Brieven uit fle Maasstad. Zondag 21 Juli 1895. 39ste Jaargang No. 3009. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 18 Juli 1895. LY. De menschen zeggen, en het is mij niet volkomen duidelijk waarom zij het zeg gen, dat er in een groote stad een bank van leening noodig is als brood. Ik zie de noodzakelijkheid volstrekt niet in. Wij hebben in Rotterdam een heel goed geregeld armbestuur, we hebben parti culiere vereenigingen aan het hoofd waarvan notabelen staan, die hen, die 't hoog noodig hebben, na be hoorlijk onderzoek, geld in voorschot geven, zonder er rente voor te vragen Ik kan me enkele tegenwerpingen voor stellen als: spoedige hulp in geval van nood, eene redding voor den tijdelijk in geldverlegenheid verkeerende, ik moet toegeven, dat die tegenwerpingen juist zijn en toch, omdat ik weet dat de voor- deelen van een lombard niet opwegen tegen zijn nadeelen, blijt ik volhouden dat een bank van leening er niet we zen moest Dat zeg ik, nog onder den indruk van wat ik Maandag bij een belangstellend bezoek, gezien heb. Wij moesten voor den waarlijk onmiddellijk en tijdelijk hulpbehoevende iets beters vinden. Stads-voorschotsbanken bijvoor beeld, opgericht op dezelfde wijze als de bovenbedoelde particuliere vereenigingen, hoofdzakelijk voor lui die zaken doen, en niet voor slordige, luie huismoeders en niet voor dronkenlappen. De stad neemt thans van ieder pan den en pandjes aan; wat men haar bren gen wil en wat voldoende waarde heeft wordt geaccepteerd en daar wordt vol doende voorschot op gegeven.... tegen twaalf procent rente! Een hooge rente en een van kleine bedragen aangroeiend groot kapitaal, bijna volkomen zeker heid van geen geld te zullen verliezen die bank van leening is voor de stad nog zoo'n kwaad zaakje niet. interest veel verlaagd en als Als de niet meer van iedereen pandjes werden aangenomen, zou ik me desnoods nog iets echt bank-van-leeningachtigs bij het lombardwezen kunnen neerleg gen, maar eerst, maar allereerst deze veranderingen. 't Is in elk geval beter, dan het vroe ger was, vroeger toen nog iedereen vrije lijk den pandjesdienst mocht bedrijven. Het waren meest Italianen, woekeraars uit Lombardije, die in smalle steegjes, in ellendige benedenkamertjes hun sme rig bedrijf uitoefenden. Van wat zij de den, vond ik een aardig staaltje in een oud stuk op het archief. Een Lombar- dijnsch pandjeshuishouder die notabene voor bijzonder eerlijk en rechtvaardig gold, betaalde op een ring, ter waarde van tachtig gulden,tien gulden voorschot, voor welk bedrag bij zich een briefje teekenen liet groot f 15 en onder voor waarde dat de pandjesgever één gulden per maand rente betalen zou. Dat is, als het pand een kwart jaar bleet, bij na zevenhonderd procent. 'tKon schik ken. Daar maakte de stad, die eens en vooral deze particuliere pandjeshuizen afschafte, met haar 12 procent een zeer mooi figuur bij. Zij liet helaas, de vermomde pand jeshuizen, huizen van Verkoop met recht van weder-inkoop bestaan en zij heeft hier dus op den duur half werk verricht. In bedoelde huizen kan men een horloge of een ring verkoopen en men heeft het recht na minstens zoovee! tijd, twee jaren meen ik, het stuk te gen een bepaalden prijs - ik meen 150% van de inkoopsom, terug te koopen. Dat is niets anders dan pandjeshuishoude- rij. Ik kom daar nader op terug, want ik geloof in het bezit te zullen komen van gegevens, die mij in staat stellen een helder licht op deze in duisternis bloeiende zwendelarij te kunnen werpen. Zooiets moet aan de kaak gesteld wor den. Maar ik kom tot mijn Lombard geschiedenis nu eerst. Maandag is de drukste dag van pand- jesbrengen. Als ik goed zien wilde, had de directeur mij gezegd, moest ik dus des Maandags komen. OnsLombardgebouw is een groot, grijs- steenenhuis met getraliede ramen, dat een onaangenamen indruk maakt. Er is iets naars en iets droevigs in, Langs een hooge steenen trap, komt mon in een soort portaaltje en vandaar door een sneltoevallende klapdeur in een groote zaal, in tweeën gescheiden door een groote toonbank; dat is de zooge naamde inbrengzaal voor de hoofdbank. In de zijvleugels van het huis zijn klei nere bijbanken, waar gewoonlijk pandjes in ontvangst genomen worden, die maar een week zullen duren. De bank wordt om negen uur geo pend en reeds om acht uur staan bui ten de menschen met grootere en klei nere pakken in lange, dichte rijen Ik maakte eerst kennis met de hoe ren die de pandjeswaarde te beoordee- len hebben. Het zijn echte ambtenaar typen, schrale mannen met brillen op, die hier, om hun straatjas te sparen, wit-licnen kantoorjassen dragen. Zij zijn in hun „vak" vergrijsd en zij weten juister de waarde van een goud of zil ver horloge, of een pak hemden en la kens en kamgaren pakken van alle vreemde menschen, dan gij en ik de waarde van het eenvoudige paar schoe nen dat wy aan onze eigen voeten dra gen.... Om negen uur liep de andere zijde van de toonbank vol. Het waren meest druk-kwekkend9 achterbuurtvrouwen met een groot pak onder den eeuen en een nog-niet-gespeend kind onder den ande ren arm. Zij vulden de ruimte met haar gillende kijfstemmen. Houdt je bekkenschreeuwde de ambtenaren links en rechts. Moei hou- weu jij, of je gaat er uit, versta je. Even wordt dan het rumoer een zacht gegons, maar langzamerhand steekt net dondertje weer op, tot de ambte naar opnieuw een liefelijkheid geroepen heeft. Een vrouw, die nummer één was, had haar pak op de toonbank gelegd en het losgeknoopt. Er zat een slordig ge vouwen mauspak in. Zoo vrouw Jansen, zei de ambte naar, is daar je mans pakkie weer tot Zaterdag. Hoeveel wou je er op heb ben? Nou, dat weet u toch ook wel, zeide zij, met schorre stem. Ik kom het eiken Maandagmorgen brengen Ja, dat weet ik. En vindt je man FEUILLETON. dat goed? Me man weet er niks van. Die komt nooit in de kast kijken, als Zon dags, als le het aan moet hebben. Laatst komt ie onverwachts thuis en hij most zijn pak hebben voor een begrafenis. Toen was het er niet. Sjonge, jonge, wat hebben we toe gevochten. Twee blauwe armen heeft ie me geknepen. Wil u ze eens zien. Niot? Nou anders met plezier hoor ik heb er van de vorige week een daalder op gehad. Die kan je nou weer krijgen, maar 't zal niet lang meer duren hoor, het pak wordt oud Ik heb ze geteld, waarde lezer, twee en dertig vrouwen van precies dezelf de soort, kwamen in geregelde rij ach ter deze eerste vrouw. Zij allen brach ten het zondagsche pak van haren man weg, om het dan den volgenden Zater dag, als de man zijn geld had thuisge bracht, weer te lossen. Van het lom- merdgeld moeten zij de huishuur beta len. Dat slag van wijven zijn onze beste klantenvertelde de ambtenaar mij. Ik ben zoo vrij dat een schandaal te vinden. Aan deze smerige onvrouwe lijke sloddervossen verdient de stad ge regeld twaalf procent, neon veel meer, want voor de bedra gen, uitgegeven voor slechts éen week, is een tarief bepaald, te zamen veel meer rente opbrengend, dan 1 cent per gulden en per maand. Van nu tot elf uur en toen van één tot vier uur, bleef een geregelde loop van deze menschen voortduren. Andere typen gingen er doorheen. Een half dronken man die een oud zilveren horloge op de toonbank legde. Met schorre stem vroeg hij een gulden er op. Achter hem stond een vrouw, zijn vrouw, half schreiend; zij trok hem aan zijn jas en zeiOch Janus, doe het nou toch niet, 't is alles wat ik nog van mijn vader overheb en wat moet jij met dat geld doen. Je hebt toch van daag al jenever genoeg gedronken. De man draaide zich om en hief zijn hand op maar den beambte, maar de beambte zei: „geen kunsten hier hoor, of ik laat de politie halen!" Dat bracht den man tot bezinning. Hij liet den arm zakken en wendde zich weer tot den ambtenaar.„Een gulden," zei hij nogmaals. Och meneer, doe het toch niet, jammerde de vrouwjmaar de amb- tenaar kon niet anders doen dan zijn plichtHij gaf het geld. Een winkelier in kleeren kwam daar- Hij had een groot pak nieuwe jas sen en broeken bij zich. Hij vroeg „zoo veel als het kan", en met hunkerende oogen volgde hij de taxeerende inspectie van den ambtenaar, waarschijnlijk had hij een wissel te betalen. Vervolgens een verloopen Duitscher. Hij was vannacht door hem onbeken de „dames" van al zijn geld beroofd, alleen zijn ring had men hem gelaten. Die kwam hij nubeleenen om reisgeld te hebben. Een meisje van een jaar of achttien kwam achter hem. Zjj bracht wat ver schoten linnengoed, hemden en beddetij- ken, waar de ambtenaar met heel veel moeite tien stuivers op gaf. Achtereen volgens had dit meisje het geheele huis houden hier gebracht. Want vader was ziek, al vele weken achteroen, en er moest toch gegeten worden, door hem en door haar en door de zusjes en broertjes. Moeder was al vele jaren dood. Zoo heb ik geregeld de ellendige men schen uit het groote Rotterdam zien voorbijgaan. Veel waren er voor wie de lommerd een laatste en uiterste red ding was. Maar de meeste kwamen hier uit luiheid, hebzucht, genoodzaakt door een onbehoorlijk beheer van hunne za ken. Daarom vind ik, dat hoe eer hoe beter, aan dit misbruik van wat mis schien goed bedoeld is, een einde moet worden gemaakt. 13. ARTHUR ZAPP. De Wereldtentoonstelling. IX. Sochle Roman uit het Vrouwenleven. 15. Aan de eerste de baste verzamelplaats riep Dr. Diager een rijtuig aan. „Ik ga oogenblikkelijk naar het hoofdbu reau van politio,* verklaarde hij in korte woorden. „Gij juffrouw, kunt niet beter doen, dan naar huis terugkeeren, en rustig wachten tot ik terugkom. Gij kunt u nau welijks meer staande houden.* Een warme, innige blik vol diepgevoeld medelijden vergezelde deze woorden, Edith echter stribbelde heftig tegen. „Neen 1 neenStil in de kamer sitten met de handen in den schoot, terwijl mjjn lieveling Ik bid neem mij mede!* Hij sprak haar niet meer tegen. Want hjj kon zich levendig voorstellen, dat alleen te zijn en niets te doen, voor haar ondraaglijk moest zijn. Op het politie-bnreaa deed mijnheer Dra ger kort en bestemd de noodige opgaven, en Edith voegde daarbij een nauwkeurig signalement van hare zuster. De dienst doende beambte beloofde alles te znllen doen, wat in zulke gevallen maar eeuigszins gedaan mocht worden. Wanneer er iets van belang gebeurde, zon hij het dr. Drager da delijk laten weten. Mijnbeer Drager wilde Edith naar huis terug brengen; maar zij bood een bijna koortsachtigen tegenstand; zij wilde niet naar haar stil huis terugkeeren. Dat niets doen en doffe afwachten zou baar waanzinnig makeu. En zoo nam de student, ras beslo ten, haar hand, legde die in zijn arm en verzocht haar op hem te stenoen. Zij liepen door de krioelende menschenmenigte in de Koningstraat. Aan de Keurvorsten- brng bleef Edith staan, en staarde in het water van de Spree en kromp angstig ineen. Vervolgeus draaide ijj zich om en zag iede re voorbijgaande vrouw met koortsachtig schitterende oogen aan. Gesproken werd iosschen haar en den student geen woord. Na een poos zetten zij bun tocht weder voort. Langzaam liep zij het water langs, door dr. Drager gestunnd, zonder wien zij van uitputting zekerlijk zou zjjn neergeze gen. Bij de volgende brug maakte zjj we der halt. En weder vlogen hare toekende oogen heen en weder. Een paar malen voelde da student, boe zij aan zijn arm ineenkromp, en hoe zij zich vooroverboog en naar voren drong, terwijl een vlacbtig rood hare bleeke wan gen verfde. Maar telkenmaal kwam zij we der, met een zacht van vertwijfeling, terng. Zij had zich telkenmale ver gist.* Tegen den middag nam Edith's afmatting zoo de ovorhand, dat zij geen weerstand meer bood, toen de student een rjjtuig aan riep en baar met zich in den wagen trok. Gedurende den geheelen rit,rustte zjj met ge sloten oogen in de kussens, door vermoeie nis en zwakte overmand. Dr. Drager bracht haar de trap op,terwijl hjj zijn arm om baar schouder geslagen hield. In de kamer gekomen, zonk het jonge meisje ineen. De stadent ving haar in zijne armen en droeg haar naar de sofa, waarop hjj haar behoed zaam neerlegde. Vervolgens riep hjj zijn kostjoffronw boven, droeg haar op, op de jufironw te passen, totdat hjj terng kwam en ging naar den assessor Meiling, wiens adres bij van Edith te weten gekomen was. HOOFDSTUK XIII. Mjjnheer de assessor was zeer verwon derd, toen hem een heer met name Drager werd aangediend, die hem over een zeer dringende en belangrijke zaak wenschte te spreken. Een licht wantrouwen steeg in hem op. Het plotselinge, onverwachte ver schijnen van Edith van Bulau had hem achterdochtig gemaakt. Wat zou er ge beurd zjjn? Zou de kleine gebabbeld heb ben „Laat mijnheer binnen," zeide hjj tot het dienstmeisje en wachtte met een ze kere pjjnljjke spanning zijn bezoeker af. Een geringschattend lachje speelde er om de met zjjn zorgvuldig gekamde» snorbaard versierde lippen, toen hjj de gezette, kleine gestalte van Karei Driger de kamer zag binnen treden. De nederige, volstrekt niet modische kleeding, waarin de atndent stak, verhoogde nog het gevoel van meerderheid, dat hem weldadig doorstroomde. Meiling zag den voor hem staande met hoogmoedigen blik aan en krakend klonk het„Waf wenscht gjj Laat mjj n vooruit doen opmerken, dat mjjn tjjd zeer beperkt is.* ,Ik kom in plaats van mejuffrouw Edith van Bülaa,* antwoordde de atudent en mat den ean-de-cologne-ridder met een don keren en vjjandigen blik. „Juffrouw van Bülao herhaalde de as sessor en gaf zioh dea sekjjn, als dacht hjj na, om zich de genoemde persoon weder in 't geheogen te brengen. „Ah, juist? Ze ker, ja, dat is waar. Ik boorde zooeven, dat er in mijne afwezigheid een jufironw van Bülaa hier is geweest „Gij liegt, mijnheer de assessor 1* riep Karei Drager en trad een schrede voorwaarts. „Ik wat valt n in, mijnheer ik ik moet n wel verzoeken „Gjj hebt haar voorgelogen, omdat gjj haar vreesdet.* De assessor trok de wenkbrauwen nog meer in de hoogte. „Ik vrses niemand, mjjnheer de stadent," zeide hjj hoogmoedig. „Overigens moet ik a doen opmerken, dat nw optreden ah Hij had nog geen passende nitdrnkking gevonden, toen de stodent met loide, drei gende stem, als een aanklacht hem in het gelaat slingerde „Juffrouw Edith van Bülau wilde u me- dedeelen dat haar raster Adda plotseling verdwenen is 1" Den asse'sor kwam deze mededeeliog soo onverwacht, dat hij een korten nitroep van schrik niet onderdrukken kon. Ook deed hjj onwillekeurig een stap terag en werd doo- deljjk bleek. „Ver dwenen?" stamelde hjj. „Verdwenenjai En juffrouw Edith van Bfllau vreest, dat haar zuster zichzelve Benig leed zal aandoen De kleine stadent rekte sich soo veel hjj kon en zag met fonkelende oogen in bet mooie maar geblaseerde gelaat van den assessor, die allerlei moeite aan wendde om zjjn kalmte weder terug te krij gen. „Ach Onzin 1' gaf hjj haperend ten antwoord. „Waarom zou zij P* „Waarom Mjjnheer Driger geraakte nog meer opgewonden. De manier waarop de assessor de zaak behandelde, maakte hem ziedend. „Waarom? Omdat een schurk, een meosch zonder eer en geweten,een meoschouteerend, gemeen, laag boevenstuk tegenover haar gepleegd heeft." De stadent trilde over zgn gansche lichaam van verbittering. De toorn zjjner eerljjke natuur, die al het gemeeue verafschuwde, en zgn medelijden met de smart van het angstige snsterhart, wier aanblik hem tot in zjjn binnenste roerde, nam de overhand noeg." en hjj schudde zgn gebalde vuisten voor Hjj maakte een niet mis te verstaan ge- het bleeke gelaat van den angstig terugwjj- baar met zgn hand, draaide den van woede kenden assessor. en angst sprakeloos staande, rerach- Mjjnheer," krjjachte de assessor, wiens telijk den rug toe en verliet de ka- stem van angst en aenuwachtigheid over- mar. slo'g, „mijnbeer, gjj vergeet waar gjj u be vindt. Ik moet u verzoeken, mjj te verlaten. Gjj zult verder van mjj hoo- ren.* „Ik persoonljjk ben volstrekt niet be nieuwd, iets van o te hooren,* gaf Karei Drager grof ten antwoord. „Wel raad ik n, hoort ge wel, ik raad bet n, zoo spoedig het offer van ow schurkenstreek teugge- keerd mag sjjn en ik hoop dat haar last tot leven zal zegevieren boven baar vertwijfeling ik raad n dan aan,uw plicht te doea en goed te maken,wat nog goed te maken is." De aesessor probeerde een zelfbewuste en indrukwekkende houding aan te nemen. „Gjj waagt mjj voorschriften te maken?" riep hjj op een toon van de beleedigde on schuld. „Ik laat mij van niemand iets be velen, hoort ge. Wat ik zelf goed vind, zal ik doen. Niet meer, verstaan I" „Din zal ik u met de zweep in de hand daartoe dwingen,* schreeuwde Karei Drager uit. „Onbeschaamde 1" Het woord was nauweljjks gesproken, toen de stadent, zichzelf niet meer meester, op zgn tegenstander toesprong en hem met de vuist zoo'n hevigen slag op het aangezicht gaf, dat de andere een paar schreden te rug tuimelde en tegen den grond gevallen sou zjjn, wanneer hij zich niet op het laat ste oogenblik aan de schrijftafel had vast geklemd, waartegen hjj in zgn tuimeling te recht kwam. Bliksemsnel greep de assessor in sjja zak en haalde daaruit een sleutel te voorschjjn, opende daarmede eveneens ▼lag een lade zijner schrjjftafel, in welke hg zjjn revolver bewaarde. Haastig verhief hg het wapen tot aanslag, maar hjj had nog geen tjjd gehad om los te drnkken, toen de student hem reeds in de armen viel en hem soo ontzettend kneep, dat tjjae vingers het wapen moesten loslaten. Doodbedaard want nadat dr. Driger den klap had uitgedeeld, was hjj opmerke- ljjk kalm geworden schoof de dokter de revolver in zijn zak, terwijl de assessor woedend tnsschen zijne tanden bromde „Gjj zalt mij voldoening geven." De ztudent lachte ruw en antwoordde met vernietigende scherpte: „Voor een schurk als gjj sjjt, is kruit en lood veel te goed. Andere minder nette hulpmidde len zgn voor znlk gespuis goed ge- Eeuwenlang hebben de elementen over den mensch geheerscht, eeuwenlang hebben ze hem met schrik ec eerbied vervuld, maar aan onze eeuw schijnt het gegund Langs den koristen weg begaf hij zich naar hnis, onrustig over zgn achter gelaten vriendin. Hjj vond baar rusteloos op de kamer been en weerloopen. Zij snelde da- deljjk op hem toeAdda Hjj antwoordde met een weemoedig schou derophalen. Zijn bezoek bjj den assessor verzweeg hjj. Èditb zeide hem, dat zjj in zjjne afwezigheid naar het politiebureau ge* weeit was. Zij gaf zieh opnieuw aan haar smart over en schreed bandenwringend en luid klagend op en neder. Vergeefs tracht te dr. Driger haar te kalmeeren en moed in te spreken. Iutnsschen kwam er een telegram van haar broeder, waarin deze zgn komst meld de. Edith ondervond een kleine troost, bjj het denkbeeld, spoedig haar broeder aan hare zijde te hebben. Maar dit dnurde niet lang. Hare pjjnljjke onrust en angst wies met elk kwartier. Naar iedere tred die op de trap vernomen werd, luisterde zjj met ingehouden adem. Karei Drager leed ook vreeselijk. Deze trooztelooze vertwijfe ling te moeteD aanzien, zonder iets te kun nen doen, sneed hem door de ziel. Warm en warmer welde het gevoel van eerlijk* en waaraohtige toegenegenheid in sjjn borst op. Wanneer hjj na maar iets van belang had kannen doen, om haar leed te ver zachten. Men had het zwaarste en moei lijkste van hem kunnen vorderen; hg sou het in dit uur van onnoemelijk ljjden met vreugde gedaan hebben. Maandenlang had hjj reeds heimelijk met ijjne dagelijksch vuriger wordende liefde geworsteld, hjj had zichzelf bespot en uitgelachen en het niet voor waar willen laten doorgaan. Na voel de hij het in het diepst van sjjn bart, dat hjj baar lief had met al de kracht en innig heid van zgn onbedorven, eerljjk gemoeid. Was Edith niet soo geheel door haar smart overmand geweest, zjj had het moeten be merken aan den eigenaardigen glans zijner oogen,aan den vertrouwelijken,weeken klank zjjner stem, aan de troostende, opbeurende woorden, die sjjn eigen bloedend hart hem ingaf. Hg vleide en bad en praatte net soo lang met baar, tot zjj toegaf en zich volg zaam op de sofa neerlegde, om haar ver moeid lichaam eeoige rast te geven. Hij nam een deken, welke hg op bed zag en dek te bet koorstachtige schokkende lichaam teeder en liefderijk toe. Vervolgens goot hjj haar een weinig cognac in, welke bij uit zjjne kamer gehaald had. Nadat hjj dit al les sorgvnldig met bijna vrouwelijke tee- derheid had gedaan, legde hij haar de koe le hand op bet brandend heete voorhoofd en sprak met haar als met eea ziek, eigeu-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5