Dslfi
Zondag 4 Augustus 1895
S9ste Jaargang Ho. 3013.
De Wereldtentoonstelling.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 31 Juli 1895.
LVII.
Men houdt in de Maasstad wel van
muziek. Dit is een feit. Wel heeft
men indertijd de Duitsche Opera aan
bloedarmoede laten sterven, maar men
is toch muzikaal. In elke familie die,
zooals men het hier zegt, „een beetje-
is", speelt een dochter piano of zingt,
elke falmi'ie levert een bijdrage voor
één der talrijke zangvereenigingen. En
familie's, die nog niet eens een beetje
zijn, mogen toch blij wezen met een
zanger of een musicus.
Men is van nature niet muzikaal. Wat
de lui in de Zuidelijke provinciën heb
ben, een muzikaliteit die aangeboren is,
hebben de Rotterdammers niet. Dilet
tanten—vereenigingen die wat beteeke-
nen met eigen krachten, zijn er niet;
misschien één uitgezonderd, Rotte's
Mannenkoor, die wel eens eerste prijzen
in wedstrijden behaald heeft. Maar bij
allen staat de muziekkunst hoog in
eere; het beoefenen moge krukkig zjjn,
de geestdrift er voor is groot en op
recht.
De zang- en muziekkunst is hier
even hoog in eere als de rederijkerij;
de rederijkerij, die haar beoefenaars bij
honderden telt, eilacy 1
Er is in Rotterdam veel gelegenheid
om muziek te hooren. Behalve een zoo
goed als onafgebroken reeks uitvoerin
gen van clubs, heeft men een groot en
een bepaald aantal concerten van mu
sici van beroep.
Voor de bevoorrechten zijn de con
certen in de Diergaarde, des zomers
twee- of driemalen per week; voor al
len zijn de concerten in "de officieren
sociëteit.
De officieren-sociëteit is een tuin met
een gebouw er in, in het midden van
het openbare stads-Park, dat inffertijd
door de gemeente is afgestaan onder
voorwaarde dat de concerten voor de
leden zóó zouden gegeven worden, dat
iedereen, buiten de lage omheining er
van profiteeren kon. Aan de bepalin
gen van deze voorwaarde wordt stipt
de hand gehouden. Woensdagavond en
Zondagmiddag en -avond geeft de staf-
muziek van de schutterij in den hoogen
koepel hare uitvoeringen en half Rot
terdam loopt geregeld, uit om die te
hooren.
Huisvaders hebben tot hune vrouwen
gezegdMie, doe je doekie om en
klee' de kinderen an, dan gaan we na
't Park, na de meziek. Vrijers heb
ben tot het meisje van hun liefde ge
zegd Maak dat je om een uur klaar
bent, dan gaan we na 't Park. Jongens
hebben tot elkaar gezegd We gaan
lol hebben, we gaan na 't Park
Allen gaan naar 't Park, allen met ver
schillende bedoeling. De familie's trach
ten een bank te veroveren of stellen
zich, bij gebreke daarvan op voor 't
hek en alleenloopende oude heeren en
anderen die de muziek om de muziek
liefhebben doen als zij. Voor de vrijen
de partijen is dit een gereede aanleiding
de in de muziekuren uitgestorven park-
deelen op te zoeken om te vrijenvoor
de jongens om herriemakend om de so
ciëteit te slenteren en liefde te betui
gen aan losloopende dienstmeisjes. Voor
al in dit jaardeel, nu de kermis vlak
uabij en de lust tot paring derhalve
zeer groot is, maken deze laatste van
de zoo gul geboden gelegenheid om gra
tis goede muziek te hooren een aller
slechtst gebruik.
Het is somwijlen een herrie dat hoo
ren en zien vergaat. Dwars door de
mooie klankzinnen van de groote pom-
ponisten gaat het schorre geschreeuw
van de kermisvroolijke jonge dames en
heeren, die elkaar liefde betuigen tot
zeer groote ergernis van hen, die de lief
dejaren achter den rug hebben, en in
hun stille bewonderende muziekluiste-
ring gestoord worden.
Alles behalve vriendelijke woorden
worden den minzieken naar het hoofd
geslingerd, maar dit brengt geen spoor
van berouw onder hen, in tegendeel zij
gaan nog zooveel te luider hun gang
Zelfs het booze gezicht van den dirigent
die spiedend rondziet, helpt niet. Eerst
als de kermis weer ten grave is, kan
op wat stilte in momenten van pia
nissimo gerekend worden.
Met de Parkconcerten zijn de concer
ten in de diergaarde populair. Die zijn
alleen voor leden, maar aangezien voor
het lidmaatschap weinig meer geëischt
wordt dan de geschiktheid tot het be
talen van f25 contributie per jaar, be
FEUILLETON.
j
Arthur Zapp.
hoeft wel niet betoogd te worden dat
ook in de Diergaarde niet het in alle
opzichten muziek-geschikt publiek ge
vonden wordt. Men loopt daar wel niet
vrijende om den koepel, maar men heeft
toch ook niet, over het algemeen al
thans, de oprechte aandacht.
Men spreekt vooruit af elkaar in de
Diergaarde te ontmoeten en als men
dan elkaar gevonden heeft, gaat men in
clubjes aan de tafels om de tent zit
ten, en verdiept zich in gesprekkendie
meer gezellig dan interessant zijn, en
doet bij uitzondering de muzikanten
eens het genoegen een wijle naar de
bewijzen van hun kunnen te luisteren
en het gesprek te staken.
Bij die allen, de bezoekers van de
Park- en de Diergaardeconcerten, zijn
echter natuurlijk ook de ware muziek-
vrienden en in een zoo groote bevolking
zijn die voldoende om te kunnen getui
gen, dat men in de Maasstad wel mu
zikaal is.
Er zijn vereenigingen van lui die
zingen en van lui die instrumenten be
spelen. Die geven uitvoeringen dat het
een lieve lust is; noodigen wel eens
een werkelijke of vermeende grootheid
op muzikaal gebied uit en ouders en
voogden, neven en nichtjes komen om
te luisteren. Een paar dozijn van deze
dilettantenclubs minstens heeft men in de
Maasstad. Zij bewijzen wel niet dat
men heel hoog staat in de muziek,
maar toch geven zij de overtuiging,
dat men. zich met ijver oefent;en dat
er altijd een massa liefhebbers zijn om
te luisteren, is het zekere bewijs, dat
men van muziek houdt ook.
's Winters bijna zeker iederen avond
en 's zomers minstens een paar malen
per week een uitvoering, de muzikale
verslaggevers van de beide Rotterdam-
sche bladen, zouden, als zij niet ten
slotte er de brui van gegeven hadden,
geen avond bij vrouwliet kunnen zijn.
De straatmuziek, die men hier na
tuurlijk ook heelt, wordt bezorgd door
orgels alleen. Toeteraars en strijkers om
een aalmoes mogen niet spelen en het
is alleen die orgeldraaiers geoorloofd
te draaien, die daartoe vergunning van
het gemeentebestuur gekregen hebben.
Voor de orgels is altijd liefhebberij.
Heele straten loopen uit om een goed
orgel te hooren en als het bovendien
nog een mooi front heeft met be
wegende poppen en veel glimmend goud
er op, wel, dan heeft een orgelman geen
vrees voor zijn daggeld te hebben. Hij
haalt het scnoon binnen en het daggeld
van zijn dochter en knechts nog erbij.
In de volksbuurten hoort en ziet men
een orgel heel graag, alles loopt er voor
uit en loopt er bij meê, zoover moge
lijk. Meisjes pakken elkaar om heur
middel en om heur hals en springen op
de maat van de muziek lustig rond.
Dat is ook muzikaliteit en een muzi
kaliteit die den orgelbaas geen wind
eieren legt. Onlangs is een bezitter van
een heel mooi orgel, die zich al te dap
per getracteerd had, in kennelijken staat
van ongeschikheid tot verder draaier
door dienders naar het politiebureau
gebracht en daar werden 312 dubbel
tjes 700 twee en een halve centstuk
ken en 2988 centen op hem bevonden
De opbrengst van twee achtereen vol
gende dagen draaien, waarvan de eerste
buiten de stad op de dorpen waar de
vangst niet zoo vet zal geweest zijn en
de tweede in Rotterdam. Een goed or
geldraaier maakt hier, als 't goed weer
is, wel eens veertig gulden op één dag.
Ja, 't is hier een Eldorado voor dit
slag van vroolijkheid brengende men-
schen. En eischen stelt men hun vol
strekt niet, er is geen sprake van een
gemeentelijke keuring. Elk draait er
maar op los, ook al is zijn orgel zoo
valsch als de nacht. Dit is fout, het
honorarium is hoog genoeg. Men heeft
toch wel het recht eenige eischen te
stellen. Dat men geen eischen stelt is
een tweede; het bewijst alleen dat men
zeer tam is in zijn muzikaliteit en die
eigenschap is zoo kwaad nog niet.
Met de aanstaande kermis komt er
een heirleger van Duitsche twintigste
rangsmuzikanten op de arme Maasstad
af om de vele muziekbeoefenaars tus-
schen onze muren met een portie van
zeer twijfelachtigen aard te versterken
en dan hooren we nog meer oorver
scheurends dan we gewoon zijn zoo op
straat te hooren. De kermisganger
heeft ooren, die daartegen kunnen. Hij
is niet voor een klein geruchtje ver
vaard en de fraaie Dutsche muziek
vroolijkt hem net zoo goed op en spoort
hem even krachtig tot vreugdebedrijf
aan, als een ideaal orkest het zou kun
nen doen.
De kermisvrijer die alles goed vindt
wat meehelpt om hem zijn zin te ge
ven en de dingen te doen zijn naar
zijn verlangen, is wel het type var. den
volbloed Rotterdammer, die niet behoort
tot die „een beetje" zijn.
Maar deze brief wil niet met klach
ten komen, het is een kalm cause
rietje over muziek in Rotterdam, zeer
onpervlakkig en zeer onvolledig, dat
erken ik graag, maar toch goed be
doeld.
Tot klagen komt gelegenheid in de
volgende weken, als de kermis er is
r>.
De Italiaansche afdeeling.
Sociale Roman uit het Vrouwenleven.
19.
Edith had een massa onaangenaamheden
te verduren. Men deed haar allerlei
openlijke en bedekte plagerjjen onder
gaan.
De vrouwen-vereeniging geloofde, dat zij
tegenover Editb een vijandige houdiDg aan
nemen moest. Ia een met algemeene stem-
menjaangenomen motie, verklaarde de vereeni-
ging, die ait de voornaamste dames der
stad bestond, dat het geen pas gaf voor een
vrouw, een mannen-handwerk uit te oefenen.
Bet arbeidsveld van de vrouw moest zich
beperken tot huis en huisgezin en slechts
dao, wanneer er sprake was van weldadig
heid uitoefenen, dan was het de vrouw
geoorloofd, in 't openbaar op te tre
den.
Het scherpste hekelde het blad, dat de
leiding bezat, bet optreden van de nieuwe
doctores. Het blad bracht onder den titel
van „Verkeerde Wereld" een lijvig artikel
in drnk, waarin het met spot en hoon te
gen Edith en hare part jjgenooten ten velde
trok. Bet was een verkeerde, wereld schreef
bet blad, wat zich in sommige vrouwenhoof
den afspeelde. Die dames verloochenden de
gewone wereldorde en spotten met alle ban
den van moraal en zedelijkheid. Of haar
dan niet de eenvoudigste regelen der logi
ca bekend waren P Wanneer God gewild
had, dat de vronwen evenals de mannen
hetzelfde handwerk zonden uitoefenen, dan
zon Hg haar zekerlijk niet met minder
krachten dan hunne mannelijke concurrenten
hebben toegerust. Reeds dit eenvoudige be
wijs, moest haar aantoonen, dat de dames
zich op een dwaalweg bevinden. En of aan
die geleerde dames niet bekend was, dat
alle wetenschappelijke beroepen,meer dan met
beoefenaars overvutd waren? De vrouwe
lijke artsen en al die anderen, mochten wel
in oogenschouw nemen, dat zij hare vaders
en broeders bet brood nit den mond sloo-
ten. Wanneer een groot aantal vrouwen,
«oo ging het blad spottend voort, het
voorbeeld van eenige harer zusters, die den
ireurigen moed gehad hebben, de tradities j
van haar geslacht in het gelaat te slaan,
zullen vo'gen, dan blijft ons mannen niet
anders over dan nit beleerdbeid ons at te
zonderen en onze betrekkiogen door baar te
laten vervullen. Da verkeerde wereld ecb
ter, waarin de vrouw cureert, redigeert,
wetten maakt, terwijl den man huiselijken ar
beid verricht, schijnt evenwel het ideaal van
die voor de rechten der vronwen strijdende
dames te zijn,
„Wij willen echier hopen," zoo eindigde
het blad, „dat deze de grens der welvoege-
ljjkheid overschrijdende dames, weinig na
volging zullen vinden, te meer, daar bet
ons toeschijnt, dat er in haar optreden een
zekere wraakneming ligt en zij alleen man
nenwerk verrichten, omdat zij voor het
vrouwelijke ambt van echtgenoote en
moeder niet in aanmerking hebben kannen
komen."
Dat deze openlijke aanvallen hun invloed
niet misten op het groote publiek, werd E-
dith maar al te goed gewaar. Bare spreek
uren werden niet bezocht; slechts eenige ar-
beiders-vronwen kwamen bare hnlp vragen.
Deze echter kwamen alleen af op de laatste
zinsnede van hare advertentie: „voor onbe-
middelden gratis."
Edith echter verloor den moed niet. Tot
haar geluk, bezat ze baar eigen kapitaaltje
nog, waarvan gedurende haar studie in Zü-
rich gelukkig niets was afgegaan. Zoo was
zij dos in staat dezen tegenspoed nit te hon
den, en zich met een betere toekomst te
troosten.
Intnsschen deed zij haar uiterste best bet
vooroordeel dat baar ic den weg trad, te
bestrijden. Zij bezocht de familiën, met
welke zij, toen haar vader hier nog in gar
nizoen stond, bad omgegaan. Maar ook
hier trad men haar met wantrouwen te ge-
moet. Men scheen maar niet te kannen
begrijpen en gelooven, dat zij alleen nit
liefde voor de knnst, en tevens om zich een
fatsoenlijk bestaan te verschaffen, aan dit
beroep zich gewijd had;menzocht naar neven
bedoelingen. Baar handel en wandel werd
zonder dat zij het bemerkte, ten nauwkeu
rigste nagegaan en ofschoon zelfs de wan-
tronwendste ziel geen enkel Bchadnwtje kon
ontdekken, ging men baar toch schuw nit
den weg, en geene der dames van bare
kennissen kwam het in haar hoofd, de vrou
welijke dokter te laten roepen bjj ziekte of
ongesteldheid.
De positie der jonge doctores, werd van
dag tot dag hachelijker, en de noodzakelijkheid
om hare reeds erg gamotten kas nieuwen
toevoer te geven, deea zich hoe langer hoe
meer gelden. Zjj zocht evenals in Zttrieh
leerlingen voor privaatlessen, maar ook
hierbij vond zij hetzelfde wantrouwen, nie
mand dnrfde zijne dochters aan zulk een
geëmancipeerds toevertrouwen. Daar viel
Edith iets in, dat haar drukke bezigheid
en tevens geldelijke inkomsten zon ver
schaffen. Zij kondigde tegen een matig en
tree, openbare populaire geneeskundige
voordrachten voor vrouwen aan, en had de
genoegdoening, hare voordrachtsavonden
goed bezocht te zien. Haar zelfvertrouwen,
haar moed en haar hoop op de toekomst,
werden wederom levendig, want zij bad er
niet de minste gedachte op, dat hare hoor
ders en hoorderessen louter nit nieuwsgie
righeid kwamen. Eerst later, toen de kring
harer toehoorders telkens kleiner en kleiner
werd, kwam zij tot de ontdekking daarvan.
Vooreerst echter gevoelde zij zich innig be
vredigd, door het besef, dat zij nattig
werkzaam kon zijn en met groote ij
ver bereidde zjj zich voor bare voordrach
ten voor.
Intusschen had de verloving van Dietrich
met Kiithe Gerstenberg plaats gehad- Edith
had met het oog op haar broeder, een be
zoek bij die familie niet achterwege kunnen
laten. De bruid was een teere blondine, van
een zwakke nog onontwikkelde gestalte, de
matte tiekkeu in het gele gelaat teekenden
ten scherpste een lichamelijk lijden en had
den allen gloed en jeugd van het gelaat van
het nog geen twintigjarige meisje wegge
vaagd.
Het jonge meisje boezemde Edith op twee
erlei manier belang in, als doctores en als
zuster en zij rekte den daar harer eerste ken
nismaking verbazend lang. In den loop van
het gesprek wist zij menige ervaring op te
doen, die haar argwaan in zekerheid deed
veranderen. Katbe's moeder was nog jong aan
een borstkwaal bezweken en Kathe bad, omdat
zjj zoo ellendig hoestte in het zachte zniden
beterschap moeten zoeken.
„Na echter gevoelde zjj zich weder geheel
wel," verklaarde zjj en drukte met een geluk
kig lachje den aanwezigen beminde de
hand.
Edith lachte daarbjj schelms cn toch kreeg
zjj het gevoel, als was zjj getaige van een
gepleegd bedrog en baar plicht was het, haar
stem daartegen te verheffen. Toen zjj met
Dietrich, die haar zoo wegbrengon, op straat
kwam, gaf zjj hare gewaarwordingen lucht in
den uitroep: „Gjj moogt Kiithe Gerstenberg
in geen geval trouwen.'
Dietrich wiBt niet, wat hjj van Edith's
uitroep denken moest.
„Waarom niet?" vroeg hjj mechanisch.
„Kathe Gerstenberg heeft het recht niet
om te trouwen."
„Niot het recht? Wat wilt ge daarmede
zeggen? Die uitdrukking ig beleedigend. Mjjne
verloofde zon het recht niet hebben? Waarom
dan Diet? Wat heeft zjj dan gedaan?"
„Niets, zjj is een ongelukkig schepsel, dat
oprecht medeljjden verdient."
„Uw medelijden?» De luitenant lachtte.
„Zjj, de dochter van een millionnair. Dat is
niet ona^rdigl"
„Zjj is armer en beklagenswaardiger, dan
de armste arbeidersdochter, die gezond is.
Uw verloofde draagt de kiem van tering in
zich."
„Uoe wat?,Onzio! Gjj overdrjjft. Zeker(
de sterkste is zjj niet, maar teringachtig—"
Hjj schndde beitig het hoofd. „Dat geloofik
eenvoudig niet,"
„Vraag het uw dokter dan, bjj zal het
u bevestigen."
„Ik zal mij daarvoor wel wachten, wan
neer hjj het mjjzelf niet zegt."
Edith schndde afkeurend het hoofd.
„Wanneer die dokter zijn plicht verzaimt,"
antwoordde zjj „en een howeljjk toelaat, dat.
zooals bem bekend zjjn moet, een ja een
misdaad is, zoo verontschuldigt dat u niet.
Nu, nn gjj van het ljjden nwer beminde de be-
wjjzen hebt gekregen, nn moogt gij geen oo-
genblik aarzelen, een verbintenis te verbre
ken, die voor alle partgen tot bet ongelnk
voeren moet."
„Tot het ongeluk? Dat dat zie ik nu
juist niet in, zelfs, wanneer gjj werkelijk ge-
ljjk hebt. Waarom tot ons ongeluk? ik zal
het Kathe aan niets laten ontbreken, inte
gendeel, ik zal haar verplegen naar mijn
beste krachten en daar mijne middelen mjj
toelaten
„Het handelt hier niet louter om Kathe
eu u, DietrichI"
De luitenant zag zjjne zuster vragend aan;
dan schudde hg het hoofd als trachtte hjj
iets, dat zich aan hem opdrong, iets nog
verschrikkeljjkers te begrjjpen.
Diar zjj bij de laatste woorden bjj Ediths
woning waren gekomen, wilde hjj afscheid
nemen en zoo het gesprek dat hem pjjnljjk
geworden was, ontgaan. Edith echter drong
er op aan, dat hjj mede naar boven zon
gaan. Hjj volgde half tegen zjjn zin, half
nieuwsgierig. In Edith's woonkamer gekomen,
strekte Dietrich zich behaagljjk op eene fau
teuil nit en stak een sigarette aan. Edith zag
zooals gewoonlijk naar het lei in den gang,
maar het keek haar nog even zwart tegemoet.
Vervolgens ging zij naar haren broeder en
begon zeer ernstig en bedaard: „Ik hond
het voormjjn plicht als doctores een als uw zus
ter, open met o te praten en u te waar
XI.
De Fiansche afdeeling bracht ons reeds
in bewondering voor het schoons, dat daar
bijeen gebracht is, die bewondering stijgt,
wanneer wij de daarnaast gelegen Italiaan
sche afdeeling bezoeken. lfLa bella llalia
herinnert zich, blijkens de inzendingen, dat
onder zijne zonen een beeldbouwer, als
Michael Angelo, een dichter ais Dante Al-
leghierri, eeu schilder, als Titiaan of Ra-
faël zich bevinden, dat het van de vroeg
ste tijden af op kunstgebied in Europa den
toon aangaf, en dat zijne kunstgewrochten
nit Oudheid en Middeleeuwen nog steeds
als modellen gelden. De geest van Mi
chael Angelo schijnt nog steeds vaardig
over het volk, want de geheele afdeeling
is eigenlijk ééne galerij met de schoonst
uitgevoerde of knnstigst bewerkte beelden
in marmer of in brons.
Reeds dadelijk bij het betreden der af
deeling valt u dat op. In het voorste ge
deelte toch ziet gij eene kostbare collectie
marmeren beelden, deels navolgingen van
klassieke modellen, deels oorspronkelijk,
van de firma Pierre Bazzanti et fils te
Plorence. Wel doet zij die stad, zoo rijk
aan herinneringen op kunsthistorisch ge
bied eer aan, die verzameling. Let maar
eens op die meesterlijke groep „Ritorno
dalla Vendemnia", een reeks vroolijke
landlieden en meisjes, die van den wijnoogst
terugkeeren, of zie dat fraaie beeld, de
dochter van den Egyptisehen Pharaö voor
stellende, op het oogenblik, dat zij Mozes
uit de wateren van den Nijl redt.
Rechts en links ziet gjj fraaie vazen
van aardewerk, met de hand beschil-
schuwen, niet zulk een zware verantwoor
ding op n te Iaden."
Dietrich sohodde zicb, als wilde hjj iets
zeer onaangenaams van zich afwerpen en
antwoordde, zich tot een lachje dwingend,
ofschoon het hem zeer onbehaaglijk te moe
de was: „Hoor eens, gij wordt bepaald vree-
selijk. Dat staat u in het geheel niet. Waar-
aohtig niet. Gjj zet een gezicht alsof de
wereld op het punt staat te vergaan."
„Wees nu ernstig, Dietrich. Wat ik n te
zeggen heb, is te ernstig om mode te spot
ten. Zjj wendde den blik van hem al en nam
een op tafel opgeslagen liggende brochure
ter hand, die zij toe- en opensloeg, terwijl
zij tot hem zeide: „Hebt gij er nog nooit aan
gedacht, Dietrich, dat iemand die trouwen
wil, zekere verplichtingen heeft tegen te
gen over zjjno nakomelingschap?"
De luitenant sprong van zijn zitplaats op
en zijne verwondering was zoo groot, dat
hjj de oogen en den mond wjjd open zette
en te vergeefs naar antwoord zocht. Ein
delijk riep hg nit„Dat vraagt gjj mjj, gjj P
Ongelooflijk
Hij liep de kamer op en neder, sohodde
onophoudelijk het hoofd en bromde voor
zich heen „Waarachtig, dat is sterk 1 Is
dan bjj n alle vrouweljjke teergevoeligheid
en schaamte verdwenen Hoor eens, men
men zon werkeljjk meenen dat ge
stapel gek waart."
Zjj liet sich door zijn opgewonden uitva
ren niet in het minst van de wjjs brengen.
„De zaak is veel te belangrjjk en te ern
stig," vervolgde zij met kalmen ernst, „als
dat ik tegenover n in staat zou zjjn, die
kinderachtige terughouding, die men ons
meisjes maar gelieft op te leggen, in prak-
tjjk zal brengen. God zjj dank, dergelijke*
nonsens heb ik overwonnen, en ik zal mjj
niet tot een medepliehtige eener eener
afschuwelijke daad laten maken. Ja.afschn-
weljjk, ellendig zon het zijn, Dietrich, wan-
neer gij een meisje hnwdet, dat ziek en ljj-
dend is, wier bloéd door een ongeneesljjke
kwaal is aangetast, 't Is erg genoeg dat
de staat dergeljjke hnweljjken gedoogt.
Maar dat kan niemand van zijne verant
woording ontheffen."
Nu eindelijk had Dietrich zich in zoover
re van zijn verbazing, en ontzetting herstelt
dat hjj weder woorden vond.
„Hoor eens," viel hjj haar geërgerd in de
rede ,ik moet n vriendelijk verzoeken,
die sterke uitdrukkingen achterwege te la
ten. Ik zie overigens volstrekt niet in, dat
wjj niet doen zuilen, wat vele anderen wel
doen. Waarom aon dat arme ding, wan
neer »y nog maar een paar jaar te levea
■eëda"bewezen had, dat ik ons onderhoud i geaost nebben. Gy neoi een grooie muie oen, eu uum