lende te kampen en deze werd steeds
erger, totdat wij, op het voorbeeld van
Engeland, tot den vrijhandel overgin
gen.
Op welsprekende wijze schetste de
heer Beemaert vervolgens de wel
daden door dit stelsel aan België be
wezen, terwijl hij er tevens op wees,
dat de landen, welke het minst van
de tegenwoordige crisis hebben geleden,
juist die zijn, welke hunne grenzen open
hebben gehoudenEngeland en België.
Gemengd Nieuws.
T\> ee, die elkaar niet kun
nen uitstaan.
De rechtzaak van F u c h s-
miifl. De veroordeelde toeren van
Fuchsmühl, beschuldigd van boutdiefstal
en verzet tegen deu openbaren macht, zul
le!) tegen het vonnis, dat wij indertijd heb
ben meegedeeld niet in hooger beroep ko
men, daar zij bang zijo voor de kosteD,
die een voortzetting van het proces van
hen zal vordereD. Overigens hoopt meD,
dat de prins-regent van Beieren hun gra
tie zal schenken. Al de klassen der be
volking hebben met btlaugstelling de de
batten van dit proces gevolgd en toonen
een grcote sympathie voor de ongelukkige
veroordeelden. Dat wordt door de volgen
de voorvallen bewezen. Een soldaat ver-
kltarde in een bierhuis in Münchcn, dat
de solJateD, die de boeren van Fuchsmühl
hadden geslageD, goed hadden gedaan, en
dat hij, als hij er bij geweest was, ook
zoo zon hebben gehandeld. Deze soldaat
weid door de andere aanwezigen geslagen
en daarna uit het lok al geworpen. Een
journalist, die in Januari eenige nog al
heftige artikelen bad geschreven over de
moorden var. Fuchsmühl" werd door de
rechtbank te Müuchen vervolgd en veroor
deeld tot 25 matk boetein hooger be
roep gekomen, werd hij thans vrijgespro
ken.
Dat kenmerkt den geest, die thans on
der het publiek heerscht.
Het was Zondags na kerktijd, toen er
zacht aan de deur van den ouden geeste
lijke werd geklopt.
„Binnen", riep de dominee. Ondanks
zijne grijze haren, was zijn stem nog hel
der en frisch. Wie buiten stond, kwam
echter niet binnen, maar klopte nog eens.
Als men komt om iets te vragen, kan
men Liet beleefd genoeg zijn.
„De deur is open', riep de deminee. De
deur gaat eindelijk open en een kernge
zonde, tliuk gebouwde boereDjorigen kwam
langzaam binnen en lachte den dominee
goedmoedig toe.
„Wel, zie eens aan', zeide deze en ging
recht in zijn leuningstoel zitten, „laat jij
je ook nog eens zien
De jonge man brengt de hand halver
wege naar het hoofd. Hij weet niet, of hij
voor den dominee, als het zijn oom is, de
muts moet afnemen. De dominee is na
melijk de broeder van zijn vader, en voor
bloedverwanten kortom hij weet niet,
wat hij doen moet, wil echter niet ombe-
leefd zijn en
„Zet je hoed maar af, Frans", zegt de
dominee lachend, „geneer je niet.'
Frans blijft midden in de ksmer staan
en lacht nog steeds.
Den hoed heeft hij gelukkig afgezet, nu
weet hij echter niet of hij hem in de hand
moet houden ot hem ergens neerleggen.
„Wel, hoe maak js het Frans vraagt
de dominee.
Da jonge man ht eft nog geen woord ge
zegd, het is dus de hoogste tijd, dat hij
eindelijk den mond opent.
„Wat duivel,' zegt hij, „hoe zoa het
gaan P Gewoon."
„Oho, je moet tiet zoo klagen, je bent
de eenige zoon van je ouders en rijdt
att een wagtn met twee paarden naar de
kerk."
„Dat kan welwezen.' Frans g3atop de
bank zitten en begint zijn tabak en pijp
voor den dag te halen. Terwijl bij mrt de
beide wijsvingers de pijp stopt, zegt bij:
„Het is eigenlijk eene beroerde zink."
„Moet je onder dienst?"
„Dat riet. Ik heb platvoeten, heeft de
dokter gezegd. Maar mijn vader heeft mij
nu da boerderij overgedaan.'
„Dat zal je toch wel pleizier doen
zegt de dominee
„Dat juist niet. Maar ik moet haar
toch nemen, en bovendien moet ik nu
eeDe vrouw hebbaD.'
De onde hear ziet den jongen man
knipoogend aan.
„Wel, dat is toch geen ongeluk,'zegt
hij dAD.
„Neen, een ongeluk nu jnist niet," zegt
Frans.
„En je behoeft er je ook niet bezorgd
om te maken.'
„Juist wel," zegt de borst en blaast
een dikke rookwolk uit.
„Fratts,* antwoordt de oude heer, „doe
mij hat pleizier en leg dien doorrooker
weg.'
„Houdt u niet van rooken vraagt
de boer en rookt door.
„Ik wilde liever, dat je bet in de
kamer niet deed."
„Nu, dan kan ik het wel laten,' zegt
Frans goedmoedig en legt de pijp op
zijde
„Willen wij rens snuiven,' zegt de do
minee en reikt hem de doos over.
„Als u het toestaat," zegt Frans, neemt
met zijne vingers een weinig snuif en
steekt ze in zijne neusgaten.
„En vertel mij na eens, W3t er aan
hapert' zegt de dominee „en waarom je
niet wilt trouwen."
„Och, het staat mij niet tegen", be
kent Frans, „ik vind het wel aardig, maar...'
„Wel wel," zegt de dominee. Er moet
echter wat gebeurd zijn, want Frans wordt
vuurrood.
„Trek je het maar niet aan," troost de
oude heer.
„Ik weet er geen', meent Frans en wrijft
met den rooden zakdoek over het gelaat.
„Als misschien oom er een wist.'
„Ik? Voor jou? Nu, hoor eens, jongen!
Ik wil jullie wel trouwen, maar zoeken
moet je zelf. Er zijn er meer dan genoeg.'
„Dat is het juist," zegt Frans, „dat er
zoo veel zijn. Als er maar een was, zou
de kens niet moeilijk zijn.'
„Denk eens na' zeide de oude heer.
„De een zal je toch liever hebben, dan de
andere."
„Ach, dat kan niet schelen. Als oom mij
vro rg, wie ik het minst graag lijden mocht,
dan zou ik ren antwoord kunnen geven.'
„En wie is dat dan?'
„De dochter van Hanbrug", roept Frans
en wordt weder vuurrood
vouwden doekje vast en weet niet, wat zij
most
Ook de oude heer weet Diets te zeggen
en dan moeten vader en m eder op
d e
„En waarom w^je^eze dan niet? Het proppen komen. „Hoe maken zij het. Zijn
is toch een braaf flink meisje. En geld zij gezond?1"
heeft zij ook.
„Maar zoo trotsch oom. Het gelijkt wel
eene gravin. Ik moet haar zeker in een tig op da clarinet.''
„Dank u, erg goed.'
,En je broer, blaast hij nog altijd vly-
glazen kast la'en zetten. Maar naar bet al
taar moet men zoo eene vrouw nitt brtn-
gen.'
„Frans, je bent zeker erg boos op Hac-
d& Hanbrog. Je bunt baar zeker al eens
gaan opzoeken en hebt toen een blanwtje
geloopen. Heb ik het geraden?"
De boer neemt zijo pijp in de band,
opent den tabakszik, legt alles weer op
taf.1 en zegt „Zoo wat wel
„Moo1, zoo,* zjgt dn dominee, „daar
hebben wij bet al."
„Ik zag niets meer tegen haar,* zegt
Frans. „Ik wil geen tweede maal een
blauwtje loopeD, van de Hanbrugsche
prinses.'
Hij neemt zijn hoed, bekijkt hem van
alle kanten, ook van binneD, en zegt
dan „Heeft een grooten mond.'
[lij knipt een oog toe en lacht met het
andere.
„Je hebt dat werken met je oogen nog
niet afgeleerd," zeide de oudeheer. „Dat
deed je vader oak altijd. Altijd een oog toe
drukken, wacht daarmede totdat je eene
vrouw hebt. Wie daD, Frans, wie
dan:
»0, u kent zoovele meisjes, zoekt u er
eene voor mij uit.'
De dominee kijkt den jongen boer een
poosje aan, klopt dan op zijne doos, neemt
een snuifje en zegt„Je bent ook een
held
„Ach; ik behcef ook geen vrouw te
re men, als ik niet wil," zegt Frans „de
onde Theresa kan het huishouden ook wel
dosn.'
„Nu, niet dadelijk uit je humeur. Ik
zal zien, wat ik voor je doen kan," zegt
de dominee
Eenige dagen later, toen de oude, eer
waardige heer over het plein voor de kerk
ging ea de jonge meisjes vertrouwelijk
toeknikte, reikte hij Hanca, da dochter
van Hambrng, de hand en zeide: „Wel,
jij laai ook niel meer bij den ouden do
minee zien. Ja, als zij klein zijn, dan
komen zij, maar als zij groot en mooi
worden, dan vergelen zij den ouden heer.
Nu, blijf maar braaf, kind.
Zij verbergt zich achter de anderen, in
stilte gelukkig en trots, dat de dominee
jaist tot haar de vriendelijke woorden heeft
gezegd.
Den volgenden Zondag na kerktijd gaat
H&nna naar de pastorie.
Zij dioeg een bloempot met een rozen
struik. dien wilde zij den dominee schenkeD.
„Wel sapperloot,' riep de dominee, „wat
zitten daar een knoppen aan. Heb je dieu
zalf geplant, Hanna?
Dat kan wel,* zeide zij, „maar hij is
zoo groot niet.'
Zij zet den pot voorzichtig op de tafal,
maar erg aan den kant, omd it zij dat be
scheidener en fatsoenlijker vindt. Zij gaat
ook geheel op het puntje van den stoel
zitteD, nooit op den leeren bank en
houdt met beide handen het sierlijk ge-
der werd bezoedeld. Wanneer het de wil
van God is, dan ja dan zal ik de nwe
zijn, maar zelf de meesteres over mijn
lot worden, dat kan ik niet."
Zij had zicb boog opgericht, bij hare
gloeiende taal; als eene, bereid voor
hare overtuiging ta sterven, stond zij
daar.
Langzaam zonk de graaf op zijne knie-
Sa en greep bare hand. Zij liet bet ge
schieden.
„Ik heb geloofd, dat ik sprak tot een
vrouw, tot een mensch met mensche-
lijke gevoelens en gedachten, en ik vind no
een wezen, bereid zich op te offsren, alles
te verlaten, eeD vreugdeloos bestaan te ge-
moet te gaan, waar een gelukkige echt
haar weukt, alleen om haar gevoel van
recht en onrecht goen geweld te behoeven
aan te d jeu. Neen geen vrouw, een neilige
zijt ge 1"
„Geen heilige," zeide zij, hem oprichtend
„een aaidscbe vrouw, met zondige wenscben.
Van God zal bet afbangen, of ik sterk ge
noeg zijn zal, dit alles te verdragen. Een
trouwe herinneiitg zal ik bewaren aan den
man, dien ik zelt bekend beb,dat ik hem
bemin, maar wien ik toch nog niet mag
toebetooren 1"
In de ruimte, waar tot gisteren de over
ste graaf De»kow gewoond had, knielde
nu eenzaam een vrouw, in het donkere ge
waad der diaconnessen, neder.
„Moeder, moeder, help mij den rechten
weg vinden, voer mij door de duisternis,
over alle doornen en prikkelen, langs af
gronden en spleten, tot dat eenige ware licht
der waarheid.*
HOOFDSTUK NEGENTIEN.
In de hoofdwjk van New York, in de
Corner der Lexingtonavenne verheft zich
een gebouw, een paleis geljk. Een gebouw,
waarbij de architect geenszins beeft behoe
ven te letten op geld of iets dergeljks,
maar geheel en al beeft kannen botvieren
aan zijn weeldrigste luimen en invallen.
Over de breede, blauw marmeren stoep
worden voorde binnentredenden, de dubbe
le deuren door een onzichtbare hand geopend
en de met dikke kleurige tapjien belegde
trap, voart ons op, naar een wit marmeren
corridor. Kunstig acuprën, van antiquiteiten
nit bet vaticaun,valleu de hojken van dezen
corridor, vanwaar uit, zware vleugeldeuren
naar de overige kamerB en zalen voeren. Dien
aars in groen livrei slaan de kostbare portières
terug en toonen een groote feestzaal inden
styl van Louis deu vijftiende, met een over
vloed van vergulde meubelen, bekleed met
gele brockatstof.
Over zware persische loopers bereikt men
een kamer ernaast, geheel naar den modernen
smaak ingericht. Gordijnen, van kostbare
donkere stof, sierlijke tafels en étagères en
kastjes, dat alles als bezaaid met eeD me
nigte kleine snuisterijen dingen zonder
waarde en kleinooden niet te betalen.
Niets is symetriscb geordend en toch ge
voelt men, dat het daar staan moet, waar
die fijne en geloaterde vrouwensmaak bet
beeft nedergezet. Er heersebte een diepe
stilte in dit vertrek en toch is bet niet le
dig. Als een zware zucht klinkt een adem
tocht van nit een sofa. Het flikkerende vuur
doet een man zien, diep in de kussens ge
drukt.
Het is geen oude man, zijn baar glanst
donker en een donke baard bedekt bet on
derste gedeelte van zijn gelaat.
Opnieuw flikkeren de vlammen in het vnnr
op. Ditmaal wierpen zij bun licht op een
vronw, in het zwart gekleed,
teruglennende in een sfoel, die vlak naast
de sofa staat. Zij had het hoofd naar den
man toegewend, wiens linkerhand zij omvat
houdt.
„Frank, gij weet hoe bet mij door de ziel
snijdt, wanneer ik u in zulk treurig gepeins
verzonken zie, wanneer ik u hoor zochten
en dan geen weg weet om n uwe levens
vreugde weder terug te geven. Wat kan
ik doen om u weder tevreden te maken?"
De angstvolle vragende woorden deden den
man opnieuw zwaar ademhalen, het klonk
als het steunen van een vertwj'elde.
Nu knielde de vronw neder, op het tapijt,
naast baar man. De banden werden gevou
wen en strekten zich vleiend nit; de schijn
van het houtvnur toonde een profiel van ede
le lijnen en liet treorige, droevige oogen
zien. Dan was het weder racht donker.
Smartvol klonk het en toch nauwelijks hoor
baar:
„O Frank, laat toch dat vreeselijke zwij
gen. Hebt ge mij niet meer lief? voelt gij
dan niet, hoezeer ga me daarmede beangst?
Zeg mij, wat u Kwelt, zeg mij alles en
verlicht uw hart. Het kan geen onrast zjjo,
wat u zulke zware uren bezorgt!"
De donkere man boog zich neder en drukte
de lippen op het voorhoofd der dame en
daarbj viel de schijn van het vaar op zijn
I ble ke ingevallen wangen.
„Sta op Ellen, mijn vrouw, sta op en heb
gedald met uw armen man. Zie, ik heb u zoo
lief, even lief, als ik n altijd heb lief ge
had en neen, ik vergat geen oogenblik
het grenzelooze offer."
„Frank, neeo, niet aldus, geeu offer bracht
ikl Gelnk zocht ik aan nwe zjjde'Bewon
derde uw trouw, nwe opoffering en Frank
bebt gij mij geen drie jaar van onuitspre
kelijk geluk geschookeD?"
„Ellen, het geluk verdwijnt daar waar
ik mijn intrek neem. Ik weet het, ik vergif
tig nw leven Het was slecht, dat ik u aan
mijverbond. -Telkens duidelijker treedt mij dat
voor oogen ik kan niet dat voor u zijn,
wat ik zijn moestl De man zouder vader
land, zonder toekomst en zonder hulpmidde
len, hij mocht niet het offer eener hooghar
tige vrouw aannemen, wier medelijden hij
„Heb medelijden met mij Frank? zijn er
geen daden en oogenblikkeu in ons leven,
die mij overtuigden van uwe liefde O, hoe
gaarne zou ik alles opofferen en de een
zaamheid met u deelen, als daardoor op nwe
trekken weder de vroolijkheid terugkeer
de."
„Die verminkte trekken," viel hij op droe
ven toon in.
„Vergeet niet, welk een edelmoedige daad
daarop de spoien drukte, waarop uw vrouw
zoo trots is. De man zooder vaderland,
gij Frank, eij hebt alleen den moed gehad, den
vader van uw stieizoou, de laatste oogen-
blikken te verlichte i in het stervensuur, gij
alleen bleeft, toen alle andereu onzet vluch
ten.
Een ondankbare zon ik geweest zjjn,wan
neer ik den man, die mij zoo hulpvaardig te
gemoet getreden is, in den steek gelaten
bad. Dat ik ook niet als offer van die
vreeselijke ziekte gevallen ben, Ellen dat
heeü mij zoo verdriet."
De dienaars droegen groote astrallampen
binnen, wier licht door rosé-kappen getem
perd werd. Een zwarte knecht presenteer
de op een zilver blad den huisheer de aan
gekomen brieven, en terwijl deze de papie
ren doorzag, rostte de oogen van de vrouw
met innige deelneming op haar man. De
sporeo van de vreesetjjke zwarte pokken,
hadden de vroeger zoo schoone trekken
onkenbaar gemaakt.
'tWasof bij den blik zijner vronw gevoel
de, want hg hield op met zijne bezigheid en
zijne oogen namen een trenrige uitdrukking
aan toen hij zeide
„Heb geduld mat mij Ellen, wanneer mij
ne krachten niet toelaten, de kwelling mijner
ziel voor uw oog verborgen te houden.
Wees bedaard vrouw, het zal beter worden.
Maak n niet angstig.— Ik zal Fred bij
sturen, terwijl ik ga werken," zeide bij, op
staande en verliet de kamer.
Wordt vervolgd.
„Nu heeft hij er geen tijd voor," fluis
terde het mei«je en zette een grappig ga-
zicht.
Waarom niet?"
„Hij zoekt nu naar een bruid."
„Wat, je broeder? De onde heer dost
alsof hij nergens van weet. „Dan krijg je
gauw eene mooie schoon—zuster in huis.
Nu dat vind ik niet zoo beister plei-
zierig,' zegt Hanna en maakt met hare
hand eene overvloedige plooi aan haar doek
je giad.
Dan zou ik het hsm nadoen", zegt de
dominee.
Wien?" zei het meisje, es slaat de
groote zwarte oogen op.
„Je broer. Ik zou ook trouwen.'
Zij lacht hard en helder. Zoo iets
moet men ais een grap opnemen, dadelijk
echter houdt zij het doekje voor den
mond.
„Neen, in ernst, Hanua," zegt de do
minee, „ik denk d»t het spoedig tijd zal
zijn, dat je aan trouwen moet denken.'
„Ik wil niet trouwen,' zegt zij.
„Ei, dat zai toch wel geen ernst zijn."
Het trouwen is een gevaarlijk iets,
zeide mijn tante altijd."
„D ar heeft je oude tante gelijk aan,*
antwoordde de onde heer, „maar zulke
lieve en brave meisjes mogen niet onge
huwd blijven, dat zou jammer zijn."
„O de wereld zal er wel niet om ver
gaan,' zegt zij en bnigt kaar hoofdje.
De dominéé speelt op tafel een weinig
met zijn bruinlederen tabakdoos, legt haai
op de vensterbank, dan weder op de ta
fel en zegt„Ik zou er wel eene we
ten-
Zij verbergt haar gelaal in haar zak
doek en meent: „U zal het zelf toch
wel niet zijn-'
„Ja, ja, Hanna. Een flinke, stevige
jongen. Een eerlijk man. Je zou da
delijk een rijke boerin wezen."
„Daar zou ik niets op tegen ^hebben,"
zegt zij.
„De jongen zal je ook niet tegenstaan,
denk ik,* zegt de dominee, »wat denk je
van Frans.'
„Die zegt Hanna, en is een weinig
venast."
„Dat was een goede voor jou, zou
ik meenen.'
„Ik kan hem niet uitstaan,* zegt het
meisje.
„Wel, wel," zegt de dominee.
Zij sehudt het hoofd, hare wangen zijn
rood geworden en de mondhoeken trillen
een weinig.
„Nu, waarom niet?" vraagt de dominee
„Frans is niet te verachten. Ik heb laatst
gezien, hoe hjj aan het ploegen was. Men
zon meenen, dat dit alles van zelf ging
het is een plezier, hem aan het werk te
zien. Goedhartig is hij ook, voor zoover
ik weet. En hij houdt veel van je. Reeds
lang mag hij je gaarne lijden, Hanna,
daar kan jij zeker van zijn.'
„Maar ik wil hem niet," zegt het meis
je
De dominee speelt weder met zijne snuif
doos, dan zegt hij:
„No, als je hem niet wilt, dan is het
wat anders. Dan moet ik eens zien of ik
geen andere voor hem vind. Eene vronw
moet hij hebben, omdat hij de boerderjj
overneemt.
„Hoe maak je het anders, Hanna f"
„Tamelijk goed', zegt zij, en trekt aan
haar halsdoekje.
„Hoe staat het koren bij jullie?'
„Voor zoover ik weet, goed* en draait
een punt aan het doekje.
„Als het weer zoo blijft", zegt de do
minee, „dan mogen wij een goeden oogst
verwachten."
Het meisje zegt niets.
„De weiden hebben regen noodig."
Het meisje zegt niets, maar haalt het
balsdoekje weer uit elkander.
„Als", antwoordt nn Hanna en trekt
haar doekje bijna kapot, als de dominee
het nu bepaald wil
„Wat, kind
edat ik hem nemen moet
„Neen, neen, kind, als je zelf niet wilt',
zegt de dominee, „in zoon gewichtige zaak
mag men niemand dwingen. Hij zal wel
een andere vinden."
Het doekje is bijna kapot. Plotseling
werpt zij het ineengefrommeld op den
grond en zegt„Goed, ik neem hem.'
Uit Praag wordt een m y -
sterieuse geschiedenis gemeld.
Een te Xeynka, bij Praag wonende man,
zekere Schlosser, kwam s'avonds thuis en
vond de deur zijner huiskamer verspeid.
De deur werd opengebroken en in de ka
mer vond men een onderofficier die sedert
.angen tijd met SchlossePs vronw leefde,
met afgesneden hals. De joDge vrouw was
ook in de kamer; zij is gearresteerd.
Te Weenen stond een jon
ge dagloonster terecht, die ha»r derde buiten
eeht geboren kind vermoord had. Zij had, in
hei kraamvrouwengesticht verpleegd worden
de, de arme kleine eeu speld in den mond ge
stoken; spoedig daama was het kind be
zweken. De ontaarde moeder is tot zes ja
ren zware kerkerstraf veroordeeld.
laatste levensdagen van den eens beroem.
deD componist Herold.
„Er kan in de geschiedenis der Ooera
veel vroolijks, opwekkends geschréven
worden, maar ook veel roerends en trea.
rigs. Of zon er iets aandoenlijkers kunnen
wezen dan de onverwachte verschijning
van .Herold, die als een stervende opstaan-
de van zijn ziekbed, plotseling als een geest
op het tooneel ,komt en met een treffende
uitdrukking in de oogen, de zangers en
zangeressen smeekt,0, lieve, lieve vrien
den, ik weet dat ik verloren ben, maar
ik bid u redt mijn werk, laat dit ook niet
sterven. Mijn werk is mijn tweede leven.
Redt mijn Zampa en mijn Préaux Clcres
anders stierf ik dubbel.'
En mademoiselle Doris om den hals
vallende snikt hij: „Red mij Pré aux Qe~
res nu madame Casimir ziek is. Neem
nu de rol van lsabella over, en zing haar
overmorgen.'
Maar mej. Doris snikte „Ik ken die
rol immers niethoe is het mogelijk,
haar voor overmorgen te leeren". Herold
echter, dwingend als een Kind zeide „Leer
haar, leer haar, en denk dat het mijn
zwanenzang is.' Twee dagen later zong
Doris inderdaad de lsabella en verwierf
voor zich en den componist grooten roem.
Het werd dtzen laatste op zijn sterfbed
verteld en zjjn lippen flnisterden „Nn
kan ik rustig stervea". Een paar nnr la-
ter stierf hij.
Uit een kunstenaarsle
ven. Arsène Houssaye schrijft tegen
woordig zijn gedenkschntien. Belangwek
kend is wat hij daarin schrijft over de
Kindermoord.
De IJslandsche bisschop Jon Teiks-
son, die in het laatst der achttiende eeuw
tot den bisschoppelijken stoel te Golat
benoemd werd, moest naai Kopenhagen
reizen om de wijding te ontvangen.
Bij gelegenheid dat hij op audiëntie was,
vroeg de koningin, een Duitsche prinses,
hem in het Duitsch hoeveel kinderen hii
had.
Het woord kan beteekent in het IJs-
landsch vee en inzonderheid schapen en
de goede bisschop, die van 't Dnitsch niet
zoo heel veel kende, verstond het in ei
gen zin hij antwoordde dns zonder zich
een oogenblik te bedenken
„Tusschen de drie en vierhonderd, U-
we Majesteit."
Hoogst verwonderd over dit antwoord,
vroeg de koningin verder„Wat moet uwe
Hoog Eerwaarde met zooveel kindmen
beginnen
Zeer oaschaldig antwoordde de bisschop
hierop, tot omzetting van de vorstin „Wij
slachten ze en eten ze op."
Van mevr. Joniaux. Koning
Leopold van België heeft gister het besluit
geweekend, waarbij bet doodvonnis van
mevr. Joniaux is veranderd in levenslange
gevangenisstraf.
Het is aanbevelingswaar
dig, Abrikozen vrijstaande te kweeken
wenscht men ze toch als leiboomen tegen
muren dan plaatst men ze aan de Oost
zijde en niet, zooals tot heden geschiedt,
aan de Zuidzijde. Deze plaats is te warm,
de bloemen komen te vroeg, als ei nog
nachtvorsten te wachten zijn, waarvan vele
het slachtoffer worden.
Als vrijstaande boom geplant, bloeit de
abrikoos later en geeft meer vruchten.
Bovendien zijn deze veel smakelijker eu
bezitten meer aroma dan die van aan mu
ren of schuttingen geleide hoornen.
Een jongen s-c i r c u s.
De Saksische kamerheer graaf Lnckner
die op zijn buitengoed „Alt-Franken" bij
Dresden een zeer gelakkigen echt leeft
met een vroegere eerste baletdanseres aan
het Hof—tkeater van Dresden, heeft in de
nabijheid van zijn slot voor zijn 12 jarigen
zoon een tamelijk grooten cireus laten bou
wen, waarin de jonge graaf sportoefeningen
zal Louden. Voor dit doel heeft graaf
Lucker 30 ponnies aangeschaft. Later zullen
ia den circns, die f 18000 gekost heeft,
ook voorstellingen in het rijden en in
paardeDdressunr worden gehouden voor wel
dadige doeleinden.
Het daarvoor noodige „artistenperso-
neel vormt men uitjonge knapen van zijn
leeftijd uit den omtrek van Alt-Franken.
Bismark's gierigheid.
Het is genoeg bekend, dat Bismarck
buitengewoon gierig is. De Eloile Beljf
verhaalt daarvan een zeer karakteristiek
staaltje. Men herinnert zich, dat de Duit
sche studenten, den oud-kans»lier op rijn
80sten verjaardag te Friedrichsruh gelutge-
weDBcht hebben en dat de tjz ren an
selier hun als aandenken een me&alje g
Maar hoe groot was de verwondering e
studenten, toen zij, die medaljes n
beschouwende, er de jaartallen
op ontdekten Bismarck had eenvoudig
medaljes gebruikt, die hem nog overge
bleven waren van zijn 70sten verjaar eg-
Deze medaljes hadden hem trouwens oo
in 1885 niets gekost, hij had ze on^*^
gen van zijn vriend, den bankier ■BR1C
röder. Of de studenten heel buj IlJ^
mst die grap van Bismarck wordt niet ver
teld.
Een scène in bet Lngöj"
sche Lagerhuis. Het was Donderdag»*011
omstreeks middernachthet Huis ston
op het puut van uiteentegaao.
Toen de voorzitter daartoe het voorst
deed, zeide dr. Tranner
„Ik wensch te vragen of het waar 1§t
dat Z. K. H. de Hertog van Cambrtdg®
zijn ambt van opperbevelhebber zal neder
leggen en plaats zal maken voor een m®e
geschikte man."
(Luide kreten tot de orde
De Voorzitter „Tot de orde I"
Dr. Tranner„Ik wilde vragen
tot de orde IJ of een lid van de KonUI*