39ste Jaargang Ho. 3005. Polei overzit der weet BIJVOEGSEL. F K U I L L E T O IN. Aethüe Zapp. Ikiifenlandsch Nieuws. Rotterdam, 4 Jnli 1895. LIH. Dinsdag heb ik Kees weer eens gespro ken, Kees dien ik in jaren niet gezien héb, Kees den bruggewachter. Hij leeft nu van zijn pensioen en hij maakt het hiel goed, wat ik tot mijn groot genoegen gehoord heb. Deze ontmoeting heeft weer helder vóór me gebracht de massa goede dingen, die ik mijn jeugd van dezen braven Kees gezien en gehoord heb. Ik wil u in de zen brief wat vertellen van Kees <èen brug gewachter, toen hij nog de drokwerkende, ijverige Kees was. Kees was er eentje, wien nog bet Neêr- landsch bloed in de aderen vloeide, van vreemde smetten vrijook in zijn lang- durigen omgang met de vreemdelingen van de schepen is hij niet verdnitscht, veren- gelscht of verfranscht. Schoon hij van vaderswege Cornelis heet en het dus zeer gemakkelijk zou geweest zijn zich Corneiile te noemen, bleef hij altijd Kees heeten, echt Rotterdamsch-Holla ,dsch kort, Kees. Hij was in zijn besten tijd, toen ik nog een kleine knaap was, een dikke vijftiger, het korte stevige type van den oud-schip per. Hij beweerde zeven talen te spreken, maar als ik mijn Rotterdamsch niet sprak, voegde hij er dadelijk bij, was ik precies doofstom. Het mooie zeil bewustzijn dat hij officieel persoon was, gaf hem een groote deftigheid, die hij nooit aflegde, ook thuis bij moeder de vrouw en in den vrienden kring niet, hoewel hij aan zijn mooie uni form niet de minste waarde hechtte. Hel liefste draaide hij zijn brug open in zijn boezeroen met zwart-glimmende mouwen; dat zat gemakkelijker. Zijn uniform bewaarde hij voor feeste lijke gelegenheden, als de koning jarig was, of voor den tracteinentsdag, of als hij voor de beeren moest komen. Dan gespte hij ook zijn sabel om, en spelde zich de Boni- en Balimedaille op de borst. Kees de bruggewachter was da nauwgezet heid in persoon, elk zijner functiën vol bracht hij op een wijze, dieschilterend voor zijn groot plichtsgevoel getuigde. Vooreerst had hij de brug t9 openen. Kalm zat hg met zijn kameraad in het huisje te praten als buiten „brug ohooio* geroepen werd. Dat kwam van een schipper, die zijn schip voortboomde. Kalm zij waren altijd kalm ston den beiden op, de makker, die ren speci aliteit in htt fluiten was, zette zijn in strumentje aan den mond en deed een lang ruuttoutunt door de lucht snijden, lerwijl schreef Kees zijn briefje voor de ont vangst van het brnggegeld, met één oog opslag had hij zich overtuigd hoeveel ton het naderende vaaituig inhield. Als dat klaar was, gingen beiden aan de slnithekkez, zij -<uifdenden menscben toe, haast te maken als zij er nog over wilden. Dan was het twee minuten lang een hard geloop van menscben die haast hadden, twee minuteD, langer niet, want dan ging het hek toe. Kees hield zich stipt aan dien eenmaal aangenomen tijd, al zou de burgemeesttr en al zou de koning d'r voor stsan, daar, dan liet ik ze d'r nog niet iu, ,'t mag non eenmaal Diet.' Als de hekken gesloten waren, ging Kees aan zijn draai, 't Was een lieve lust Kees dat te zien doen, kranig deed hij het, met veel overleg en regelmatig of hij zijn horloge opwond, sierlijk de armen zwaaiend, bevallig het lijf buigend. En evenveel zorg besteedde hij aan zijn draaierij of het een beurtschipper wap, of een groo te driemaster die er door moest. Terwijl het schip doorvoer moest Kees het bruggegeld ontvangen; van de zijleu ning van de brng nam hij een op haak jes rustenden hengel, waaraan, aan een lang touw, een houten klompje bengelde. Met een zwierigen zwaai van den rechterarm, voort geholpen door den linkerarm slinger de hij dat klompje naar den schipper, de ze wierp er ziju geld in, haalde er het kwijtingsbriefje uit en met wederom een zwierigen zwaai, nu in tegenovergestelde richting, kwam het klompje bij Kees te rug. Het geld telde hij dan eerst zorg vuldig na 't moest op een pietje ra kloppen, placht hij te zeggen. Weer sierlijk, maar wat vlugger dan straks, draaide Kees de brug dicht en dau gingen snel, hij en zijn makker, elk naar een hek. Recbtshouden menscben, be val K<es de menschen, de lange rij rij tuigen en sleeperswages s moest wachten tot Kees mei. een msjesiieuscl. handgebaar het sein tot oprijden gaf. Geen waagde hot vóór bet gebaar te komen. Kritisch rondkijkend bleef Kees staan tot alles weer in het gewone doen was, en dan giugen zijn kameraad en hij te rug naar het huisje, waar zij zich buiten of binnen, al naar het tij was, neerzetten en een pijpje rookten. Vervolgens moest Kees zorgan voor het schoonhouden van de brng, en dat deed hij op een maniernee méat? Voor zijn brug was Kees als een moeder voor haar kind, zóó zorgvuldig, koket bijna. Al zijne morgenuren besteedde hij daaraan, t Begon met het wegvegen van het „ergste vuil", zóó maar de haven in, vervolgens een loase schrob; verscheidene emmers wa ter krachtig over de brng gesmeten; dan, wat een zindelijkheid, krabde Kees mat een expresselijk daartoe vervaardigd wektnigje het vuil uit de voegen tusschen de brug- planken! En als dat klaar was, begon Kees te boenen, met borstels, luiwagens, groene zeep en een enorme hosveelheid water, die maar voor het scheppen lag. In dat dagelijkache werk hielp de ka meraad Kees trouw, maar Kees deed hel meeste! Als hij een versch pruimpje nam en glimmend van tevredenheid het geheel overzag was alles wit, stofloos, „je zoudt er van kunnen eten" zei Kees altijd. Zijn functie van gemeente-bruggeld-be waarder oefende hij even zorgvuldig uit als die van gemeente-brug-schoouroa- ker. Hij noteerde de ontvangen bedragen in een boekje, „urijn grootboek" zei hij ec ook daarin was hij specialiteit. Hij deed het zorgvuldig, berekende den vorm van elk cijfertje en van elk lettertje, Kees ge loofde vastelijk dat de burgemeesUr ge regeld wekelijks in hoogst eigen persoon de boekjes nazag en zijn Edelachtbare mocht geen foutje ontdekken, 'k Zon me toch doodschamen als 't mis was; zei Kees al tijd. Netheid duurt het lat-gst. De tijd die Kees dan nog overhad mocht Kees naar eigen verkiezing besteden. Dat deed hij vooreerst met eten. Zijn déjeuner, zijn diner en zijn souper werd hem aau de brug gebracht door zijn vrouw of door een van zijn „meer dan vijf" kinderen. In aanmerking genomen die „meer dan vijf So iale Roman nit het Yronwenlevcn. 8. Na het gebeurde met mijnheer Ehrenreicb, sloot Edith voortaan haar ka merdeur af, zocdra zij zich alleen bevond. Twee dagen nadat tij haar huisheer bij tich in de kamer gehad had, werd er wederom op de deur geklopt. Zij schrikte onwillekeu rig. Zou haar belager een tweede bezoek wagen? Het kloppen herhaalde ziob. Editb ging naar de deur „Wie is daar?" vroeg zij, hare angst be dwingend. Een onbekende, rnwe mannenstem ant woordde gebiederd: „Doe open! Wij komen van het gerecht.' Ediih schoof als in eendroomden grendel van de denr weg. Met een gebaar van vrees en verwondering z«g zij twee mannen bin nentreden, die zij zich niet herinnerde ooit meer gezien to hebben. Zij waren teer een voudig gekleed, hunne bewegingen toonden geen zeer fijne «pvoeding aan, daarbij was hun optreden zeer zelitewnat en zonder in achtneming van eenige enkele beleefdheid. De eene bleef aan de deur staan, terwijl de andere Edith in de kamer volgde en haar aan zag op een manier, die baar bet bloed naar de wangen dreef. „Zijt gij juffrouw van Bülau?" vroeg bij kortweg op de manier van een rechter van instructie. „Ja," antwoerdde Edith, die zich door den toon van den man onwillekeurig beangsti gen liet. „Welk beroep oefent ge uit?" Editb aarzelde met te antwoerden. Hare gevatheid keerde terug, nadat zij bare eerste schrik had overwonnen en de ontevreden heid, die zieh van baar meester maakte over een dergelijke behandeling nam do overhand. «Met we k recht vraagt gij mij dat? En wie zijt gij?» gai ten antwoord, zich met geweld tot kalmte dwingend. „Wie ik ben? De gevraagde Z8g lachend over zijn schouders naar zijn kameraad en verklaarde vervolgers weder ernstig: „Wjj kernen met <e. opdracht van de politie." „De pohtier" stamelde Edith vïageed en ontsteld. D „Wij zijn politie-bearobten," bevestigde de man en zag vorscbend de kamer rond. „Wjj behooren tot de geheime politie." De man sloeg bij deze woorden zjjn jas open en woes op een op zjjn borst hangen de bronzen medaille. Editb gaf nu haar tegenstand op en ant woordde bereidwillig op de vragen van den maD, die een boekje uit zijn zak haalde en aanteekeDingen maakte. De vragen hadden alleen betrekking op haren werkkring en op die van hare zusters, en wat of zij daarme de verdienden. Vervolgens zag de beambte nogmaals de kamer rond, wierp haar een blik toe, die haar van schaamte de oogeD deed nederslaan eu verliet vervolgens de ka merkoor zjjn medgezel gevolgd. Edith baalde diep adem, toen zjj de deur achter de beide mannen gesloten bad. On rustig ging zij in de kamer op en neer, zieh met vragen martelend, wat of dit alles toch beduiden moest. Een duister gevoel zeide kaar, dat dit onderzoek in verband stond met het voor twee dagen plaats gehad heb bende bezoek van baar huisheer. Maar zjj vroeg sich te vergeefs af in welk een ver houding deze beide zaken tot elkanderston den. Twee gewone, ondergeschikte beambten, traden zonder vorm van proces bij haar binnen en deden baar een verhoor onder gaan, als was zij een dievegge of iets der gelijks. Was het dan maar geoorloofd haar en hare zusters een dusdanigen smaad aan te doen, omdat zij zwak waren en alleen in de wereld stonden? Welk doel of reden had het gerecht tccb, op wiens order dit huisbezoek natuurlijk had plaats gehad, om met een man als Ehrenreich gemeene zaak te maken, en haar maar te overvallen en te bespieden, zonder verklaring, zonder veront schuldiging? Het gevoel van een haar aangedaan on recht, bratdda in Edith's binnenste voort en baar gekrenkt eergevoel dreef haar, genoeg doening te zoeken, ofschoon het haar geen kleine opoffering kostte, naar het politiebu reau te gaan en naar den commissaris van haar wijk te vragen. De commissaris, in wiens kamer zjj binnen gelaten weid, bood haar beleefd een stoel aan. Edith noemde baar naam en zeide met bevende stem, waarom zjj gekomen was. „Pardon een oogenblik,geachte jcfifrouw," antwoordde de beau bte, wien het optreden en de persoon zelve van de dame, belang inboezemde. Hij zocht onder de op zjjn scbrijf- ta el liggende papieren en nadat hjj het be wuste gevonden had, liep bjj het schrjjven vluchtig dooi. „Het rapport mijner ondergeschikten ver klaarde hij vervolgens, „toont het ongerjjm- de der beschuldiging, welke tegen u was uitgebracht geworden, duidelijk aan. Ik vraag u daarom wel om verschooning voorden u aangedanen last." Een zeker gevoel van genoegdoening door trilde Edith, maar het werd alras verdreven door de grootste verwondering en weldra vroeg zjj: „Eene beschuldiging tegenover mjj? Mag ik vragen welke?" De commissaris trok een verlegen gelaat, de vraag scheen hem niet zeer aangenaam te zjjn. Hjj zag, dat hij met een dame te doen had, die de beste opvoeding genoten bad, en met eenige schaamte moest bjj zich- zelven bekennen, dat er een groote misgreep had plaats gehad. „Men heeft hm men heeft een klacht tegen u ingediend," antwoordde hjj ontwjjkend. „Een klacht? Wie?" Da beambte haalde de schouders op. „Dat is mjj niet hekend. Dat schrjjven was niet ocderteekend. Het schrift is bljjkbaar ook verdraaid." Edith's wangen kleurden zich en bare oogen begonnen vooken te schieten. „En op grond van een aDoniem schrij ven," riep zjj opgewonden; „wordt ik on verwacht overvallen, alsof ik onder politie toezicht sta. Ik vraag u, met welk recht de politie binnendringt, en mij in mijne woning behandelt, als had ik, ik weet niet welk misdrjjf gepl egd. Ik geloof, dat het gerecht verplicht is beschermend en verschoonend op te treden, bjj vroawen en meisjes wier natuurlijke, beschermer gestorven of van haar verwjjderd is." De commissaris wist waarlijk niet, hoe zich te gedragen onder deze verwringen. .Zooais gezegd is,* verontschuldigde hij zich, „wjj zijn misleid door een bedrieger, 't is wellicht een vergissing, o' een boos toeleg. Wjj kunnen dat niet weten, onze plicht is het, aan die aanwijsing gehoor te geven en de aangewezen personen na te gaan. Zulke gevallen zijn veelvuldig in een stad als Berljjn-" Welke beschuldiging heeft men over mij dan ingebracht?" viel Edith bem in de rede. I Weder legde de commissaris een duide- lijk zichtbare verlegenheid aan den dag. „Ja, zooals gezegd is," trachtte hij het onaangename thema te verDten „de ongegrondheid van de klacht is bewezen laten wjj die onaangename zaak laten rnsten I" kinderen,„en zijn betrekkelijk klein salaris, bestaat er reden, te vermoeden da de inhoud van het kleine schaaltje du jnist niet op de rijkeluistafels voorkomt. Maar Kees was er best tevreden miê. Een ander deel van zijn vrijen tijd be steedde hij mrt werkziamheden van ver schillenden aard", het verzorgen van de bloempotjes, die hij op Piuksterdrie ge kocht had, het repa-eeren van stoelen en ander huisraad dat zijn „klanteD" uit de baurt bem toevertrouwdeu en ia, dat deed hij heel graag, in helpen kleedkloppen en straatdoen, als lieve jonge dienstmeisjes het hem vroegen. Kees, al was hij ge trouwd, Kees hield dolveel van lieve dienst meisjes, al gevoelde hij voor zijn vrouw en zijo brug teedere lulde. Zijn vrouw wist dat en zij was niet jaloersch. Als zij Kees betrapteterwijl hij een lief mei sje de kin streek lachte zij eens en zei: Jij bent toch een rare sijs, hoe onwer hoe gekkelijker! Nu is Kees gepensioneerd bruggewa li ter, hij is op zijn verzoek eervol ontslagen. Nu inspecteert Kees als rentenier dagelijks de bruggen en Kees voelt zich daarbij niet gelukkig. Hij vindt geen reden tot prijzen. Integendeel. «Geloof mijn, vertelde bij me, in ons vak is ook de klad gekomen, 't is lang niet meer wat het vroege» was; de tegenwoordige bruggewachters zijn heer tjes, ze rooken sigaren en ze pruimen niet. Da's glad verkeerd, geloof mijilZe zijn onverschillig bij hun werken, d'r zit voor geen duit ambitie in, ik kat) lóó met mijn vinger het stot van de leu ning vegen. Is htt niet prachtig? En Frausch kenne ze geen stom woord. Van tonne- maat weten ze niet zóó zeel af, dat motten ze den schipper zelf vragen, verheel ie „Dat komt van de goddelooze,iaddika!e en sooscieaale en van de nieuwe uitvindingen. Van die dingen heb ik nooit niks motten hebben en is 't niet goed gegaan De bruggen die ze met water bedienen, dat is de pest voor ons vak. Daar is hee- legansch geen kuust aan, je douwt die ijzeren lit naar beneden en de brug gaat vanzelf de hoogte in. Dat ia niet zooals het boort. Het most niet magge, dat fat soenlijke menschen het werk uit de handen wordt gehaald. Dat uitvinden deugt niet. „Ging het niet goed met het ouwe en was er zoo'u haast bij, dat ze 't met wa ter mosten gaan doen Sjonge jonge, Maar Edith bleef hardnekkig haar vraag gestand doen. Zij wilde toch weten op welk gebied zij zich soms onvoorzichtig had gedragen. „Men schrijft ons," antwoordde de com missaris, zijn galaat achter ziju akte ver borgen boudeode „men schrijft ods, dat gij hm bezoeken van heereD ontvangt in de eerste plaats iemand die in het zelfde huis woont als gij, een jonge student, wiens naam men ons ook schreef. Gij zult inzien, dat wjj onder deze omstandigheden onzen plicht doen moesten.Overigens hm laat het mij dan geoor loofd zijn, u, louter uit belangstelling een goeden raad te mogen geveD Alleen staan de dames kunnen niet te voorzichtig op dit punt zijn." Edith sprong van haar stoel op. „Ik dank n, mijnheer de commissaris," riep zij bitter. „Ik zie, dat men ons alleen staande vrouwen aan banden leggen wil. Wij mogen ons niet verhengen over een vrij leven, zooals ieder ander staatsburger. Wij mogen, zoo het schijnt, zooder hoog bevel, geen bezoek van heeren in onze wo ning ontvangen." „Maar n moet toch bedenken, geachte jnflronw," wendde de beambte voor, wien het rood der ergernis in het gelaat geste gen was. ,Overdrjjf ik dan?" vroeg Editb, heftig verbitteid gerakend. „Heb ik misschien ongelijk Zoudt gij u zoo gedragen heb ben, tegenover een jongen man, die een eerbare damo bij zich aau buis ontving; zoudt ge ook bij hem met geweld zijn bin- nengetieden en zjju huisrecht hebben ge schonden; zoudt ge ook hem door znlk een paar onbeschofte kerels hebben doen onder vragen, die mij alleen door hunne blikken doodeljjk beleedigden „Maar ik bid o, dat was toch heel iets anders." „Iets andersherhaalde Ediih, terwjjl hare moodhoeken zenuwachtig trokken, „zijn ook wij vroawen dan geen menscben met eergevoel en eigenwaardezijn wjj daD soms wezens, niet vatbaar voor beleedigin- gen Noemt gij het dan wellicht uw recht, eeQ vrouw iu bare heiligste gevoelens te mogen b<-leedigen, met niet meer bewijs dan zotk een eilendigcD, ongeteekenden brief? Was bet dan niet uw pücht geweest, bete re inlichtingen omtrent mg te gaan verwer ven was het dan niet uw plicht ge weest, mjjn handel eD wandel en die van mjjne zusters gedurende een tijdstip na te wat hebben die menschen vsn teugeswoor- dig een drukte op d'r lichaam. »U zei 't niet meer beleven, en ik ook niet, maar ik voorspel iet n er komt iets plechtigs m Kee's stem en zijn ge stalte rekt zich nit ik voorspel het n d'r zal een tijd kommen dat de burge meester maar op bet stadhuis in eeD soort telefoon te blazen beeft, en dan gaan de bruggen vanzelf de hoogte in. Best mo gelijk, dat onze kinderen het nog meema ken dat ze den brugwachter heelemaal af schaffen. „Maar dan is het einde van het mensch- dom gekomen Met de fiere zekerheid van zijn volko men overtuiging wandelt Kees dan vei der en veegt met zijn vinger het stof van de brugleuningen. D. Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan. Gelukkig de staatsman, die zulks bij het klimmen der jaren begrijpt eu zich tijdig terugtrekt. Hij voorkomt daardoor de vernedering van door de ijzeren noodzake lijkheid ter zijde gezet te worden. Een der eerste mannen van Engeland „de grand old man" Gladstone, geeft ook daar in een voorbeeld ter navolging. Na zich voor een paar jaar, als minister-president terug getrokken te hebben, maakt hij thans aan zijne kiezers bekend, dat hij voor bet nieu we parlement geen mandaat wenscht te aan vaarden. Ruim 62 jaar is Gladvtooe lid van het La gerhuis goweest en voor 60 jaren trad hij reeds als Engelsoh minister op. Gedurende zijne politieke loopbaan trad bij 4 maal op als het hoo'd van een liberaal ministerie; de laatste maal in 1892, om daarin vrijwillig plaats te maken voor den thans gevallen minister-president, lord Rosebery. Gladstone wordt den 29 December 86 jaar. In hem ver laat eene der grootste staatslieden van deze eeuw het politiek tooneel, waaraan Europa in 't algemeen en Engeland in 't bijzonder de grootste verplichtingen heeft. Engeland zal dit zeker eenmaal toonen. OndertDsschen begint men zich in het vereenigd Koninkrijk rerds voor de a s. ver kiezingen gereed te maken. De leiders der liberale en radicale partijen Lord Rosebery, Sir William Harcourt en John Morlty, heb ben den veldtocht reeds geopend. gaan, als er tenminste iu dat bespieden voor u zelf niet iets beleedigends ligt Neen, maar voor een vrouw, en dan nog eene die met hare banden haar brood ver dient, daarvoor behoeft men zich zooveel moeite niet te geven. Men beleedigt haar maar en dan praat men tezenwoordig nog van, zich veilig gevoelen onder de bulp van de politie 1' Haar boezem ging heftig op en neder. Velerlei harde woorden drongen haar naar de lippen. Zjj bedwong zich evenwel, boog koel het hooid en ging. De commissaris sprong volijverig op en opende zeer beleefd de deur voor haar. Gedreven door de zooeven opgedane er gernis snelde Edith in stormpas over de straat, zoodat de voorbijgangers baar ver wonderd nazagen. De eerste oorzaak van de ondervonden beschimping lag natuurlijk hierin, dat zij eu hare zusters in behoeftige omstandigheden verkeerden. De maatschappij had tegenover deze meisjes eeu groot mis drijf gepleegd. Zjj outoam haar de gele genheid, zich een beter, achtenswaardiger beroep te kunnen verschaffen, en matigde zioh dan nog het recht aan, te durven optreden in dergelijke delioate omstandig heden. Toen Edith thuis kwam, ontmoette tij haar huisbaas aan de deur. Hij tag baar hoonend aan en zeide spottend, zonder een enketen groet„Goedendag juffrouw van Hardenburg, een beetje uit wandelen ge weest Als een bliksemflits schoot het Edith door baar brein. Van hem eD van Diemand an ders, kwam dia vuile verdachtmaking, die haar zooveel ergernis had bereid. Zij liep hem voorbjj, zonder hem met een blik te verwaardigen, met hoog opgericht hoofd, haar blik vol afschuw en verachting. Zij stuurde bem over de post de verschuldigde buur en zeide hem meteen ds huur op. HOOFDSTUK TIEN. Tot nog toe had Edith het schoooe be roep van doctores als een ideaal gekoesterd en verafgood. Door de ernstige gesprek- keu met dr. Drager had zij evenwel dat i- dée meer bedaard overdacht. Ja zij was bet-loten aan dat doel al bare krachten te wijden, daarvoor wilde zij hongtr lijden en alles ODtberen, om zich te kunnen verheffen nit hare tegenwoordige sedeiige positie. Zwaar viel het haar, dat het optreden van mijnheer Ehrenreich, het voor haar moei lijk maakte, den omgang met dr.Di&ger voort

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5