De Mijnwerker. schen van het meisje te voldoen. Onlangz, kreeg zij kennis aan een jongen Fm, die schoon en rijk was, en zij schonk hem spoedig haar hart. 2Su verlangde zij slechts vsn haren vroegeren verloofde af te zijn en, in overleg met haren vader en broe der, besloot zij zich van hem te ontdoen. Het plan was spoedig ontworpen en uitge voerd. Het meisje stelde hvren vroegeren verloofde voor, eene wandeling te doen door het bosch. Op eene te voren aangeduide plaats verzocht zij haar slachtoffer te gaan zitten voor een dicht b .ecbje. Eensklaps sprongen haar rader en haar broeder te voorschijn, grepen den jongeling vast en worgden hem met een daartoe meege bracht koord. De eene moordenaar hield zijne armen vast, terwijl de ander hem den strop om den hals legdehet meisje stond kalm de vreeselijke daad asn te zien. Vele dagen bleef de misdaad verborgen. Er rnstte geen vermoeden op de familie, die veel verdriet toonde over het verdwij nen van den jongeling. De broeder van het meisje, die hevig door beronw geplaagd werd, Qeeft echter alles bekend. Volgens mijne bescheiden meening zijn er meer heiden in de wereld dan die, over wie er in de dagbladen geschreven wordt, of die het Viktoriakrnis ontvangen of aan wie, na hun dood boeken gewijd wor den. Ik ben het er met mij zelf nooit over eens kannen worden of de man dien ik gekend heb, een held was of met. Mis schien ben ik wel bijzonder onbegrijpelijk en dringen de zakec nooit zoo beider tot mij door als tot anderen, maar als ik n mijn verhaal naar waarheid verteld zal hebben, moogt gij er nwe eigen meening over hebben. Ik ben een mijnwerker in Slaffordshire, en ben het mijn leven lang gewees', en hoop het houweel te blijven hanteeren, tot eene ontploffing of zoo iets er een eind aan maakt. Vijftien jvar geleden werkte ik met een ploeg in zvkere mijn; daarbij was een man ait Znid-Wales afkomstig, met wien ik ta melijk bevriend was. Ik heb hem een man genoemd, maar dien naam komt hem niet toe. Hij ge leek meer op een in elkander gegroeiden jongen dan op een man. Hij was een dwerg, hij had een monsterachtig groot hoofd en breede schouders, en een paar kleine kromme beeneD, niet grooter dan van een kind van een jaar. Zijn rug was gebogen, ren woeste haar bos sierde zijn hoofd en zijn oogen waren niet te peilen, zoo diep lagen zij in zijn hoofdzij waren git zwart van kleur, en soms kon er een wolk in komen en kon hij somber voor zicht uit staren en nooit kon ik er achter komen, waar hij dan aan dacht, fk ben toch steeds voorzichtig met dwergen geweest, want 'ofschoon hij wel altijd vriendelijk en goed was, had ik vaak gehoord dat zij boosaardig kunnen zijn als zij niet altjjd hun zin krijgen. Dij was knap, zooals zij bijns allen zijn en sprak zijn Engelsch zoo goed als wij. De dwerg was reeds twee jaar in onze mijn werkzaam. Hij had wat geld medegebracht, want zyn meigjo bad verder niets te doen, dan het paard, dal den mooian naam van Prins droeg en nog even ellendiger was dan de wagen, naar buiten te trekken. Het arme dier za? verwonderd in de duisternis rond, besDnftolde de lantaarn en de boide gestalten, die rondom hem draai den, als kon hij maar niet gelooven, dat het mogelijk was, dat op een our, waarop ieder gewoon sterveling lag te rusten om krach ten voor den volgenden dag te gaaren, hij opgeroepen kon worden, om aan den arbeid te gaan. Men stak een eindje kaars in de lantaarn, bing de laatste aan de zijde van den wagen en geleidde het paard voornit, zoolang het bergopwaarts ging, er naast loopende, om het arme dier Diet te veel te vermoeien. Om zoo goed mogelijk den tjjd te korten, vertelden zij elkaar aller lei aproohjes en aten bet brood met boter op, hen door moeder mede ge geven. Toen Abram geheel wakker was, want tot Dog toe had bij alles nog hall slapende gedaan, begon hjj van de zonder lingen schado» en to praten, met welke ver scheidene (donkere voorwerpen zich op den helderen achtergrond des hemels Iverhieven; van een boem, die er nitsag als een sprin gende tijgervan een huis, dat) op den kop van een rens geleek. Toen my de kleine stad Stonrcastle, die onder bare dikke, brnine stroodaken rnstig sliep, acbter zich hadden, beieikten zij een hooger gelegen land. Aan bon linkerzijde rees de hoogte, die den naam Bnlbarron of Bealbarron droeg en bijna de hoogste in het Znid-westen is, tot den hemel omhoog. Van hier af ging de weg bergaf. Zij sprongen beiden op bet kret van den wagen en verzonken in stom nadenken. „Tesz 1" zeide Abraham na een poos, op een toon, die op een langer gesprek scheen voor te bereiden. Ja 1* „Zijt ge erg big, dat wij edellieden ge worden zijn?' „Niet erg.' .Maar gij verhengt n er toch wel over, dat ge met een heer tronwen gaat „Wat vroeg Tess, terwijl zij bet hoo'd ophief. ,Dat onze voorname bloedverwanten ubij een huwelijk met een graaf helpen zullen. sIk? onze voorname bloedverwanten? Wij hebben zulke verwanten niet Wie beeft n deze domheid in het hoofd gepraat." „Ik hoorde er bij Rolliver over spreken, toen ik vader eo moeder balen moest. Er is een rijke dame ait onze familie, die in Trantridge woont en moeder ze.dc, wanneer huisje was zijn eigendom en er behoorde een flinke tuin bij, iets waarop wij geen van allen mochten roemen. Ge zult wellicht denken, dat znlk een misvormd mensch in een steenkolenmijn niet op zijn plssts was, maar ik ksn u verzekeren, dat niemand van ons sterker was dan hij. Gij hieldt uw adem in als gij hem fijn honwel zaagt zwaaien, en met het meeste gemak liep hij door de smalle Izgc gangen, waarin lieden van mijn slag moesten kraipcD. Ik leefde toen met mijn vader ea mij ne zuster. Wij waren zeer arm en vader placht altijd te zeggen, dat hij hoopte, dat Hetty nog>,eens eene goede partij zou doen. Hetty was een heel mcoi meisje; in mijn leven heb ik al heel wat mooie vrouwen gezien, ai3sr niemand die hair nabijkwam Ze was zoo vroolijk en levendig als de zonneschijn- Als wjj 's avonds van ons werk kwjmen, kwam zij ons tegemoet en dan stak zij haar arm door den mijne en bab belde zoo vrool'jk als een vogeltje. Op zekeren d?g kwam er een nieowe werk man bij onze ploeg, Jim Marwood ge naamd; een prettiger kameraad hebt ge- nooit ontmoet. Ge moest hem Zondags eens zien, als hij naar de kerk gaat, schoon en netjes, zoo recht als een kaars, met zijne lachende blauwe oogen, precies eene schil derij. Vóór hij eene maand bij ons was had hij bijzondere vriendschap voor mij opze- vat. 't Was bepaald een wonder hoe hij zoolang zonder mij had knnneu leven. Hij vertelde alles omtrent zijne familie, op de meest openhartige manier, en zoo vernam ik, dat hij zijne moeder moest onder honden en hij geen gulden de zijne kon noemen. Dat alles verleide ik weder aan Hetty en tij luisterde er naar, met een blos op de wangen, en ging voort met over hem te praten, tot het mij op eens te binnen schoot, dat zij evenveel van elkaar afwis ten als ik, maar bijzonder gaarne over elkaar spiaken. Dat beviel mij niet bij zonder, want ik wist dat hij arm was en dat het er maar slecht uit zon zien als zij te samen kwa men; msar, zooals ik gezegd heb, ik ben niet ving van begrip, en ik dacht dat het het best was, er maar niets van te zeggen. Op zekeren dag ik herinner het mij nog duidelijk het was in het schemer uur, prachtig weder en de sterren schit terden als diamanten. Ik rookte mijne pijp in de achterkamer, vader was uit toen ik in bet andere vertrek stemmen hoorde. Het waren die van Matty en mij ne zuster. Matty was de dwerg. Hij droeg een lan gen Wallischen naam, maar wij noemden hem algemeen Matty. Ik kende zijne stem wel, zij was niet bepaald onaangenaam, maar er was zulk een rare klank in. Ik legde mijne pijp neder en luisterde. „Ik heb u lief," zeide hij tot Hetty. ,Ik htb u lief gehad van af het oogen- blik, dat u voor het eerst zag. Wilt gij met mij tronwen Ik zal een goed echt genoot voor u zijn." Zij lachte; een kort verachtelijk lachje. „U trouwen vraagde zij. „Maar, Matty, droomt gij nu? Ik heb er geen plan op.' gij tot haar gingt en u als familie voorstel- det, zoo zon zij er wel zorg voor dragen, dat gij een beer met een hoogen naam tot man kreegt* Tesz werd plotseling s'il en verzonk in een bedrokt stilzwijgen. Abraham sprak voort, meer tot eigen genoegen, dan om gehoord te worden, zoodat bet hem onverschillig was, of zijne zuster naar hem luisterde of niet. Rij leunde achterover tegen de korven en maakte, met het gelaat naar den bemel ge keerd, allerlei opmerkingen over da sterren die te middeD der zwarte schaduwen daar boven, ver van deze menscbeljjke we zens hare groote reis voortzetten. Hij vroeg zichzelf af, hoe ver deze lichamen wel van hem verwijderd zonden zijn, en of God daar wellicht zijn woonplaats had. Maar telkens weder kwam in zijne gedachte terug, wat daarop meer indruk gemaakt had, nl.: het rijke huwelijk van Tesz, met een graaf of baron. Zon ij) dan niet geld genoeg hebben om een verrekijker te koopen, om die ster ren zoo dicht bij zich te balen, als Nettle- combe-Tout het na was? De herhaling van de zaak welke bare gansche familie als 't ware half gek deed zijn, maakte Tesz ongeduldig. L)at is voor mij volkomen hetzelfde!" riep zg uit. ,Zeidet gij niet, dat de sterren werelden wa ren?" „Ja." „Evenals onze?" ,Dat weet ik niet; maar ik geloof het wel. Somwijlen schijnen ze mij toe, als de appelen van onze oranjeboom, de meeste zien er glanzend en gezond uit, eenigen zijn blind en doDker.' ,Op wat voor eene leven wij; op ren lichtende of op een donkere „Op een donkere." „Dat is zeer dom, dat wij geen lichteode gekozen hebbes, wanneer het daar zooveel lichter is „Zeker 1" „Is het werkelijk waar, Tesz vroeg Abraham, zich in rijne groote belangstelling zich geheel tot haar wendende. „Hoe zon het geweest zijn, als wij zoo'n blinkende gekozen hadden „Dan zon vader zich niet zoo behoeven af te slooven als hij nu doet en zon hij niet droDken geweest zijn, zooata nu, en moeder zou niet altijd behoeven te wasschen en toch nooit klaar komen." »En gij zoudt een rijke dame geweest zijn, en had', niet noodig gehad, een rijken man te tronwen." „O, zeg, spreek daar toch niet meer van I" Aan zijn eigen gedachten overgelaten, En toen zag ik met mgn geest de be weging, die zij met haar hoofd maakte. Ik slond op en trad wat dichter bij de denrdwergen zijn zulke rare wezens en men kon nooit weteD, wat er gebeurde. Hij zweeg een paar minuten, en toen klonk het weder „Ik weet wel dat ik [mismaakt en lee- lijk bee, maar ik bemin n meer dan eemg man n ooit beminnen zal, en ik kan n een fatsoenlijk thuis aanbieden.' „Al hadt ge twintig buizen, dan zou ik n toch niet nemen,* vras haar haastig antwoord, „dus spreek er maar niet meer over.* Ik vond dat zij al te scherp en onvrien delijk was; maar zij was zeker doodelijk ver schrikt, want hij moest er in de sche mering wel vreemd uitgezien hebben. Daarenboven, mooie meisjes wikken en we- gec hunne woorden niet zoo heel nauw keurig als zij wel moesteD doen. Ik geloof dat Lij door de kamer liep, want zijne stem klonk dichter bij- Hij sprak woest en afgebroken„Jim Har- wood, dat is de man die tusschen u en mij staat. Denkt ge, dat ik blind ben Denk ge, dat ik dat niet zie Jim Harwood heeft uw hart veroverd, en denkt gij dat gij hem huwen zult, zoolang ik in leven ben Eene rilling liep mij langs den mg en ik tastte naar inijn stok, zoo woest en drif tig was zijn toon. Maar Heltv was er bet meisjs niet naar om bang te wordenin het volgen de oogenblik barstte zij los „Ja, Jim Harwood heeft mijn hart vero verd, en ik beiit het zijne; ik schaam mij niet er rond voor nit te komen. Ik weet wel dat gij een eigen huisje met tuin hebt en dat ge daar buitengewoon trotsch op zijt, en ik weet even goed dat Jim arm is en dat wij jaren znllen moeten wachten, maar ge moet niet denken dat gij mij bevreesd kunt makea probeer dat maar niet, en al kon ik niet met hem trouwen, nooit zou ik zulk een ellen dig leelijk mismaakt schepsel als gij zijt, tol man kiezen „Hoop daar maar nooit op." En met een soort van snik snelde zij de kamer nit, de trap op, en ik hoorde haar hare deur toeslaan en driftig den sleutel omdraaien. Doodstil bleel ik wachten, en daar ik niets hoorde, sloop ik den gang in. Daar stond hij in de deur, als een klein boos monster, met zijn groot hoofd en verwarden haarbos en kromme beenenin zijn oogen was weder die vreemde blik, waarmede hij voor zich uitstaarde, zooals ik hem zoo vaak in de mijnen zag doen. „Zoolang ik leef zal zij Harwood niet hebben. God heelt hem en mij beiden geschapen,* hoorde ik hem fluisteren. Toen ging hij heen. Ik zag hem dien avond niet meer en Hetty liet ik niet merken, dat ik hen beluisterd had. Den volgenden morgen wareD wij weder als gewoonlijk onder den grond. Heel toevallig waren Matty en Harwood en ik dien dag veel in elkanders nabijheid. Het scheen mij toe, dat hij steeds rond Jim heendraaide op eene ma nier, die mij niet beviel, en ik bleef zoo dicht mogelijk bij hen, met mijne gereed schappen onder mijn bereikeen wakend werd Abraham spoedig slaperig Tesz was in het bestaren van het paard niet zeer ervaren; maar zjj daeht, zij kon voor een oogenblik de verantwoording van de lading wel op zich nemen en gaf Abraham verlof te gaan slapen, als hij wilde. Zij maakte tusschen de bijenkorven een soort nestje, zoodat hij niet nit den wagen vallen kon, nam de teugels in de handen ea re d langzaam verder. Prins eischte weinig opmerkzaamheid, daar bem de energie ontbrak, om slechts eene enkele overtollige beweging te maken. Daar zij niemand meer had, die hare opmerkzaamheid trok, zoo viel Tet«, terwijl zij met baar rug tegen de korven leunde, spoedig in een diepe droomerjj. De stomme processie der boomen en bekken naast haar, werd tot een rij grillige beelden en de wind, die na en dan zuchtte, een fantastisch geluid, dat sprak van verborgen en grootsche dingen. Toen zij vervolgens de gebeurtenissen in haar eigen leven liet passeeren, scheen het haar ijdel toe, dat haar vader too trots was; zij zag den adellijken bruigom, die haar in de fantasie van haar moeder reeds opwachtte, grimassen maken, lachen over haar armoo de en haar geheime hooge afkomst. Iedere zaak we-d, hoe verder zij kwam, meer ge spannen en ingewikkeld en de tijd verliep, zonder dat zij er erg in had. Een plotse linge stoot trol haar in de zijde en wekte ha*r nit haar sluimering, waarin zij onwille keurig gevallen was. Zij waren, sedert zij was gaan dioomen en peinzen, een goed eind weegs verder gekomen. Een ellendig steunen, zooals zij nog nooit in haar leven gehoord had, liet zich voor aan den wagen vernemen, en daar op volgde een luid „Heidaar De lantaarn aan den wagen was uitge gaan, en een andere bescheen baar ge laat, m^ar met een veel helderder glans dan de hare verbreidde. Er was iets verschrik kelijks gebeurd. Haar wagen was met iets onbekends in botsing gekomen, omdat zij met haar wagen den weg versperd had. In bare verwarring sprong zij van den wa gen en zag nn de verschrikkelijke waarheid. Het stennen werd veroorzaakt door het ar me paard van haar vader. De morgenpost- wegeu, die als een pijl nit den boog, den hellenden straatweg was afgereden, was boven op haar onverlichte kar gestooten. De scher pe dissel had den armen Prins als met een zwaard doorboord; nit de wond vlood het bloed in stroomen en spoot borrelend op den straatweg neder. In hare vertwijfeling sprong Tess voor oog op Mattv houdende. Nog nooit had Jiso er zoo groot en flink en knap uitge zien als dien dag. Hij fluitte onder het werk, zoo vroolijk als een leeuwerik. Ik was niet vroolijk; er drukte mij iets; ik had een gevoel alsof er voor het vallen van den avond een oDgeluk gebeuren moest. Ik merkte op dat de dwerg zijne oogen bijna niet van Jim afhield, behalve om twaalf uur, toen wij met werken ophiel den om eenig vceJsel te gebruiken; toen ging hij in een hoek zitten en krabbelde iets op een papiertje met een vreemden lach op het gelaat. Ik rilde onwillekeu- rig; ieder keer mompelde hij iets in zijne laai, dat zeer onheilspellend klonk. In den namiddag gingen wij in een die per gedeelte der mijn; het was er gevaar lijk, "dat wisten wij allen, en wij hielden onze lampen dus goed gesloten. „Er is hier ergens gas," merkte een der mannen op. „En een enkele vonk zou voldoende zijn om ons naar de andere wereld te hel pen, niet waai?" vraagde de dwerg. Dat waren bijna de eerste woorden die hij sprak, en de blik, waarmede hij die vergezeld deed gaan, joeg mij schrik aan. „Ongetwijfeld,* antwoordde Jim. Met angst bedacht ik dat ons leven in de macht van den dwerg was, als het ware aan een lijden draad hing. Nog nooit gedurende mijn verblijf in de mijnen, had ik zoo vurig verlangd de frissche buitenlucht te kannen inademen. De menschen die 's winters avoüds zich gezellig om den haard scharen, weten niet met hoeveel gevaar het opgraven van de steenkool gepaard gaat, hoe ieder nnr daar in die donkere diepte doorge bracht het laatste voor den mijnwerker zijn kan. Er werd over het gas niet meer ge sproken en e>ndelijk, eindelijk werd het zes uur, zonder dat er eene ontplofliug plaats had. De manden waarin wij nit de schacht opgeheschen werden, waren gereed en de meeste mannen waren reeds weg. „Gaat ge nu mede vraagde ik den dwerg. „Neen," was het antwoord, >ik wil van avond wat overwerken. „Gaat maar heen en laat de mand maar zakken. En kijk, wilt ge dit aan uwe zoeter Hetty gaven, en haar zeggen dat zij het openmaakt en hij gaf mij een pakje, in een zakdoek geknoopt. Ik nam het voorzichtig san, niet zonder achter docht; ik was half bevreesd dat het mij op de eeDe of ander in,mier in het gelaat zou springen. „Waar zijt gij bang voor vraagde hij scherp. „Nergers voor," antwoordde ik even eens. Wij gaven het sein en Jim en ik wer den opgetrokken, terwijl de dwerg bene den ons bleef nazien. Ik voelde mij zeer verlicht, toen ik weer vasten grond onder de voeten voelde, en zooals Matty verzocht had, zond ik de mand weder naar beneden,. »Wat zou er in dat pakje zitten zei de Jim. „Misschien zal Hetty u dat wel eens nit, en legde hare hand op de wond, maar met het eenige gevolg, dat zij van boven tot ocder met roode droppelen werd bespat. Versolgens bleef lij s'aan en zag hopeloos om zich heen. Prins stond stil en bedaard, zoolang hij kon, vervolgens zonk hij plotseling op de straat ineen. Intnsscben was de postkoetsier nadarbij gekomen en begon het ellendige lichaam van het paard op zijde te schuiven en trachtte het op te richten. Maar Prins was reeds dood en daar de man inzag, dat hij hier direct niets meer aan doen kon, keerde hij tot zijn dier terug, dat onverlet ervan was afgekomen. .Gij hebt aan den verkeerden kant gere den", riep hij. „Ik moet met den postwagen verder, zoo dat het het beste voor n is, hier maar met uw vracht te blijven. Ik zal n, zoo spoedig ik kan, iemand te hulp zeoden. Het zal spoedig dag wordeu en te vreezen hebt ge niets." Hij steeg op en reed ijlings verder, terwijl Tesz staan bleef en wachtte. De hemel werd lichter, de vogels schudden hare vederen, verhieven zich en zoDgen den morgen haar welkom. De groote plas bloed voor Tesz nam reeds de kleuren van een regenboog aan en begoa reeds te ronnen en toen de zon zich verhief, werd het licht in de meest verschillende schitteringen ervan terng ge worpen. Prins lag op «jjde, 'stil en dood, met balt geopende oogen, met het gat in zijn borst. „Dat is mijn schuld geheel alleen de mijne 1* riep het meisje bij dit schouwspel nit. „Er is geen verontschuldiging voor te vinden geen enkele. Waarvan znllen vader en moeder nu leven I Aby, Aby Zij schadde het kind, welke gedurende de geheele gebeurtenis gezond had liggen te slapen. „Wij kannen niet verder gaan Prins is dood Toen Abram zieh met het gansche on geluk vertrouwd gemaakt bad, traden op zijn gelaat de tranen te voorschijn. „En gister danste en lachte ik nog I' riep Tesz. „Welk een dwaas was ik 1* „Dat komt omdat wij op een donkere ster wonen en niet op een lichtende, niet waar Tesz stamelde Abraham door zijne raneo heen. Zwijgend wachtten zij gedurende een tijdruimte, die hen eindeloos toescheen. Ten laatste bewees een naderend gerucht, dat er iets kwam, dat de koetsier van de postkar zijn woord gebonden had. Een boer nit bet naburig Stonrcastle kwam met een storken hengat aan den teugel, d-ze werd in plaats van Prins voor den wagen gespannen en trok den last naar Caster vertellen', antwoordde ik, niet denkends dat het hem van zeer nabij zou betref fen. Ik kwam thuis en verzocht Hetty het te openen. Onze woning was niet ver van de mijn verwijderd, en het was nog geen tien minnten geleden, dat de dwerg mij het pakje overhandigde Zij maakte den knoop los en daar knnt ge het gelooven daar lagen het eigendomsbewijs van zijn huisje en eea tiental souvereinen in een doekje geknoopt en het papiertje, dat ik hem had zien be schrijven. Het volgende stond er op te lezeD „Wat ge hier ziet is voor u. Leelijk en ellendig ben ik, maar niet slecht. Ik zeide dat gij zoolang ik leefde, niet met hem zoudt tronwen, en ik zal mijn woord hou den. Als gij kunt, denk dan vriendelijk aan den dwerg; God heeft my even goed als hem, geschapen.' Wij hadden het voile, bekrabbelde pa piertje nauwelijks ontcijferd, of wij hoor den een knal, die onze harten deed stil staan. De grond dreunde onder onze voe ten en een dof, brullend geluid, als van hevigen donder weerklonk. „Eene ontploffing in demijD," zeide Her- ty met doodsbleek gelaat. Wij snelden naar buitenalle mijnwer kers, vrouwen en kinderen, iedereen haast te zich naar de voornaamste schacht. Honderden tonnen aarde en rotsblokken waren naar beneden gestort en hadden het lichaam bedolven van den armen dwerg. Het diende nergens toe te trachten hem op te graven. Toen hij zijne lamp opende en dat moet hij gedaan hebben wist hij, dat menschelijke hulp hem niet meer bereiken kon. Hij wist, dat hij daar den dood zou vinden, toen hij Jim en mij zag heen gaan en hij wilde het nit liefde tot Hetty. Een week lang schreide zij en beweerde dat zij geen gelukkig oogenblik meer kon hebben. Maar ik geloof, dat zij nn toch wel gelakkig is, want met Pinkster daaropvol gende trouwde zij met Jimzij wonen nog in Matty's huisje en de tuin is een waar bloembed. Vijftien jaar lang heb ik over deze ge schiedenis nagedacht en ik geloof dat het de droevigste is, die ik ooit gehoord heb, ofschoon ik nauwelijks weet, wat ik er van moet denken. Sommigen zesgeD, dat hij een held was, anderen eenvoudig een zelfmoordenaar. Laat het zijn zoo het wil, één ding heb ik er uit geleerd, namelijk, dat God mismaakte schepsels evengoed als ons, een harten gevoelens gegeven heeft, en wee den- gene, die dat durft vergeten of over het hoofd zien. Volgens een Pransche uit- vindiüg is de ketting waarmede bij vélocipè- des de beweging wordt overgebracht, ver vangen door een stalen strook, waaraan de einden aan elkaar geweld zijn. De strook is voorzien van gaten en de beide rade ren hebben aan hun omtrek tanden, die in deze gaten grijpen. Volgens den uitvinder vermindert deze constructie de wrijving, worden de prijs en het gewicht van eeD vélocipède geringer en werkt het stof van den weg hierop minder nadeelig. (Nijverheid). bridge. Des avonds van denzelfden dag was de ledige wagen weder op de plaats des onheils. Prins had den gaoscben dag hier op den weg gelagen; selfa de bloedvlek in het mid- nen van de straat was nog zichtbaar, of schoon eenigszins verbleekt en gescheiden door den voorbjjgeganen wagen. Alles wat van Prins overgebleven was, werd nn op den wagen geladen, dien hij vroeger getrokken had en met zijne hoeven in de lacht, de ij zers blinkend in het licht, legde hjj de twaalf mijlen tot Marlott terug. Thesz was reeds vroeger thuis gekomen. Hoe zij al haar wederwaardigheden vertel len moest, was meer dan zij zelf wist. Het was haar een verlichting, dat zij op het ge laat barer ouders las, dat deze reeds met het verlies bekend waren, ofschoon dit de ver wijten, die zij zioheelf maakte, niet vermin derde. Maar niemand thuis maakte er haar et-n verwijt van. Men was te veel gewend, zich bij de dingen neer te leggen. Toen er van gesproken werd, dat de paar- denslachter voor het lijk van Prins wegens zgn hoogeu ouderdom, slechts een paar shillings zon geven, verhief Dnrbeyfieldzich trots in de hoogte. „NeeD," zeide hg deftig, „ik wil de oude niet verkoopen. Toen wij, D'ürbervilles, nog ridders waren, hebben wij onze strijdrossen niet voor kattenvleesch verkocht. Zij inogea hun geld houden. Hij heeft mij tot zijn dood goede diensten bewezen; ik wil na, daar hg dood is, geen voordeel meer van bem hebben.' Den volgenden dag werkte hij ijveriger om voor Prins een graf in den tuin te gra ven, dan hij maandenlang voor zijne fami lie gedaan had. Toen het gat klaar was, maakten Dnrbeyfield en zgn vrouw een strik om het paard en sleepten het weg, terwijl de kinderen, den lijkstoet vormden'. Abraham en Liza-Lu znchiten, Hope en Modesty gaven haar kommer te kennen door luid weenen, dat door de muren herhaald werd, en allen stonden treurend om het grat, toen Prins eindelijk zijn laatste rust gevonden had. Hjj, die voor hun brood zorgde, was van hen weggenomen; wat moesten zg nn be ginnen „Is hjj in den hemel gekomen vroeg Abram onder het algemeen gezocht. Vervolgens begon Dnrbeyfield het graf dicht te maken en de kindereD weenden opnieuw, alleen Tesz niet. Haar gelaat was koud en bleek, alsof zjj zichzelve voor een moordenares hield. Wordt vervolgd,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 6