een
tweede Sedan voor het Chineesche leger
gemaakt. Van alle kanten omsingeld, door
het hevige vuur der Japanners overal
bestookt, werd het leger, na ernstige ver
liezen genoodzaakt, zich over te geren.
Volgens opgaven sneuvelden van het
20.000 man sterke leger ruim 4000, ter
wijl er ongeveer 1200 man krijgsgevan
gen werden genomen. Onder deze bevon
den zich de generaal en eenige bekende
aanvoerders. Het betrekkelijk kleine Ja
pan begint eene belangwekkende rol in
het verre oosten te spelen. Het gevoelt
zich de kinderschoenen ontwassen, en dat
zal ook wel de reden zijn, waarom het
zich van de Engelsche voogdij tracht te
ontdoen.
Volgens overeenkomsten staan de bui
tenlanders in de tractaathavens onder
Engelsche bescherming en worden in
voorkomende gevallen door Engelsche
rechters gevonnisd. Ook mag door Japan
van de ingevoerde artikelen geen rechten
worden geheven. Dit tractaat verkeert
thans in staat van wijziging. Japan ver
krijgt de rechtspraak ook over vreemde
lingen, indien het zorgt, dat door een
degelijk wetboek, de belangen der vreem
delingen worden gewaarborgd. Ook zal
het zijne financiën kunnen stijven, door
het heffen van matige inkomende rech
ten. Daarvoor stelt het in zijne plaats
het geheele land voor den Engelschen
handel open. Wij merkten op, dat ook
de wederzijdsche vloten zich met elkan
der hebben gemeten. Uitvoerige telegram
men in de Engelsche bladen, deelen daar
over het volgende mede. Om zijne strijd
krachten in Korea te versterken, waren
eenige transportschepen met troepen,
begeleid door het voornaamste deel der
Chineesche vloot, op weg naar dat land.
De vloot bestond uit 11 Chineesche
oorlogschepen en 6 torpedobooten en
ontmoette in de golf van Korea een Ja-
pansch smaldeel van 9 bodems, In den
zeeslag, die daarop volgde, verloren de
Chineesche 4 van hunne beste en groot
ste schepen. De Japanners verloren
geen schip, maar een tweetal kruisers
werden zwaar beschadigd. Aan 1500
Chineezen en 1000 Japanners
kostte deze zeestrijd het leven.
Als men weet dat de Chineesche vloot
uitsluitend uit zwaar gepansterde schepen
en de Japansche daartegen uit kleine
doch snelvarende kruisers bestond, dan
is voor de zeemogendheden dien strijd
van groot gewicht geweest. De inrichting
van de marine kon uit deze leering wel
eens groote wijzigingen ondergaan.
mer droger slaapgelegenheid.
Nu, daarvoor is in Rotterdam gelegen
heid te over, ze zijn er in massa's, die
zoogenaamde „slaapsteden" verspreid door
heel de stad en meer bijeeen in de Twee
de Lombardstraat. In deze, een vieze, ruw
bekeide straat die tusschen twee beleefd
buigende rijen menschpakhuizen naar den
horizont loopt zijn er een twaalftal, waar
van de voornaamste zijn: De Vriend
schap, De zon, de Vlaardingsche wagen,
Het Witte paard, De stad Arnhem, De
Witte Leeuw. Alle deze slaapsteden heb
ben gemeen een onbeschrijfelijke onzinde
lijkheid en een vreeselijk onbeschoften
kastelein.
Deze twee eigenaardigheden maakten
mij een bezoek even onaangenaam als
ongemakkelijktenslotte echter trof ik
een meer spraakzaam hotelier aan, die
bereid was „voor geld en goeie woorden"
mijn geprikkelde nieuwsgierigheid te be
vredigen en mij een blik in zijn hei
ligdom toe te staan.
Onmiddellijk aan de straat waarvan het
gescheiden was door een deur en een
muur, beide van geelbegordijnde ven
sters voorzien, lag het heldere witbekalk-
te voorvertrek, de gelagkamer, om en bij
j 12 Ms. groot, waar de eenige sieraden wa-
Rotterdam, 20 September 1894.
XII.
Ongelukkigen die geen ander dak heb
ben om hun hoofd onder neer te leggen,
dan de groene takken der boomen of de
grauwe zoldering van een ledige spoorwa
gen of het blauwe hemelgewelf: dakloozen,
zooals het Heilsleger ze noemt, zijn er in
de Maasstad helaas, o zooveel. Des avonds
laat, in het Park of in de Plantages, ook
als het heel den dag hard geregend heeft,
kan men die stakkers bij tientallen bezig
vinden hun leger voor den nacht in orde
te brengen.
Ze vegen met de pet het overvloedi
ge water van de banken,leggen den arm op
de leuning, op dien arm het hoofd en
dan slapen zij zoo gerust of zij op den
Eendrachtsweg in een donzen bed rus
ten.
Doch, aan dat slapen in de „open lucht"
hebben allen, en m i. zeer terecht, „een
broertje dood", die dan ook er zich op
kan beroemen aan het hoofd te staan van
maar een m&ffie (kwartje; zoekt een war
ren een paar spoorwegreglementen, een
paar platen van de Indische Lloyd gespij
kerd aan,en de eenige meubelen een drietal
houten banken, gezet tegen den wand.
„Hier ontvange we de mensche, ben-
ne ze nie' goed, dan boenzjoere we ze hier
met te zeggen datter geen plaas meer is,
benne ze wel goed, dan motte ze hier
d'r schoene uittrekke, vanwege het vuil,
en dan gaan ze hiernaartoe."
Hij bracht me nu door een glazen
deur in een kamer, die de kwaliteiten
van eetzaal, leeszaal, conversatiezaal, bad
zaal etc. in zich vereenigde, iets grooter
dan de ontvangkamer, met een wit hou
ten buffet op den achtergrond, banken
langs en olegrafiën tegen den muur en
in 't middenvak en zestal tafeltjes, elk
omringd van vier stoelen. Schoon het eerst
12 uur in den morgen was, zat hier toch
al een aantal logeergasten, vrouwen en
mannen. Enkelen hielden zich bezig met
het dominospel, anderen voerden fluiste
rend een gesprek, drie stonden te turen
in een stokoud exemplaar van de Nieuwe
Rotterdamsche Courant, en de overigen
zaten allen voor zich te kijken met strak-
ken doffen blik, waaruit zij door mijn
binnentreden even werden opgeschrikt.
Nieuwsgierig zagen zij mij vragend, toen
elkander aan, om dan weder in hun
dwaalgedenk te verzinken.
„Wilt u maar meegaan?" vroeg mijn
beleefde geleider en toen gingen we, langs
een krakerige, hoekige, vuile trap naar
het eerste verdiepingsportaal waarop twee
deuren uitkwamen. Een van deze stootte
hij open. Een groote halfdonkere kamer
waar een vieze walm neerhing, met
verslonsd witte muren. Er stonden ze»
tweepersoonsledikanten voorzien van on-
frisch, goor beddengoed, een stroomatras
een kussen en een wollen deken.
„Dit is de kamer voor de getrouwden
nou ja, de getrouwden, dat is te zeg
gen, d'r trouwacte hebben ze niet bij d'r;
as ze 't zeggen, geloof ie et, hier..." en
hij ging me voor, 't portaal over en door
de andere deur een groote achterkamer
binnen, waar een tiental eenpersoonsledi
kanten stonden: „hier slape de vrouwe.."
„Wat betalen ze per nacht?"
„De getrouwden veertig cents sa
men, de vrouwen een maffie alleen met
's avonds en 's morgens koffie met suiker."
„Wat soort lui logeeren hier?"
„De vrouwe dat benne koffieboone-
zoeksters, steenedraagsters, schoonmaak
sters, naaisters en van dat slag, met of
zonder kind!"
„En de getrouwden?"
„Jonge paartjes, die nog niet in d'r
meubeltjes zitten, of waarvan de man
geen werk heeft, en soms arme drom
mels die getrouwd zijn, zonder dat ze op
het stadhuis „ja" hebben gezeid..Och,
wat zal 'k je zegge, trouwe is eigelijk
een groote last, je heit er een gezanik
mee van komsa. En wat geeft dat ook
voor ons soort menschen. Hullie kijke
d'r mekaar niet op an, en as me same
maar goed akkerdeere?"
Een discussie over deze gewaagde stel
ling te beginnen, zou geweest zijn een
vechten tegen de bierkaai, ik volgde daar
om zwijgend den druk pratenden waard
een tweede trap op waarlangs we, zon
der portaal, dadelijk toegang kregen tot
een zeer groote kamer, die zich de luxe
permitteerde van twee dozijn slaapgelegen
heden. 't Was hier nog onzindelijker dan
op de benedenkamers, het kalkwit op de
muren was grauw geworden, met zwarte
vlekken door de aanraking van dozijnen
vette vuile vingers, Ontelbare kleine brui
ne kringetjes op den grond bewezen dat
hier mannen verbleven die de tabak nog
op een andere wijze dan in den vorm
van een sigaar of gestopt in een pijp tot
een genotmiddel wisten te maken.
„Da'seen vervlokte gewoonte!" zei
de gelukkige eigenaar van al dat moois,
terwijl hij een nat „spoor" met zijn voet
uitveegde, „dat pruime 's nachts, 'k heb er
al zoo dikwijls wat van gezeid, maar 't
kan ze niks niemendal schelen. Affijn ik
ben al blij as ze niet in bed rooke, van
één enkel keesie kan d'r geen brand
ko mme.
„Heb je nog meer slaapgelegenheden
hier, behalve deze?
„Nou,'t kan nog al schikke vin-ik,
veertig mensche. Maar aster op drukke
dage,zooas nou mette Dinsdag nog meer
luilakke komme dan douw ik ze op zolder,
gaat mee dit trappie op, wees voorzich
tig da je de dek nie* breekt, pas op
kijk hier."
Tusschen kranke oude meubelen, ge
barsten potten en pannen, stukken hout,
zakken steenkolen, stapels turf en onder
nat waschgoed, hangend op latten, zag ik
nog een twaalftal „slaapgelegenheden."
„Zie je, deftig is't hier niet, affijn
de mensche benne maar blij as ze onder
dak komme en dan betale ze hier wat
minder, drie stuivers per nacht en 's mor
gens drie personen een keteltje koffie.
Zulle we nou maar weer naar beneden
gaan, u heeft nu alles gezien.
Langs den straks gevolgden weg gin
gen we weder terug naar de gezelschaps
kamer, waar nu, 't was intusschen één
uur geworden, een tiental personen za
ten te dineeren. 't Menu muntte niet uit
door keur of hoeveelheid van spijzen
kool en aardappelen door elkaar gekookt,
bruine boonen drijvend in een laag spek
vet, werden in zeer kleine porties die
tien cents kostten, rondgedeeld. Onmo
gelijk dat een hongerige maag daarme
de volkomen te bevredigen is, de begee-
r ge blikken op elke nieuwe portie be
wezen dat.
„Eten alle logeergasten hier?"
„Ja as't er anzit, aster geen mon-
nie is dan" en even schokte hij met
het hoofd naar een hoek, waar er een
tiental zaten, die gretig en met verlangen
den damp van het eten opsnoven.
„Kijk, want borgen doe 'k niet, eerst
betale, dan bediene, nee' wat seg u nou,
je ken hier niet voorzichtig genoeg zijn."
In dit oogenblik stond een typig kort
dik ventje, waarvan het hoofd, de schoe
nen, de nek en de handen rood, het haar
en de kleeren rossig waren, van tafel op
en langzaam een lucifer promoveerend
tot tandenstoker, ging hij naar den wand
blijkbaar on zich daar tot het doen van
een dutje neer te leggen.
Ik trad hem in den weg „Morgen vrind!"
„Bonjour m'sjeu!" antwoordde hij
met hooge, ietwat schorre stem en maak
te daarbij een buiging met een losheid
die men voor zulk een rond dik lijtje
niet mogelijk zou hebben geacht,
„Es tuFrancais", vroeg ik.
„Non non, nee waarachtig niet; ik ben
een Rotterdamsche jongen, mais j'ai eu
une bonne éducation weet u, mon père
was poppennaaier, 'n mooi vak, wat uit
de mode; mon mère was steenenbikster,
'n leelijk vak, erg in de mode, Godbe
tere 't."
„Aangenaam uw kennis temaken,
mag ik u een sigaar presenteeren?"
„Mais oui, merci bien, u is al te
bon, u een vlammetje? sievoeplè!"
„Dank je wel. Goed gegeten vroeg
ik.
„Naar omstandigheden bon, merci.
Erg delicieus smaakte het niet, dat com-
preneer u zeker wel."
„Logeer je hier al lang?"
„Dat zal waar wezen, vijftien jaar
al. Och waarom zal 'k verandere? 'k Heb
m'n „bezigheden" in Rotterdam, 'k be
taal hiei voor ete, drinke en slape een
riks in de week, daar doen ze 't bij het
Maashotel niet voor, anders gong 'k daar!"
„En kan je 'tmet de andere logeer
gasten nog al vinden?"
„Bon. D'r wordt hier anders nog at
gevochten hoor, sakkerju nou, iedere nacht
haast. Dan komen de dienders en die
gooien de grootste vechtersbazen un, deux
trois in de rue. Mijn houwen ze altijd voor
den gek, vooral die eene daar, die klei
ne gluiper, daar heb 'k een partiklure
hekel an. Die verzint alles om mij te drij-
ne, hij laat bijvoorbeeld de vrouwen de
pijpen van m'n jas of van m'n pantalon
dichtnaaien, of hij zet een kommetje wa
ter op de plank boven m'n bed, da'k in
me slaap kletst nat wor. En lache dat
ie dan doet! O, 't iszoon'n sallemander."
Ik erkende met enthousiasme zijn recht,
ernstig verstoord te zijn en trachtte hem
toen door het aanbieden van een twee
de sigaar weer in z'n humeur te bren
gen, wat me volkomen gelukte. „Wil
je nog wat drinken ook?"
„Sievoeplè m'sjeu, 'n klaartje!"
„Jenever en u heeft pas gegeten!"
„Dat komp er niet op an meneer,
'k lus ze den heelen dag!"
„Mooi.... wil je der suiker in heb
ben?"
„Dank u, astie d'r in hoorde, hè hè,
dan hadde ze em d'r in Schiedam al in
gedaan."
Zoo snapte de kerel voort, nog wel
een kwartier lang, toen had ik er genoeg
van. Ik dankte den kastelein voor zijn
welwillendheid die mij in staat zou stel
len den lezers van mijn brieven in ken
nis te brengen met een der meest eigen
aardige instellingen tot ons volksleven be-
hoorende met een slaapstede, en ik was
eerlijk gezegd, blij toen ik weer frisch
en lekker bij Boneski achter een goed
kop koffie zat. D.
Schaqen, 22 September 1894.
Door dj plaatsvervangen-
den district—veearts, den heer G. Muijs
alhier, is mond- en klauwzeer ge
constateerd op de stallen vanA. Th. en
D. H. van R. te Noord— en Zuid-Scher
mer G. R. en W. R. te West—Gralt-
dijk P. K. te Graft; Wed. P. en K. H.
te Oost-GraftdijkJ- G„ P. K., P. P.
en H. B. te Lnninen en C. V. en J. B.
te Heer-Hugowaard.
Maartregelen, om de uitbreiding der ziek
te zooveel mogelijk te beperken, worden
beraamd.