39ste Jaargang Ho. 3005.
Polei overzit der weet
BIJVOEGSEL.
F K U I L L E T O IN.
Aethüe Zapp.
Ikiifenlandsch Nieuws.
Rotterdam, 4 Jnli 1895.
LIH.
Dinsdag heb ik Kees weer eens gespro
ken, Kees dien ik in jaren niet gezien héb,
Kees den bruggewachter. Hij leeft nu van
zijn pensioen en hij maakt het hiel goed,
wat ik tot mijn groot genoegen gehoord
heb. Deze ontmoeting heeft weer helder
vóór me gebracht de massa goede dingen,
die ik mijn jeugd van dezen braven Kees
gezien en gehoord heb. Ik wil u in de
zen brief wat vertellen van Kees <èen brug
gewachter, toen hij nog de drokwerkende,
ijverige Kees was.
Kees was er eentje, wien nog bet Neêr-
landsch bloed in de aderen vloeide, van
vreemde smetten vrijook in zijn lang-
durigen omgang met de vreemdelingen van
de schepen is hij niet verdnitscht, veren-
gelscht of verfranscht. Schoon hij van
vaderswege Cornelis heet en het dus
zeer gemakkelijk zou geweest zijn zich
Corneiile te noemen, bleef hij altijd Kees
heeten, echt Rotterdamsch-Holla ,dsch kort,
Kees.
Hij was in zijn besten tijd, toen ik nog
een kleine knaap was, een dikke vijftiger,
het korte stevige type van den oud-schip
per. Hij beweerde zeven talen te spreken,
maar als ik mijn Rotterdamsch niet sprak,
voegde hij er dadelijk bij, was ik precies
doofstom. Het mooie zeil bewustzijn dat hij
officieel persoon was, gaf hem een groote
deftigheid, die hij nooit aflegde, ook thuis
bij moeder de vrouw en in den vrienden
kring niet, hoewel hij aan zijn mooie uni
form niet de minste waarde hechtte. Hel
liefste draaide hij zijn brug open in zijn
boezeroen met zwart-glimmende mouwen;
dat zat gemakkelijker.
Zijn uniform bewaarde hij voor feeste
lijke gelegenheden, als de koning jarig was,
of voor den tracteinentsdag, of als hij voor
de beeren moest komen. Dan gespte hij
ook zijn sabel om, en spelde zich de Boni-
en Balimedaille op de borst.
Kees de bruggewachter was da nauwgezet
heid in persoon, elk zijner functiën vol
bracht hij op een wijze, dieschilterend voor
zijn groot plichtsgevoel getuigde.
Vooreerst had hij de brug t9 openen.
Kalm zat hg met zijn kameraad in het
huisje te praten als buiten „brug ohooio*
geroepen werd.
Dat kwam van een schipper, die zijn
schip voortboomde.
Kalm zij waren altijd kalm ston
den beiden op, de makker, die ren speci
aliteit in htt fluiten was, zette zijn in
strumentje aan den mond en deed een lang
ruuttoutunt door de lucht snijden, lerwijl
schreef Kees zijn briefje voor de ont
vangst van het brnggegeld, met één oog
opslag had hij zich overtuigd hoeveel ton
het naderende vaaituig inhield.
Als dat klaar was, gingen beiden aan de
slnithekkez, zij -<uifdenden menscben toe,
haast te maken als zij er nog over wilden.
Dan was het twee minuten lang een hard
geloop van menscben die haast hadden,
twee minuteD, langer niet, want dan ging
het hek toe.
Kees hield zich stipt aan dien eenmaal
aangenomen tijd, al zou de burgemeesttr
en al zou de koning d'r voor stsan, daar,
dan liet ik ze d'r nog niet iu, ,'t mag
non eenmaal Diet.'
Als de hekken gesloten waren, ging
Kees aan zijn draai, 't Was een lieve lust
Kees dat te zien doen, kranig deed hij
het, met veel overleg en regelmatig of hij
zijn horloge opwond, sierlijk de armen
zwaaiend, bevallig het lijf buigend. En
evenveel zorg besteedde hij aan zijn draaierij
of het een beurtschipper wap, of een groo
te driemaster die er door moest.
Terwijl het schip doorvoer moest Kees
het bruggegeld ontvangen; van de zijleu
ning van de brng nam hij een op haak
jes rustenden hengel, waaraan, aan een lang
touw, een houten klompje bengelde. Met
een zwierigen zwaai van den rechterarm,
voort geholpen door den linkerarm slinger
de hij dat klompje naar den schipper, de
ze wierp er ziju geld in, haalde er het
kwijtingsbriefje uit en met wederom een
zwierigen zwaai, nu in tegenovergestelde
richting, kwam het klompje bij Kees te
rug. Het geld telde hij dan eerst zorg
vuldig na 't moest op een pietje ra
kloppen, placht hij te zeggen.
Weer sierlijk, maar wat vlugger dan
straks, draaide Kees de brug dicht en dau
gingen snel, hij en zijn makker, elk naar
een hek. Recbtshouden menscben, be
val K<es de menschen, de lange rij rij
tuigen en sleeperswages s moest wachten
tot Kees mei. een msjesiieuscl. handgebaar
het sein tot oprijden gaf. Geen waagde
hot vóór bet gebaar te komen.
Kritisch rondkijkend bleef Kees staan
tot alles weer in het gewone doen was,
en dan giugen zijn kameraad en hij te
rug naar het huisje, waar zij zich buiten
of binnen, al naar het tij was, neerzetten
en een pijpje rookten.
Vervolgens moest Kees zorgan voor het
schoonhouden van de brng, en dat deed
hij op een maniernee méat? Voor zijn
brug was Kees als een moeder voor haar
kind, zóó zorgvuldig, koket bijna. Al zijne
morgenuren besteedde hij daaraan, t
Begon met het wegvegen van het „ergste
vuil", zóó maar de haven in, vervolgens
een loase schrob; verscheidene emmers wa
ter krachtig over de brng gesmeten; dan,
wat een zindelijkheid, krabde Kees mat een
expresselijk daartoe vervaardigd wektnigje
het vuil uit de voegen tusschen de brug-
planken! En als dat klaar was, begon Kees
te boenen, met borstels, luiwagens, groene
zeep en een enorme hosveelheid water, die
maar voor het scheppen lag.
In dat dagelijkache werk hielp de ka
meraad Kees trouw, maar Kees deed hel
meeste! Als hij een versch pruimpje nam
en glimmend van tevredenheid het geheel
overzag was alles wit, stofloos, „je zoudt
er van kunnen eten" zei Kees altijd.
Zijn functie van gemeente-bruggeld-be
waarder oefende hij even zorgvuldig
uit als die van gemeente-brug-schoouroa-
ker. Hij noteerde de ontvangen bedragen
in een boekje, „urijn grootboek" zei hij ec
ook daarin was hij specialiteit. Hij deed
het zorgvuldig, berekende den vorm van
elk cijfertje en van elk lettertje, Kees ge
loofde vastelijk dat de burgemeesUr ge
regeld wekelijks in hoogst eigen persoon
de boekjes nazag en zijn Edelachtbare mocht
geen foutje ontdekken, 'k Zon me toch
doodschamen als 't mis was; zei Kees al
tijd. Netheid duurt het lat-gst.
De tijd die Kees dan nog overhad mocht
Kees naar eigen verkiezing besteden. Dat
deed hij vooreerst met eten. Zijn déjeuner,
zijn diner en zijn souper werd hem aau
de brug gebracht door zijn vrouw of door
een van zijn „meer dan vijf" kinderen.
In aanmerking genomen die „meer dan vijf
So iale Roman nit het Yronwenlevcn.
8.
Na het gebeurde met mijnheer
Ehrenreicb, sloot Edith voortaan haar ka
merdeur af, zocdra zij zich alleen bevond.
Twee dagen nadat tij haar huisheer bij tich
in de kamer gehad had, werd er wederom
op de deur geklopt. Zij schrikte onwillekeu
rig. Zou haar belager een tweede bezoek
wagen? Het kloppen herhaalde ziob. Editb
ging naar de deur
„Wie is daar?" vroeg zij, hare angst be
dwingend.
Een onbekende, rnwe mannenstem ant
woordde gebiederd:
„Doe open! Wij komen van het gerecht.'
Ediih schoof als in eendroomden grendel
van de denr weg. Met een gebaar van vrees
en verwondering z«g zij twee mannen bin
nentreden, die zij zich niet herinnerde ooit
meer gezien to hebben. Zij waren teer een
voudig gekleed, hunne bewegingen toonden
geen zeer fijne «pvoeding aan, daarbij was
hun optreden zeer zelitewnat en zonder in
achtneming van eenige enkele beleefdheid.
De eene bleef aan de deur staan, terwijl de
andere Edith in de kamer volgde en haar aan
zag op een manier, die baar bet bloed naar
de wangen dreef.
„Zijt gij juffrouw van Bülau?" vroeg bij
kortweg op de manier van een rechter van
instructie.
„Ja," antwoerdde Edith, die zich door den
toon van den man onwillekeurig beangsti
gen liet.
„Welk beroep oefent ge uit?"
Editb aarzelde met te antwoerden. Hare
gevatheid keerde terug, nadat zij bare eerste
schrik had overwonnen en de ontevreden
heid, die zieh van baar meester maakte over
een dergelijke behandeling nam do overhand.
«Met we k recht vraagt gij mij dat? En
wie zijt gij?» gai ten antwoord, zich met
geweld tot kalmte dwingend.
„Wie ik ben? De gevraagde Z8g lachend
over zijn schouders naar zijn kameraad en
verklaarde vervolgers weder ernstig: „Wjj
kernen met <e. opdracht van de politie."
„De pohtier" stamelde Edith vïageed en
ontsteld. D
„Wij zijn politie-bearobten," bevestigde de
man en zag vorscbend de kamer rond.
„Wjj behooren tot de geheime politie."
De man sloeg bij deze woorden zjjn jas
open en woes op een op zjjn borst hangen
de bronzen medaille.
Editb gaf nu haar tegenstand op en ant
woordde bereidwillig op de vragen van den
maD, die een boekje uit zijn zak haalde en
aanteekeDingen maakte. De vragen hadden
alleen betrekking op haren werkkring en op
die van hare zusters, en wat of zij daarme
de verdienden. Vervolgens zag de beambte
nogmaals de kamer rond, wierp haar een
blik toe, die haar van schaamte de oogeD
deed nederslaan eu verliet vervolgens de ka
merkoor zjjn medgezel gevolgd.
Edith baalde diep adem, toen zjj de deur
achter de beide mannen gesloten bad. On
rustig ging zij in de kamer op en neer, zieh
met vragen martelend, wat of dit alles toch
beduiden moest. Een duister gevoel zeide
kaar, dat dit onderzoek in verband stond
met het voor twee dagen plaats gehad heb
bende bezoek van baar huisheer. Maar zjj
vroeg sich te vergeefs af in welk een ver
houding deze beide zaken tot elkanderston
den.
Twee gewone, ondergeschikte beambten,
traden zonder vorm van proces bij haar
binnen en deden baar een verhoor onder
gaan, als was zij een dievegge of iets der
gelijks. Was het dan maar geoorloofd haar
en hare zusters een dusdanigen smaad aan
te doen, omdat zij zwak waren en alleen
in de wereld stonden? Welk doel of reden
had het gerecht tccb, op wiens order dit
huisbezoek natuurlijk had plaats gehad, om
met een man als Ehrenreich gemeene zaak
te maken, en haar maar te overvallen en te
bespieden, zonder verklaring, zonder veront
schuldiging?
Het gevoel van een haar aangedaan on
recht, bratdda in Edith's binnenste voort en
baar gekrenkt eergevoel dreef haar, genoeg
doening te zoeken, ofschoon het haar geen
kleine opoffering kostte, naar het politiebu
reau te gaan en naar den commissaris van
haar wijk te vragen.
De commissaris, in wiens kamer zjj binnen
gelaten weid, bood haar beleefd een stoel
aan. Edith noemde baar naam en zeide met
bevende stem, waarom zjj gekomen was.
„Pardon een oogenblik,geachte jcfifrouw,"
antwoordde de beau bte, wien het optreden
en de persoon zelve van de dame, belang
inboezemde. Hij zocht onder de op zjjn scbrijf-
ta el liggende papieren en nadat hjj het be
wuste gevonden had, liep bjj het schrjjven
vluchtig dooi.
„Het rapport mijner ondergeschikten ver
klaarde hij vervolgens, „toont het ongerjjm-
de der beschuldiging, welke tegen u was
uitgebracht geworden, duidelijk aan. Ik vraag
u daarom wel om verschooning voorden u
aangedanen last."
Een zeker gevoel van genoegdoening door
trilde Edith, maar het werd alras verdreven
door de grootste verwondering en weldra
vroeg zjj: „Eene beschuldiging tegenover mjj?
Mag ik vragen welke?"
De commissaris trok een verlegen gelaat,
de vraag scheen hem niet zeer aangenaam
te zjjn. Hjj zag, dat hij met een dame te
doen had, die de beste opvoeding genoten
bad, en met eenige schaamte moest bjj zich-
zelven bekennen, dat er een groote misgreep
had plaats gehad.
„Men heeft hm men heeft een
klacht tegen u ingediend," antwoordde hjj
ontwjjkend.
„Een klacht? Wie?"
Da beambte haalde de schouders op.
„Dat is mjj niet hekend. Dat schrjjven was
niet ocderteekend. Het schrift is bljjkbaar
ook verdraaid."
Edith's wangen kleurden zich en bare oogen
begonnen vooken te schieten.
„En op grond van een aDoniem schrij
ven," riep zjj opgewonden; „wordt ik on
verwacht overvallen, alsof ik onder politie
toezicht sta. Ik vraag u, met welk recht de
politie binnendringt, en mij in mijne woning
behandelt, als had ik, ik weet niet welk
misdrjjf gepl egd. Ik geloof, dat het gerecht
verplicht is beschermend en verschoonend
op te treden, bjj vroawen en meisjes wier
natuurlijke, beschermer gestorven of van
haar verwjjderd is."
De commissaris wist waarlijk niet, hoe
zich te gedragen onder deze verwringen.
.Zooais gezegd is,* verontschuldigde hij
zich, „wjj zijn misleid door een bedrieger,
't is wellicht een vergissing, o' een boos
toeleg. Wjj kunnen dat niet weten, onze
plicht is het, aan die aanwijsing gehoor te
geven en de aangewezen personen na te gaan.
Zulke gevallen zijn veelvuldig in
een stad als Berljjn-"
Welke beschuldiging heeft men over mij
dan ingebracht?" viel Edith bem in de
rede. I
Weder legde de commissaris een duide-
lijk zichtbare verlegenheid aan den
dag.
„Ja, zooals gezegd is," trachtte hij
het onaangename thema te verDten „de
ongegrondheid van de klacht is bewezen
laten wjj die onaangename zaak laten
rnsten I"
kinderen,„en zijn betrekkelijk klein salaris,
bestaat er reden, te vermoeden da de inhoud
van het kleine schaaltje du jnist niet op de
rijkeluistafels voorkomt. Maar Kees was er
best tevreden miê.
Een ander deel van zijn vrijen tijd be
steedde hij mrt werkziamheden van ver
schillenden aard", het verzorgen van de
bloempotjes, die hij op Piuksterdrie ge
kocht had, het repa-eeren van stoelen en
ander huisraad dat zijn „klanteD" uit de
baurt bem toevertrouwdeu en ia, dat deed
hij heel graag, in helpen kleedkloppen en
straatdoen, als lieve jonge dienstmeisjes
het hem vroegen. Kees, al was hij ge
trouwd, Kees hield dolveel van lieve dienst
meisjes, al gevoelde hij voor zijn vrouw
en zijo brug teedere lulde. Zijn vrouw
wist dat en zij was niet jaloersch. Als
zij Kees betrapteterwijl hij een lief mei
sje de kin streek lachte zij eens en zei:
Jij bent toch een rare sijs, hoe onwer hoe
gekkelijker!
Nu is Kees gepensioneerd bruggewa li
ter, hij is op zijn verzoek eervol ontslagen.
Nu inspecteert Kees als rentenier dagelijks
de bruggen en Kees voelt zich daarbij niet
gelukkig. Hij vindt geen reden tot prijzen.
Integendeel. «Geloof mijn, vertelde bij
me, in ons vak is ook de klad gekomen,
't is lang niet meer wat het vroege» was;
de tegenwoordige bruggewachters zijn heer
tjes, ze rooken sigaren en ze pruimen
niet. Da's glad verkeerd, geloof mijilZe
zijn onverschillig bij hun werken, d'r
zit voor geen duit ambitie in, ik kat)
lóó met mijn vinger het stot van de leu
ning vegen. Is htt niet prachtig? En Frausch
kenne ze geen stom woord. Van tonne-
maat weten ze niet zóó zeel af, dat motten
ze den schipper zelf vragen, verheel ie
„Dat komt van de goddelooze,iaddika!e en
sooscieaale en van de nieuwe uitvindingen.
Van die dingen heb ik nooit niks motten
hebben en is 't niet goed gegaan
De bruggen die ze met water bedienen,
dat is de pest voor ons vak. Daar is hee-
legansch geen kuust aan, je douwt die
ijzeren lit naar beneden en de brug gaat
vanzelf de hoogte in. Dat ia niet zooals
het boort. Het most niet magge, dat fat
soenlijke menschen het werk uit de handen
wordt gehaald. Dat uitvinden deugt niet.
„Ging het niet goed met het ouwe en
was er zoo'u haast bij, dat ze 't met wa
ter mosten gaan doen Sjonge jonge,
Maar Edith bleef hardnekkig haar vraag
gestand doen. Zij wilde toch weten op
welk gebied zij zich soms onvoorzichtig
had gedragen.
„Men schrijft ons," antwoordde de com
missaris, zijn galaat achter ziju akte ver
borgen boudeode „men schrijft ods, dat gij
hm bezoeken van heereD ontvangt
in de eerste plaats iemand die in het
zelfde huis woont als gij, een jonge student,
wiens naam men ons ook schreef. Gij zult
inzien, dat wjj onder deze omstandigheden
onzen plicht doen moesten.Overigens
hm laat het mij dan geoor
loofd zijn, u, louter uit belangstelling een
goeden raad te mogen geveD Alleen staan
de dames kunnen niet te voorzichtig op dit
punt zijn."
Edith sprong van haar stoel op.
„Ik dank n, mijnheer de commissaris,"
riep zij bitter. „Ik zie, dat men ons alleen
staande vrouwen aan banden leggen wil.
Wij mogen ons niet verhengen over een
vrij leven, zooals ieder ander staatsburger.
Wij mogen, zoo het schijnt, zooder hoog
bevel, geen bezoek van heeren in onze wo
ning ontvangen."
„Maar n moet toch bedenken, geachte
jnflronw," wendde de beambte voor, wien
het rood der ergernis in het gelaat geste
gen was.
,Overdrjjf ik dan?" vroeg Editb, heftig
verbitteid gerakend. „Heb ik misschien
ongelijk Zoudt gij u zoo gedragen heb
ben, tegenover een jongen man, die een
eerbare damo bij zich aau buis ontving;
zoudt ge ook bij hem met geweld zijn bin-
nengetieden en zjju huisrecht hebben ge
schonden; zoudt ge ook hem door znlk een
paar onbeschofte kerels hebben doen onder
vragen, die mij alleen door hunne blikken
doodeljjk beleedigden
„Maar ik bid o, dat was toch heel iets
anders."
„Iets andersherhaalde Ediih, terwjjl
hare moodhoeken zenuwachtig trokken, „zijn
ook wij vroawen dan geen menscben met
eergevoel en eigenwaardezijn wjj daD
soms wezens, niet vatbaar voor beleedigin-
gen Noemt gij het dan wellicht uw recht,
eeQ vrouw iu bare heiligste gevoelens te
mogen b<-leedigen, met niet meer bewijs
dan zotk een eilendigcD, ongeteekenden brief?
Was bet dan niet uw pücht geweest, bete
re inlichtingen omtrent mg te gaan verwer
ven was het dan niet uw plicht ge
weest, mjjn handel eD wandel en die van
mjjne zusters gedurende een tijdstip na te
wat hebben die menschen vsn teugeswoor-
dig een drukte op d'r lichaam.
»U zei 't niet meer beleven, en ik ook
niet, maar ik voorspel iet n er komt
iets plechtigs m Kee's stem en zijn ge
stalte rekt zich nit ik voorspel het
n d'r zal een tijd kommen dat de burge
meester maar op bet stadhuis in eeD soort
telefoon te blazen beeft, en dan gaan de
bruggen vanzelf de hoogte in. Best mo
gelijk, dat onze kinderen het nog meema
ken dat ze den brugwachter heelemaal af
schaffen.
„Maar dan is het einde van het mensch-
dom gekomen
Met de fiere zekerheid van zijn volko
men overtuiging wandelt Kees dan vei der
en veegt met zijn vinger het stof van de
brugleuningen.
D.
Er is een tijd van komen, er is een tijd
van gaan. Gelukkig de staatsman, die zulks
bij het klimmen der jaren begrijpt eu zich
tijdig terugtrekt. Hij voorkomt daardoor de
vernedering van door de ijzeren noodzake
lijkheid ter zijde gezet te worden.
Een der eerste mannen van Engeland „de
grand old man" Gladstone, geeft ook daar
in een voorbeeld ter navolging. Na zich voor
een paar jaar, als minister-president terug
getrokken te hebben, maakt hij thans aan
zijne kiezers bekend, dat hij voor bet nieu
we parlement geen mandaat wenscht te aan
vaarden.
Ruim 62 jaar is Gladvtooe lid van het La
gerhuis goweest en voor 60 jaren trad hij reeds
als Engelsoh minister op. Gedurende zijne
politieke loopbaan trad bij 4 maal op als
het hoo'd van een liberaal ministerie; de
laatste maal in 1892, om daarin vrijwillig
plaats te maken voor den thans gevallen
minister-president, lord Rosebery. Gladstone
wordt den 29 December 86 jaar. In hem ver
laat eene der grootste staatslieden van deze
eeuw het politiek tooneel, waaraan Europa
in 't algemeen en Engeland in 't bijzonder
de grootste verplichtingen heeft. Engeland
zal dit zeker eenmaal toonen.
OndertDsschen begint men zich in het
vereenigd Koninkrijk rerds voor de a s. ver
kiezingen gereed te maken. De leiders der
liberale en radicale partijen Lord Rosebery,
Sir William Harcourt en John Morlty, heb
ben den veldtocht reeds geopend.
gaan, als er tenminste iu dat bespieden
voor u zelf niet iets beleedigends ligt
Neen, maar voor een vrouw, en dan nog
eene die met hare banden haar brood ver
dient, daarvoor behoeft men zich zooveel
moeite niet te geven. Men beleedigt haar
maar en dan praat men tezenwoordig nog
van, zich veilig gevoelen onder de bulp van
de politie 1'
Haar boezem ging heftig op en neder.
Velerlei harde woorden drongen haar naar
de lippen. Zjj bedwong zich evenwel, boog
koel het hooid en ging.
De commissaris sprong volijverig op
en opende zeer beleefd de deur voor
haar.
Gedreven door de zooeven opgedane er
gernis snelde Edith in stormpas over de
straat, zoodat de voorbijgangers baar ver
wonderd nazagen. De eerste oorzaak van
de ondervonden beschimping lag natuurlijk
hierin, dat zij eu hare zusters in behoeftige
omstandigheden verkeerden. De maatschappij
had tegenover deze meisjes eeu groot mis
drijf gepleegd. Zjj outoam haar de gele
genheid, zich een beter, achtenswaardiger
beroep te kunnen verschaffen, en matigde
zioh dan nog het recht aan, te durven
optreden in dergelijke delioate omstandig
heden.
Toen Edith thuis kwam, ontmoette tij
haar huisbaas aan de deur. Hij tag baar
hoonend aan en zeide spottend, zonder een
enketen groet„Goedendag juffrouw van
Hardenburg, een beetje uit wandelen ge
weest
Als een bliksemflits schoot het Edith door
baar brein. Van hem eD van Diemand an
ders, kwam dia vuile verdachtmaking, die
haar zooveel ergernis had bereid. Zij liep
hem voorbjj, zonder hem met een blik te
verwaardigen, met hoog opgericht hoofd,
haar blik vol afschuw en verachting. Zij
stuurde bem over de post de verschuldigde
buur en zeide hem meteen ds huur
op.
HOOFDSTUK TIEN.
Tot nog toe had Edith het schoooe be
roep van doctores als een ideaal gekoesterd
en verafgood. Door de ernstige gesprek-
keu met dr. Drager had zij evenwel dat i-
dée meer bedaard overdacht. Ja zij was
bet-loten aan dat doel al bare krachten te
wijden, daarvoor wilde zij hongtr lijden en
alles ODtberen, om zich te kunnen verheffen
nit hare tegenwoordige sedeiige positie.
Zwaar viel het haar, dat het optreden van
mijnheer Ehrenreich, het voor haar moei
lijk maakte, den omgang met dr.Di&ger voort