Brieven nit de Maasstafl.
De E
Zondag 10 Februari 1895.
39ste Jaargang No. 2892
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON
ROMAN
van
Georg Bendler.
Gemengd Nieuws.
Rotterdam, 7 Februari 1895.
XXXII.
Lezer, kent gij mijnheer Jozeph Prud-
hommeP Ik vraag u niet, hebt gij hem
wel eens ontmoet, ik vraag u, kent gij hem,
hebt gij gelezen wat de eminente Fransche
schrijver Henri Monnier van dien meneer
verteld heeft. Sla dan de volgende twintig,
dertig regels over, ik wil daarin, heel
kort, mededeelen wat Jozeph Prudhom-
me is; dadelijk zeg ik u dan, waarom ik
dat deed.
Mijnheer Prudhomme bemint, acht en
bewondert slechts één mensch, en dat
is hij zelf. Zijn eigenliefde kent geen
grenzen en zijn zelfvertrouwen is bijna
zoo groot als zijn domheid en dat wil
wat zeggen. Mijnheer Prudhomme is
overtuigd, dat hij alles verstaat, alles
weet, en alles beter zou kunnen doen
dan een ander; gevraagd of ongevraagd
zegt hij zijn oordeel over alle personen
en zaken, over een schilderij als over
een veldslag, over een gebouw als over
een parlementsrede. De zeeslag van Tra-
falgar zou naar zijn meening door de
Franschen gewonnen zijn als Napoleon
de voorzichtigheid had gehad hem op
het vaste land te doen slaan Hij is zeer
ontevreden op den schilder Meissonier
want zegt hij, als men het zoover ge
bracht heeft dat men voor schilderijen
ter grootte van een tafelbord honderd
duizend francs krijgt, dan is het misdadig,
geen doeken van M3 in omtrek te schil
deren De politie is dom dat zij de mis
dadigers laat fotografeeren als zij reeds
in de gevangenis zijnhet zou vrij wat
nuttiger zijn hun portret te laten maken
op het oogenblik dat zij de misdaad be
gaan, dan was het bewijs geleverd
De heer Prudhomme spreekt graag en
veel, hij hoort zichzelve graag spreken.
Maar wat hij zegt moet men niet al te
nauwkeurig bekijken. Hij houdt van groo-
te klinkende volzinnen, die hij uit kran
24.
Neumann zag verwonderd van zijn werk
op, toen cjjn vrouw het kantoor op dit on
gewone nor binnentrad.
.Hoogt gil, als het tijd om te werken is,
het kantoor binnentreden?* vroeg bij en deed
moeite, een groten toon aan te slaan, hetwelk
echter door zijn laehend gelaat ten volle
weersproken werd.
„Neen," zeide zij.
„Nu, en ge komt toch, wat wilt ge dan?''
„Ik heb een idee."
„Wanneer vrouwen ideën hebben, zoo
kost het altijd geld. Hoeveel moet ge beb-
hebben
„Wacht even Fritz, het is niet voor mij.'
„Des te erger, dan kost bet gewoonlijk
nog meer. Nu vertel op.*
„Toen zette zij zich bij hem neder en
vertelde alles, wat Oswald haar gebiecht
bad. tI£n nu Fritz maar gij moogt mij
niet uitlachen, dat zeg ik je, nu is de
gedachten bij mij op gekomen, of wij hem niet
verschaffen kunnen, wat Helbig hem gewei
gerd heelt. Gij hebt zoo dikwijls geklaagd,
dat ge eigenlijk iemand miste, die u de zorg
over de kasgelden zou kunnen ontnemen.
Dan zijn er ook nog die lastige fransche
brieven en die kosten u, ja, of ge 't
nu bekennen wilt ot niet zeer veel
moeite en hoofdbreken. Dat alles zou hij
doen kunnen. Wat zegt ge nu van mijn
plan Haar me niet uitlachen, zeg ik u
nog eens."
,Ik zeg," antwoordde hjj ca eenig be
zinnen, „dat het volstrekt niet dom gerede
neerd is. Haar men moet eerst nadenken
en
„Niet eerst nadenken," riep zij uit, „dat
geeft zwartgallige gedachten. En nog iets;
ik zou zoo gaarne fransch leeren. Dat is
reeds lang mijn lievelingswenscb geweest."
„Fransch kan een ander leeraar u ook
wel leeren,* zeide bij nog altijd niet beslo
ten „leeraars in de talen zijn er gei oeg."
„Fritz zeide zij, 'zoudt ge mij am zulk
een vreemd transch mensch toevertrouwen.
Denk eens, wat daaruit zou kunnen ont
gun, En leeren moet ik het noodig
ten en uit romans heeft gehaald, maar
hij brengt ze meestal zoo allerongeluk
kigst te pas. Het gebenrt wel dat hij
uitroept dat men den stroom des lijds niet
bij het haar moet grijpen, en dat bij het
volk aanraadt zichzelf toch niet den rug
toe te keeren, terwijl hij ook beweert
dat het zwaard van het socialisme Fran
krijk dreigt te verslinden
De heer Prudhomme renteniert, hij ge
niet in zijn buurt de algemeene achting
die verdient hij, want hij is door en door
fatsoenlijk. Hij leeft als hij in 't open
baar kan optreden. Daar hij alles beter
weten wil, op alles wat aan te merken
heeft en over niets tevreden is, maakt
hij op den duur elke regeering onmoge
lijk,maar nauwelijks heeft hij haar door zijn
kleingeestige oppositie ten val gebracht
of hij verlangt weer naar haar terug als
naar de vleeschpotten van Egypte
Nu, 't is heel weinig wat ik van de
eigenaardigheden van mijnheer Jozeph
Prudhomme heb verteld, maar 't zal vol
doende wezen, om u een klein idee van
den grooten man te geven.
Hij is natuurlijk noch sympathiek,
noch komiek en niettegenstaande dat is
hij verschrikkelijk waar en natuurlijk.
Zoo is het type van een groot deel van
den Franschen middenstand en. hier
op wilde ik neerkomen zoo is ook het
type van een groot deel van den Neder-
landschen, of, laat ik mij tot het mijne
bepalen, van den Rotterdamschen mid
denstand.
Dat is dozijnen malen gebleken, dat is
nu pas weder gebleken bij gelegenheid
van onze gemeenteraadsverkiezingen.
We hebben eenige weken achter den
rug die veel politieke beslommeringen
gaven, er zijn vergaderingen van kies-
vereenigingen gehouden, waar banalitei
ten als koeien verkocht werden, zooals
ik het genoegen had, u in mijn voorlaat-
sten brief mede te deelen.
Daarop ook wensch ik niet meer spe
ciaal terug te komen, ik wensch alleen
de aandacht te vestigen, op de treurige
resultaten van dat gepolitiseer en op de
geweldige inconsequentie van de heeren
kiezers-Jozeph's Prudhomme.
Wat toch is het geval P
Door de beide liberale kiesvereenigin-
gen werden candidaat gesteld alle af
Mijne voeten hebhen genoeg oefening ge
had, maar met mijn hoofd is het zuinig ge
steld. Ziet ge, als de kinderen grooter
zijn, zullen zij zich nog schamen voor hun
ne domme moeder."
„Ocb wat", rit p hij geërgerd nit, „die
kleine drenmels. Zij zullen blij zijn, zulk
een moeder te hebben 1"
„Ja, nu schamen zij er zich nog niet
voor. Maar, niet waar Fritz, gij maakt be
den condities met Oswald Wat zal hij blij
zijn I" - En eer hij er om dacht, had zij
hare armen om zijn hals geslagen en drnkte
een kus op zijn wang. Dat was een goed
middel, dat wist het vrouwtje wel.
Den kleineD Heinrich daar hoven was als 't
ware het geluk in de slaap gebracht. Toen
hem gemeld werd, wat over hem besloten
«as, scheen een nieuw leven voor hem aan
te vangen. Men hed hem noodig, bij was
nog ergens voor te gebrniken in deze we
reld, en niet alleen geschapen cm fransche
liedjes te zingen en te droomen. Q u o 1 b o n-
h e u r 1 En Fanni I O, die teerbeminde I
Eenige maanden na de gegeven fancy-
fair, woonde de familie Hcppe reeds in bare
nieuwe woning. Elisaheth had alles uiterst
deftig en soliede laten inrichten, zoodat 2ij
met gerust gemoed de hoogste personages
zou kunnen ontvangen. Maar deze kwamen
niet. Elisaheth meest zichzelf, hoe zwaar
het haar ook viel, bekennen, dat, al was
zij nu in naam gelijk asn mevrouw Helbig,
zij het toch inderdaad niet was. Gekochte
rijkdom en deftigheid, hoorde zij als 'tware
een ieder fluisteren. Alleen dr. Streichen-
berg, had zich bij haar aan hnis laten zien,
maar dat was ook niet, wat Elisaheth maar
al te goed voelde, om haar persoon; neen
alleen maar om berichten in te winnen
omtrent Christina. Juist zooeven was bij
vertrokken.
Toen Hoppe des middags thuis kwam,
vertelde Elisabeth hem van het bezoek van
dr. Streichenberg.
„Laat die zich ook weder zien meende
Poppe. „Gij hedt hem niet moeten ont
vangen.*
„Waarom niet vroeg Elisabeth.
„Nu, om die geschiedenis met de Helbig's;
gij weet toch hoe hij toer maats
Daarmede bad hij de zwakke zijde van
zijn vrouw aangetast.
Gjj meent dos,* antwoordde zij, hem
scherp aanziende, „dat ik zon tem moeten
verwijten, dat hij op Christina verliefd gewor
den is Wat gaat mij dat aan? Heb ik
mij te bemoeien met de kortzichtigheid
van mevrouw Helbig P Maar zoo zijt ge
tredende leden. Dier herkiezing was daar
door zoo goed als verzekerd, het libera
le element is in de Maasstad het over-
heerschende en altijd zijn de liberale can-
didaten er gekomen. Zoo ook thans maar
op twee na en onder dezen is Mr.
E. E. van Raalte, de wethouder van
finantiën, de man die te Rotterdam de
inkomsten-belasting heeft ingevoerd. Die
belasting is impopulair, maar zij was
noodig; de man die haar voorstelde kan
dus zeker niet het slachtoffer worden
van die impopulairiteit. Dat spreekt van
zelf.
Noch op de kiesvergaderingen die druk
bezocht werden, noch in de bladen die
zeker halve kolommen voor een gemo
tiveerd betoog niet sluiten zouden, is voor
de verkiezing iets tegen de candidatuur
van Mr. E. E. v. Raalte ingebracht. Zijn
herstemming was, als van de andere aftre
dende leden, verzekerd.
Maar wat gebeurt
Den avond voor den verkiezingsdag
ontvangen alle kiezers tot den midden
stand behoorende, een circulaire thuis,
hoogstwaarschijnlijk afkomstig van een
hier ter stede levende anti-semietenclub of
misschien wel van politieke tegenstanders,
in welke circulaire een reeks ontzetten
de onlogiteiten werden uitgekraamd. Mr.
van Raalte was de man van de inkom
stenbelasting, de man die „den burger
stand een zwaren druk op de schouders
had gelegd!"
En wat doen nu de burgers-Prudhom-
mes, de op kiesvergaderingen altijd het
hoogste woord voerenden, de altijd van
beginselvastheid oreerende heeren? Zij
schrappen, raak-weg, niet begrijpend ze
ker wat stomheid zij doen, den naam
van Raalte van hun biljet en den man
die een finantier is, zooals Rotterdam er
geen tweede bezit, wordt de grievende be-
leediging aangedaan van niet verder dan
tot herstemming te komen.
Eén pamflet veegt alle politieke logica
weg uit de hoofden der meeste bur
gers.
't Is treurig.
Van een anti-inkomstenbelasting- be
toog, gesteld dat dit mogelijk ware, is
hier geen sprake. Want alle leden die
vóór de belasting gestemd hadden en die
dus feitelijk evenveel schuld hadden als
eenmaal? Alsjjd even angstvallig en beslui
teloos, opdat ge om Godswil, toch niet bij
den hoogen potentaat in ongenade valt. Ik
ben echter volstrekt niet van plan, mij in
mijn eigen buis de wet te laten stellen, van
wieu ook."
„Maar mijn hemel, wie wil u nu de wet
stellen P Men behoeft toch juist niet om te
gaan met menschen, die zich bij Helbig on
mogelijk gemaakt hebben."
Juist door deze opmerking, deed Hoppe
den strijdlust vau zijn vrouw ontbranden.
„Dat gaat mij, zooals ik reeds gezegd
heb, geen sier aan, daar heb ik, mevrouw
Hoppe, geen rekening mede te houden. Ik
zou wel eens willen zien, boe zij in het
omgekeerde geval zouden bandelen. Daar
aan bebt (/ij natuuilijk niet gedacht. En
wat Streichenberg betreft, die zal hcog
stijgen, een man vau naam werden, en
menigeen zal het als heilige herinnering be
waren, dat hjj nog eenige oogenblikken in
zijn huis heeft doorgebracht. Overigens,
kunt gij uw beangstigd hart geruststellen,
over dergelijke liefdesaangelegenheden heb
ben wij volstrekt niet gesproken, Ik bemoei
mij niet met de zaken van anderen. Ik eisch
daar echter voor in de plaats, dat zij ook
mij en de mijnen met rust laten. Wees toch
kracbt'g en steik en dtnk er aan, dat ge
een man, als Helbig, ferm moet tegemoet
treden, anders boezemt ge hem geen belang
in en heelt hij geen achting voor je*
„Die?" meende Hoppe. .Hem imponeert
niets." En blijde een ander onderwerp to
kunnen beginnen, voegde hij er aan toe
„heden heb ik tenminste genoeg gelegen
heid gehad, mij daarover te verwonde
ren."
Hij vertelde haar toen bet voorval op het
kantoor, waarvan Oswald een gedeelte afge
luisterd bad. „Oprecht gesproken, was ik
dien vent wat tegemoet gekomen. Hij heeft
wel niet de geringste aanspraken, maar eer
dat men weet, wat zulk een schurk kan
uitvoeren, mag men hem zoo maar niet
wegzenden."
„Hebt gij dan uwe meeniog niet te ken
nen gegeven
„Ja zeker, maar het was reeds te
laathij had htm reeds de deur uitge
jaagd."
„En later
„Toen was hij nergens meer toe te be
wegen; hij liet zich door zulk een vent niets
gezeggen."
Elisabeth zeg hem vragend aan. „Wat is
er dan toch eigenlijk gebeurd, wat geen licht
velen kan
„Ocb," zeide Hoppe, „gebeurd is er ei-
Mr. v. Raalte, werden herkozen.
Nn, een beetje verschrikt zien zij het
dwaze van hun doen wel in, niet alleen,
want er zijn ook verstokte Prud-
hommes. maar dan toch voor een deel,
en er is nu kans, dat Mr. van Raalte
herkozen wordt, maar intusschen is het
gebeurde niet meer goed te maken. In
verstandige kringen is men algemeen
zeer verontwaardigd.
Tegen het Algemeen kies-en stemrecht,
had ik dit eerlijke bezwaarik rekende
den minderen man over het algemeen niet
ontwikkeld genoeg en te veel missend
een blik in politieke belangen, om hem
voor kiezer in aanmerking te doen ko
men.
Maar waar zóó iets gebeurt, waar zoo
duidelijk het Prudhomeske in een deel
onzer kiezers blijkt, geef ik ook dit be
zwaar op, en ik geloof met ovei tuiging
dat zoodanige onrechtmatigheden bij alge
meenheid van kies- en stemrecht niet mo
gelijk zouden zijn. Heusch, er zijn bij 't
volk over 't gemeen verstandiger mannen,
dit blijkt ook thans weer, dan bij de
middenburgers.
Den 12en zal de herstemming plaats
hebben, mogen er dan niet weder zulke
dingen plaats hebben
De ontzettende ramp, het stoomschip
„De Elbe" overkomen, vestigt wederom
de aandacht op een leemte in de alge
meene wetgeving en wel daar waar zij
spreekt over verantwoordelijkheid van
gezagvoerders op zee.
Dadelijk, nadat van het ongeluk be
richt was gekomen, heb ik den kapitein
van ,,de Grathie", het schip dat de aan
varing pleegde, een bezoek gebracht. Ik
was daar gelijk met den vertegenwoordi
ger van Reuter; diens telegrammen heb
ben reeds bijzonderheden over de pors
verspreid, zij zijn u bekend en ik hoef
daar niet op terug te komen. Waar ik
op wijzen wil is dit
De kapitein van „de Grathie" was
beneden, hij had de wacht overgelaten
aan een stuurman, die door examen niet
bevoegd was gezagvoerder te wezen en
dit ook practisch niet bleek, en de aan
varing gebeurde.
Dadelijk daarna heeft hij, als een waar
Engelschman, die in de eerste plaats aan
de belangen van zijn beurs denkt, het
roer gewend en is weggestoomd, zich
niet bekommerend om kreten en noodsig
nalen, die hij zegt niet gehoord te heb
ben en zoo zijn ru m 300 menschen,
waarvan bij er, bij beter plichtsbetrach
ting, velen had kunnen redden, in de
golven omgekomen.Bevoegden verzekeren
mij, dat de wet niets daartegen kan doen.
Is dat niet een ontzettende leemte in
die wet. Moeten dergelijke menschen
niet gestraft worden Een man die éen
mensch door nalatigheid doodt, wordt ge
straft. En deze scheepskapitein loopt vrij!
Ik meen, dat zoo spoedig doenlijk
in deze leemte moet worden voorzien.
D.
geulijk niets. Maar sedert eenigen tijd, ver
schijnen er in een courantje artikelen, tegen
onze firma gericht. Het is waar, wij behoe
ven voor onze zaken, het daglicht niet te
schuwen; maar bet is toch verstandiger, in
het geheel geen aanstoot te geven. Nu is het
wellicht reeds te laat, om alles in den doofpot
te stoppen."
Elisabeth dacht een oogenblik na„Gij
hebt u zelf toch niets te verwijten
„Maar Elisabeth, wie praat er nu over mij,
hos kunt gij nu zoo iets van mij denken
Zekere menschen hebben een verlies gehad,
en dan zoeken zij iets te weten te komen
over het particuliere leven van hooge of rij
ke personen en dreigen zulke dingen dan
aan de vergetelheid te ontrukken, wanneer
men hen niet betaalt om Ie zwijgen.
Elisabeth die op de sofa leg, werd op
merkzamer„Het particuliere leven?* vroeg
zij en draaide baar hoofd naar haar man,
die in een laag stoeltje zat te rooken.
„Wat moet dat nu beteekenen Wat
heeft nu de zaak met bet particuliere le
ven van Helbig te maken En wat is er
dan aan de vergetelheid te ontrukken
Wanneer men zich toch rein en vlekkeloos
gevoelt!"
Zij was al sprekende opgestaan en ging
zeer opgewonden in de kamer op en neder.
„Zek:r," zeide hij, „wanneer mea zich rein
gevoeld, heeft men niets te vreezen."
„Nu, daarom," zeide zij, ook groo-
tendeels tot baar haar eigene geruststel
ling.
„Wanneer herhaalde Hoppe op eigen-
aardigen, verdaebtmakenden toon.
Zij schrikte hevig: „Wat wilt ge zeggen
met uw „wanneer Zij stond doodsbleek
voor hem.
„Ik begrijp uwe duistere redeneeringen
niet. Is dan nw eigen leven niet zonder
zonden Hebt gij dan een zwarte bladzijde
in nw levensboek?"
„Daar is geen sprake van.*
Het bloed steeg Elisabeth naar bat hoofd.
Zij kende haar manwanneer zij bem zoo
ieder wcord uit de keel trekken moest, stak
er altoos nog wat achter. „Gij knet iemand
toch ontzettend folteren met nwe halve ant-
woo'den. Zeg toch wat er is 1 Gij doet waar
achtig net, alsof ge voor de eer van uw ei
gen huis vreesdet."
Hij zag haar met zijn goedmoedig lachje
aan, wai haar weder geruststelde. „Mijn
familie? Dom vrouwtje! Nten, zijn naam,de
naam Helbig
Weder was bet, alsof zij een zware slag
te wachten had. Een massa gedachten be
stormden haar brein- In ieder geval moest zij
Een geheimzinnig drama.
Een vreemde gebeurtenis, voor zoo
ver dis tot nog toe betend is uit den
mond der personen, die er in gemengd
zijn, heeft in den nacht van Vrijdag op
Zaterdag plaats gehad te Rouaan, in een
hotel.
Het is een geschiedenis, waaruit een
schrijver een volledigen roman zou kun
nen maken.
Mevrouw Jordens was voor twee dagen te
Rouaan aangekomen onder den naam van
Augusta Hendrix. Zij was vergezeld van
een vriend.
Zij kwam Vrijdagavond nit den schouw
burg en bevond zich toen, terwijl zij in
de vestibule van het hotel trad, eenski ps
geplaatst tegenover hsar echtgenoot, den
heer Jordens en een van diets vrienden,
den heer Bouzon, die levens een vroegere
beminde was van mevrouw Jordens. De
heeren waren te zamen uit Parijs geko
men om van mevrouw Jordens een uit
legging te vragen.
Alle drie klommen zij de trap op en
traden een kamer binnen. Maar eenige mi.
nuten later weerklonken er vier schoten
en mevrouw Jordens snelde uit hare ka
mer, onder het uiten van vrepselijke kre
ten. Zij had twee zware wonden de een
achter in bet hoofd, waar de kogel in de
schedel was blijven zitten, en een in het
voorbeen, waar een been verbrijzeld werd.
Een derde kogel had een lichte kwetsuur
op hare hoede zijn. „Helbig?" vroeg zij met
goedgespeelde verwondering „daar kan ik
niet over oordeelen. Wat weet ik daarvan
gij zegt mij, dank zij uwe stilzwijgendheid,
geen syllabe over de familie Helbig."
„Doe nu niot, alsof ge het niet weot. Gij
hebt het reeds lang geraden. Overigens ik
kan bet u nu wel vertellen, want mijne po
sitie is nu geheel anders."
„Zoo, en wat is het dan
„Stel je nu maar niet zoo onwetend aan,
gij zijt verstandig genoeg. En juist voor die
geschiedenis ben ik zoo baDg."
Elisabeth ademde vrjjer„Gedacht heb ik
dat van het eerste oogenblik af, het verwon
derde mij al zoozeer, dat zijne vrouw het
niet he ft bemerkt; en dan die moed, om
dat kind in zijn eigen huis te durven opne
men. Hebt gij de moeder gekend
„Zjj was reeds dood, toen ik aankwam.
Men wachtte slechts op mij met de begra
fenis."
„Heeft hij bij de geboorte van het kind
dan het vaderschap daarover bekend
„Wettelijk in het register. Dat is juist het
gekke. In zakelijke aangelegenheden is hij
altijd zoo correct en practisch en in derge
lijke dingen is hjj zoo zorgeloos als een
kind. 't Is of het hem genoegen doet, met
het gevaar te spelen. Het is een wonderlijk
mensch. En nu plaatst hij zulk een meisje
nog zoo op den voorgrond, 't Is waarachtig
alsof hij den draak steekt met zijne geheele
omgeving."
Elisabeth had er geen behoefte aan, het
onderhoud over dit punt voort te zetten. De
schriK had haar onwel gemaakt. „Leg
je sigaar weg! Kom, wij gaan aan ta°
fel."
Helbig stoorde zich aan al deze diDgen
zeer wtinig. De winter was voorbij, het
voorjaar was ingetreden, en daardoor waren
de bals, diners en meer dergelijke feestelijk
heden, niet meer aan de orde.
Ook Christina, had dezen winter als in
66n droom geleefd; wat andere meisje in
eenige jaren genieten, had zij in enkele we
ken doorleefd.
Nu was ook voor haar de tijd van rost
en kalmte wederom ingetreden.
Niet lang scheen het, dat zjj daarvan zou
mogen genieten, want nu reeds was er een
brief van den minister van onderwjjs geko
men, met uitnoodmg tot bijwoning der ka
merzitting van beden.
Het was Christina toch zeer aangenavm
geweest, het vleide haar gevoel vau eigen
waarde, door een dergelijk man te worden
uitgenoodigd en daarenboven had zij reeds