Mm uit de Maasstad Zondag 2 Juni 1895. 39ste Jaargang 2To. 2995. PolM overzicht te teel. BIJVOEGSEL. FEUILLETON. Buitenlandsch Nieuws. Rotterdam, 30 Mei 1895. XLIX. Abthür Zapp. Ik mag nog wel eens in een verloren uurtje terugdenken aan de IPinlister*- dagen, die ik meegemaakt heb, toen ik nog schooljongen was en aan de gebrui kelijke pretjes meedeed. Het hootd der school, dien wij natuur lijk bovenmeester* noemden, kwam ons Vrijdagmiddag vertellen, dat we vacantie zouden krijgen. We wisteD heel precies hoe hij dat doen zou; heel deftig en heel plechtig maar photo-phonografisch juist zóó als hij dat bij vorige gelegenheden ge daan had. Hij kwam het schoollokaal bioneu, lennde even over den lessenaar, ons daarbij aanziende, glundertjs, ot ie zeggen wilde: „nou ga ik jullie iets heel prettigs ver tellen, rakkers," maar hij vertelde voor- loopig nog niets. Hij keek maar en wij werkten. Tot plotseling hij met zijn schorrige stem ons toeriepjongelui I Niets meer, maar dan wisten wij al hoe laat het was. We legden onze griffels neer en keken hem met goed-geveinsde belangstelling in het oude gelaat. //Nou, wat Leb-je „Jongelui, Zondag is het Piuksteren lange rust.... en Maandag is het ook Pink steren... lange rust.... dan werken we niet, dan hebben jullie.... schrijf Jan op die, niet luistert.... dan hebben jullie vacantie. En Dinsdag heb je ook vacantie. En Woensdag ook, en Donderdag en Vrijdag ook.... lange rust.. Jullie hebt vacantie. Dat wil zeggen, je hebt vrij, je moogt doen wat je ouders willen, je moost thuis blijven en wel..., twaalf dagen. Dat wil dus zeggen, dat ik jullie Dinsdag den zoo- veelsten 's morgens op den schooltijd hier verwacht, vtoolijk en weer klaar tot wer- km. Ik wenscb jullie plezierige vacan tie." Wie dan de brutaliteit had te zeggen „U ook meneer," dan werd geantwoord „ik vraag u niats*. En als dan door dien vervolgd werd, wat eenmaal gebeurd is en ik was die „die" zelf: „Nee, maar ik zeg u wat!" dan zei bovenmeester: „Ga weg, u hebt dadelijk vacantie- marsch. Ja, ik mag graag aan dien tijd terug denken, wat waren we toen rakkers en wat keken we de dingen dezer aar de, met de Pinksteren erbij, luchtig aan. De Sojiale Roman uit het Vrouwenleven. Edith trachtte zich voor te stellen de vrouw van dezen burgemeester. Zij zag zich aan zijne zijde, hand aan hand met hem. Zijne altijd heesche stem duisterde h?.ar al lerlei platte aardigheden toe; zijne kleine, met roode randen ontsierde oogen, staarden haar veiliefd aan; zijn naar drank stinken de adem streek langs haar gelaat; zijne wel lustige, dikke lippen naderden de hare. De droomende schudde zich onwillekeurig en deed met een uitdrukking van walging en ontzetting de oogen open. Neen neen, dat was haar Diet mogelijk, zich getrouwd te denken met een man, dien zij gansch niet lief had; ja, die haar afschuw opwekte. En al mocht haar vader ook honderdmaal ver kondigen, dat een man met geld haar eeni- ge uitweg was alle betere gevoelens in haar stonden als één man tegen dat denk beeld op. En toch wanneer zij eens zag naar hare vriendinnen, had het dan niet den schijn alsof allen op dit punt veel minder fijn-ge voelig waren? Had niet Lucie von Karnap, de dochter van den majoor, den rijken grond bezitter Reinhard getrouwd, zij, het twintig jarige beeldscboone meisje, met den plompen vier en veertigjarigen man, met zijn onnette manieren, en rood blauwen domper in het grove aa gezicht? Onmogelijk dat het liefde geweest was, die Bt meisje aan dit monster verbonden had, en bovendien Edith wist toch, dat Lueie in het geheim verloofd was met den maar mooien adjudant baars vaders. En boe was het gegaan met Klara Woll- mar, de dochter van den president van de rechtbank? dat was immers ook gedwongen werk geweest; die had nu iemand oprecht en waarachtig lief, maar zij moest een zor- gelooze toekomst te gemoet gaan en daar om trouwen met den rijken rechter Yeermann. Edith ontrukte zich met geweld aan hare overpeinzingen, nam de naald weder op en jging met ijver aan het werk. het Deu eersten dag van de vacantie, deu Zaterdag begonnen we al heel veeloelovend, Dan speelden we in de vroegte „iui'ak". Ik weet niet of „luilak" een speciaal- Rotlerdamsch vermaak is en zoo niet, hoe men dat dan buiten viert. Ik heb alleen Rotterdamsche heuche- ntB. Waar de oorsprong is, weet ik niet. Ik heb al heel wat gissingen gehoord, doch geen dezer kon logisch tot waarheid geredeneerd worden. Ik zal me er das maar niet langer in verdiepen, om alleen te „krantstaven" dat luilakvitren in loop van jaren steeds met minder animo Sin8- Nu, dat is niet te bejammeren, eigenlijk is luilak een smerige preteen lafheid hoofdzakelijk gericht tegen de nijve re belijders van zekeren godsdienst. In mijn schooljongenstijd „werkte" men al dagen te voren, men verzamelde zorg vuldig de stinkende overblijfselen van verdronken huisdieren en verborg die op „secure plaatsen." Op den morgen van den groot en dag stonden alle jongens uit één buurt vroeg op, wie telaat kwam was luilak en, moest tracteeren. Stil slopen ze over de straten de krengen aan een tonw gebonden ach ter zich aansleepend, rondkijkend of er ner gens een „hoed" oftewel eeD diender ver scheen. Voor de woning van een op wien allen een „pik" hadden, werd stil gehouden, behoedzaam heesch men] het dier aan de schel of de deurkruk op,bond het daar vast en dan werd er flink ge scheld om den bewoners kond te doen, dat „het alweer zoo was." In fermen draf sloegen de boosdoeners op de vlucht om een tweeden kreng ta gaan halen een nog eens elders de gruwel daad te bedrijven. Een bleef achter om met een onschuldig gc-zicht den zeer ver ontwaardigden bewoner op te wachten en hem voor te stellen „voor een heel klein dubbeltje" het kreeg af te nemen. (Dan kon dit later weer aan een audere deur gehangen worden Om niet tweemalen eenzelfde woning te versieren, want dat zou toch al te erg wezen, schreven de jongelui op de deuren der „behandelde" huizingen met krijt het woordje „luilak". Menigeen trachtte het droeve lol dat hem wachtte te ontkomen door een avond van te voren zelf en met bevende hand op zijn huisdeur „luilak" te schrij ven. In deze dagen is die aardigheid er af, de heele luilak beteekent trouwens niet veel meer, het bepaalt zich nu tot een onschuldige pret voor kleine kindertjes, die met bange gezichten laat in den och tend op d'uren van huurlieden het be faamde woordje teekenen. Dan klagen de armen, Zoo verging een vol uur, dat de naald geen oogenblik rust kreeg. Toen begonnen de oogen baar pijn te doen en legde zij haar werk neer. Daarna zag zij de dagelijksche kleederen harer zusters na. Van Margot's rok was de geheele stootkant afgescheurd. Edith haalde hare naaimachine uit deu hoek van de kamer en in we'nige oogenblik- ken was de slordigheid hersteld. De handige wij te waarop zij dit alles deed, bewees ten duidelijkste dat dit geen ongewoon werk voor haar was. Het was tien uur. Nog veel te vroeg om te bed te gaan. Eith ging naar een kleine boe kenhanger. Het was slechts een klein aantal, wat op deze plankjes troonde: eenige classieke, een aantal voormalige schoolboe ken en een paar nieuw aangeschafte studie- boekeu. Ook eenige boeken uit Dietrichs leertijd, bevonden zich daartusschen. Edith bewaarde die getrouw, als aandenken aan die uren van onderricht, die zij als zwjjgeade toe- hoorderes mocht bijwonen. Haar vader lag toenmaals in een kleine garnizoensstad als commandant. Daar er in de stad geen gym nasium was en haar vader zijn frissche, ge zonde jongen niet naar de cadettenschool staren wilde, zoo liet hij Dietrich onderricht geven door een in de stad wonenden candi- cLat iu de theologie. Daar de lust tot lee- ren bij den knaap wel eens wat te wenschen overliet, had zij hem veel bij zijn werk ge holpen. Het was haar een genoegen geweest, met Dietrich latijn te leeren, hem woorden en zinnetjes te overhooren en met hem de vertalingen te maken. Vandaar had zij nog een Caesar en een Livius onder hare boeken staan, oischoon zij die latijnsche boeken nooit meer aanzag; wat kon haar, een meisje, la tijn van nut zijn? Daarentegen hield zij zich gaarne bezig met de fransche litteratuur, want zij bereidde zich in hot geheim toch voor tot haar examen als onderwijzeres. Ook nu was het een fransch boek, waarin zij zich verdiepte. Het droeg den titel: „Geschie denis der irausche letterkunde." HOOFDSTUK TWEE. Margot en Adda von Bülau genoten volop. Het geheele officierscorps van het jagers bataljon was op het bal aanwezig; daaren boven nog vele heeren grondbezitters uit den omtrek, de heeren van het gerecht, twee jonge dokters, en nog eenige heeren, wie het eindelijk gelokt was, in deze krin gen te worden toegelaten. Margot kende allen: daar was de asses sor Meiling, een interressante, elegante jon ge man, van ongeveer dertig jaar. Hij had 1 een fijnbleek gelaat, donker haar en een paar dames, die met sponsen het reinigingswerk te verrichten hebben, dat het toch altijd wat is." Maar dit is de eeoige gegronde klacht. Overigens is luilak gelukkig dood De Pinksterdagen zijn in glorie blijven leven, ze leefden althans verleden jaar nog zoo en er is geen reden te veronderstellen dat zij morgen en overmorgen niet meer leven zullen. No, dat is gelukkig: de Pinksterdagen ziju in ons volksleven twee heel aardige dagen. Behalve als er regen is, wat dik wijls tret geval bleek te zijn, leven er in de Pinksterdagen aardige typen en is er in die dagen een gezellig gedoe over al. Als een koning in zijn rijk, staat in het land der Pinstertypen de „Pinkster bloem" bovenaan. De Pinksterblom is eer., die zich, ter eere van het groote zo merfeest in 't nieuw gestoken heeft, wat heel goed isen die heel mal en heel „hoog" doet, wat niet goed is. Met zijn broek en zijn jas vol winkel- vouwen en zijn glimmende cylinder op het hoofd, tnsschen de glimmend gewas- schen wangen waarin een zware sigaar steekt, is hij al vroeg op straat om te flaneeren enzich menesrachtig en belache lijk aan te stellen. Hij is uit honderden te herkennen, de pinksterblom, want met een sjiek die den burgerman mal staat, en een voorname nonchalance, die hij afge keken heeft en hopeloos imiteeit, gaat hij door de anderen heen, zijn wandelstokje zwaaiend door de lucht, een deuntje flui tend. De lui die hem voorbij gaan en geen reden tot benijden in hun tevreden harten vinden, fiuisteron wat een aanstel ler en wat een pinksterblom. Verder zijn er de boeren, van wier ge weldige feestprct in de stad ik u vroeger reeds schreef. Ook nu rullen zij weer de proviand van zes huzaren in dezen feestdag verorberen en de speciaal be voorrechte kroegen met ijver bezoeken. Dat hoort voor een bo&r zoo bij de Pink steren. Dan nog de vreemdelingen, die overge komen zijn »mit de feestdagen," ook hun portret gaf ik u reeds. Beide dagen hebben een groote drukte op de straten gebracht; elk jaar, en dit zal ook nn weder het geval zijn; natuur lijk. Als 't weer maar mooi is. We zul len dan eens niet praten van de feiten van den dagde groote en kostbare nieuwe havens die we op Feijenoord krijgen," den uitslag van de verkiezing voor de provin- ciala staten, die natuurlijk vooruit al te voorspellen was, nu er geen concurrentie voor de conservatief—liberalen van Voor uitgang blijktneen, daar doen we nu eens niets aan; we leven nu in vrede op gloeiende zwarte oogen. Mijnheer Meiling was eeu aangenaam mensch in gezelschap, want hij kon zeer onderhoudend praten en verstond het uitstekend, sierlijke complimen tjes af te steken. Maar hij was onbezoldigd assessor en bezat geen vermogen, doch hing af van de geDade van zijn oom. Margot had vroeger, toen zij pas in de wereld verscheen, zijnehuldigingen met welgevallen aangenomen; nu was zij verstandiger geworden, en kwam hij niet meer iu aanmerking. Evenzeer stel de zij weinig belang in de andere heeren, aan het gerechtshof verbonden, want zij wa ren deels gehuwd en deels van hetzelfde soort als Meiling. Onder de grondbeziters was er één onge huwd; dat was mijnbeer Reinbard. Hij be zat een groot riddergoed en ging voor enorm rijk door, nog rijker dan zijn tien jaar ondere broeder, die met Lucie vsu Karnap getrouwd was. Anders was bij bijna aan dien anderen broeder gelijk; ook hij was een groo te, vierkante kerel, met een breed en plomp gelaat. Daarentegen be?at bij de beste paar den en rijtuigen van tien mijl in den om trek. Margot dweepte met paarden en was vroeger, toen baar vader nog in den werke- lijken dienst was, een kranig paardrijdster. Mevrouw von Karnap, die geen ongehuw de dochter meer bezat, was zoo vriendelijk geweest, Margot en Adda te vergezellen. Adda was het, toen zjj zich naast mevrouw von Karnap had nedergezet, angstig te moe de en het was baar ondoenlijk ean geregeld gesprek te voeren, of een helderen indruk te verkrijgen van hetgeen haar omgaf. Alles zwom voor hare oogen in een nevel, zij zag slechts wolken van kant en tule heen en weder zweven. Meest hield zij hare oogen gericht op de punten van haar schoentjes en daar aan deed ze verstandig, want als nieuweling in denjjlande, trok zij menigen vrijpostigen mannenblik tot zich. Margot daarentegen was de bedaardheid zelve. Terwijl zij mei mevrouw von Karnap de gewone plichtmatige phrasen wisselde, over het weer, den welstand der familie, de warmte der zaal, gleed haar blik vorschend en bespiedend de geheele zaal rend. Eerst waren de toiletten het punt harer belang stelling. Hoe geheel zonder smaak bad die Dora Hendlosz, de dochter van den rijken koopman, zich opgesierd en uitgedoscht. Be zat die goudvisch dan niet den gering- sten smaak? Dat zachte rese maakt haar ge le teint nog afschuwelijker dan ze reeds is. Wijnrood bad haar veel beter gestaan. En dan, zoo mager als zij is, nog zoo'n laag uitgesneden japon! Belachelijk, wanneer men toch geen straat ons vroolijk Pinksteileven. Veel is er van vroeger behouden'gebleven: ons drnk en prachtig flaneeren, redeneeren #en discussieeren, in onveranderdeD toe stand maar er is ook veel veranderd, want er is veel verloren gegaan dat de oud jes hadden in bon tijd en wij nu niet meer hebben. Zij hadden hun Heulsche kermis en hun Pax-Intrantibus. Nog komt er een glim lach op het gelaat van de menschen van dagen als men ze spreekt van Heulsche kermis en Pax-Intiantibus. Allen deden er aan mee, rijken en armen, jongen en ouden. Ze trokken arm in arm, galmend defideere siraatversjes van dien tijd de Schie af, tot bij de zoogenoemde Heul- brug Daar stonden een paar draaimolens, een half dozijn poffeitjes-kramen, een coro- pleete kleine kermis. Zoogenaamd was dat de boerenkermis, maar de „stee-apen* deden er net zoo hard aan meê. Sakker loot, wat een echte vroolijkheid was dat Men hoschte zich de beenen moe, zong zich de keel heesch, at zich den bnik vol, draaide zich het lichaam in staat van op roer, om dan ten slotte in Pax-Iotrantibus, dat een theetuin was in de bnnrt, neer te vallen op stoelen en banken en in een lnid, veelstemmig koor hel hoogste lied uit te zingen. En alles in vrede en in twist- looze vreugde. Dit is nu voorbij. Maar Pinksterpret is er wel gebleven. Als 't van 't jaar iets heel bijzonders is, schrijf ik er u wel over. D. Sedert eenige dagen is de persoon van Crispi de Italiaansche minister-president, meer dan ooit op den voorgrond getreden. Eerst door zijne lang verbeide en toch nog onverwacht redevoering. Tegenover alle be schuldigingen van staatkundigen of persoon lijken aard, tegenover lasterlijke en gegron de aantijgingen en aanklachten had hij steeds gezwegen. Zelfs de grofste aanvallen hadden hem niet tot spreken kunnen dwin gen. Slechts door daden had bij zijne vele en heftige vijanden geantwoord. Toen de gewezen premier Giolitti zeer onteerenda bescheiden tegenover Crispi bij de Kamer deponeerde, had bij dezelfde Kamer opgeroe pen om in deze zaak recht te spreken. Zoo werd de bal met het onschuldigste gezicht teruggekaatst. Weifelt de Kamor in hare uitspraak, dan zendt hij ze als onbruikbaar naar huis terng. Binnenlandsche woelingen en partijstrijd vinden een afleider in een ko lossale expeditie naar Afrika. De behaalde en vermeende overwinningen streelen den nationalen trots en doen zelfs tegenstanders in volgelingen verkeoren. De drang van conservatieven, radicalen en socialisten, naar kamerverkiezing, doet hem besluiten, hen meer dan eeo half jaar te laten wachtten. Op het verwijt van knoeie rijen en ministerieele pressie, zuivert hij de kiezerslijsten. Toch eindelijk heelt bij ook door woorden geantwoord. Op een banket, door 54 senatoren on 103 kamerleden bijgewoond, sprak hij ongeveer als volgtToen ik in 1893 andermaal aan de regeering kwam, vond ik de geheele staatsmachine in den meest ontreddeudeu toestand. Het afgetreden kabinet bad bet land meer kwaad, dan een verloren veldslag berokkend. Toen kwam ik aan het roer en ITALIË herwon zijn hoop. Doch mijne vij anden rustten niet. Met laster, het wapen der democratische landen, die den dolk en het vergif der middeleeuwen vervangt, trachtte men mijne positie te ondermijnen, met on ware en verdachte berichtennit Afrika hoopte men de natie tegen mij in 't harnas te jagen en toen het eene toomin als 't andere gelukte, zocht men sociale conflicten in 't leven te roepen, die de regeering, ja, zelfs het land ten verderve moesten leiden. Italië heeft echter bewezen dat bet van al die kuiperijen niet gediend wenschte te zijn. En welke resultaten zijn in die paar jaren reeds door de regeering verkregen Op de begrooting wordt 80 millioen lire bezuinigd, terwijl de inkomsten met 100 millioen stegen. De emigratie werd vrijwillig beperkt. In 1895 verlisteD 23000 personen het land minder dan in het vorige jaar. De in- en uit voer toonden verbeterde cijfers. Onze papie ren sloten in het bnitenland belangrijk hoo- ger af. Men kon deze redevoering vrijwel de inleiding tot de verkiezingen noemen. De telegrsmmen hebben ons reeds gemeld, dat Crispi zegevierend nit de stembus is te voorschijn gekomeu. Men moet echter aan dezo overwinning een niet al te groote waarde hechten. Men kan Italië vrijwel ver- deelen in een verlicht en ontwikkeld noor den en een dom, bekrompen zniden. In het noorden nn, in Venetie, Verona, Turin en Mi laan, verkregen Crlspis tegenstanders alom de meerdorheid, bet midden en tuiden zond gedweeë ministrieele volgelingen naar de Kamor. Het zuiden werd geheel beheerscht door invloeden en intrigues. Wat wij door eene uitoefening van het kiesrecht verstaan is in die analpabeten-slreek geheel onbekend. De ambtenaren en eenige grootgrondbezit ters leiden er de verkiezingen en wanneer straks een van Crispi's tegenstanders aan het roer mocht komen, dan kan hij bij eene kamerontbinding verzekerd zijn, dat ook het zuiden in zijnen geest zal afvaardigen. Hoe geheel anders is dat in het welvarende en verlichtte Lombardije. Hier heeft de landbouw zijn hoogste ontwikkeling verkregen, bier schenkt de wijnbouw meer dan dageljjksch brood, hier beeft de industrie welvarende centra's gesticht, hier hebben, der natuurwet getrouw, beschaving, kennis en kunst, gelij ken tred gehondeu met de economische wel vaart, en juist hier, in het hoofd der natie, werd Crispi verslagen. Met zijne nominale meerderheid, wandelt Crispi dus nog verre van op rozen. Trou wens, zoo zijn er onder de toongevende Een mannengeBtalte trok eensklaps Mar got's opmerkzaamheid. Mijnheer Reinhard, de ongetrouwde, stapte zoo jnist de balzaal bin nen. Onwillekeurig richtte zij zich in de hoogte en rekte hare schouders, zoover dit mogelijk was, nit hare robe te voorschijn. Zij wist, dat zij scboone vormen bezat, en dat op manoea als Reinhard een scboone buste meer aantrekkingskracht uitoefent, dan een lief gezicht of geestig gesprek. Tegelijk verscheen op haar gelaat een vriendelijke trek, die, boe dwaas het ook scheen, troonde op al de gezichtjes der schoonen, welke de grondbezitter Reinhard voorbij ging; ja zelfs de grijze matronen glimlachten hem coquet toe. Margot had de genoegdoening, mijnheer Reinhard met zijn groote, forsche stappen op zich te zien afkomen. Zij overtuigde zich door eeu paar blikken dadelijk van den in druk, die dit op har vriendinnen en kennis sen maakte en vestigde dan haar oogen met een onweerstaanbare uitdrukking op den voor haar Duigenden heer. Mijnbeer Reinhard noteerde zich in haar balboekje voor twee walsen en een promenade, dat Margot natuur lijk zeer verheugde. Voor bij haar weder verliet, wisselde de landjonker een paar woor den met haar. „Prachiig weer heden wat een heerlijk ritje naar de stad." „Wanneer men zulke voortreffelijke paar den heeft als gij, dan zeker." De landgoedbezitter lachte gestreeld „Mijn beste span heeft de freule nog niet gezien. Twee zweetvossen eerst gisteren uit Berlijn gekregen. Volbloed. Werkelijk een paar prachtige dieren." Margot toonde zich zeer belangstellend. „Dan ben ik werkelijk begeerig ze eens te zien. Zijn bet nog betere dravers dan nwe appelschimmels De landheer geraakte in vnnr. „Hobo! Daarmede kan men ben niet ver gelijken. Ik zog n freule, zooiets hebt gij uw gebeele leven nog niet gezien. Een bals!" De paardenliefhebber maakte nn een zeer duidelijke en begrijpelijke beweging. „Een figuur. Sterke hoeven'" Manheer Reinhard beschreef alles met op gewonden draaien en bewegingen. „Zooiets schoons, elegants, 't was onge looflijk! Daarbij moest men ze zien draven van voren." In zijn ijver bootste hij honne bewegingen met een paar gekromde armen na. „'t Zijn heerlijke dieren!» Toen mijnheer Reinhard zich spaedig daar na verwijderde, om naar de restauratie te gaan, had hij het gevoel, zich van de biste zijde te hebben doen kennen, 't Was werke lijk een prachtexemplaar van een meid, die Margot von Bülau.' Met haar kon men nog eens een verstandig woordje praten. Weinige minuten later zag Margot haar broeder Dietrich de zaal doorgaan, zoo hot scheon iu haar richting. Naast hem ging een jonge officier bij de jagers, dien zijizich niet her.nnerde ooit meer gezien te hebben. De onbekende was eene in het oog val lende fiere verschijning. Zij taxeerde hem tusschen de 26 en 28 jaar. Hij had een bij na even forsche gestalte als Dietrich die toch als de langste officier van het garnizoen bekendstond. Hij zag er evenwel veel manne lijker en indrukwekkender nit. Een prach tige blonde baard golfde hem bijna tot de borst. Op zijn voorhoofd en zeer regelmatig gevormd gelaat, troonde de ernst, anders aan officieren van zijn leeftijd vreemd. „Wie is dat toch?" vroeg Margot zich her haaldelijk af, daar haar de opvallende vreem de verschijning sterk frappeerde. Nn herin nerde zij bet zich' Hsd Dietrich niet verteld van een nieuwen eersten luitenant?Eu nu stond haar broeder met den onbekende voor haar. „Lieve Margot, ik heb het genoegen u den eerste-luitenant Konen voor te stellen." „Mijne zusters Margot en Adda." Luitenant Konen boog, terwijl Dietrich von Bülau zich weder terugtrok. De nieuweling onderhield zich met Margot, daar Adda in druk gesprek was met den assessor Meiling, die zich kort tevoren aan haar had laten voor stellen. Margot gevoelde zich eigenaardig getroffen door den persoon van den offieier. Hij sprak met een klankvolle sonore stem, zonder het minste spoor van verwaandheid. Ook heigeen bij zeide, week ten eenenmale af van datgene wat gewoonlijk de andere luite nants vertelden. Die bespottelijke, opge schroefde, galante gezegden vermeed hij; het eigendunkelijke, vervelende, verwaande en verwijfde, dat aan de andere heeren officieren bijna allen eigen was, ontbrak bij hem. Zijn optreden was eerder bescheiden en terughou dend Nochthans was Kónen, zooals Margot na afloop van het bal opmerkte, de elegant ste danser in de zaal. In een pauze tusschen een paar dansen wenkte Margot haar broeder met de oogen, bij haar te komen. „Hoe heet toch uw kameraad,dieu ge mij hebt voorgesteld „Könen. Eenvoudig Köcen. Nu reeds de vijfde burgerlijke in het regiment." Margot fronste da wenkbrauwen. Alles kon niet by elkander zyn. Adellijk of bur gerlijk was haar hetzelfde. Geld, dat was de ware factor, voor haar. 8Ü

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5