Dslfi Zondag 4 Augustus 1895 S9ste Jaargang Ho. 3013. De Wereldtentoonstelling. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 31 Juli 1895. LVII. Men houdt in de Maasstad wel van muziek. Dit is een feit. Wel heeft men indertijd de Duitsche Opera aan bloedarmoede laten sterven, maar men is toch muzikaal. In elke familie die, zooals men het hier zegt, „een beetje- is", speelt een dochter piano of zingt, elke falmi'ie levert een bijdrage voor één der talrijke zangvereenigingen. En familie's, die nog niet eens een beetje zijn, mogen toch blij wezen met een zanger of een musicus. Men is van nature niet muzikaal. Wat de lui in de Zuidelijke provinciën heb ben, een muzikaliteit die aangeboren is, hebben de Rotterdammers niet. Dilet tanten—vereenigingen die wat beteeke- nen met eigen krachten, zijn er niet; misschien één uitgezonderd, Rotte's Mannenkoor, die wel eens eerste prijzen in wedstrijden behaald heeft. Maar bij allen staat de muziekkunst hoog in eere; het beoefenen moge krukkig zjjn, de geestdrift er voor is groot en op recht. De zang- en muziekkunst is hier even hoog in eere als de rederijkerij; de rederijkerij, die haar beoefenaars bij honderden telt, eilacy 1 Er is in Rotterdam veel gelegenheid om muziek te hooren. Behalve een zoo goed als onafgebroken reeks uitvoerin gen van clubs, heeft men een groot en een bepaald aantal concerten van mu sici van beroep. Voor de bevoorrechten zijn de con certen in de Diergaarde, des zomers twee- of driemalen per week; voor al len zijn de concerten in "de officieren sociëteit. De officieren-sociëteit is een tuin met een gebouw er in, in het midden van het openbare stads-Park, dat inffertijd door de gemeente is afgestaan onder voorwaarde dat de concerten voor de leden zóó zouden gegeven worden, dat iedereen, buiten de lage omheining er van profiteeren kon. Aan de bepalin gen van deze voorwaarde wordt stipt de hand gehouden. Woensdagavond en Zondagmiddag en -avond geeft de staf- muziek van de schutterij in den hoogen koepel hare uitvoeringen en half Rot terdam loopt geregeld, uit om die te hooren. Huisvaders hebben tot hune vrouwen gezegdMie, doe je doekie om en klee' de kinderen an, dan gaan we na 't Park, na de meziek. Vrijers heb ben tot het meisje van hun liefde ge zegd Maak dat je om een uur klaar bent, dan gaan we na 't Park. Jongens hebben tot elkaar gezegd We gaan lol hebben, we gaan na 't Park Allen gaan naar 't Park, allen met ver schillende bedoeling. De familie's trach ten een bank te veroveren of stellen zich, bij gebreke daarvan op voor 't hek en alleenloopende oude heeren en anderen die de muziek om de muziek liefhebben doen als zij. Voor de vrijen de partijen is dit een gereede aanleiding de in de muziekuren uitgestorven park- deelen op te zoeken om te vrijenvoor de jongens om herriemakend om de so ciëteit te slenteren en liefde te betui gen aan losloopende dienstmeisjes. Voor al in dit jaardeel, nu de kermis vlak uabij en de lust tot paring derhalve zeer groot is, maken deze laatste van de zoo gul geboden gelegenheid om gra tis goede muziek te hooren een aller slechtst gebruik. Het is somwijlen een herrie dat hoo ren en zien vergaat. Dwars door de mooie klankzinnen van de groote pom- ponisten gaat het schorre geschreeuw van de kermisvroolijke jonge dames en heeren, die elkaar liefde betuigen tot zeer groote ergernis van hen, die de lief dejaren achter den rug hebben, en in hun stille bewonderende muziekluiste- ring gestoord worden. Alles behalve vriendelijke woorden worden den minzieken naar het hoofd geslingerd, maar dit brengt geen spoor van berouw onder hen, in tegendeel zij gaan nog zooveel te luider hun gang Zelfs het booze gezicht van den dirigent die spiedend rondziet, helpt niet. Eerst als de kermis weer ten grave is, kan op wat stilte in momenten van pia nissimo gerekend worden. Met de Parkconcerten zijn de concer ten in de diergaarde populair. Die zijn alleen voor leden, maar aangezien voor het lidmaatschap weinig meer geëischt wordt dan de geschiktheid tot het be talen van f25 contributie per jaar, be FEUILLETON. j Arthur Zapp. hoeft wel niet betoogd te worden dat ook in de Diergaarde niet het in alle opzichten muziek-geschikt publiek ge vonden wordt. Men loopt daar wel niet vrijende om den koepel, maar men heeft toch ook niet, over het algemeen al thans, de oprechte aandacht. Men spreekt vooruit af elkaar in de Diergaarde te ontmoeten en als men dan elkaar gevonden heeft, gaat men in clubjes aan de tafels om de tent zit ten, en verdiept zich in gesprekkendie meer gezellig dan interessant zijn, en doet bij uitzondering de muzikanten eens het genoegen een wijle naar de bewijzen van hun kunnen te luisteren en het gesprek te staken. Bij die allen, de bezoekers van de Park- en de Diergaardeconcerten, zijn echter natuurlijk ook de ware muziek- vrienden en in een zoo groote bevolking zijn die voldoende om te kunnen getui gen, dat men in de Maasstad wel mu zikaal is. Er zijn vereenigingen van lui die zingen en van lui die instrumenten be spelen. Die geven uitvoeringen dat het een lieve lust is; noodigen wel eens een werkelijke of vermeende grootheid op muzikaal gebied uit en ouders en voogden, neven en nichtjes komen om te luisteren. Een paar dozijn van deze dilettantenclubs minstens heeft men in de Maasstad. Zij bewijzen wel niet dat men heel hoog staat in de muziek, maar toch geven zij de overtuiging, dat men. zich met ijver oefent;en dat er altijd een massa liefhebbers zijn om te luisteren, is het zekere bewijs, dat men van muziek houdt ook. 's Winters bijna zeker iederen avond en 's zomers minstens een paar malen per week een uitvoering, de muzikale verslaggevers van de beide Rotterdam- sche bladen, zouden, als zij niet ten slotte er de brui van gegeven hadden, geen avond bij vrouwliet kunnen zijn. De straatmuziek, die men hier na tuurlijk ook heelt, wordt bezorgd door orgels alleen. Toeteraars en strijkers om een aalmoes mogen niet spelen en het is alleen die orgeldraaiers geoorloofd te draaien, die daartoe vergunning van het gemeentebestuur gekregen hebben. Voor de orgels is altijd liefhebberij. Heele straten loopen uit om een goed orgel te hooren en als het bovendien nog een mooi front heeft met be wegende poppen en veel glimmend goud er op, wel, dan heeft een orgelman geen vrees voor zijn daggeld te hebben. Hij haalt het scnoon binnen en het daggeld van zijn dochter en knechts nog erbij. In de volksbuurten hoort en ziet men een orgel heel graag, alles loopt er voor uit en loopt er bij meê, zoover moge lijk. Meisjes pakken elkaar om heur middel en om heur hals en springen op de maat van de muziek lustig rond. Dat is ook muzikaliteit en een muzi kaliteit die den orgelbaas geen wind eieren legt. Onlangs is een bezitter van een heel mooi orgel, die zich al te dap per getracteerd had, in kennelijken staat van ongeschikheid tot verder draaier door dienders naar het politiebureau gebracht en daar werden 312 dubbel tjes 700 twee en een halve centstuk ken en 2988 centen op hem bevonden De opbrengst van twee achtereen vol gende dagen draaien, waarvan de eerste buiten de stad op de dorpen waar de vangst niet zoo vet zal geweest zijn en de tweede in Rotterdam. Een goed or geldraaier maakt hier, als 't goed weer is, wel eens veertig gulden op één dag. Ja, 't is hier een Eldorado voor dit slag van vroolijkheid brengende men- schen. En eischen stelt men hun vol strekt niet, er is geen sprake van een gemeentelijke keuring. Elk draait er maar op los, ook al is zijn orgel zoo valsch als de nacht. Dit is fout, het honorarium is hoog genoeg. Men heeft toch wel het recht eenige eischen te stellen. Dat men geen eischen stelt is een tweede; het bewijst alleen dat men zeer tam is in zijn muzikaliteit en die eigenschap is zoo kwaad nog niet. Met de aanstaande kermis komt er een heirleger van Duitsche twintigste rangsmuzikanten op de arme Maasstad af om de vele muziekbeoefenaars tus- schen onze muren met een portie van zeer twijfelachtigen aard te versterken en dan hooren we nog meer oorver scheurends dan we gewoon zijn zoo op straat te hooren. De kermisganger heeft ooren, die daartegen kunnen. Hij is niet voor een klein geruchtje ver vaard en de fraaie Dutsche muziek vroolijkt hem net zoo goed op en spoort hem even krachtig tot vreugdebedrijf aan, als een ideaal orkest het zou kun nen doen. De kermisvrijer die alles goed vindt wat meehelpt om hem zijn zin te ge ven en de dingen te doen zijn naar zijn verlangen, is wel het type var. den volbloed Rotterdammer, die niet behoort tot die „een beetje" zijn. Maar deze brief wil niet met klach ten komen, het is een kalm cause rietje over muziek in Rotterdam, zeer onpervlakkig en zeer onvolledig, dat erken ik graag, maar toch goed be doeld. Tot klagen komt gelegenheid in de volgende weken, als de kermis er is r>. De Italiaansche afdeeling. Sociale Roman uit het Vrouwenleven. 19. Edith had een massa onaangenaamheden te verduren. Men deed haar allerlei openlijke en bedekte plagerjjen onder gaan. De vrouwen-vereeniging geloofde, dat zij tegenover Editb een vijandige houdiDg aan nemen moest. Ia een met algemeene stem- menjaangenomen motie, verklaarde de vereeni- ging, die ait de voornaamste dames der stad bestond, dat het geen pas gaf voor een vrouw, een mannen-handwerk uit te oefenen. Bet arbeidsveld van de vrouw moest zich beperken tot huis en huisgezin en slechts dao, wanneer er sprake was van weldadig heid uitoefenen, dan was het de vrouw geoorloofd, in 't openbaar op te tre den. Het scherpste hekelde het blad, dat de leiding bezat, bet optreden van de nieuwe doctores. Het blad bracht onder den titel van „Verkeerde Wereld" een lijvig artikel in drnk, waarin het met spot en hoon te gen Edith en hare part jjgenooten ten velde trok. Bet was een verkeerde, wereld schreef bet blad, wat zich in sommige vrouwenhoof den afspeelde. Die dames verloochenden de gewone wereldorde en spotten met alle ban den van moraal en zedelijkheid. Of haar dan niet de eenvoudigste regelen der logi ca bekend waren P Wanneer God gewild had, dat de vronwen evenals de mannen hetzelfde handwerk zonden uitoefenen, dan zon Hg haar zekerlijk niet met minder krachten dan hunne mannelijke concurrenten hebben toegerust. Reeds dit eenvoudige be wijs, moest haar aantoonen, dat de dames zich op een dwaalweg bevinden. En of aan die geleerde dames niet bekend was, dat alle wetenschappelijke beroepen,meer dan met beoefenaars overvutd waren? De vrouwe lijke artsen en al die anderen, mochten wel in oogenschouw nemen, dat zij hare vaders en broeders bet brood nit den mond sloo- ten. Wanneer een groot aantal vrouwen, «oo ging het blad spottend voort, het voorbeeld van eenige harer zusters, die den ireurigen moed gehad hebben, de tradities j van haar geslacht in het gelaat te slaan, zullen vo'gen, dan blijft ons mannen niet anders over dan nit beleerdbeid ons at te zonderen en onze betrekkiogen door baar te laten vervullen. Da verkeerde wereld ecb ter, waarin de vrouw cureert, redigeert, wetten maakt, terwijl den man huiselijken ar beid verricht, schijnt evenwel het ideaal van die voor de rechten der vronwen strijdende dames te zijn, „Wij willen echier hopen," zoo eindigde het blad, „dat deze de grens der welvoege- ljjkheid overschrijdende dames, weinig na volging zullen vinden, te meer, daar bet ons toeschijnt, dat er in haar optreden een zekere wraakneming ligt en zij alleen man nenwerk verrichten, omdat zij voor het vrouwelijke ambt van echtgenoote en moeder niet in aanmerking hebben kannen komen." Dat deze openlijke aanvallen hun invloed niet misten op het groote publiek, werd E- dith maar al te goed gewaar. Bare spreek uren werden niet bezocht; slechts eenige ar- beiders-vronwen kwamen bare hnlp vragen. Deze echter kwamen alleen af op de laatste zinsnede van hare advertentie: „voor onbe- middelden gratis." Edith echter verloor den moed niet. Tot haar geluk, bezat ze baar eigen kapitaaltje nog, waarvan gedurende haar studie in Zü- rich gelukkig niets was afgegaan. Zoo was zij dos in staat dezen tegenspoed nit te hon den, en zich met een betere toekomst te troosten. Intnsschen deed zij haar uiterste best bet vooroordeel dat baar ic den weg trad, te bestrijden. Zij bezocht de familiën, met welke zij, toen haar vader hier nog in gar nizoen stond, bad omgegaan. Maar ook hier trad men haar met wantrouwen te ge- moet. Men scheen maar niet te kannen begrijpen en gelooven, dat zij alleen nit liefde voor de knnst, en tevens om zich een fatsoenlijk bestaan te verschaffen, aan dit beroep zich gewijd had;menzocht naar neven bedoelingen. Baar handel en wandel werd zonder dat zij het bemerkte, ten nauwkeu rigste nagegaan en ofschoon zelfs de wan- tronwendste ziel geen enkel Bchadnwtje kon ontdekken, ging men baar toch schuw nit den weg, en geene der dames van bare kennissen kwam het in haar hoofd, de vrou welijke dokter te laten roepen bjj ziekte of ongesteldheid. De positie der jonge doctores, werd van dag tot dag hachelijker, en de noodzakelijkheid om hare reeds erg gamotten kas nieuwen toevoer te geven, deea zich hoe langer hoe meer gelden. Zjj zocht evenals in Zttrieh leerlingen voor privaatlessen, maar ook hierbij vond zij hetzelfde wantrouwen, nie mand dnrfde zijne dochters aan zulk een geëmancipeerds toevertrouwen. Daar viel Edith iets in, dat haar drukke bezigheid en tevens geldelijke inkomsten zon ver schaffen. Zij kondigde tegen een matig en tree, openbare populaire geneeskundige voordrachten voor vrouwen aan, en had de genoegdoening, hare voordrachtsavonden goed bezocht te zien. Haar zelfvertrouwen, haar moed en haar hoop op de toekomst, werden wederom levendig, want zij bad er niet de minste gedachte op, dat hare hoor ders en hoorderessen louter nit nieuwsgie righeid kwamen. Eerst later, toen de kring harer toehoorders telkens kleiner en kleiner werd, kwam zij tot de ontdekking daarvan. Vooreerst echter gevoelde zij zich innig be vredigd, door het besef, dat zij nattig werkzaam kon zijn en met groote ij ver bereidde zjj zich voor bare voordrach ten voor. Intusschen had de verloving van Dietrich met Kiithe Gerstenberg plaats gehad- Edith had met het oog op haar broeder, een be zoek bij die familie niet achterwege kunnen laten. De bruid was een teere blondine, van een zwakke nog onontwikkelde gestalte, de matte tiekkeu in het gele gelaat teekenden ten scherpste een lichamelijk lijden en had den allen gloed en jeugd van het gelaat van het nog geen twintigjarige meisje wegge vaagd. Het jonge meisje boezemde Edith op twee erlei manier belang in, als doctores en als zuster en zij rekte den daar harer eerste ken nismaking verbazend lang. In den loop van het gesprek wist zij menige ervaring op te doen, die haar argwaan in zekerheid deed veranderen. Katbe's moeder was nog jong aan een borstkwaal bezweken en Kathe bad, omdat zjj zoo ellendig hoestte in het zachte zniden beterschap moeten zoeken. „Na echter gevoelde zjj zich weder geheel wel," verklaarde zjj en drukte met een geluk kig lachje den aanwezigen beminde de hand. Edith lachte daarbjj schelms cn toch kreeg zjj het gevoel, als was zjj getaige van een gepleegd bedrog en baar plicht was het, haar stem daartegen te verheffen. Toen zjj met Dietrich, die haar zoo wegbrengon, op straat kwam, gaf zjj hare gewaarwordingen lucht in den uitroep: „Gjj moogt Kiithe Gerstenberg in geen geval trouwen.' Dietrich wiBt niet, wat hjj van Edith's uitroep denken moest. „Waarom niet?" vroeg hjj mechanisch. „Kathe Gerstenberg heeft het recht niet om te trouwen." „Niot het recht? Wat wilt ge daarmede zeggen? Die uitdrukking ig beleedigend. Mjjne verloofde zon het recht niet hebben? Waarom dan Diet? Wat heeft zjj dan gedaan?" „Niets, zjj is een ongelukkig schepsel, dat oprecht medeljjden verdient." „Uw medelijden?» De luitenant lachtte. „Zjj, de dochter van een millionnair. Dat is niet ona^rdigl" „Zjj is armer en beklagenswaardiger, dan de armste arbeidersdochter, die gezond is. Uw verloofde draagt de kiem van tering in zich." „Uoe wat?,Onzio! Gjj overdrjjft. Zeker( de sterkste is zjj niet, maar teringachtig—" Hjj schndde beitig het hoofd. „Dat geloofik eenvoudig niet," „Vraag het uw dokter dan, bjj zal het u bevestigen." „Ik zal mij daarvoor wel wachten, wan neer hjj het mjjzelf niet zegt." Edith schndde afkeurend het hoofd. „Wanneer die dokter zijn plicht verzaimt," antwoordde zjj „en een howeljjk toelaat, dat. zooals bem bekend zjjn moet, een ja een misdaad is, zoo verontschuldigt dat u niet. Nu, nn gjj van het ljjden nwer beminde de be- wjjzen hebt gekregen, nn moogt gij geen oo- genblik aarzelen, een verbintenis te verbre ken, die voor alle partgen tot bet ongelnk voeren moet." „Tot het ongeluk? Dat dat zie ik nu juist niet in, zelfs, wanneer gjj werkelijk ge- ljjk hebt. Waarom tot ons ongeluk? ik zal het Kathe aan niets laten ontbreken, inte gendeel, ik zal haar verplegen naar mijn beste krachten en daar mijne middelen mjj toelaten „Het handelt hier niet louter om Kathe eu u, DietrichI" De luitenant zag zjjne zuster vragend aan; dan schudde hg het hoofd als trachtte hjj iets, dat zich aan hem opdrong, iets nog verschrikkeljjkers te begrjjpen. Diar zjj bij de laatste woorden bjj Ediths woning waren gekomen, wilde hjj afscheid nemen en zoo het gesprek dat hem pjjnljjk geworden was, ontgaan. Edith echter drong er op aan, dat hjj mede naar boven zon gaan. Hjj volgde half tegen zjjn zin, half nieuwsgierig. In Edith's woonkamer gekomen, strekte Dietrich zich behaagljjk op eene fau teuil nit en stak een sigarette aan. Edith zag zooals gewoonlijk naar het lei in den gang, maar het keek haar nog even zwart tegemoet. Vervolgens ging zij naar haren broeder en begon zeer ernstig en bedaard: „Ik hond het voormjjn plicht als doctores een als uw zus ter, open met o te praten en u te waar XI. De Fiansche afdeeling bracht ons reeds in bewondering voor het schoons, dat daar bijeen gebracht is, die bewondering stijgt, wanneer wij de daarnaast gelegen Italiaan sche afdeeling bezoeken. lfLa bella llalia herinnert zich, blijkens de inzendingen, dat onder zijne zonen een beeldbouwer, als Michael Angelo, een dichter ais Dante Al- leghierri, eeu schilder, als Titiaan of Ra- faël zich bevinden, dat het van de vroeg ste tijden af op kunstgebied in Europa den toon aangaf, en dat zijne kunstgewrochten nit Oudheid en Middeleeuwen nog steeds als modellen gelden. De geest van Mi chael Angelo schijnt nog steeds vaardig over het volk, want de geheele afdeeling is eigenlijk ééne galerij met de schoonst uitgevoerde of knnstigst bewerkte beelden in marmer of in brons. Reeds dadelijk bij het betreden der af deeling valt u dat op. In het voorste ge deelte toch ziet gij eene kostbare collectie marmeren beelden, deels navolgingen van klassieke modellen, deels oorspronkelijk, van de firma Pierre Bazzanti et fils te Plorence. Wel doet zij die stad, zoo rijk aan herinneringen op kunsthistorisch ge bied eer aan, die verzameling. Let maar eens op die meesterlijke groep „Ritorno dalla Vendemnia", een reeks vroolijke landlieden en meisjes, die van den wijnoogst terugkeeren, of zie dat fraaie beeld, de dochter van den Egyptisehen Pharaö voor stellende, op het oogenblik, dat zij Mozes uit de wateren van den Nijl redt. Rechts en links ziet gjj fraaie vazen van aardewerk, met de hand beschil- schuwen, niet zulk een zware verantwoor ding op n te Iaden." Dietrich sohodde zicb, als wilde hjj iets zeer onaangenaams van zich afwerpen en antwoordde, zich tot een lachje dwingend, ofschoon het hem zeer onbehaaglijk te moe de was: „Hoor eens, gij wordt bepaald vree- selijk. Dat staat u in het geheel niet. Waar- aohtig niet. Gjj zet een gezicht alsof de wereld op het punt staat te vergaan." „Wees nu ernstig, Dietrich. Wat ik n te zeggen heb, is te ernstig om mode te spot ten. Zjj wendde den blik van hem al en nam een op tafel opgeslagen liggende brochure ter hand, die zij toe- en opensloeg, terwijl zij tot hem zeide: „Hebt gij er nog nooit aan gedacht, Dietrich, dat iemand die trouwen wil, zekere verplichtingen heeft tegen te gen over zjjno nakomelingschap?" De luitenant sprong van zijn zitplaats op en zijne verwondering was zoo groot, dat hjj de oogen en den mond wjjd open zette en te vergeefs naar antwoord zocht. Ein delijk riep hg nit„Dat vraagt gjj mjj, gjj P Ongelooflijk Hij liep de kamer op en neder, sohodde onophoudelijk het hoofd en bromde voor zich heen „Waarachtig, dat is sterk 1 Is dan bjj n alle vrouweljjke teergevoeligheid en schaamte verdwenen Hoor eens, men men zon werkeljjk meenen dat ge stapel gek waart." Zjj liet sich door zijn opgewonden uitva ren niet in het minst van de wjjs brengen. „De zaak is veel te belangrjjk en te ern stig," vervolgde zij met kalmen ernst, „als dat ik tegenover n in staat zou zjjn, die kinderachtige terughouding, die men ons meisjes maar gelieft op te leggen, in prak- tjjk zal brengen. God zjj dank, dergelijke* nonsens heb ik overwonnen, en ik zal mjj niet tot een medepliehtige eener eener afschuwelijke daad laten maken. Ja.afschn- weljjk, ellendig zon het zijn, Dietrich, wan- neer gij een meisje hnwdet, dat ziek en ljj- dend is, wier bloéd door een ongeneesljjke kwaal is aangetast, 't Is erg genoeg dat de staat dergeljjke hnweljjken gedoogt. Maar dat kan niemand van zijne verant woording ontheffen." Nu eindelijk had Dietrich zich in zoover re van zijn verbazing, en ontzetting herstelt dat hjj weder woorden vond. „Hoor eens," viel hjj haar geërgerd in de rede ,ik moet n vriendelijk verzoeken, die sterke uitdrukkingen achterwege te la ten. Ik zie overigens volstrekt niet in, dat wjj niet doen zuilen, wat vele anderen wel doen. Waarom aon dat arme ding, wan neer »y nog maar een paar jaar te levea ■eëda"bewezen had, dat ik ons onderhoud i geaost nebben. Gy neoi een grooie muie oen, eu uum

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5