De Getuigen.
Heropening: 's avonds ruim
7 uren.
PLAATSELIJK NIEUWS.
Predikbeurten,
in de Ilerv. Kerk alhier,
voor de maand .Januari 1895.
Anna Paulowna, 13 Jan. 1895.
die hij toen heeft gevonden, ('Beide
laatste keeren was hij in onderkleeren).
'8 Morgens vroeg zijn moeder, omdat
hijul k een leven maakte, wat hij deed,
waarop hij antwoordde, dat hij zijn pet
had afgewasschen, die hij voorgaf dat
met modder bevuild was.
's Morgens te zes uren was alles uit
wel veel rook. Bekl. is toen weer naar
boven gegaan, omdat het nog zoo vroeg
was. Te half zeven uren lieeft hij zijn
kleeren gereinigd, waarbij zijn moeder
hem nogmaals gevraagd heeft, wat hij
deed hij gaf voor dat hij in de sloot
had gezeten. Zijn moeder zou onderzoe
ken of hij werkelijk bij Hoekstra geweest
was. Daar uit de mouwen bloedwater
kwam, heeft zijn moeder later nog ge
vraagdKlaas, jij hebt het toch niet ge
daan Hij zeide „neen".
Maandags ot vrijdags daaraanvolgende
heeft zijn moeder tegen hem gezegd:
als jij het gedaan hebt, ga je dan ver
drinken, als je met de hondenkar uit-
gaat.
Bekl. zegt op een vraag van denPres. nog,
dat hij destijds nog geen begrip heeft
gehad van het verschrikkelijke der mis
daad.
De moeder van bekl. heeft later te
gen hem gezegdik zal je voorspreken
zooveel ik kan, maar als het uitkomt,
dan zeg ik de waarheid, voordat ik ook
straf krijg. Pertinent zegt hij, dat moeder
niets wist.
Zondag morgen 12 Aug. heeft be
kl. te circa 9 k 10 uren J. Oudshoorn
gesproken, die tegen beklaagde zeide
het is gauw gegaan. Yan beklaagde ont
ving hij toen een muntbiljet van f 10.
Zij beloofden elkander wederkeerig, geen
verraad te zullen plegen.
De halsketting met het slot heeft bekl
uit den grond gehaald, met de bedoeling
om die op bet erf van Simon Alot te
werpen.
Oudshoorn heeft nog tegen hem ge
zegd je moogt er wel om denken, dat
ze je niet zien. Die ketting is in den
morgen van den 23 Aug. te p. m. 7
uren, gevonden.
De zitting wordt hierop
's namiddags 2 uren een half
uur geschorst.
Na de heropening vraagt de pres. aan
beklaagde, of hij nu eenig besef heeft
gekregen van zijn onmenschelijke
daad. Bekl. heeft nu eenig berouw, zoo
als hij zegt. Op de vraag van den ver
dediger of bekl. er van overtuigd is, dat
zijn moeder dood is zegt hij, dit aanvan
kelijk niet gelooft te hebben.Zijn va
der weet van de moorden niets af, maar
zegt de verdediger, zijn vader heeft toch
gezegdnou Klaas, het is toch wel een
beetje ergen vraagt of bij de begrafe
nis der vrouwen zijne moeder toen niet
wist, of althans vermoedde, dat hij de
moordenaar was
Bekl. antwoordt dat zijne moeder dit
wist of vermoedde. Bij het uitspreken
der lijkrede keek zij hem voortdu
rend aan.
Verdediger. Is het opgraven der ket
ting niet geschied op raad van moeder?
Bekl. Neen. Oudshoorn heeft dien
raad gegeven.
Verdediger. Het is zeker, dat beiden
steeds zamen over de moorden hebben
gesproken. "Wie is het eerste begonnen?
Bekl. Ik, niet Oudshoorn.
De verdediger doet nog verschillende
vragen aan den beklaagde om te doen
uitkomen zijne verhouding met Jan Ouds
hoornalsook omtrent de ligging van het
lijk van Anna Berfers in de bedstede,
welke door de beklaagde zijn beantwoord.
Get. Mr. Lagerwerf. Nadat voorlezing is
gedaan van het proces verbaal van plaats
opneming en van andere gedingstukken,
verklaart get. een en ander in hoofdzaak
te bevestigen.Aandoening was in het
algemeen niet bij den beklaagde gedu
rende de instructie op te merken wel,
toen hij door de mand viel en ook toen
de dood zijner moeder hem werd mede
gedeeld, was hij min of meer aangedaan.
Aan bekl. wordt nog geyraagd waar
om hij geen geloof hechtte aan de hem
door dezen getuige gedane mededeeling,
dat zijne moeder dood was, waarop be
klaagde niet veel weet te antwoorden.
Hierop volgt voorlezing van een brief
uit de gevangenis door beklaagde aan
zijne ouders geschreven, alsmede van een
brief door hem aan Jan Oudshoorn ge
richt. Nadat de deskundigen zijn binnen
gekomen, volgt voorlezing van hun ver
slag omtrent de schouwing der lijken.
J. C. M. Simou Thomastevens als
deskundige, geeft verklaring omtrent de
toegebrachte wonden, als ook of met
het vleeschmes de halswonde kan zijn
toegebracht. Ten aanzien van de door
den verdediger opgeworpen vraag, of
Anna Beijers in een bewusteloozen toe
stand was toen haar de halswonde werd
toegebracht, zegt deze getuige dat zij
onmogelijk in bewusteloozen toestand
kan geweest zijn.
erder is de vraag door den verde
diger gesteld en besproken, hoe het meis-
je lag, of met het haakvormige mes haar
den hals kan afgesneden zijn en of het
bloed, dat bekl. in het gelaat is gespo
ten, uit de hoofdwonde voortkwam.
A. C. Melchior arts, tevens als deskun
dige, geeft eveneens verklaring omtrent de
toegebrachte wonden, doch meent dat
met het vleeschmes de moord alleen mo
gelijk was als hetzelfe in zijn geheel
is gebruikt, d. L niet krom.
De verwondingen, zoo met de bijl ais
met het mes zijn volgens hem absoluut
doodeljjk.
Na het hooren van dezen
getuige wordt te ruim
5 uren de Zitting tot 'savonds
zeven uren gesloten.
Get. P. r. d. Slrujf. Volgt voorlezing
van het door hem opgemaakt proces
verbaal, dat hij in hoofdzaak bevestigt.
Get. wordt afgevraagd, wat hij weet
omtrent de ouders van beklaagde, hoe
het publiek gerucht over hen, en over
hun herberg dacht, enz.
Get. kan in het algemeen niets posi
tief verklaren wel zegt hij, dat vader
Boes in huis de tweede rol speelde.
Getgevraagd of hij ook iets omtrent
Jan Oudshoorn wist, weet ook daarom
trent niet veel licht te geven. De jongen
is uiterst stil en teruggetrokken. Ver
schillende vragen omtrent de huiselijke
verhouding van beklaagdes ouders door
den verdedider gesteld, brengen niet veel
aan het licht.
Ook omtrent de voetstappen, die ontdekt
zijn, de opening in een vlierheining tus-
schen de erven van Schene en de Vries
en de kenmerken van overklimming aan
de schutting tusschen Schene en Boes
geeft deze get. naar aanleiding van ver
schillende door den verdediger gestelde
vragen, inlichtingen.
Get. J. P. Abma. Nadat voorlezing is
gedaan van het door dezen getuige op
gemaakt proces-verbaal van de inbeslag
genomen en opgegraven voorwerpen,
wordt door hem verklaard, dat hij sporen
van brand gezien heeftook sporen van
braak aan de schutting. Merkwaardig is,
dat bij het verhoor van dezen beklaagde,
toen hem het bedgordijn vertoond werd,
door den officier werd opgemerkt, dat
daarop juist een handgreep zichtbaar was.
Ook aan deze getuige worden door den
verdediger en den officier verschillende
vragen gesteld, hoofdzakelijk betreffen
de de huiselijke verhouding der ouders
van Boes, alsmede omtrent Jan Oudshoorn.
In hoofdzaak weet getuige niets te
hunnen nadeele te zeggen.
Hij deelt nog mede, dat vrouw Boes,
kort na het ontdekken der moorden, in
het huis der wed. Bute is geweest; dat
haar houding zeer ontsteld was. Zij
riep „O arme Anna
Omtrent Jan Oudshoorn zegt hij nog
nader, dat deze altijd stil was; thuis was hij
meest altijd bezig, zijne ouders prezen hem
altijd, van verkeerdheden of dobbelen
heeft hij nooit gehoord, llij was wel
eenigszins vreemd en lachte soms zonder
rede als iemand wat zeide.
Get. W. Domperbijgenaamd Rietveld.
Get. is in de woning geweest, doch
was te zeer ontsteld, om veel op te mer
ken. Hij heeft 's morgens omstreeks 11
uur bekl. voor de deur der wed. Bute
zien staan; bekl. heeft aangegeven, hoe
men moest gluren in de woning, om de
lijken te kunnen zien.
Op de vraag van den officier erkent
bekl. dat ook hij door de ruiten heeft
gegluurd, omdat hij bang was, wanneer
hij geen nieuwsgierigheid toon
de, daaruit kwade gevolgen voor hem
konden voortvloeien. Ook omtrent de in
de vuilnisbelt gevonden pet, geeft get.
opheldering.
Get. Jannetje Bruin is op den zater
dagavond p. m. 9 uur, toen de moorden
gepleegd zijn nog in den winkel der wed.
Bute geweest, zij heeft toen nog een
kopje koffie bij haar gebruikt en ver
klaart dat de lamp toen nog niet in de
keuken brandde Haar dochterje is den
volgenden morgen p. m. 7 uur in den
winkel der wed B-, gekomen, zij heeft
een paar maal volk geroepen. Even daarna
is de buurman (de Haan) gekomen,
die het kind heeft weggestuurd.
Getuige Bijtje Kiljan verklaart, dat
Anna B. niet veel met de familie ophad,
die buiten de stad woonde. 'sAvonds is
Anna nog bij haar geweest.
Get. J. de Haan verklaart, dat hij
wel eenig gestommel gehoord heeft, hij
hoorde dit wel meer en de Wed. had
hem, toen hij haar naar de oorzaak heeft
gevraagd, gezegd, dat dit wellicht kwam
door het oppakken van boeken.
'sAvonds tegen half elf uur is hij naar
bed gegaanhij en zijne vrouw hebben
niets gehoord.
'sMorgens vertelde het meisje, nadat
zij te vergeefs onderscheidene malen volk
geroepen had bij de Wed. Beute, aan
de vrouw van getuige, dat daar
niemand voorkwam. Get. is daarop naar
het moordtooneel gegaan en vermoeden
de dat de zaak niet richtig was, is hij
naar het kantongerecht gegaan en heeft
daar kennis gegeven van zijn vermoeden.
De verdediger richt verschillende vra
gen tot dezen getuige omtrent het ge
drag der ouders va n bekl. en het resul
taat daarvan is, dat hij zegt dat de oude
Boes sufferig was en de tweede rol
in huis vervulde.
Getuige Trijntje Grinheeft den Zater
dagavond van den moord toen zij het huis
der wed. Bute passeerde opgemerkt, dat
zij in zoo'n vreemde houding op haar stoel
zat. Er is verschil tusschen de verklaring
van deze getuige en den beklaagde ten
opzichte van het al of niet branden der
lamp in den winkel.
Bekl. zegt get. te hebben zien staan,
daar hij op den rollaag stond, doch, daar
getuige doorliep, kreeg hij den indruk,
dat zij niets bijzonders had opgemerkt.
Getuige P. Roggeveen Pz. is zeer wei
felend in zijne verklaringen. Hij is
's avonds p.m. half elf in de herberg van
Boes gekomen en heeft die later p.m. 11
a 12 uur met Posker verlaten. Get.
geeft verder aan, wat hij gezien heeft van
het afstrijken van lucifers en wat hij ge
hoord heeft. Verder geeft gek op, wat
hij gezien heeft van de schaduw tegen
bet roode gordijn.
BekL zegt dat dit kan gekomen zijn door
dat hij van het bed is afgesprongen.
Getuige J. Kweldam verklaart aange
roepen te zijn door Posker en Roggeveen,
en heeft de flikkering van licht, vermoe
delijk lucifers, gezien. Bij Boes boven
heeft hij geen licht ontdekt.
Op 22 Aug. d.a.v. heeft hij zich bij
Boes laten scheren en toen heeft diens
vrouw zich beklaagd, dat men haar zoon
voor schuldig hield. Zij zeide toen wat
zouden de Heeren wel denken, als hij
de schuldige was, dan zou ik geen uur
meer leven. Volgens get's. indruk
was vrouw Boes opgewonden en had
roode oogen, alsof zij gehuild had.
De verdediger doet nog enkele vragen
aan dezen get. omtrent den vader van
bekl., betreffende diens sufferigheid. Get.
zegt,Boeswas altijd dezelfde en ook omtrent
het löjarig broertje van bekl. kan get.
niet zeggen dat deze (Adolf) idioot is.
Verdediger meent, dat het toch vreemd
is dat Adolf s' avonds aan het mugjes
vangen was; hij stak die volgens bekl.
aan een stopnaald.
Getuige P. Posker is s' avonds ook
gelijktijdig met Roggeveen uit de herberg
van Boes gekomen, heeft het gillen ge
hoord en gemeend dat het Anna haar
stem was. Hij heeft ook bij Boes boven
licht gezien. Kweldam wilde naar binnen
gaan, maar get. heeft gezegd „schotje"
dat beteekent zooveel als niet doen. Get.
verklaart verder wat omtrent het afstrij
ken van lucifers en van de schaduw
op het gordijn door hem gezien is. Per
tinent verklaart get. nogmaals vrouw
Boes duidelijk boven in hare woning te
hebben gezien na het gillen en vóór het
geflikker der lucifers.
De verdediger vraagt get. hoe lang het
tijdsverloop is geweest tusschen het zien
van vrouw Boes en het flikkeren, waarop
get. antwoordt3 a 5 minuten.
Na afloop van het verhoor van dezen
getuige wordt de Zitting 's avonds te
ruim 10 uren geschorst en tot den vol
genden morgen 10 uur verdaagd.
De beklaagde heeft den ganschen dag geen teeke
nen van aandoening gegeven. Hij heeft den ganschen
dag zijn oogen niet neergeslagen maar voortdurend
blikken geworpen, öf naar de Rechters ot naar de
voorkomende getuigen, öf naar de zijde waar zich de
vertegenwoordigers der pers bevonden. Ook dan wan
neer hij aanschouwelijk voorstelde, hoe hij met het
lange mes Anna den hals zon hebben afgesneden,
heelt zij -e gewone kalmte hem niet verlaten. Wel
werd op het laatst zjjn stem eenigzins zwakker
De hof-photograaf V. d. A, Langestraat A 30 Alk
maar, heeft een photografie van den beklaagde ver
vaardigd. Deze zullen ten spoedigste in den handel
worden verkrijgbaar gesteld
Gedurende de zitting van gisteren is er iemand flauw
gevallen.
Schagen, 12 Januari 1895.
De Burgemeester dezer
gemeente verzoekt ons mede te deeleD,
dat de door de politie aan verschillende
weduwen, bedaagden enz. uitgereikte giften,
tot een gezamelijk bedrag van f 100, waarvan
in het vorig nummer van ons blad melding
werd gemaakt, afkomstig zijn van den
Heer Mr. H. L. Asser, Griffi;r bij het
Kantongerecht alhier.
Den milden gever brengen wij, onge
twijfeld mede uit naam der gansche bur
gerij, hulde en dank daarvoor.
Zondag 20 Jan, D». A. W. v. Kluijve.
h 27 Geen dienst.
Landbouw.
Gisterenavond werd in Veerburg van
wege onze afdeeling van de Holl. Maatsch.
van Landbouw eene voordracht gehouden
door den heer Reimers, Leeraar aan de
Landbouwschool te Wageningen. De toe
gang was vrij.
Na een inleidend woord van den voor
zitter, den heer Waller, verkreeg de heer
R. het woord. Hij zeide eenige grepen
te zullen doen, betrekking hebbende op
de kweeking en verpleging van ons vee.
Om de omvangrijkheid van het onder
werp zou hij slechts de belangrijkste
punten bespreken.
Ten eerste spreekt hij over paarden
fokkerij. Hierbij valt heel wat in 't oog
te houden, en hij wil eenige regels aan
geven, die geen geld kosten en toch veel
voordeel aanbrengen, wat den landbouwer
past. Vooreerst zegt hij dan: Onderhoud
hen qoedeen goed paard heeft niet meer
noodig dan een islechtja, veelal kosten
ze minder; want flinke gebouwde paarden
hebben minder voeding noodig en doen
er meer mee.
Spreker brengt hier in herinnering
een circulaire van den Minister van Oor
log over aankweeking van remonte-
paarden, welke hij alles behalve vrij van
overdrijving noemt. Zonder deze regelen
in practijk te brengen, kan nog een dege
lijke paardenfokkerij bestaan en die geeft
altijd nog geldmaar hoe komen wij
daartoe In de eerste plaats dient er
gezorgd voor een goeden hengst. Hoe
wel de beste gevonden worden in den
vreemde, zijn de prijzen daarvan som8
zoo hoog dat men tot inlandsche zijn
toevlucht dient te nemen. Dit kan intus-
schen zeer goed en hierbij geeft Spreker
eenige wenken, die in acht dienen geno
men te worden bij het koopen. Breng
daarbij een uitstekend merrie liefst van
't zelfde ras. Neem deze proef herhaalde
malen en de regel is, dat men goede
veulens zal krijgen, waaruit weer goede
hengsten kunnen gekweekt worden; dit
staat vast.
Ten tweede vraagt spreker: Is het
wenschelijk met een gekruisten hengst
door te telen
Hij beantwoordt die vraag bevestigend en
beweert, dat zelfs de echte Oldenburgsche
en het zoogenaamde Engelsche-volbloed
kruisingsproducten zijn. Wij kunnen ons
in Nederland wel redden; maar er dienen
nog andere maatregelen in acht te wor
den genomen. Weg moet het denkbeeld
dat een merrie te goed zou zijn om
een veulen te brengen; dat is een dwaling.
De beste waar moet gehouden worden
voor fok-materiëel. Slechte merrien moe
ten geen veulens voortbrengen; zij bren
gen overerfelijke gebreken. Tegenover
een voordeeligen verkoop van een goede
merrie, staat ten derven van aanhouden
de, belangrijke winsten. De heer R. deelde
daarvan sprekende voorbeelden uit eigen
eivaring mee. Gaan wij echter op den
aangewezen weg voort, dan verkrijgen
we een verbeterd paardenras, dat van
f 600 tot f 800 gemiddeld zal opbrengen,
wat nu nog uitzondering is. Verschil
lende streken van Gelderland pleiten voor
's sprekers bewering, en dat kan ook
hier in Noord-Holland; wat hij sterk
aanraadt. En hoe doet men in die Gel-
dersche streken, die met de onze gelijk
gesteld kunnen worden Men zet daar
de 4 5 jarige paarden af, en de 2l/s
a 3 jarige doen de diensten met behulp
van oude. Die de hoogste waarde hebben
worden dus verkocht, behalve het fok-
materieel. Die jonge dieren moeten in-
tusschen in een toestand gebracht wor
den, dat zij werken kunnen. Theoretisch
beschouwd, is het beter om ze niet te
laten werken, maar in de practijk is het
onhoudbaar, 't Is al even als bij onze
kinderen; 'tzou ook beter zijn, als zij
wat later Jbegonnen te leeren; maar zij
moeten vroeg hun kost verdienen en zoo
ook bij de paarden.
Begin echter met krachtig voeder en
laat de speentijd zoo laat mogelijk plaats
hebben; houd dit tot 5 maanden vol met
afwisseling.
Het veulen moet langzaam gewend
worden aan ander voedsel want er is
een te groot verschil in het innerlijk
samenstel tusschen de jonge veulens en
oudere paarden. In de practijk zien wij
vele voorbeelden dat veulens slechter wor
den na het spenen. Spreker geeft als
middel daartegen, ze 's nachts bij de
merrie te laten en daags er af. Ver
volgens raadt spreker aan de jonge dieren
lang buiten te laten loopen, ja zelfs tot
in dezen tijd, als de bodem het maar
toelaat. Is het voedsel buiten uitteraard
te karig, zoo moet er een flinke dosis
haver bij, en de gevolgen zijn zeer guns
tig en voordeelig. Door het buiten loo
pen toch is het dier voortdurend in bewe
ging, de spieren worden gesterkt. Het is
wat de gymnastiek is voor den mensch.
Doe het dier den volgenden zomer in een
goede weide en geef voortdurend haver,
dan kan het geen kwaad, als zij spoedig
gedeeltelijk meewerken. Spreker resu
meerde nog kortelijk het gesprokene en
waarschuwt nog tegen vetmaking. Groote
spieren en veel vet deugen niet; maar
het geraamte moet goed zijnkoop
daarom liever een mager paard, dan een
vet. Men kan beter zien, wat men koopt.
Voorts ontstaan door onvoldoende voe
ding van haver en kalkzouten dikwijls
kromme beenen. De prijzen gaan er
dadelijk af. Schoonheid eu bruikbaarheid
zijn voor een paard van hooge waarde.
Nochtans komt het voor, dat een slech
te gang ontstaat bij overigens goede
verpleging; maar dit kan in de jeugd
voorkomen worden, evenals het krom-
loopen bij kinderen. Spreker geeft op
duidelijke wijze aan, hoe door een een
voudige bewerking aan de voet derge
lijke gebreken kunnen verholpen worden,
't Kost weinig geld en voor den handel
is 't van hooge waarde. Na aanbeveling
zijner opmerkingen, stelt de heer R. nu
een pauze voor.
Na de pauze hervat spreker zijn voor
dracht en neemt nu het rund. Ook hierbij
dient vooral gelet op afstamming; daarom
beveelt hij de samenstelling van stam
boeken en rekenschap houden met 't
fokmaterieel. 't Is al hetzelfde als bij de
paarden. Er wordt nog te veel gelet op
dekgeld of relatiën met familie of vriend.
Veel stieren zijn geheel onnut en spre
ker toont 't verkeerde aan, om veel te
letten op vorm, rug- en huidkleur. De
stier moet afkomstig zijn van een goede
melkkoe en men moet in de eerste
plaats letten op de deugdzaamheid, in
de tweede plaats op den vorm.
Voor den handel is de vorm voor
deelig, maar voor den boer komt het op
de innerlijke eigenschappen aan. De heer
R. geeft hier mede iets uit eigen erva
ring omtrent een voederproef van 2
koeien, een groote en een kleine, die
geheel uitviel in 't voordeel van de
kleine, zoowel wat melkopbrengst be
trof, als de mindere hoeveelheid voeder.
Een belangrijke vraag ishoe moet het
jonge kalf opgebracht worden Het is een
feit, dat de sterfte onder de kalveren
een hooger percent bedraagt, dan bij
onze andere huisdieren.
Hoe komt dit Daardoor, dat het in
strijd met de natuur wordt opgevoed.
Niemand toch laat het kalf bij de moe
der, want 't strijdt tegen het bedrijf; de
koe moet zijn een melkmachine. Toch
is hierbij overdrijving, van daar de groote
sterfte. Voor elk kalf is noodig
de eerste melk van het moederdier (biest).
Die biest bevat minder vet en meer
eiwit dan andere melk en is tevens
meer laxeerend, waardoor de stoffen
gemakkelijk uit het lichaam worden ver
wijderd. Zoolang nu de melk biestachtig
is, moet het kalf ze hebben en vervolgens
moet de melk, die 't kalf krijgt, op tem
peratuur gebracht worden. Koud voed
sel is voor 't dier even nadeelig als voor
pas geboren kinderen, 't Is dus een
gewaagde proef om 't kalfs poedig koude
melk te geven; zij heeft meest nadeelige
gevolgen, vooral stoornis in de ingewan
den, en heftige diarrhee. Daarom moet
men dus de temperatuur van lieverlede
verminderen; men kan dit doen door
een kruik met warm water in de melk
te leggen, of ze te verdunnen met warm
water. Dit houdt men gedurende 4 a 5
weken vol. Vervolgens is karnemelk
een goed voedingsmiddel, maar het mist
een noodige voedingsstof, nl. vet. Hier
voor moet dus een surrogaat zijn, en
dat is lijnmeel of gemalen haver, 't
Laatste is vooral aanbevelenswaardig
voor den opbouw. Vervolgens is lang
buiten loopen voor het jonge vee aan
bevelenswaard; evenals bij 't paard, moet
het voedsel goed zijn en zoo krachtig
mogelijk.
Een ander vraag isMoet het vet
gemest worden P Wanneer men 't belang
van de melk-veefokkerij op 't oog heeft,
dan niet. Daarvoor moet het zijn glad,
ribbeschoon en goed in de haren. Valt
de melkopbrengst tegen, dan kan men
vetmesten, zooals dit meermalen met
vaarzen plaats heeft. Welke eigenschap
pen bezit echter een goede melkkoe
De volgende: een eenigszins langen en
scherpen kop, breeden neusspiegel, groote
min of meer uitpuilende oogen, korte
omgebogen glanzende hoornenlangen
schralen nek, weinig plooi in de borst,
een eenigszins opgebogen scherpen rug,
met hier en daar kleine deukjes, groot
achterstel, lange dunne staartdunne
fijne beenen, vierkant groot nier, flinken
melkspiegel, sterk ontwikkelde meikade
ren en een niet te groote borst. Deze
teekens zijn alle uitwendig en gemakke
lijk waar te nemen. Niet alle zijn theo
retisch te verklaren, maar de ondervin
ding leert het, hoewel er natuurlijk voor
enkele teekens, b.v. voor den kop, wel
uitzonderingen bestaan.
Sommige zijn echter goed te verklaren
en gaan zeker op, zooals bij den melk
spiegel. De nier moet ook zacht en fijn
op 't gevoel zijn, geen vleeschklomp.
Hoe meer klierweefsel er is, des te meer
melk wordt er gevormd.
Ook het teeken van de meikaderen
is verklaarbaar. Hoe meer bloed er aan
wezig is, des te meer afscheiding; de a-
deren zijn dan sterk gekronkeld. Zelfs
komt het meermalen voor, dat bij een
eerste melkgeving de melk een. eenigs
zins bloederige kleur heeft, dit is een
bewijs van veel melkvorming.
De aangewezen teekens gelden groo-
tendeels ook voor goede stieren. Ten op
zichte van de voedende bestanddeelen
merkt Spr. nog op, dat geen moeten ge
geven worden, die te weinig stof heb
ben op een gebied, vooral niet degene
die te weinig beenvorming bevorderen.
Tin slotte nog iets over de varkens.
Dit beest, hoe ook miskend heeft den
landbouwer in de laatste jaren nog zeer
bevoordeeld- In innerlijk samenstel ge
lijkt dit dier het meeste op den mensch,
maar van nature is het zindelijker. Zoo
als spreker schertsend aantoont kan van
de varkensteelt nog meer gemaakt wor
den dan tegenwoordig Spreker meent
van ja. Hij zegt dat men de meening vrij
algemeen is toegedaan,dat er in den winter
geld bij moet. Maar wat is daarvan de
rede Deze, dat de stallen veel te koud
zijn. Het varken gebruikt zijn voedsel,
om zich warm te maken.
Hoe kouder het is, des te meer warmte
geeft het af aan de omgeving, en die meer
dere afgifte kost ons voeder. Ook de
varkensmest is niet zoo broeiend; zij geldt
voor koude mest. De stal moet dus beter
ingericht worden. Men ziet zulks bewezen
bij den kleinen man, die een varkentje
mest; hij sluit zijn hok gewoonlijk beter
en krijgt zwaarder varkens. Spreker ein
digt met een korte herhaling en een op
wekkend woord tot de aanwezenden. De
zaken gaan slecht, maar dit heeft ook al
zijn goede zijde.
Bij den strijd om het bestaan toch
worden de gedachten meer gescherpt op
verbeteringen in het Lanbbouwbedrijf
en spreker hoopt dat zijn wenken daartoe
ook eenigszins mogen bijdragen. Met de
beste wenschen daarvoor, eindigt hij zijne
redevoering, die warm en welverdiend
werd toegejuicht.
Na eene tweede pauze werden de aan
wezigen in de gelegenheid gesteld, tot het
doen van vragen, waarvan o. a. gebruik
gemaakt werd door de h.h.Prins,Groot.D.A.
Schenk, Metselaar en Raap. Nog menig
leerzaam woord en nuttige wenken werden
daarbij gehoord. Het was reeds dicht bij
middernacht, toen de Voorzitter den heer
Reimers zijn hartelijken dank toebracht
voor het gesprokene en hem uitnoodig-
de hier nogmaals van zjjne gaven te
doen profiteeren; waarmede de vergade
ring die meer bezocht verdiende te zijn,
gaarne instemde.