over den hof werpt en die on rustig heen en weer trilt. Zij zet de lamp weg, verder in de ka mer en neemt het roode scherm er af. Door de verscheurde wolken schijnt een enkele ster, ook deze schittert bloed rood als eene wonde, over de in slaap verzonken wereld. Zij staat als vastgenageld aan het raam de vreeselijke stilte foltert haar, slechts het eentonige tikken van de klok dreunt als hamerslagen door de kleine kamer. Zij zet haar stil en loopt in de ka mer heen en weer, eerst langzaam, dan steeds vlugger, als wilde zij voor zich zelve vluchten. De grond kraakt onder hare voeten. Zij krimpt ineen en gaat bij den haard zitten. Zij verbergt het gelaat in de handen.... Bewusteloos valt zij op den grond. Dwar- door het lage hout heen, zon der weg of steg, door de brekende tak ken, over hekken en greppels, altijd recht uit, snelt een man, tot aan het eerste logement in de verre stad Door houdt hij halt, vlug als een kat, klimt hij over het lage hek, sluipt om het huis en stijgt door het op een kier gezet raam in eene kamer op de eerste verdieping. Hij zet zijn geweer diepadem- halend tegen den muur en kijkt op zijn horloge. Een weg van vijftien mijlen heeft hij in twee en een half uur, heen en weer om gemaakt. Dan ontkleedt hij zich en gaat te bed. Loodzwaar rijst de morgen over de heide.Met meer anderen, die vroeg van de stad teruggekomen zijn, wandelt Serajo over den zandigen weg. Zij komen voorbij het kasteel van den graaf en ontmoeten het rijtuig van den eigenaar, dat snel naar de stad rijdt. De koetsier roept hun in alle haast de verschrikkelijke tijding toe, dat de jonge graaf dien nacht door wilddlieven is doodgeschoten. Houthakkers hebben zijn lijk gevonden. «Het was nogal een dolleman," zegt een der boeren. „Misschien was het een boer, wien hij zijn bruid ontsto'en heeft zegt een tweede. Slechts Serajo blijft stom en haalt de schouders op. Wat kan hem het schelen Ilij bemoeide zich nooit met den graaf. Dicht bij zijn huis, nog voor dat hij zich van de anderen heeft afgescheiden, springt iets wits van een eik. Een prachtige wezel. Serajo rukt he* geweer van den schouder en zijn nooit missen de kogel doodt het roofdier. Hij bukt zich en zijne trekken zijn doodsbleek als hij het bloedende dier hij de ooren optilt. Aan de deur van de hut staat zijne sidderende vrouw. Hij wierp haar de wezel toe met de woorden „Hier is mijne buit die zal geen duiven meer wurgen en mijn huis blijft rein. Morgen vertrekken wij En zij zijn heengegaan, de sombere Serajo en zijne schoone vrouw. Hij heeft haar ijverzuchtig behoed, met niemand omgegaan en met niemand gelachen. Hij sprak ook weinig, zoo was hij nu een maal. Nog eenmaal heeft hij zijne vrouw gekustToen zjj aan de geboorte van een dooden knaap gestorven was, zes maanden na dien nacht toen zij voor hem lag in het witte doodskussen, be kranst met wilde, witte rozen, schoon als op dien dag, toen zij zijne bruid werd. Yan den moordenaar van den graaf heeft men nooit iets gehoord. Maai een lafaard was het niet. De kogel had hem midden in het hart getroffen. De Huismoeder. Te Neder-Hasselt (Belg zijn twee landbouwers, land- en veebe- zitters, maar als vrekken vermaard, op hun stroomatras doodgevroren gevonden. Proeve van dooizicht. Koopman tegen een kantoorbedien de Wel, heb je de post nog kunnen ha- len met de twee brieven KantoorbediendeJawel meneer, maar u had een fout gemaakt, u had op den binnenlandschen brief een postzegel van 12J/s cent geplakt, en op den buitenland- schen een van 5 cents. Koopman Almachtig, wat stom En wat heb je gedaan DediendeIk heb het natuurlijk in or de gemaakt, meneer. Ik ben even het post kantoor binneng ;loopen, en heb de adres sen veranderd. De twee g e n g a g e e r d e n wandelden door de boschrijke lanen en zooals gelieven gewoonlijk spreken. O, Jetje, ik houd toch zooveel van je 1 zij hij. En het meisje antwoordde Dito Jan. Jan wist niet, wat „di<o« beteekende, mair hij zti niets, voordat hij thuis was daar vroeg hij zijn vader naar de betee- kenis van het hem oubekende woord. Zie je daar die twee roods kolen op den grond liggen vroeg zijn vader. Ja, antwoordde Jan. Nu «dito" is de andere van de zakt was. „Ik kan mijin'.oo iets niet inden ken. Dat komt bij u al zeer dicht bij een sociale maatschappij, waar men alleen dat te doen heeft, wat een u zegt te doen, en daarvoor hebt ge het recht, 's morgens uw soep van den Staat te eten en later uw koffie van den Staat te ontvangen en 's mid dags eet ge Staats-vleesch of iets derge lijks, slaapt een Staats-slaap en men verliest alle aansporing en prikkeling tot vooruit gang, alle verlangen naar eer en aanzien, men wordt opgewonden en men loopt af. Ziedaar hel leven van een zooda nig meusch. Brrr. Ik dank daarvoor. Men werkt nu en slaapt des nachts heerlijk, om 's morgens wederom met nieuwe luBt en kracht, den strijd des levens te aanvaarden, om eindelijk datgene, wat men bereiken wil te verkrijgen of met eere en boog opgeheven boofd en gebalde vuist de nederlaag te lij den. Wat is er, dat ons dat heerlijk gevoel bij een strijd, waar het geldt overwinnen of sterven, kan vergoeden f' „Gij houdt u altijd met groote dingen be zig," antwooidde Thesi. „Daar hebben wij het nn niet over." „Niet lieve," zeide Christina, „dan zullen wij ons bij do kleine bepalen. Bij de huwe lijken bijvoorbeeld. Volgens uwe theorie, zoudt gij het u laten welgevallen, wanneer nw toe komstige gemaal n op een presenteerblad wordt voorgehoudenZiedaar hier is hij, gij kunt hem gerust nemen, bij zal n goed bekomen. En wanneer gij n de maag er aan bederft, waar gij toch alleen do last van hebt, bebt gij loch het bevredigendo gevoel: het is niet mijn scbnld, een ander beelt zulks gedaan. Niet waar I an vouwt gij uwe kleine handjes en zegt: „acb, men moet mij helpen, want ik ben daartoe niet in staat." „En toch zal het wel zoo gebeuren,4 klonk het van nit Thesi's ledikant. „Dat wil zeggen, dat ik niet, zcoals gij zegt, mijn maag bederven zal, maar gepresen teerd zal hij toch wel worden. Ik geloof, dat het reeds spoedig geschieden zal. „Ah 1' riep Christina nit en richtte zich op. „En znlt ge u dat laten welgeval len?4 „Het zal het beste zijn. Wanneer ik het niet doe, is ongenoegen en krakeel er het gevolg van en dat is voor mij iets ontzet tends.4 „Dus, om ongenoegen voor één dag te ont gaan, geeft ge n zonder nadenken over, wellicht aan een leTen vol verdriet en el lende.4 „Zoo erg zal het wel niet zijn.4 „En waaruit weet ge dat Kent ge hem dan ?4 „Dat niet, in Rome hebben wij kennis met elkander gemaakt. Het is een bankier nit Frsnkfurt aan de Main. Hij heeft mij seer het hof gemaakt en ik vind bem wel aardig. Ik mag hem werkelijk gaarne in mijn gezelschap hebben.4 „Nu, dat is al heel wat," seide Christina en schudde verontwaardigd het hoofd. „En dan," vervolgde Tbesi, „mama ge- loolt, d'»t hij een goetl, degelijk man is, dat is de hoofdzaak; en papa kent zijn firma en heeft de beste inlichtingen gehad. Van deze zijde is er dus niets in den weg. En weet ge, het kan eigenlijk niet beter, dezelfde kringen waarin men verkeert, dezelfde stand dezelfde godsdienst, dezellde gewoonte. Dat vindt men cu juist niet altijd „In uwe jaren is het ook heel moeielijk andere gewoonten en manieren te leeren." „Och Christina, gij moet niet spotten! Wjj zijn twee geheel verschillende naturen. Gij hebt genoegen in strijd en verandering, ik bemin de rust en regelmatigheid. Ziet ge, wanneer alles zoo gezellig, kalm en be daard toegaat en men dan 's avonds te bed gaat en niet vermoeid en opgewonden of verdrietig gestemd is, dat is toch wel het beste." „Zoo op gummiraderen door het leven te rijden, meent ge niet waar?" „Zeker," lachtte Thesi. „Zoudt ge het ook niet willen?" „Ik? Neen, het verveelt mij te spoedig. Ik klim liever en bestijg moeilijk te berei ken plaatseD; wanneer ik dan boven kom, zie ik tenminste iets." „Weet ge wat?" meende Thesi, „met de verveling is het zoo slim niet en wat uwe wegen betreffen, zij ziju gevaarlijk, men kan uitglijden en den hals breken." Daar bebt ge gelijk in," antwoordde Cbristieo, „en niet waar, dat moet men al leen lijden, daar kan niemand n afhelpen. Het is juist het omgekeerde van de gum miraderen. En toch geef ik er de voorkeur aan." En aangemoedigd door Thesi's beken tenissen vroeg zij: „en wel, liefelijke bruid in spe, hoe staat het dan met zekere herinne ringen uit uwe jeugd die uw kalm en ontoe gankelijk hart zoo onstuimig hebben doen slaan en die u diugen hebben doen bedrij ven, waar nw biechtvader juffrouw Klein- holz zelve niets van wist? Is die krater uit gebrand, zoodat ge rein en vlekkeloos in het huwelijk treden kunt?" „Ach Christina, laat dat! Gij drijft den spot met mij!" Wat geloofde dat eenvoudi ge meisje! Alsof die andere daar aan spot dacht! Die vraag was waarlijk bittere ernst; was bet licht geweest, dan had men hare oogen kunnen zien Sikkeren en gespannen verlangen op haar gelaat hebben gelezen? „Nu hoe is het? Fiikktrt er geen enkel vlammetje meer omhoog? Niets, in het ge heel niets? Niet het geringste vonkje?" Daar klonk het zachtjes. „Och, Christina, zwijg daarvan, ik schaam mij nu nog zoo, over mjjne kinderachtigheid." Christina ademde diep. Nu moest de laat ste slag gewaagd worden: „Wanneer gij zoo trouweloos zijt zal ik mij den verlatene nog moeten aantrekken." Met gedempt geluid eD order luid geeu- weu klonk het: „Mij wel. Wel te rusten." En spoedig kondigde haar rnstig aaem- j halen een geruste slaap aan. Wordt vervolgd. twee. Toen het paartje een paar dagen later weder door de boschrijke lanen wandelde, zeide de jonge man O, Jetje, wat heb ik je lief! Dito zei het meisje. Hij liet haar arm plotseling los en schreeuwde haar rood van kwaadheid in 't ontstelde gelaat Dito, dito je bent zelf een roo de kool Madame De Staëlverkeer- de op gespannen voet met den Vicomte De Choisenl. Op zekeren dag waren zij in elkanders gezelschap en de goede toon bracht mede, dat zij elkander moesten toe spreken. Mme. De Staël begoD. Wij hebben n in lang niet gezien Monsieur De Choisenl. Madame 1'Ambassadrice, luidde het antwoord, ik ben zeer ongesteld geweest. Was het een ernstig geval, mijn heer? Ja, het scheelde weinig of ik was vergiftigd. Dat is wel erg. Had u misschien bij ongeluk op uw eigen tong gebeten? Ds opmerking was raak, want de Vi comte was bekend om zijn venijnige zet ten. Deze aanval kwam echter zoo onver hoeds, dat hij geen repliek had. Het werk der bijen. Omtrent de werkzaamheid der bijen weet de Revue des sciences naturelles appliquees bijzonderheden mede te deelen. Wanneer het weder schoon is, kan een werkster in zes tot tien reizen 40 tot 80 bloemen be zoeken en daarbij 1116 gram honig ver zamelen. Ouder goede omstandigheden doet zij veertien dagen over 1 gramjaren heeft zij dus noodig om een kilogram honig te verzamelen, welke ongeveer 3000 cellen zou vallen. Een korf bevat van 20,000 tot 50,000 bijen, waarvan de helft honig verzamelt en de andere helft voor het inwendige van den korf zorgt. Op een mooien dag kun nen 16,0011 tot 20,000, dieren in zes tot tien reizen 3 tot 8 millioen bloemen be zoeken. Op deze wijze kan een korf 10 kilo gram honig per dag opleveren. Meteen leege maag naar bed gaan. Yele geneesheeren verklaren, dat dit nadeelig voor de gezondheid is, en dat 'de slapeloosheid, waarvan menigeen last heeft, veelal ontstaat door een verlangen van de maag naar voedsel bij menschen, die ten onrechte van meening zijn, dat zij 's avonds niet moeten eten. 't Is natuurlijk onverstandig, spijzen te gebruiken, die de verteringsorganen op een zware proef stellen, maar een kop bouil lon of een bord soep of dunne gerstepap is voor zenuwachtige meuschen zeer goed en zij slapen er gerust op. Dit is voornamelijk het geval op koude winteravonden, wanueer de maag, even als elk ander lichaamsdeel, naar warmte ver langt. Zelfs een glas warme melk ver kwikt het gehemelte bij zulke gelegenhe den, maar een dunne, goed gekookte ger stepap is beter, eu mott gedurende de koude wintermaanden h<-t laatste voedsel zijn voor ieder, die als zoovelen, 's avonds behoefte gevoelen, om iets te eten. intelligente d i e- vreemd zijn wel is waar Een nu Een naar. De met werk overladen schrijver H. beveelt zijn knechtIk heb nn geen oo genblik tijd. Wie er ook komt, ik ben voor „niemand thuis." „Om u te dienen," antwoordt Jan. „Wie is er geweest?" vraagt H. 's avonds zijn dienaar. „De kleermaker, twee dames, drie boek handelaars en uw vader." «Wat, mijn vader schaapskop... voor dien ben ik altijd thuis." «Maar, dokter, u heb toch..." «Zwijg." Eenige dagen later verschijnt de vader van den heer H. weder. «Is mijn zoon thuis?" vraagt hij den kneiht. «Jawel, mijnheer B., uw zoon is thuis." De oude heer treedt binnen, maar ziet zijn zoon nergens. Ilij loopt 't geheels huis door. De voor kamer, de achterkamer, de slaapkamer, keuken, zolder, doch zonder resultaat. «Wat beteekent dat... domkop," vaart hij uit zooals ik zie, is mijn zoon uit gegaan. «Juist, hij is uitgegaan, hij heeft ech ter onlangs gezegd, dat hij voor u altijd thuis is." Een ontzettende ramp wordt uit Odessa gemeld. De stad Kont- chaf, is door een vreeselijke aardbeving verwoest. Meer dan 1000 omgekomen. kind. Er reeds*vele bijzonder vreemd gevormde menschen geweest, vrouwen met lange baarden, mannen en vrouw lichaam Merk tod ledematen als een aap ot eene Rondere huidskleur enz., ma*r geen toch was vreemd als een meisje uit Bo emen. Dit meisje vereenigt niet alleen a bijzonderheden,die men bij andere schepselen heeft opgemerkt, maar het bezit ooK eene massa andere eigenschappen, die e ij zonder doen uitkomen en het zeer inte ressant voor anthropologen en genees heeren maken. Dit meisje wekt ten zeerste de belang stelling door de omstandigheid, dat bet niet van een wild natuurvolk en ook niet van een gekleurd ras afstamt zooals de meeste menschelijke curiosa maar van Europeesche afkomst is. Maritta Schobt is het kind van normale Duitsch-Oostenrijksche ouders, die in een klein dorp van Bohemen wonen. Marietta had nog negen broers en zusters, waarvan er vier gestorven zijn. Alle Kin deren, behalve Marietta, waren zeer gewoon en hadden lichamelijk niet de minste bij zonderheid. Alleen Marietta kwam reeds met kenteekenen op de wereld, waaruit men kon besluiten, dat het uiterlijk en de lichamelijke ontwikkeling geheel anders zijn zouden, dan bij andere menscheü. Geboren den len Februari, is zij 4 jaren oud. Haar lichaam is goed gepro portioneerd, hare taal en wezen zijn werke lijk die van een kind van vier jaar. Zij is kinderlijk, vroolijk, spreekt voor haar leeftijd tamelijk goed Duitsch en is voor vreemden, zoodra deze vriendelijk tegen haar zijn, zeer voorkomend. Maar evenals het gelaat, dat een zeer eigenaardig en buitengewoon karakter draagt, zoo merkwaardig is ook haar ge- heele lichaam, reeds als men het vluchtig bekijkt. Alle hypothesen van de lage afkomst der menschen, van de afstamming van den mensch van den aap, schijnen in dit lichaam te voorschijn te treden. Marietta schijnt het reeds lang gezochte midden- schepsel te zijn, dat de overgang vormen moet van aap tot mensch. Men zou kunnen zeggen, dat Marietta een teraggang van de menschen vormt, zoo als het nu en dan in de schepping voor komt en daardoor de hypothesen van vele moderne natuuronderzoekers schijnt te be vestigen. De kleur der huid is gedeeltelijk wil en roodachtig, gedeeltelijk zwart, licht- brnin en grijsachtig. Het gelaat is half gewoon, half zwart. Maar de donkere helft heeft hare bijzon- deie kenteekenen. Op den linkerwang ziet men lange baardharen, die aan baardige vrouwen herinneren, die men ook als na tuurwondere vertoont. Ook op de kin ver toont zich reeds een baard. Het overige lichaam van Marietta vormt een bont mengsel van alle verschijnselen, Het geheele lichaam is voor mear dan drie vierden met een zichten pels bedekt, die behalve aan de beenen, op een bruine, dikke huid zi». De haren van den pels zijn 5 h 6 cen timeter lang en lichtbruin tot licht—geel grijs. Op de meeste plaatsen hangen de haren naar beneden, evenals bij de apen. Behalve deze beharing die aan apen eu andere dieren herinnert, is het karnkter van den overigen haarptds op het lichaam en van Mariette juist dezelfde als die der op de boomen levende wilden in de maag delijke wouden van Siam en der Aino's in Japan. Een eigenaardigheid van deze op boo men levende oer-menschen is bet ontbre ken van eenige of alle voortanden en ook bij Mariette zijn kig ontwikkeld. deze tanden zeer gebrek personen moeten zijn Een Münchener Bierhuis! Van het leven in een Miiuchener bier huis met muziek gat onlangs een flinke kellnerin voor het gerecht eene zeer orgi- neele, kenschetsende beschrijving: „Twintig bezoekers van een concert bren gen minstens 25 kinderen mede, van de kleinsten, die zij op den armen dragen tot knaapjes of meisjes van zes jaren, die heen en weer ren 'en, als waren zij op eene kinderspeelplaats. Daar zit een Klaus te fluiten en drinzt het een glas bior na het andeie leeg, daar brult een ander, cmdat hij maar vier paar worstjes krijgt en de moeder er reeds een paar heeft opge geten. Een meisje tuimelt, in elke hand een glas bier, van den stoel op den grond en schreeuwt, op mij wijzende„Zij heeft me er afgegooid." Als eene briesende leeuw in komt de moeder op mij toe en wil me een standje geven, daar zegt gelukkig een aan de andere tafel„het zelf «Dat Y L E I E N D, Dame«Ik zou wel gaarne willen, dat u 't zoo eeuigszins liet doorscheme ren, dat u dit nieuwtje van mij gehooid hebt,maar niet zco bepaald op den man af. Heer: «Laat u dat maar aan mij over: ik zeg alleen maar: «de booze wereld zegt" en dan weet men ge- noeg." „m. meisje is gevallen daarop weder de moeder zal jij weten." In een hoek roept een oude graanhan delaar „Rosi, kijk nu toch eens, mijn glas is niet half vol, voortaan betaal ik maar de helft." Nu komt de waard aan en zegt: „Waar heb je toch je ooren, Rosi? Vooraan zit ten drie heeren al twee dagen te wacb ten en hebben nog geen bier, ginds klap pert er een met 't deksel, die moet nog een glas. \rer paar dunne worstjes? Dadelijk heeren. Alle donders, zie je dan niet, dat alle menschen doen alsof zij den geeuwhorger hebben! Ziet u, mijnheer de rechter dat is het begin van zoo'n concetl. Yoor tien jaar werd in Zweden een vereeniging opgericht, genoemd „Arbeiders en Studenten". Het doel Wa8 tnsschen beiden toenadering te brengen. Te Upsala begonnen de bijeenkomsten op Kerts mis. Eerst vermaakte men zich te zatnen' la-er begon men de vragen van den dag* te behandelen en langzamerhand organj. seerde zich uit deze bijeenkomsten de ver eeniging, die nu de Upsala 800, te Stock- helm 406, te Lund 60 leden telt. Tg Upsala zijn twee derde der leden arbeiders Als gelijken werken alle leden samen .Ook professoren houden er voordrachten. --Een origineel feit wordt gemeld uit Bessprim, Hongarije: verleden Maandag 18 Febr. bracht een kruier een pakje op de post, geadresseerd aan eeQ rijk heer te Buda-Pest. De juffrouw, die met den dienst was belast, weigerde ech ter het pakje aan te nemen, omdat het niet volgens de voorschriften was verze geld en te zwaar was. Op de vraag, of men den inhoud van het pak niet tot op het voorgeschreven gewicht kor. verminderen, antwoordde de kruier, dat daartegen geen bezwaar z011 beetaan. Toen de juffrouw daarna het pak- je opende, vond men in plaats van den opgegeven inhoud „toilet-artikelen" een lacheno', pasgeboren kindje in luiers ge. wikkeld. Het kind had een briefje om den hals waarop was geschreven „Goeden dag, lie ve papa Ik ben erGroote verwarring op het postkantoor. De directeur zond om de politie. De kruier gaf op, dat hem het pakje was gegeven door een hem onbekend heer naar wien de politie een ijverig ouderzoek doet. Voor een Engelsche recht- bank stond een man terecht, wegens mis handeling van zijn vrouw. Als gewoonlijk in zulke zaken het ge val is, was de sympathie van het publek bij de vrouw, eu bad de man, die zon der verdediger was, een hatden strijd te voeren t;gen de getuigen, die opgeroepen waren en die verklaarden, dat de man zijn vrouw onmerschelijk had behandeld. Men beweerde, dat men den beklaagde had gezien met een kolenbak in zijn hand. Eindelijk begon een der getuigen te wei felen en daarom vroeg de rechter uitdruk kelijk «Wilt u zweren, juffrouw, dat op het oogenblik toen de ruzie plaats had, de beklaagde een kolenbak in zijn handen had en klaar stond om dien naar zijn vrouw te gooien". «Nu, Edelachtbare, misschien niet pre cies", antwoordde de getuige, die ietwat zenuwachtig werd, »maar dat wil ik wel bezweren, dar ik den beklaagde met eeu kolenbak zag." «Laat ons dan eens duidelijk weten wat gij zaagt," vroeg de rechter; «in wel ke houdiug stond de beklaagde „Ja, Edelachtbare, als u het me nu zoo vraagt, zal ik u de waarheid zonder leugens zeggen," was het antwoord. De beklaagde lag op zijn rug op den grond met den kolenbak over zijn hoofd en ziju vrouw er boven op." Natuurlijk weid de man vr ij gespro- ken. Een weerprofeet minder. Uit Antweipen komt het bericht van het overlijden van majoor Walput, die zich naam heeft gemaakt door zijn werken, en, vooral om zijn weervoorspellingen. Majoor Walput bereikte den leeftijd van 68 jaar. De Hindoes zijn zeker niet een heel gelant volkje. Als zoo'n Hin doe een vrouw heeft, dan bidt hij de God heid dagelijks om een zoon, maar nooit om een dochter, en als een priester in de noodzakelijkheid komt, om eene vrouw of meisje te zegenen, dan gaat hij nog ver der dan de Kaukasische boer, die ieder huwelijk wenscht gezegend te zien met «drie zonen en maar ééne dochter," want hij zegt tot haar «Mocht gij moeder van 8 zonen worden en uw echtgeuoot u overleven!" Voorwaar, geen fijn jcomplimentDaar zou een He* derlandsche zus, hoe weiuig ze ook staat op haar menschenrechten, toch zeker1) geen: «dankje mijnheer op zeggen, denk ik. De Cbineezen zijn op dit gebied ook al rare lui. Een hunner spreekwoorden luidt„Beter een simpele zoon dan een geestige dochter," en de geboorte eener dochter wordt door hen dan ook als een ramp beschouwt. Zoodra ze berekenen dat er voorhands meisjes genoeg geboren zijn om het Chirieesche volk in stand te hou den, worden de pasgeboren kindertjes van 't vrouwelijk geslacht als katjes verdron- ken. Ook worden in Zuid-China de meisjes op gevorderden leeliijd wel verkocht. Ter Courantdrukkerij van J. Winkel] worden alle Druk-® werken billijk en spoedig afgeleverd. Snelpersdruk van JWinkel te Sckagen-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 8