De Mijnwerker.
schen van het meisje te voldoen. Onlangz,
kreeg zij kennis aan een jongen Fm, die
schoon en rijk was, en zij schonk hem
spoedig haar hart. 2Su verlangde zij slechts
vsn haren vroegeren verloofde af te zijn
en, in overleg met haren vader en broe
der, besloot zij zich van hem te ontdoen.
Het plan was spoedig ontworpen en uitge
voerd. Het meisje stelde hvren vroegeren
verloofde voor, eene wandeling te doen door
het bosch. Op eene te voren aangeduide
plaats verzocht zij haar slachtoffer te gaan
zitten voor een dicht b .ecbje. Eensklaps
sprongen haar rader en haar broeder te
voorschijn, grepen den jongeling vast en
worgden hem met een daartoe meege
bracht koord. De eene moordenaar hield
zijne armen vast, terwijl de ander hem den
strop om den hals legdehet meisje stond
kalm de vreeselijke daad asn te zien.
Vele dagen bleef de misdaad verborgen.
Er rnstte geen vermoeden op de familie,
die veel verdriet toonde over het verdwij
nen van den jongeling. De broeder van het
meisje, die hevig door beronw geplaagd
werd, Qeeft echter alles bekend.
Volgens mijne bescheiden meening zijn
er meer heiden in de wereld dan die, over
wie er in de dagbladen geschreven wordt,
of die het Viktoriakrnis ontvangen of aan
wie, na hun dood boeken gewijd wor
den.
Ik ben het er met mij zelf nooit over
eens kannen worden of de man dien ik
gekend heb, een held was of met. Mis
schien ben ik wel bijzonder onbegrijpelijk
en dringen de zakec nooit zoo beider tot
mij door als tot anderen, maar als ik n
mijn verhaal naar waarheid verteld zal
hebben, moogt gij er nwe eigen meening
over hebben.
Ik ben een mijnwerker in Slaffordshire,
en ben het mijn leven lang gewees', en
hoop het houweel te blijven hanteeren, tot
eene ontploffing of zoo iets er een eind
aan maakt.
Vijftien jvar geleden werkte ik met een
ploeg in zvkere mijn; daarbij was een man
ait Znid-Wales afkomstig, met wien ik ta
melijk bevriend was.
Ik heb hem een man genoemd, maar
dien naam komt hem niet toe. Hij ge
leek meer op een in elkander gegroeiden
jongen dan op een man. Hij was een dwerg,
hij had een monsterachtig groot hoofd en
breede schouders, en een paar kleine
kromme beeneD, niet grooter dan van een
kind van een jaar.
Zijn rug was gebogen, ren woeste haar
bos sierde zijn hoofd en zijn oogen waren
niet te peilen, zoo diep lagen zij in zijn
hoofdzij waren git zwart van kleur,
en soms kon er een wolk in komen en
kon hij somber voor zicht uit staren en
nooit kon ik er achter komen, waar hij
dan aan dacht,
fk ben toch steeds voorzichtig met
dwergen geweest, want 'ofschoon hij wel
altijd vriendelijk en goed was, had ik vaak
gehoord dat zij boosaardig kunnen zijn als
zij niet altjjd hun zin krijgen. Dij was
knap, zooals zij bijns allen zijn en sprak
zijn Engelsch zoo goed als wij. De dwerg
was reeds twee jaar in onze mijn werkzaam.
Hij had wat geld medegebracht, want zyn
meigjo bad verder niets te doen, dan het
paard, dal den mooian naam van Prins
droeg en nog even ellendiger was dan de
wagen, naar buiten te trekken.
Het arme dier za? verwonderd in de
duisternis rond, besDnftolde de lantaarn en
de boide gestalten, die rondom hem draai
den, als kon hij maar niet gelooven, dat het
mogelijk was, dat op een our, waarop ieder
gewoon sterveling lag te rusten om krach
ten voor den volgenden dag te gaaren, hij
opgeroepen kon worden, om aan den arbeid
te gaan. Men stak een eindje kaars in de
lantaarn, bing de laatste aan de zijde van
den wagen en geleidde het paard voornit,
zoolang het bergopwaarts ging, er naast
loopende, om het arme dier Diet te veel te
vermoeien. Om zoo goed mogelijk den
tjjd te korten, vertelden zij elkaar aller
lei aproohjes en aten bet brood
met boter op, hen door moeder mede ge
geven. Toen Abram geheel wakker was,
want tot Dog toe had bij alles nog hall
slapende gedaan, begon hjj van de zonder
lingen schado» en to praten, met welke ver
scheidene (donkere voorwerpen zich op den
helderen achtergrond des hemels Iverhieven;
van een boem, die er nitsag als een sprin
gende tijgervan een huis, dat) op den kop
van een rens geleek.
Toen my de kleine stad Stonrcastle, die
onder bare dikke, brnine stroodaken rnstig
sliep, acbter zich hadden, beieikten zij een
hooger gelegen land.
Aan bon linkerzijde rees de hoogte, die
den naam Bnlbarron of Bealbarron droeg en
bijna de hoogste in het Znid-westen is, tot
den hemel omhoog. Van hier af ging de
weg bergaf. Zij sprongen beiden op bet
kret van den wagen en verzonken in stom
nadenken.
„Tesz 1" zeide Abraham na een poos, op
een toon, die op een langer gesprek scheen
voor te bereiden.
Ja 1*
„Zijt ge erg big, dat wij edellieden ge
worden zijn?'
„Niet erg.'
.Maar gij verhengt n er toch wel over,
dat ge met een heer tronwen gaat
„Wat vroeg Tess, terwijl zij bet hoo'd
ophief.
,Dat onze voorname bloedverwanten ubij
een huwelijk met een graaf helpen zullen.
sIk? onze voorname bloedverwanten? Wij
hebben zulke verwanten niet Wie beeft n
deze domheid in het hoofd gepraat."
„Ik hoorde er bij Rolliver over spreken,
toen ik vader eo moeder balen moest. Er
is een rijke dame ait onze familie, die in
Trantridge woont en moeder ze.dc, wanneer
huisje was zijn eigendom en er behoorde
een flinke tuin bij, iets waarop wij geen
van allen mochten roemen.
Ge zult wellicht denken, dat znlk een
misvormd mensch in een steenkolenmijn
niet op zijn plssts was, maar ik ksn u
verzekeren, dat niemand van ons sterker
was dan hij. Gij hieldt uw adem in als gij
hem fijn honwel zaagt zwaaien, en met
het meeste gemak liep hij door de smalle
Izgc gangen, waarin lieden van mijn slag
moesten kraipcD.
Ik leefde toen met mijn vader ea mij
ne zuster. Wij waren zeer arm en vader
placht altijd te zeggen, dat hij hoopte, dat
Hetty nog>,eens eene goede partij zou doen.
Hetty was een heel mcoi meisje; in mijn
leven heb ik al heel wat mooie vrouwen
gezien, ai3sr niemand die hair nabijkwam
Ze was zoo vroolijk en levendig als de
zonneschijn- Als wjj 's avonds van ons werk
kwjmen, kwam zij ons tegemoet en dan
stak zij haar arm door den mijne en bab
belde zoo vrool'jk als een vogeltje. Op
zekeren d?g kwam er een nieowe werk
man bij onze ploeg, Jim Marwood ge
naamd; een prettiger kameraad hebt ge-
nooit ontmoet. Ge moest hem Zondags eens
zien, als hij naar de kerk gaat, schoon en
netjes, zoo recht als een kaars, met zijne
lachende blauwe oogen, precies eene schil
derij.
Vóór hij eene maand bij ons was had
hij bijzondere vriendschap voor mij opze-
vat. 't Was bepaald een wonder hoe hij
zoolang zonder mij had knnneu leven. Hij
vertelde alles omtrent zijne familie, op de
meest openhartige manier, en zoo vernam
ik, dat hij zijne moeder moest onder
honden en hij geen gulden de zijne kon
noemen.
Dat alles verleide ik weder aan Hetty
en tij luisterde er naar, met een blos op
de wangen, en ging voort met over hem
te praten, tot het mij op eens te binnen
schoot, dat zij evenveel van elkaar afwis
ten als ik, maar bijzonder gaarne over
elkaar spiaken.
Dat beviel mij niet bij zonder, want ik
wist dat hij arm was en dat het er maar
slecht uit zon zien als zij te samen kwa
men; msar, zooals ik gezegd heb, ik ben
niet ving van begrip, en ik dacht dat het
het best was, er maar niets van te zeggen.
Op zekeren dag ik herinner het mij
nog duidelijk het was in het schemer
uur, prachtig weder en de sterren schit
terden als diamanten. Ik rookte mijne pijp
in de achterkamer, vader was uit
toen ik in bet andere vertrek stemmen
hoorde. Het waren die van Matty en mij
ne zuster.
Matty was de dwerg. Hij droeg een lan
gen Wallischen naam, maar wij noemden
hem algemeen Matty.
Ik kende zijne stem wel, zij was niet
bepaald onaangenaam, maar er was zulk
een rare klank in.
Ik legde mijne pijp neder en luisterde.
„Ik heb u lief," zeide hij tot Hetty.
,Ik htb u lief gehad van af het oogen-
blik, dat u voor het eerst zag. Wilt gij
met mij tronwen Ik zal een goed echt
genoot voor u zijn."
Zij lachte; een kort verachtelijk lachje.
„U trouwen vraagde zij. „Maar,
Matty, droomt gij nu? Ik heb er geen
plan op.'
gij tot haar gingt en u als familie voorstel-
det, zoo zon zij er wel zorg voor dragen, dat
gij een beer met een hoogen naam tot man
kreegt*
Tesz werd plotseling s'il en verzonk in
een bedrokt stilzwijgen. Abraham sprak voort,
meer tot eigen genoegen, dan om gehoord te
worden, zoodat bet hem onverschillig was,
of zijne zuster naar hem luisterde of niet.
Rij leunde achterover tegen de korven en
maakte, met het gelaat naar den bemel ge
keerd, allerlei opmerkingen over da sterren
die te middeD der zwarte schaduwen daar
boven, ver van deze menscbeljjke we
zens hare groote reis voortzetten. Hij vroeg
zichzelf af, hoe ver deze lichamen wel van
hem verwijderd zonden zijn, en of God daar
wellicht zijn woonplaats had. Maar telkens
weder kwam in zijne gedachte terug, wat
daarop meer indruk gemaakt had, nl.: het
rijke huwelijk van Tesz, met een graaf of
baron. Zon ij) dan niet geld genoeg hebben
om een verrekijker te koopen, om die ster
ren zoo dicht bij zich te balen, als Nettle-
combe-Tout het na was?
De herhaling van de zaak welke bare
gansche familie als 't ware half gek deed
zijn, maakte Tesz ongeduldig.
L)at is voor mij volkomen hetzelfde!" riep
zg uit.
,Zeidet gij niet, dat de sterren werelden wa
ren?"
„Ja."
„Evenals onze?"
,Dat weet ik niet; maar ik geloof het
wel. Somwijlen schijnen ze mij toe, als de
appelen van onze oranjeboom, de meeste
zien er glanzend en gezond uit, eenigen
zijn blind en doDker.'
,Op wat voor eene leven wij; op ren
lichtende of op een donkere
„Op een donkere."
„Dat is zeer dom, dat wij geen lichteode
gekozen hebbes, wanneer het daar zooveel
lichter is
„Zeker 1"
„Is het werkelijk waar, Tesz vroeg
Abraham, zich in rijne groote belangstelling
zich geheel tot haar wendende. „Hoe zon
het geweest zijn, als wij zoo'n blinkende
gekozen hadden
„Dan zon vader zich niet zoo behoeven
af te slooven als hij nu doet en zon hij niet
droDken geweest zijn, zooata nu, en moeder
zou niet altijd behoeven te wasschen en toch
nooit klaar komen."
»En gij zoudt een rijke dame geweest
zijn, en had', niet noodig gehad, een rijken
man te tronwen."
„O, zeg, spreek daar toch niet meer
van I"
Aan zijn eigen gedachten overgelaten,
En toen zag ik met mgn geest de be
weging, die zij met haar hoofd maakte.
Ik slond op en trad wat dichter bij de
denrdwergen zijn zulke rare wezens en
men kon nooit weteD, wat er gebeurde.
Hij zweeg een paar minuten, en toen
klonk het weder
„Ik weet wel dat ik [mismaakt en lee-
lijk bee, maar ik bemin n meer dan eemg
man n ooit beminnen zal, en ik kan n
een fatsoenlijk thuis aanbieden.'
„Al hadt ge twintig buizen, dan zou
ik n toch niet nemen,* vras haar haastig
antwoord, „dus spreek er maar niet meer
over.*
Ik vond dat zij al te scherp en onvrien
delijk was; maar zij was zeker doodelijk ver
schrikt, want hij moest er in de sche
mering wel vreemd uitgezien hebben.
Daarenboven, mooie meisjes wikken en we-
gec hunne woorden niet zoo heel nauw
keurig als zij wel moesteD doen.
Ik geloof dat Lij door de kamer liep,
want zijne stem klonk dichter bij- Hij
sprak woest en afgebroken„Jim Har-
wood, dat is de man die tusschen u en mij
staat. Denkt ge, dat ik blind ben Denk
ge, dat ik dat niet zie Jim Harwood
heeft uw hart veroverd, en denkt gij dat
gij hem huwen zult, zoolang ik in leven
ben
Eene rilling liep mij langs den mg en
ik tastte naar inijn stok, zoo woest en drif
tig was zijn toon.
Maar Heltv was er bet meisjs niet
naar om bang te wordenin het volgen
de oogenblik barstte zij los
„Ja, Jim Harwood heeft mijn hart vero
verd, en ik beiit het zijne; ik schaam
mij niet er rond voor nit te komen. Ik
weet wel dat gij een eigen huisje met tuin
hebt en dat ge daar buitengewoon trotsch
op zijt, en ik weet even goed dat Jim
arm is en dat wij jaren znllen moeten
wachten, maar ge moet niet denken dat
gij mij bevreesd kunt makea probeer
dat maar niet, en al kon ik niet met
hem trouwen, nooit zou ik zulk een ellen
dig leelijk mismaakt schepsel als gij zijt,
tol man kiezen
„Hoop daar maar nooit op."
En met een soort van snik snelde zij
de kamer nit, de trap op, en ik hoorde
haar hare deur toeslaan en driftig den
sleutel omdraaien.
Doodstil bleel ik wachten, en daar ik
niets hoorde, sloop ik den gang in.
Daar stond hij in de deur, als een klein
boos monster, met zijn groot hoofd en
verwarden haarbos en kromme beenenin
zijn oogen was weder die vreemde blik,
waarmede hij voor zich uitstaarde, zooals
ik hem zoo vaak in de mijnen zag doen.
„Zoolang ik leef zal zij Harwood niet
hebben. God heelt hem en mij beiden
geschapen,* hoorde ik hem fluisteren.
Toen ging hij heen.
Ik zag hem dien avond niet meer en
Hetty liet ik niet merken, dat ik hen
beluisterd had. Den volgenden morgen
wareD wij weder als gewoonlijk onder den
grond. Heel toevallig waren Matty en
Harwood en ik dien dag veel in elkanders
nabijheid. Het scheen mij toe, dat hij
steeds rond Jim heendraaide op eene ma
nier, die mij niet beviel, en ik bleef zoo
dicht mogelijk bij hen, met mijne gereed
schappen onder mijn bereikeen wakend
werd Abraham spoedig slaperig Tesz was
in het bestaren van het paard niet zeer
ervaren; maar zjj daeht, zij kon voor een
oogenblik de verantwoording van de lading
wel op zich nemen en gaf Abraham verlof
te gaan slapen, als hij wilde. Zij maakte
tusschen de bijenkorven een soort nestje,
zoodat hij niet nit den wagen vallen kon,
nam de teugels in de handen ea re d
langzaam verder.
Prins eischte weinig opmerkzaamheid,
daar bem de energie ontbrak, om slechts
eene enkele overtollige beweging te
maken. Daar zij niemand meer had, die
hare opmerkzaamheid trok, zoo viel Tet«,
terwijl zij met baar rug tegen de korven
leunde, spoedig in een diepe droomerjj. De
stomme processie der boomen en bekken
naast haar, werd tot een rij grillige beelden
en de wind, die na en dan zuchtte, een
fantastisch geluid, dat sprak van verborgen
en grootsche dingen.
Toen zij vervolgens de gebeurtenissen in
haar eigen leven liet passeeren, scheen het
haar ijdel toe, dat haar vader too trots was;
zij zag den adellijken bruigom, die haar in de
fantasie van haar moeder reeds opwachtte,
grimassen maken, lachen over haar armoo
de en haar geheime hooge afkomst. Iedere
zaak we-d, hoe verder zij kwam, meer ge
spannen en ingewikkeld en de tijd verliep,
zonder dat zij er erg in had. Een plotse
linge stoot trol haar in de zijde en wekte
ha*r nit haar sluimering, waarin zij onwille
keurig gevallen was.
Zij waren, sedert zij was gaan dioomen
en peinzen, een goed eind weegs verder
gekomen. Een ellendig steunen, zooals zij
nog nooit in haar leven gehoord had, liet
zich voor aan den wagen vernemen, en daar
op volgde een luid
„Heidaar
De lantaarn aan den wagen was uitge
gaan, en een andere bescheen baar ge
laat, m^ar met een veel helderder glans dan
de hare verbreidde. Er was iets verschrik
kelijks gebeurd. Haar wagen was met iets
onbekends in botsing gekomen, omdat
zij met haar wagen den weg versperd
had.
In bare verwarring sprong zij van den wa
gen en zag nn de verschrikkelijke waarheid.
Het stennen werd veroorzaakt door het ar
me paard van haar vader. De morgenpost-
wegeu, die als een pijl nit den boog, den
hellenden straatweg was afgereden, was boven
op haar onverlichte kar gestooten. De scher
pe dissel had den armen Prins als met een
zwaard doorboord; nit de wond vlood het
bloed in stroomen en spoot borrelend op den
straatweg neder.
In hare vertwijfeling sprong Tess voor
oog op Mattv houdende. Nog nooit had
Jiso er zoo groot en flink en knap uitge
zien als dien dag.
Hij fluitte onder het werk, zoo vroolijk
als een leeuwerik.
Ik was niet vroolijk; er drukte mij iets;
ik had een gevoel alsof er voor het vallen
van den avond een oDgeluk gebeuren
moest.
Ik merkte op dat de dwerg zijne oogen
bijna niet van Jim afhield, behalve om
twaalf uur, toen wij met werken ophiel
den om eenig vceJsel te gebruiken; toen
ging hij in een hoek zitten en krabbelde
iets op een papiertje met een vreemden
lach op het gelaat. Ik rilde onwillekeu-
rig; ieder keer mompelde hij iets in zijne
laai, dat zeer onheilspellend klonk.
In den namiddag gingen wij in een die
per gedeelte der mijn; het was er gevaar
lijk, "dat wisten wij allen, en wij hielden
onze lampen dus goed gesloten.
„Er is hier ergens gas," merkte een
der mannen op.
„En een enkele vonk zou voldoende
zijn om ons naar de andere wereld te hel
pen, niet waai?" vraagde de dwerg.
Dat waren bijna de eerste woorden die
hij sprak, en de blik, waarmede hij die
vergezeld deed gaan, joeg mij schrik aan.
„Ongetwijfeld,* antwoordde Jim.
Met angst bedacht ik dat ons leven in
de macht van den dwerg was, als het
ware aan een lijden draad hing. Nog
nooit gedurende mijn verblijf in de mijnen,
had ik zoo vurig verlangd de frissche
buitenlucht te kannen inademen.
De menschen die 's winters avoüds
zich gezellig om den haard scharen, weten
niet met hoeveel gevaar het opgraven
van de steenkool gepaard gaat, hoe ieder
nnr daar in die donkere diepte doorge
bracht het laatste voor den mijnwerker zijn
kan.
Er werd over het gas niet meer ge
sproken en e>ndelijk, eindelijk werd het
zes uur, zonder dat er eene ontplofliug
plaats had.
De manden waarin wij nit de schacht
opgeheschen werden, waren gereed en de
meeste mannen waren reeds weg.
„Gaat ge nu mede vraagde ik den
dwerg.
„Neen," was het antwoord, >ik wil van
avond wat overwerken.
„Gaat maar heen en laat de mand maar
zakken. En kijk, wilt ge dit aan uwe
zoeter Hetty gaven, en haar zeggen dat
zij het openmaakt en hij gaf mij een
pakje, in een zakdoek geknoopt. Ik nam
het voorzichtig san, niet zonder achter
docht; ik was half bevreesd dat het mij
op de eeDe of ander in,mier in het gelaat
zou springen.
„Waar zijt gij bang voor vraagde hij
scherp.
„Nergers voor," antwoordde ik even
eens.
Wij gaven het sein en Jim en ik wer
den opgetrokken, terwijl de dwerg bene
den ons bleef nazien.
Ik voelde mij zeer verlicht, toen ik weer
vasten grond onder de voeten voelde, en
zooals Matty verzocht had, zond ik de
mand weder naar beneden,.
»Wat zou er in dat pakje zitten zei
de Jim.
„Misschien zal Hetty u dat wel eens
nit, en legde hare hand op de wond,
maar met het eenige gevolg, dat zij van
boven tot ocder met roode droppelen
werd bespat. Versolgens bleef lij s'aan en
zag hopeloos om zich heen. Prins stond stil
en bedaard, zoolang hij kon, vervolgens zonk
hij plotseling op de straat ineen.
Intnsscben was de postkoetsier nadarbij
gekomen en begon het ellendige lichaam
van het paard op zijde te schuiven en trachtte
het op te richten. Maar Prins was reeds
dood en daar de man inzag, dat hij hier
direct niets meer aan doen kon, keerde hij
tot zijn dier terug, dat onverlet ervan was
afgekomen.
.Gij hebt aan den verkeerden kant gere
den", riep hij.
„Ik moet met den postwagen verder, zoo
dat het het beste voor n is, hier maar met
uw vracht te blijven. Ik zal n, zoo spoedig
ik kan, iemand te hulp zeoden. Het zal
spoedig dag wordeu en te vreezen hebt
ge niets."
Hij steeg op en reed ijlings verder, terwijl
Tesz staan bleef en wachtte. De hemel werd
lichter, de vogels schudden hare vederen,
verhieven zich en zoDgen den morgen haar
welkom. De groote plas bloed voor Tesz
nam reeds de kleuren van een regenboog
aan en begoa reeds te ronnen en toen de
zon zich verhief, werd het licht in de meest
verschillende schitteringen ervan terng ge
worpen. Prins lag op «jjde, 'stil en dood,
met balt geopende oogen, met het gat in
zijn borst.
„Dat is mijn schuld geheel alleen de
mijne 1* riep het meisje bij dit schouwspel
nit. „Er is geen verontschuldiging voor te
vinden geen enkele. Waarvan znllen
vader en moeder nu leven I Aby, Aby
Zij schadde het kind, welke gedurende de
geheele gebeurtenis gezond had liggen te
slapen. „Wij kannen niet verder gaan
Prins is dood
Toen Abram zieh met het gansche on
geluk vertrouwd gemaakt bad, traden op
zijn gelaat de tranen te voorschijn.
„En gister danste en lachte ik nog I' riep
Tesz. „Welk een dwaas was ik 1*
„Dat komt omdat wij op een donkere
ster wonen en niet op een lichtende, niet
waar Tesz stamelde Abraham door zijne
raneo heen.
Zwijgend wachtten zij gedurende een
tijdruimte, die hen eindeloos toescheen.
Ten laatste bewees een naderend gerucht,
dat er iets kwam, dat de koetsier van
de postkar zijn woord gebonden had. Een
boer nit bet naburig Stonrcastle kwam met
een storken hengat aan den teugel, d-ze
werd in plaats van Prins voor den wagen
gespannen en trok den last naar Caster
vertellen', antwoordde ik, niet denkends
dat het hem van zeer nabij zou betref
fen.
Ik kwam thuis en verzocht Hetty het
te openen. Onze woning was niet ver van
de mijn verwijderd, en het was nog geen
tien minnten geleden, dat de dwerg mij
het pakje overhandigde
Zij maakte den knoop los en daar
knnt ge het gelooven daar lagen het
eigendomsbewijs van zijn huisje en eea
tiental souvereinen in een doekje geknoopt
en het papiertje, dat ik hem had zien be
schrijven. Het volgende stond er op te
lezeD
„Wat ge hier ziet is voor u. Leelijk en
ellendig ben ik, maar niet slecht. Ik zeide
dat gij zoolang ik leefde, niet met hem
zoudt tronwen, en ik zal mijn woord hou
den. Als gij kunt, denk dan vriendelijk
aan den dwerg; God heeft my even goed
als hem, geschapen.'
Wij hadden het voile, bekrabbelde pa
piertje nauwelijks ontcijferd, of wij hoor
den een knal, die onze harten deed stil
staan. De grond dreunde onder onze voe
ten en een dof, brullend geluid, als van
hevigen donder weerklonk.
„Eene ontploffing in demijD," zeide Her-
ty met doodsbleek gelaat.
Wij snelden naar buitenalle mijnwer
kers, vrouwen en kinderen, iedereen haast
te zich naar de voornaamste schacht.
Honderden tonnen aarde en rotsblokken
waren naar beneden gestort en hadden het
lichaam bedolven van den armen dwerg.
Het diende nergens toe te trachten hem
op te graven. Toen hij zijne lamp opende
en dat moet hij gedaan hebben wist
hij, dat menschelijke hulp hem niet meer
bereiken kon. Hij wist, dat hij daar den
dood zou vinden, toen hij Jim en mij zag
heen gaan en hij wilde het nit liefde
tot Hetty.
Een week lang schreide zij en beweerde
dat zij geen gelukkig oogenblik meer kon
hebben. Maar ik geloof, dat zij nn toch wel
gelakkig is, want met Pinkster daaropvol
gende trouwde zij met Jimzij wonen
nog in Matty's huisje en de tuin is een
waar bloembed.
Vijftien jaar lang heb ik over deze ge
schiedenis nagedacht en ik geloof dat het
de droevigste is, die ik ooit gehoord heb,
ofschoon ik nauwelijks weet, wat ik er van
moet denken.
Sommigen zesgeD, dat hij een held was,
anderen eenvoudig een zelfmoordenaar.
Laat het zijn zoo het wil, één ding
heb ik er uit geleerd, namelijk, dat God
mismaakte schepsels evengoed als ons, een
harten gevoelens gegeven heeft, en wee den-
gene, die dat durft vergeten of over het
hoofd zien.
Volgens een Pransche uit-
vindiüg is de ketting waarmede bij vélocipè-
des de beweging wordt overgebracht, ver
vangen door een stalen strook, waaraan de
einden aan elkaar geweld zijn. De strook
is voorzien van gaten en de beide rade
ren hebben aan hun omtrek tanden, die
in deze gaten grijpen.
Volgens den uitvinder vermindert deze
constructie de wrijving, worden de prijs en
het gewicht van eeD vélocipède geringer
en werkt het stof van den weg hierop
minder nadeelig. (Nijverheid).
bridge.
Des avonds van denzelfden dag was de
ledige wagen weder op de plaats des onheils.
Prins had den gaoscben dag hier op den
weg gelagen; selfa de bloedvlek in het mid-
nen van de straat was nog zichtbaar, of
schoon eenigszins verbleekt en gescheiden
door den voorbjjgeganen wagen. Alles wat van
Prins overgebleven was, werd nn op den
wagen geladen, dien hij vroeger getrokken
had en met zijne hoeven in de lacht, de ij
zers blinkend in het licht, legde hjj de twaalf
mijlen tot Marlott terug.
Thesz was reeds vroeger thuis gekomen.
Hoe zij al haar wederwaardigheden vertel
len moest, was meer dan zij zelf wist. Het
was haar een verlichting, dat zij op het ge
laat barer ouders las, dat deze reeds met het
verlies bekend waren, ofschoon dit de ver
wijten, die zij zioheelf maakte, niet vermin
derde. Maar niemand thuis maakte er haar
et-n verwijt van. Men was te veel gewend,
zich bij de dingen neer te leggen.
Toen er van gesproken werd, dat de paar-
denslachter voor het lijk van Prins wegens
zgn hoogeu ouderdom, slechts een paar
shillings zon geven, verhief Dnrbeyfieldzich
trots in de hoogte.
„NeeD," zeide hg deftig, „ik wil de oude
niet verkoopen. Toen wij, D'ürbervilles, nog
ridders waren, hebben wij onze strijdrossen
niet voor kattenvleesch verkocht. Zij inogea
hun geld houden. Hij heeft mij tot zijn dood
goede diensten bewezen; ik wil na, daar hg
dood is, geen voordeel meer van bem
hebben.'
Den volgenden dag werkte hij ijveriger
om voor Prins een graf in den tuin te gra
ven, dan hij maandenlang voor zijne fami
lie gedaan had. Toen het gat klaar was,
maakten Dnrbeyfield en zgn vrouw een
strik om het paard en sleepten het weg,
terwijl de kinderen, den lijkstoet vormden'.
Abraham en Liza-Lu znchiten, Hope en
Modesty gaven haar kommer te kennen door
luid weenen, dat door de muren herhaald
werd, en allen stonden treurend om het
grat, toen Prins eindelijk zijn laatste rust
gevonden had.
Hjj, die voor hun brood zorgde, was van
hen weggenomen; wat moesten zg nn be
ginnen
„Is hjj in den hemel gekomen vroeg
Abram onder het algemeen gezocht.
Vervolgens begon Dnrbeyfield het graf
dicht te maken en de kindereD weenden
opnieuw, alleen Tesz niet. Haar gelaat
was koud en bleek, alsof zjj zichzelve voor
een moordenares hield.
Wordt vervolgd,