Briefen mi öe Kaasstad. n Zondag 27 October 1895. 38ste Jaargang No. 3040 De Wereldtentoonstelling. BIJVOEGSEL. Lxvm. Beste lezer, Rotterdam is een zonder linge stad Als er in uw huis een rat is, die uw brood en uw vleesch uit de provisiekast vreet, en ge ziet kans, dien rat te van gen, wat zoudt ge er dan mee doen Nu zonder malle dierenliefde geant woord asjeblieft, dus niet zeggen„Ik vang het grijze diertje, zet het in een kooi, leer het opzitten en pootjes ge ven of iets anders, wat den menschen aangenaam pleegt te zijn." Gij zoudt den val met het grijze beestje eenvou dig in een vat water stoppen tot de kleine knager verdronken was. Ferm, daar zijn we 't over eens. Wat een omhaal van woorden, zegt ge, 't spreekt toch vanzelf, dat ik een rat, die mij hindert, verdrink. Zeer juist, beste lezer, ik voel alles voor die vanzelfheid, zooals ik voor alle vanzelfheden voel Maar onze brave magistraat denkt er precies anders over dan gij, dan ik, dan wij, verstandige menschen. Als onze magistraat een rat in huis heeft, stopt zij den val weg en vraagt met een rattenlievend- heid, een betere zaak waardig: „Heeft het goeie, lieve diertje een half pond vleesch opgevreten, dan zullen wij zor gen dat het morgen en overmorgen een heel pond vindt. Braver kan het toch wel niet, wat Zoo doet geen brave huisvrouwDe Rotterdamsche magistraat denkt wel zoo. U weet, dat we hier een stoomtram hebben, die van Rotterdam naar Schie dam rijdt, die midden in de stad be gint, door een reeks straten rijdt en dan op het vrije land komt. Het rij den door de stad heeft reeds achttien menschenlevens gekost. Nu onlangs, ik breng het u even in herinnering, heeft het stoombeest weder twee kin deren verpletterd- Toen zonden drieduizend Rotterdam mers een adres aan den Raad, waarin zij verzochten, vervanging van de stoom tram door een paardentram. Wegja gen of verzuipen dus van den rat. Neen, zeiden de Burgemeester en de Wethou ders voorlichtend tot den Raad, niet doen. Laat de menschen praten, wij zullen wat beters komen vertellen. Jaag de rat niet weg. FEUILLETON. Ziehier ons voorstelWij zullen met mekaar bepalen dat de stoomtram in de stad niet harder rijden mag dan 8 K. M. per uur voor den geheelen weg. We zorgen dat de rat niet meer dan een kwart pond vleesch op te eten vindt. 't Was mal. maar 't ging. Doch de de wijze raad besliste anders. Tot nu mocht de tram 8 en 10 K. M. rijden; voortaan geven wij haar verlof 12 K. M. te rijden. We geven den rat, die een pond vleesch opvrat, voortaan twee pond. Wie 't niet mal vindt, mag het zeg gen. De voorstanders beweerden dat de reizigers in zoo'n snellen draf min der vaak op en af zouden springen, omdat het gevaarlijker was. Laten we dat aannemen, hoewel 't niet waar schijnlijk is, want de lui die gewoon zijn in de vaart op en af te springen doen het nu toch ook en lui die voor zichtig ziju en de gewoonte hadden te laten stoppen, blijven die gewoonte trouw. Maar laten we dat aannemen. Er blijft dan in elk geval het vergroot ge vaar voor de kinderen, die op straat zijn, want nu is de kans om snel te stoppen tot een minimum gereduceerd en de kans op overrijden is grooter ge worden. De drieduizend menschen die opston den tegen zoo groot een gevaar in het drukste deel der stad, hebben nu ver kregen, dat de heeren regeerders tot de stoomtram zeggen Rij nog maar wat gauwer 't Is zeer aangenaam I Waar in Gouda de gemeenteverorde ning zegt, dat er heel langzaam gere den moet worden door de stad, als ik me niet vergis: met een man die een bel luidt, er vóór loopend, zegt in deze groote stad de verordeningrij maar hard, wij verplichten je niet tot die malle kleinsteedsche veiligheidsmaatre gels. Beste lezers, Rotterdam is een zon derlinge stad. Ik heb in dit geval eer aardige con sequentie gevonden. Met een mijner kennissen sprak ik over de zaak, waar van heel Rotterdam, met uitzondering van de raadsleden, veel leelijks spreekt. Ik sprak met vertrouwen op mijn goed recht, maar dat werd tot mijn groote verwondering door bedoelden kennis niet erkend. Vin-je 't niet bar Wel neen, 'k vind het heel goed. Want als de stoomtram opgedoekt werd, zouden de arme paarden er maar voor gespannen wordenzouden de arme paarden moeten loopen, dat heele eind. Dat zou toch treurig wezen. Maar de kinderen, die gevaar loo pen? Och wat, kinderen. Laten de moe ders hun kinderen niet alleen laten loo pen. Dat gezanik met de kinderen. De menschen, die zooveel kinderen hebben, moeten er zelf maar op passen. Heerlijke consequentie. Mijn vriend is lid van de Nederlandsche vereeni- ging tot bescherming van dieren. Ik ben daar geen lid van. Ik vind dat de beschermers wat ver gaan. Ik ben geen lid van een vereeniging van men schen, om de doodeenvoudige reden, dat die vereeniging niet bestaat, 'k Zou wel willen. Dus voor die arme paarden moe ten die leelijke kinderen maar geofferd worden. Och, je zanikt. Toen was 't uit en myn vriend had geen zieltje gewonnen voorde dierenbe scherming. Een mensch moet het van zijn vrien den maar hebben. De vereeniging tot dierenbescherming heeft van haar vrien den ook niet veel plezier. Dergelijke consequenties heb ik bij meer vrienden gevonden en dat is tegenover de niet zoo persé-beschermers, niet zoo erg aanlokkelijk. Dat een bescherming van dieren noodig is, o, ik erken het met enthousiasme. Het mag niet geoorloofd worden, dat de eerste de slechtste dron ken sleeper zijn paard behandelt of dat geen zenuwen had, of dat hij een zielloos stuk vleesch was. Maar ook de menschheid heeft haar rechten en dier eerbiediging voor te staan, is eerste, hoogste plicht. Nu ik toch aan de dierenbescherming bezig ben waar men in een cause rie al niet toe komen kan, men begint met een magistraat en men eindigt met een dierenwereld nu wil ik er wel iets van zeggen, dat mij lang op het hart lei. Ik merk van haar werken in Rot terdam niet zoo heel veel. Soms hoor ik één harer leden rede neeren en dat is, omdat het staaltje dat ik boven gaf regel is, niet zoo erg spreken vóór haar; van harentwege zijn boekjes verspreid, de geschiedenis van een paard geloof ik heet het, maar daar blijft het bij. Het uitloven van premies aan proces-verbaal-opmakers is werk van het hoofdstuur, niet van de afdeeling. En er is in Rotterdam inzake de dieren bescherming wel practischte werken. Als ik des Dinsdags, als 't hier veemarkt is, kijken ga, vind ik vele stuitende din gen. Op de markt, en bij 't inladen op de booten. Dinsdag van deze week heb ik op de markt koeien zien wegdrijven, 't Was gewoon een schandaal. De drijvers, voor zooveel stuivers-per-uur gehuurde ke rels, beukten met dikke stokken op koei- enrugsen, of koeienruggen stukken stok- visch waren. Als een koebeest niet wil de, pakte de drijver de staart van het beest en draaide die bliksemsnel om 't middenpunt rond of ie dien T uit wil de trekken. Soms nam hij zijn stok en sloeg het arme dier op haar uier. „Want as ie 'm op z'n kop slaat, voelt de stin- kert et niet!" Een heel gewone methode om kalve ren te vervoeren is het dier de vingers in de oogkasseD te steken en dan maar trekken. Varkens worden bij twee ooren en bij de staart gepakt en zoo weggedra gen. Op schapen wordt ingestoken met puntige stokken - porren noemen ze dat hier - of het wolzakken waren. In Rotterdam wordt de hond nog vóór en ODder wagens gespannen wat te Amsterdam bijvoorbeeld, verboden is. Paarden worden voor veel te zwaar beladen sleeperswagens gespannen en dan wordt het dier geranseld zóólang, tot het in opperste inspanning van krach ten den wagen voortkrijgt en dan hal ve uren ver zoo voortgejaagd. Ik wil maar zeggen, dat er iD Rot terdam voor de vereeniging tot bescher ming van dieren wel wat te doen zou wezen. Meer althans dan zij tot nu doet. Zij beschikt over een goede kas en zij kon dus gesalarieerde wakers aanstel len. Dierenbescherming met ijver en overtuiging is mooi. Maar in elk geval eerst menschen. Geen stoomtram verde digt alleen om paarden te sparen. I). Rotterdam, 24 October 1895. 5. VAN Thomas Hardy. Eerste Boek. Tesz liep den heuvel van Trantridge weer af en wachtte verstrooid tot gij haar plaats in den omnibus weder kon innemen. Zij ver stond bijna niet wat de andere passagiers tot haar zeiden, ofschoon zij hen antwoordde. Toen men weder reed, zat zij als verslagen op haar plaats, zich volstrekt niet bemoeiend met het uitwendige, maar alleen bezig met zichzelf. Een der medepassagiers wendde zich na drukkelijk tot haar: „Gij gelijkt waarlijk op een bloemstruik I Vanwaar hebt ge al die scboone rozen in dezen tijd van het jaar Nn eerst begreep Tesz welk een verras senden indruk zij op hare reisgenooten maak te. Rozen op haar borst, rozen op haar hoed, rozen in het haar, rozen in haar mand, zooveel zij maar bergen kon. Zij bloosde en antwoordde verward, dat zg de bloemen gekregen had. Toen de mederei zigers weg waren, verwijderde zjj de bloe men, pakte ze in baar mand en spreidde haar zakdoek er over. Vervolgens verzonk zij weder in ge peins. De omnibus ging niet verder dan Chaston vanaf deze bergstad tot naar het dal van Marlott, was een aardig eindje wandelen. De moeder van Tesz had haar den raad gegeven, als zij te moe was om thais te komen, bij 6en haar bekende vronw te gaan logeeren en den volgenden dag thuis te komen. Tesz deed alzoo. Toen zij den volgenden dag het huis binnentrad, bemerkte zij dadelijk aan de triom- pheerende blikken, dat er iets buitengewoons gebeurd was. ,0 ja, .ik weet alles! Ik zeide tot mij zelf, alles z«l goed afloopen en nu is dat reeds zoo gebeurd.' „Sedert ik weg geweest ben Wat is er dan gebeurd?' vrotg Tesz. Haar moeder zag haar met een hoogst tevreden blik aan en voer dan schertsend voort „Git zijt er au« goed ontvangen?' „Doe weet ge dat n oeder ,lk heb een brief gehad.' tesz bedacht zich, dat het in den verstreken tijd heel gemakkelijk kon. „Zij zegt, dat wil zeggen, mevronw D'Urberville zegt, dat zij u voor het ver zorgen harer hoenders wenscht; dat is haar stokpaardje. Maar dat is slechts een ge schikt begin om n daar te krijgen, zonder u te veel hoop te geven. Zij wil n als bloedverwante erkennen, dat is zoo duidelijk als twee maal twee vier.' „Maar ik heb baar in 't geheel niet ge zien.' „Gij snit toch wel iemand aangetroffen hebben.' „Ik zeg haar zoon.' „Begroette hij n als zijns gelijke?' „Nu ja bij noemde mij lief bekje.' „Dat verwachtte ik 1 Jaeky hij noem de Tesz, lief bekjeriep Joan haar man toe. „Nu goed, zekerlijk, bij heeft met zijn moeder er over gesproken, eu zij wenscht u bij zich te hebben.' „Maar ik weet niet, of ik in staat ben, dat gevleugelde volkje te behandelen,' zeide Tesz aarzelend. „Dan weet ik niet, wie daar wel toe in staat zal zijn. Gij zijt in een boerenhuis geboren en opgegroeid Zij, die van bon jeugd af met den arbeid vertronwd zijn, kunnen zioh gem-kke- lijker voegen, dan die verwende kinderen. Daarenboven kunt gij juist toouen, dat gij u niet zoo geheel gevleid gevoelt.' „Maar toch geloof ik niet, dat ik gaan moet,' antwoordde Tesz in gedachte. „Wie schreef den brief? Wilt gij hem mi) niet eens laten zien.' „Mevrouw D'Urberville schreef hem. Hier is hij.' De brief bracht kort en bondig vrouw Darbejfield ter kennis, dat de hulp harer dochter bi) het voederen der hoenders zeer nuttig zou zijn, dat een aardige kamer voor haar ingericht zou worden, wanneer zjj kwam, en haar salaris voor beider tevreden heid geregeld zou worden." „O, dat is alles?' vroeg Tesz. „Gij kunt tooh niet verlangen, dat zij bier zal komen, om n te omarmen en u te kussen?" Tesz zag bedrukt uit het venster. „Ik zon liever hier bij u en vader blij ven,' zeide zij haastig. „Maar waarom toch „ik wil het u liever niet zeggen moe der. Ik weet zelf niet goed waarom." Een week later, kwam zij eens op een avond thuis, nadat zij te vergeefs lichte ar beid in den omtrek bad gezocht. Het was haar plan, dos zomers zooveel geld te ver dienen, dat vader weer een nieuw paard kon koopen. Nauwelijks bad zij den drempel over treden, of de kinderen dansten door de ka mer en riepen uit „Die mijnheer is hier geweest." Moeder Durbeyfield haastte zich een ver klaring te geven, terwijl ieder harer ge laatstrekken één en al vriendelijkheid was. De zoon van mevrouw D'Urberville was over een paard komen spreken, terwijl hij juist den kant van Marlott nit moest. Hjj had meteen nit naam zijner moeder willen we ten, of Tesz nn nog komen zou of niet. De jongen die tot nn toe bet gevogelte bad verzorgd, was eensklaps vertrokken. „Mijnheer D'Urberville geloofde dat gy een goed meisje waart, als gij waart, zoo als gij er uitzaagthij geloofde, dat gij uw gewicht aan gond waard waart. Om de waarheid te zeggen, hij stelt bijzonder veel belang in u.' Tesz scheen in dit oogenblik werkeljjk gaarne te hooren, dat zij zoo goed in de meening van een vreemde stond aangeschre ven, terwijl zg zoo diep in haar eigen mee ning gezonken was. „Het is zeer aardig van hem, zoo te den ken," mompelde zij, „en wanneer ik geheel zeker er van was, dat bet daar uit te hon den waB, zou ik er wel heeo willen gaan.' „Hij is een zeer aardig mensch.' „Naar mijne meening volstrekt niet,* antwoordde Tesz koel. „Of hij het is of niet, doet er weinig toe; gjj kunt daar uw geluk beproeven. Ik beb gezien, dat bij een heel mooien diamant draagt.' „Ja," riep de kleine Abraham luide vanaf de vensterbank, „ik heb hem gezien. Hij fonkelde wanneer hij met zijn hand aan zijn snor draaide. „Moeder, waarom draait onze groote neef altijd met zijn hand aan zijn snor?" „Welke invallen heeft dat kind riep vrouw Durbeyfield ia groote bewon dering. „Wellicht om zijn diamanten riug te toonen,'' mompelde sir John sarcastisch. „Ik wil erover denken," ze»de Tesz, ter- w ijl zij de kamer verliet. „Zeker, ik heb het wel gedacht, zij heeft eene verovering op den jongen tak van onze familie gemaakt. Eo zij is dwaas, als zij er niet op ingaat," ging de matrone voort, zich tot haar man wendend. „Ik zou liever zien, dat mijne kinderen bij mij bleven," antwoordde de koopman. „Daar ik het hoofd der familie ben, zul XXVI. Ditmasl, lezers, zal 't wel de voorlaat ste maal zijn, dat ik 't genoegen zal heb ben, u een en ander omtrent onze ten toonstelling te schrijnen. De sluiting is bepaald op 31 October, en daarmede be hoort ook deze tentoonstelling, zeker tot leedwezen van vele Amsterdammers, tot bet verleden. In deD laatsten tijd heeft zij groo te overeenkomst met een vnur, dat, eerst beider brandende, door gebrek aan brand stof langzamerhand uitgaat. De lustig flik kerende vlammen dooven langzamerhand uit en slechts van tijd tot tijd ziet men eene kleine herleving van den vroegeren gloed. Dat langzamerhand uitgaan is te zien aan 't weinige bezoek, aan 't te-koop- staan van paviljoenen en étalages en aan 't verminderen der prijzen vaD verschillen de artikelen. Wie nu koopjes wil halen, kan hier terechtjaponnen b.v. van Au bon Marché, die eerst aangeboden werden voor 1800, staan nu voor f70 of f 80 Dns, (stijl van advertentiëo), dames doet nw voordeel. 't Bezoek is in de laatste paar weken treurig geweest; men ziet slechts hier en daar eens een menscheiijke gedaante over 't terrein loopen, de kooplui in den We- reldbazar slaan de handen ineen, als ze zes menschen bij elkaar zien. En die er zijn, loopen nog rond, alsof ze zeggen willen „Ja, we zijn nn wel op de ten toonstelling, maar, wat doen we er eigen lijk De oppassers staan met den kraag van de jas omhoog en de handen in de zakken, naar elf nur te verlangen; kortom 't is slechts een schim van de vroegere tentoonstelling, een zieke wiens dagen ge teld zijn, een gewezen millionnair, die met een schoenenbak op een plein staat. 't Is dan ook in den laatsten tijd wel ee- nigszins eene onderneming, een avond op de tentoonstelling door te brengen, voor al door de kon. Men is gewend bniten te gaan zitten, doet dat nit oude gewoonte, bestelt zijn potje bier, maar merkt alras, dat het toch een heel velschil is, zoo te zitten op een prachtigen Juli-avond of op een avond in 't laatst vsn October. Eoke- le opflikkeringen van 't vroegere vuur zijn er deze week waar te nemen geweest, voor eerst de afscheiósexercities van 't vendel. Deze hadden verleden Zondag plaats, en Oud-Hollandt geleek nog eens op 't Oude-Hollandt, vol als 't was met be langstellenden, die zich op de markt ver drongen. 't Vendel trad aan, wel een wei nig over den aangekondigen tijd en minder talrijk dan vroeger en ging 't vaandel halen. Daarna werden verschil lende toespraken gehouden, vooreerst door luitenant Kettner, den hop man, die van zijne manschappen afscheid aam en wien namens deze een bronzen beeld als souvenir aan hun samenwerken aangeboden werd. Den waarnemenden hop. man de Boer werd een lauwerkrans ver eerd, waarmede getooid hij voor 't laatst, of missehien voor de voorlaatste maal vol gens O. H. Nieuwstijdinghe, de exercities leidde. Met groote nauwkeurigheid uitge voerd en met groote belangstelling aan schouwd, vielen zij echter ten slotte nog len ook de overigen tot mij moeten ko men.' „Laat haar maar gaan, Jacky," vleide zijn arm, goedgeloovig wijf. „Hij is dol verlield op haar, dat is duidelijk genoeg. Hij noemde haar lief bekje I Hij zal haar gaarne trouwen en een groote dsme van haar maken en dan zal zij zijn, wat hare voorvaderen waren.' John Dorbejfield had meer verwaandheid dan verstand en deze laatste gedachte be viel hem. „Nu, wellicht is de jonge heer D'Urber ville van plan," zeide hg, „zijn bloed met reiner bestanddeelen te veredelen; zulks ge schiedt als hij zich met ons, dat is de oude- re linie, verbindt. Die Tesz, die kleine schelm. Zou hij ons werkelijk met dit opzicht een bezoek gebracht hebben?" Intusschen ging Tesz in gedachten den tuin op en neder en liep langs bet graf van Prins. Toen zij weder in buis kwam vervolg de haar moeder haar aanval. „Nn, wat wilt gij doen?" vroeg zij. „Ik wilde, dat ik mevronw D'Urberville gezien bad," antwoordde Tesz. „Nu ik denk, dat gij de zaak wel in orde znlt brengen, en dan zult gij haar spoedig zien ook." De vader hoestte in zijn stoel. „Ik weet niet, wat ik zeggen zal," ant woordde het meisje rusteloos. „Het is uw zaak. een besluit te nemen. Ik heb het oude paard gedood en naar mijne meening moet ik iets doen om een nienw te verdienen. Maar ik heb geen bjjzonderen zin, om naar mevronw D'Urberville te gaan.' De kinderen die de gedachte begrepen badden, dat Tesz niet naar den rijken bloed verwanten gaan wilde en tegelijk over het doode paard hoorden spreken, begonnen te schreien, toen Tesz wederstreelde, en begon nen haar verwijtingen te maken. „Tesz wil nietga-a-n en een da-a-me wor den. Nee-ee-en, zij zegt, sjj wi-i-il niet! Eu wij zul-len geen ni-e-nw paard krjjgen en geen geld, om ons wa-a-at moois op de markt te koopen!' Hare moeder blies krachtig roede op deze trompet; slechts sir John bewaarde een neu trale houding. .Ik zal gaan," zeide Thesz ten laatste. Hare moeder kon bare genoegdoening over het huwelijksvisioeD niet onderdrukken dat nu weder door de toestemming van hare dochter werd te voorschijn geroepen. „Dat is goed! Voor een aardig meisje zoo als gg zijt, biedt er zich menige goede kans aan.' Tesz laebtte mistroostig. „Zekerlijk is er kans, geld te verdienen; een andere is er niet. Gij deedt verstandig over deze geschiedenis niets in het dorp te zeggen." Vronw Dnrbeyfield beloofde niets; zjj was er volstrekt niet zeker van, of zij er niet te trots op zou zijn, over hare pseudo-bloed- verwanten te kunnen zwijgen. Zoo was alles dus in orde en op algemeen 1 verlang en schreef het meisje zelve, dat zij iederen dag bereid was te komen, wanneer zij gehaald werd. Omgaande werd haar be richt, dat mevronw D'Urberville over dit besluit zeer verheugd was eu een wagen zeaden zou, om haar en hare goederen af te halen en reeds den volgenden dag moest zij zich reisvaardig maken. Het handschrift van mevrouw D'Urberville had veel weg van dat van een man. „Een wagen mompelde Joan Dnr beyfield, „voor een familielid had men toch wel een koets kunnen zenden 1* Nadat zij eenmaal een beslnit genomen bad, was Tesz veel minder rusteloos en ge jaagd en nam hare voorbereidselen met den moesten zorgzij vond het nu een aange name gedachte, te denken, dat zij door ee- nigen lichten arbeid, haar vader een nieuw paard zou kunnen bezorgen. Zij bad ge hoopt onderwijzeres te worden; maar het lot had het na anders beschoren. Daar zij geestelijk ouder en meer ervaren was dan haar moeder, nam zij de verwachtingen en hoop van haar moeder geen oogenblik voor ernstig op. De fantaiseerende vrouw had reeds bij de geboorte ran haar dochter over een goede partij gedroomd. HOOFDSTUK VIL Op den morgen, die voor het vertrek was vastgesteld, was Tesz reeds bi) het aanbre ken van den dag klaar wakker reeds in doze scheidings-minuut der duisternis, op welk oogenblik het woud nog stil is en slechts een profetische vogel met heldere stem zingt, dat hij alleen het weet, wanneer de dag aanbreekt, en al het andere zwijgt, alsof het niet mioder overtuigd was, dat hij zich vergistte. Zij bleef boven, om tot het ontbijt te kannen pakken, en kwam vervol gens in hare gewone kleederen beneden, daar zij haar zondagscostnum voorzichtig in een koffer bad gepakt. Haar moeder kraaide: „Wat, zult gg u niet fatsoenlijker aankleeden, dan met die jurk daar, gg gaat uwe familie bezoe ken?' „Ik ga werk zoeken 1' antwoordde Test. „Nn ja!' antwoordde vrouw Dnrbeyfield, een voegde er op vertrouweljjken toon bjj:

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5