Briefen uit de laasstafl. De Eene. Zondag 25 November 1894. 38ste Jaargang Ho. 2892 BIJVOEGSEL. ROMAN van Georg Bendler. Gemengd Nieuws. Geschiedenis van een Dokter. Botterdam, 22 November 1894. XXI. Een nog al kalme week is weêr de eeuwigheid ingegaan, 't heeft geregend, gewaaid en gehageld in den raad en in particuliere bijeenkomsten is wat gekibbel geweest; door de rechtbank zijn eenige ondeugende dronkelappen tot zooveel jaren in de doos zitten veroor deeld, - ziedaar al het vermeldenswaardi ge. Nu zou ik het best hier een streep kunnen zetten en u voor een volgende maal meer beloven, als ik niet begreep dat noch de lezers, noch de redactie met zoo'n kort-en-bondigheid genoegen zou den nemen. Zie, als ik mij wat bedenk, is er toch wel iets te vertellen; maar 't zal alles zijn over 't slechte weêr, de ondeugende dronkelappen den raad en de vereenigin- gen; taaie boel dus. Maar ik heb u voor uit gewaarschuwd Allereerst de raad. De begrooting is afgehandeld, het werk is dus van den winkel en daarom hebben de heeren zich met wat onderlingen kout over dingen van den dag onledig gehouden. Kleinig heden, lieve lezeres, hemelsche zaakjes om er op uwe vriendelijke theekransjes eens over te discussieeren; maar op een raads vergadering Duizend bommen voor den driedekker, wie uwer verlangt door den mond van edelachtbaren heel ernstig de vraag te hooren behandelen of zuur kool met of zonder spek moet gegeten worden? Mijn ouwe tante Gerregie kon daar in haar tijd zoo allergezelligst snoe zig over babbelen, 't Kwam hier ter spra ke bij 'het onderwerp: Uitvoer van ge slacht vee naar Engeland en België. Er ging zooveel best varkensvleesch de laan uit, beweerde een der heeren en als een moppigheid voegde hij er bij „terwijl we nog wel in den zuurkooltijd leven!" Eet die maar zonder spek, zei een ander, niet minder oolijk en toen was 't FEUILLETON. 6. Uiterlijk scheen nu de nieuwe huisge- noote geheel en al bij de familie te beboe ren, en een niet ingewijde kon met recht de twee meisjes, welk een verschil van per soon ook bestond, voor twee zusters houden, die altijd bij elkander waren. In het huis zelf, merkte men nog na maanden bet groote onderscheid en Chris- tina liet het teu duidelijkscbe in haar gehee- le gedrag bemerken, dat zij nooit gebeel in die vormen zou opgaan. Dagelijks gaf het ongonoegen, als zij zich als een vreem de tak aan den ouden stam deed kennen en do vlagen harer hartstochtelijke natuur, hadden, zoo Helbig haar niet sterk gesteund had, hare aanwezigheid in dit huis onmoge lijk gemaakt. Het viel haar nog zoo zwaar, zich in alle opzichte naar de voorschriften en verordeningen te voegen, die de poli- tie-achtige „koude juffrouw," met hand en tand wilde gebandhaald zien. Dan volgden bedreigingen en verwijten, vermaningen en slecht gemutste hoofden, die altjjd we der zeer duidelijk aan het licht brachten, dat er een vreemd element in huis was. Tot geluk van Christina kon zij zich bij de meesten dier woordenwisselingen op een steun beroepen. De tegenpartij had slechts over twee stemmen te beschikken, Jul- frouw Kieinbolz en Melanie hare roeping gehoorzamend, maar toch ongaarne haar volgend, ter wille van de voor baar zoo noodige rustterwijl de aanhang van Chris tina daarentegen uit drie personen bestond: de vader, de leeraar en Thesi, waarvan de laatste meer als figurant beschouwd moest worden, daar zij uit nood volgde. Had rjj een weinig doortastender opgetreden, dat had de hulp voor Christina niet weinig versterkt zij gevoelde zich al meer en meer onder den invloed van Christina, o schoon zij het nooit gewaagd zou hebben, met deze openlijk te genstand te bieden. De vriendschap der beide meisjes was voor goed bezegeld geworden opeen avond, toen de maan vroolijk in de kamer «heen, zoodat zö geen ander hebt bg het mt- kleeden behoefden. Dat had het voordeel, discours in gang. De voorzitter liet de heeren eerst maar een beetje doorbabbelen en maakte er teulaatstc met een nijdigeu hamerslag een eind aan. Dit afgeloopen zijnde kwam de „aan- plakkwestie aan de orde. Dit is wat nieuws. Tot heden moet ge weten, gaf de stad het recht van aanplakken aan een man dien zij er een kleinigheid voor betaalde, terwijl de baten der plakkerij in zgne beurs mochten vloeien! Maar dit laatste liep zoo aardig op dat de wethou der van finantiën.... de bezuinigingsman zooals gij weet, het idee kreeg „jongens, daar is wat aan te verdienen voor ons, wij gaan dat verpachten!" De heeren had den er niets op tegen; „ga jij je gooi maar, amice van de dubbeltjes!" Maar het Da gelijks bestuur wilde den aanplakker, die dan stadspachter wezen zou, de verplich ting zien opgelegd, zoogenaamde zuilen op verschillende plaatsen te bouwen, waar langs dan de biljetten konden aangeplakt worden. Maar daar waren 't enkele hee ren niet meê eens. 't Staat zoo verba zend leelijk, zei de heer Hudig, die log ge dingen midden op de straat, zulke kijkmachientjes, wat doe je er mee? En, voegde hij er bij, waarom zouden wij de kranten schade doen, die moeten van advertentie's leven, zij maken publiciteit genoeg, geen zuilen dus. O, wat vond ik dat braaf van den heer Hudig. Dus, hier krijgt hij al een pluimpje voor zijn krantenliefde. Maar de zuilen komen er toch, de ande re heeren zijn niet zoo krant-minnend! Aan de orde was nog een adres dat ik in zijn strekking zoo leelijk vind, dat ik er iets over zeggen moet; 't was een adres van den heer Knol en 14 andere heeren, allen kooplieden in aardappelen; houdende verzoek den verkoop van aardap pelen langs de huizen te verbieden en de bedrijvers daarvan een markt aan te bie den. 't Was huu zoo'n „schaai in de ne gotie." Leelijk noemde ik dit verzoek en ik blijf daarbij. Wat is dat voor een malle hatelijkheid tegen de arme blikslagers, die werkeloos zijnde, met straatnegotie wat willen bijverdienen! Wat een onzuivere jalousie de métier! Een ander het brood niet te gunnen, dat ons, nu ja, misschien een gulden schade in de week |doet en dat zoo eerlijk verkregen is. Heusch me neer knol, zorg u maar dat uw knolle tjes van goede kwaliteit zijn, de lui moe ten het „proeven" dat ze beter bij u, dan bij de straat-negocianten te markt zijn, maar dat moet vrijwillig geschieden. Niet gedwongen bij een gemeenteraads besluit dat door u en de vrienden is uit gelokt. Ze gunnen hier waarachtig elkaar het brood in den mond niet. Een stuk of wat jodenmeisjes stonden tot heden met hun sinaasappelen in de Keizersstraat, een onzer drukste straten en ze maak ten daar, in kalm handelen, goede zaakjes. Welnu, dat „stak" de naburige fruit handelaars, die niet veel verkochten, doodeenvoudig omdat hun waar te duur was. En net zoolang zanikten ze bij den hoofdcommissaris, tot deze last gaf de vrouwtjes te verjagen. Wat inderdaad geschiedde. Drie meisjes werden bekeurd, een grapje dat haar een paar pop kost en altezamen werden ze de stad in gejaagd, waar ze in bitter niets-verkoopen lan gen tijd naar een goed plaatsje mogen zoeken, om, als ze 't gevonden hebben, opnieuw vandaar verjaagd te worden! Wat is dat alles akelig kleingeestig, nietwaar! Nu, de heeren raadsleden hebben met de bespreking ervan een gezellig half uurtje doorgebracht. Zij stelden de winkeliers in het gelijk. Een hunner die, ja, da's wel aardig, die tanden heeft, welke de natuur niet ge maakt heeft, tanden uit den trekkerswin kel, tanden in goud gevat, weet je, en die daarom door zijn mede-raadsleden de morgenstond, genoemd wordt (snapt ge de mop wel?) maakte de splinternieu we opmerking, dat de winkeliers zooveel belasting betalen en de straatschreeuwers zoo weinig, dat voor het bevoordeelen der eersten alle reden bestaat! En zoo werd tot de uitdrijving der laatsten besloten.... Lezer, onze Rotterdamsche werklieden gaan aan 't boycottenNet als de Ber- lijnsche collega's. Maar 't wordt hier geen bierboycot, 't wordt een tabaks- en si- garenboycot. Wat is het geval? De sigarenwinkelbedienden werken, dat haar opblijven van buiten af niet ge controleerd kon worden. Zij maakten van deze gelegenheid gebruik, om ongestoord te praten, eer zij zicb in de warme bedden legden. De gelegenheid was gunstig. Mjjn- heer en mevrouw Helbig waren naar een badplaats gereisd en juffrouw Kleinholz had haar licht uit gedaan en de jalouziën laten zakken, om daardoor de maan te beletten haar verder gade te slaan. Behoedzaam en zachtjes openden de beide meisjes de ven sters en keken den tuin in, waaruit een heerlijke geur opsteeg. De joDge blaadjes glinsterden in den zilveren glans van dan maan, en do nachtegaal zong in de twijgen het oude lied van verlangende liefde. De beide meisjes zaten een tijdlang zwij gend neder en staarden naar buiten, als durlden zij de stilte van dezen avond niet storen. Christina had het zwarte kleed, dat zij nog altijd droeg, uitgetrokken, terwijl Thesi nog bezig was, de veters uit bare schoenen te halen, om dan hare voeten in hare pantoffels te steken. Daar voelde zij twee warme armen om haren hals gesla gen. Christina was opgestaan en had The si in een aanval van hartelijkheid omarmd. „Kom laat ik dat voor u doen," en reeds knielde zij neder en zette het werk voort. Thesi trachtte haar dit te beletten, maar Christina liet zich het werk niet ontnemen. Toen zij klaar was, nam zij de voeten één voor één in hare handen en s'opte ze in de zachte pantoffels. „Maar Christina, dat moet gij niet doen 1* „Och," zeide Christina; „laat mij maar begaan, ik mag zoo gaarne iets voor u doenl Zij bleef m knielende houding, legde haar hoofd op Thesi's schoot en ging zachtjes voort„Ziet gij, ik kan voor niemand meer zorgen, nu mijne moeder dood islaat mij het dan tenminste voor u doen. En dan doe ik je nog zooveel verdriet, maar ik kan er werkelijk niets aan doen.1' „Dat is niet zoo erg," zeide Thesi, die werkelijk bang werd, toen zij Christina s beete tranen op hare handen voelde. „Maar ik kan het ook tegen niemand zeggen, dan tegen joa En nu scheen het, of een lang opgekropte smart zich lucht gaf. Zij beefde over haar gansche lichaam, en wederom voelde Tbesi zich door twee zachte armen omvatten en twee fluweelen lippen fluisterde aan baar oor„Wilt gij mijne vriendin zijn En Thesi sprak, tot diep in het harte geroerd, dat haar zoo iets overkomen moest: „Ik wil wel!" „Voor je gansche leven vro.'g Christina weder. Ea de andere herhaalde medege- sleept: „Voor mijn geheele leven „En zullen wij elkander altijd lief hebben?" „Altijd 1* „En elkander nooit wat kwalijk nemen?" „Nooit kwalijk nemen klonk het als van een echo terug. „En geene andere vriendinnen hebben?" „Geene buiten ons beiden En dan zagen zij nog, terwijl zij elkan der in de armen hielden, op naar de heldere maan. Vervolgens kleedden zij zich uit, zon der een woord te sproken en legden zich nederzij hadden beden geene behoe'te meer aan woorden, hare jonge zielen geloof de aan liefde en vriendschap. En vervolgens sliepen zij in, droomende liefelijke droomen. Een jaar was er reeds na de intrede van Christina voorbij gegaan en voor de eerste maal had sjj bare rouwkleederen uitgetrokken. Zij was in dit eene jaar, tot een jonkvrouw opgegroeid en de veranderde kleeding, met de vrooljjke kleuren, maakte het nog meer merkbaar. Toen zij voor de eerste maal aldus gekleed binnentrad, wen den zich onwillekeurig aller blikken tot haar, en naarmate van de verschillende ge voelens, die men voor haar koesterde, was ook de indruk, welke zij teweeg bracht. Melanie zag baar niet zonder eenige afgunst aan. zij vergeleek in stilte haar dochter met dit meisje, en ofschoon Thesi zich in dit jaar voordeelig ontwikkeld bad, was zij nog op ende op een kind, boewei zij nu toch al reeds 15 jaar oud was. Juffrouw Kleinholz stak hare spitse tong uit, watbjj baar een hoogen graad van ergenis te ken nen gaf. Helbig's oogen daarentegen straalden en bij moest zichzelf geweid aan doen, om dit door hem zoo innig beminde kind niet te omhelzen. Ook Thesi zag zonder nijd tot de schoone jonkvrouw op. De jonge meisjes hadden sc-dert dien avond zonder er een woord over te spreken, de verhouding tusscheo baar beiden zoo inge richt, datChristina tegelijk de dienende, maar ook de heerscbende persoon was. Zij nam het initiatief tot alles, en zij vond bet bij de uitvoering der dingen zeer natuurlijk, dat zij de onaangenaamste plichten op zich nam. Zij speelde als 't ware de baas over hare vriendin en toch diende zij haar, deels omdat bet baar genoegen deed, dee'.s omdat zij wist, dat zij daarmede den nijd van Kleinholz opwekte. Zjj was doortastender dan Tbeai, die nog 4 daarover zijn we 't eens, heel hard en dus zon het billijk zijn als er tenminste een vrije zondag op overschoot. Dat is echter niet mogelijk, zeiden de winkeliers. Toen ging de vereeniging tot bevordering van zondagsrust aan het werk. Zij zocht alle handelaars op en dezen waren be- reid zondags te sluiten als de voornaam-j ste onder haar, de firma Weinthal en Co. het ook deed. Maar deze gaf er den brui van. Toen wilden de anderen ook niet. En om haar nu te straffen en tot het goede te dwingen besloten de leden van het „Algemeen Nederlandsch werklieden verbond met al hun vrienden en kenis- sen bij genoemde firma's geen inkoopen te doen, zoolang zij door blijft gaan op zondag are winkels geopend te houden. Een compleet boycot dus! Hoe 't af zal loopen. De genoemde vereeniging werkt hier heel goed. Zij heeft nu reeds alle spek slagers weten te bewegen des zondags huii worstjes en hammetjes niet meer verkrijgbaar te stellen. Op het eerewoord hebben dezen zich verbonden het var- kenslijk op den rustdag ongedeerd te la ten. Mooi wat? Vooral dat de knechts een vrjje dag zullen hebben, geeft mij sympathie voor het besluit. Ik ben een groote liefhebber van versche worst, maar voor zoo schoon een zaak offer ik alle liefhebberijen op! Desnoods berust ik in een onmetellijk vervelende zondagsche Londonscbe straatstilte, als de menschen er maar één rustdag van kunnen nemen. Ik meen echter te mogen vreezen dat er dan „ver- eenigingen tot doorbrengen der rustdagen" zullen worden opgericht en daar zie ik ontzaggelijk tegen op. Hu, nog meer vereenigingen! Gij weet het, de vereeni- gingsplaag... Nu, daarover later. Als ik u nu maar niet verveeld heb, lieve leze res. Ik vreeze I). De oude overste v. D. was in een goe den luim, en gaf zijn luisterenden club- genooten allerlei herinneringen ten beste steeds over de dingen oadaebt en het voor on tegen danig overwoog, als Christina reeds lang en breed de zaken afgehandeld had; bovendien bekommerde Christina zich er zeer weinig om, of zij het deze of ge ne niet naar den zin maakte, maar zij ging haar weg, recht op het doel af. En dat was een eigenschap te meer, die haar bet hart van Helbig deed gewin nen. In den kring van eenwig alles secuur overwegende personen, had hij dikwijls het wezen gemist, dat iets nitvoerdo zonder dat duivelscbe gedraal. Allen waren hem te zwaartillend geweest. Dagen te voren werd reeds een bezoek aan den schouwburg aan gekondigd en al de bezwaren ernstig over wogen; wanneer hij eens onverwacht met de zijnen ergens heen wilde, stuitte hjj op allerlei bezwaren. Na bezat hij in Christi na een wezen, over wie bij ten alle tijden beschikken kon; die altijd gereed, altijd ge zond en altjjd klaar was. En zoo gebeurde het dikwijls, dat bjj plotseling de kamer binnentrad, en haar uitnoodigde een lange wandeling met hem te maken, welke mevrouw Melanie voor veel fe vermoeiend Toor The si verklaard had. Zoo waren zij cp een dag dan wederom nit wandelen gegaan. Tot aan een dorpje in den omtrek der stad waren tij geloo- pen en nu giug 't bet land in, langs veld- paden en boachwegen; 't was Zondag en de heldere lucht sierde de natuur op, even als het zondagskleed de menschen, die hem tegeD kwamen. Christina stapte krachtig naast Helbig verder. Op een grijs zomerkleed droeg zij een witte blouseeen breede stroo- hoed met rose lint beschadnwde haar gelaat. Helbig was in een vroolijke stemming, alles wat hjj de vorige weez ondernomen had, was hem gelakt en het jonge groen dat hjj aanschouwde en de testienjarige die naast hem stapte, maakte hemzelt ook we der jorg. Zoo zonder gedrukt te worden door vormen, in 't bijzijn van haar die hjj liefhad rond te dwalen, was hem een ge not. Christina scheen te gevoelen zooals hjj; wanneer zjj tot hem opzag, glimlachte zjj en hare sprekende oogen straalden van jeugd en kracht. Zjj bad onderweg bloemen geplukt eu een bouqnet daarvan op haar borst gestokenvan de rest had zjj een krans gemaakt, die sjj na om baar hoed legde. Zoo zag zij er nit als de wandelende lente. In stilte vergeleek Helbig haar met sjjn nit zijn luitensntstijd. Zoo vertelde bij o.a. oak vsn zijn eerste verlof als luite nant, dat hij doorbracht op de toenmaals druk bezochte badplaatsen, waar gespeeld werd. rOp een svond,» aldns ging bij voort, „ging ik weer tsaar het Karbaas. Het schemerde reeds, en voor den ingang stond een in gele zijde gekierde dame, met een kapothoedje op, die mij verraste met de op smeekenden toon geuitte woorden »Help mij toch, mijnheer, om Godswil, help mij „Een demi-mondaine, dacht ik, of ie mand, die sllta verloren heelt, en nn be delt om nienw speelgeld. Ik kon geen groote som missen, en ik schaamde mij een kleinigheid te geven daarom haalde ik de schouders op en ging snel voorbij, maar ik vernam nog den diepen zucht, die opsteeg uit de borst der onbekende. Drze zncht klonk mij nog in de ooren, toen ik reeds aan de speeltafel stond, en gelijk velen, die voor de eerste maal spe- len, door mijn fabelachtig geluk, de al- gemeene opmerkzaamheid trok. Het eene goudstuk won ik na het andere, en reeds had ik een geheel hoopje voor mij liggen. Men stiet elkander heimelijk aan en wees op mij; waarschijnlijk werd ik door de meesten beuijd. Oprecht blij over mijn geluk was ik echter niet, want nog altijd meende ik die smeekende stem en die pen zucht te hooreD. Toen de croupiers afgelost werden, stak ik het gewonnen geld in al mijn zakken en verliet de speel- za*l. Buitengekomen, ademde ik vrijer; de koele nachtlucht deed mij goed. Ik hoopte de onbekende nog te ont moeten, maar wair ik ouk heenwandelde, nergens vond ik haai. Een onbehaaglijk gevoel dempte de vreugde over mijn winst, en verdiietig ging ik naar mijn hotel. Den volgenden morgen vernam ik dat een vreemdelinge zich in het plantsoen, van het Kurhaus' geworgd had. Ik snelde, van een pijnlijk voorgevoel vervuld, naar het politiebureau, waarbeen men de ongeluk kige gebracht had, en kreeg een huivering, toen ik haar onmiddellijk als de persoon her kende, die mij den vorigen avond zoo drin gend om een aalmoes gesmeekt bad. De gtheele reis was mij bedorven nog voor het einde van mijn verloftijd keerde ik bleeke dochter thuis. Het scheen als had Christina zjjne gedachte gera den. „Hoe somber, dat Thesi niet bij ons is 1' zeide zjj. „Die zou nu reeds lang doodmoe ge weest zijn," antwoordde hij en een minachtende trok speelde om zijne lip pen. „Ik geloof" antwoordde Christina, „dat zij het wel zon uithoudenhet mankeert haar slechts aan moed.' ,'t Kon wel zijn," zeide hij kortaf, alsof hij er niet meer over spreken wilde. 'Dan wendde hjj zich tot haar. „Hebt gij vroeger zoo wel eens meer door veld en bosch ge dwaald Zij knikte. „Wanneer iemand met mjj gaan kon, ot de klas een wandeling maak te. Alleen durfde ik niet eD moeder kon in de laatste jaren niet meer ver loopen. En ten laatste, toen zjj geheel en al ziek was, moest ik altjjd bjj haar big- ven." „Dao was het zeker wel zeer treurig in huis vroeg bij. „Wanneer bet een weinig beier ging niet; zjj wist altgd zooveel te "ver tellen, en dan vloog de tijd om." „En wat vertelde zjj dan al- zoo?' „Al 't mogelijke nit baar jeogd. Van ba re ouders. En dan hoofdzakeljjk van mjj- uen vader. Van dien heeft sjj zeer dikwijls gesproken. En altgd wanneer het geld kwan dat gij ons stourdet, zeide zjjZiet ge, da danken wg nn allemaal aan uwen vader Die heeft voor ods gezorgd, dat wjj zo< rustig leven kunnen. En dan vertelde zj mg, hoe goed hij altjjd voor haar gewees was, en hoe hij mjj ook nog gekend had toen ik nog heel klein was. Ik kon hem mj echter niet herinneren. En een portret vai hem heb ik ook nooit gezien. Eens heb il moeder daarnaar gevraagdzjj zeide, da zjj er geen had. Maar dat geloofde il niet." „Waarom geloofdet gij dat Diet „Omdat men van dengsne, dien men lie heeft, altgd een portret bezit. Ik he er immers toch ook eene van mijn moeder 1" „Waarom zou zjj het dan voor u verbor gen gehouden hebben „Ik weet bet niet; en ik had toch zo gaarne geweten, hoe mgn vader er uiige zien heeft. Gjj hebt hem toch ook goe gekend, niet waar 1 Mijn moeder hesft m tenminste altgd gezegd, dat gjj ijjn best vriend ajjt geweest. En dat moet ook w

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1894 | | pagina 5