Briefen mi öe Kaasstad.
n
Zondag 27 October 1895.
38ste Jaargang No. 3040
De Wereldtentoonstelling.
BIJVOEGSEL.
Lxvm.
Beste lezer, Rotterdam is een zonder
linge stad
Als er in uw huis een rat is, die uw
brood en uw vleesch uit de provisiekast
vreet, en ge ziet kans, dien rat te van
gen, wat zoudt ge er dan mee doen
Nu zonder malle dierenliefde geant
woord asjeblieft, dus niet zeggen„Ik
vang het grijze diertje, zet het in een
kooi, leer het opzitten en pootjes ge
ven of iets anders, wat den menschen
aangenaam pleegt te zijn." Gij zoudt
den val met het grijze beestje eenvou
dig in een vat water stoppen tot de
kleine knager verdronken was. Ferm,
daar zijn we 't over eens.
Wat een omhaal van woorden, zegt
ge, 't spreekt toch vanzelf, dat ik een
rat, die mij hindert, verdrink.
Zeer juist, beste lezer, ik voel alles
voor die vanzelfheid, zooals ik voor alle
vanzelfheden voel Maar onze brave
magistraat denkt er precies anders over
dan gij, dan ik, dan wij, verstandige
menschen. Als onze magistraat een
rat in huis heeft, stopt zij den val
weg en vraagt met een rattenlievend-
heid, een betere zaak waardig: „Heeft
het goeie, lieve diertje een half pond
vleesch opgevreten, dan zullen wij zor
gen dat het morgen en overmorgen een
heel pond vindt. Braver kan het toch
wel niet, wat
Zoo doet geen brave huisvrouwDe
Rotterdamsche magistraat denkt wel
zoo.
U weet, dat we hier een stoomtram
hebben, die van Rotterdam naar Schie
dam rijdt, die midden in de stad be
gint, door een reeks straten rijdt en
dan op het vrije land komt. Het rij
den door de stad heeft reeds achttien
menschenlevens gekost. Nu onlangs,
ik breng het u even in herinnering,
heeft het stoombeest weder twee kin
deren verpletterd-
Toen zonden drieduizend Rotterdam
mers een adres aan den Raad, waarin
zij verzochten, vervanging van de stoom
tram door een paardentram. Wegja
gen of verzuipen dus van den rat. Neen,
zeiden de Burgemeester en de Wethou
ders voorlichtend tot den Raad, niet
doen. Laat de menschen praten, wij
zullen wat beters komen vertellen.
Jaag de rat niet weg.
FEUILLETON.
Ziehier ons voorstelWij zullen met
mekaar bepalen dat de stoomtram in
de stad niet harder rijden mag dan 8
K. M. per uur voor den geheelen weg.
We zorgen dat de rat niet meer dan
een kwart pond vleesch op te eten
vindt.
't Was mal. maar 't ging. Doch de
de wijze raad besliste anders. Tot nu
mocht de tram 8 en 10 K. M. rijden;
voortaan geven wij haar verlof 12 K.
M. te rijden. We geven den rat, die een
pond vleesch opvrat, voortaan twee
pond.
Wie 't niet mal vindt, mag het zeg
gen. De voorstanders beweerden dat
de reizigers in zoo'n snellen draf min
der vaak op en af zouden springen,
omdat het gevaarlijker was. Laten we
dat aannemen, hoewel 't niet waar
schijnlijk is, want de lui die gewoon
zijn in de vaart op en af te springen
doen het nu toch ook en lui die voor
zichtig ziju en de gewoonte hadden te
laten stoppen, blijven die gewoonte
trouw.
Maar laten we dat aannemen. Er
blijft dan in elk geval het vergroot ge
vaar voor de kinderen, die op straat
zijn, want nu is de kans om snel te
stoppen tot een minimum gereduceerd
en de kans op overrijden is grooter ge
worden.
De drieduizend menschen die opston
den tegen zoo groot een gevaar in het
drukste deel der stad, hebben nu ver
kregen, dat de heeren regeerders tot
de stoomtram zeggen
Rij nog maar wat gauwer
't Is zeer aangenaam I
Waar in Gouda de gemeenteverorde
ning zegt, dat er heel langzaam gere
den moet worden door de stad, als ik
me niet vergis: met een man die een
bel luidt, er vóór loopend, zegt in deze
groote stad de verordeningrij maar
hard, wij verplichten je niet tot die
malle kleinsteedsche veiligheidsmaatre
gels.
Beste lezers, Rotterdam is een zon
derlinge stad.
Ik heb in dit geval eer aardige con
sequentie gevonden. Met een mijner
kennissen sprak ik over de zaak, waar
van heel Rotterdam, met uitzondering
van de raadsleden, veel leelijks spreekt.
Ik sprak met vertrouwen op mijn goed
recht, maar dat werd tot mijn groote
verwondering door bedoelden kennis niet
erkend.
Vin-je 't niet bar
Wel neen, 'k vind het heel goed.
Want als de stoomtram opgedoekt werd,
zouden de arme paarden er maar voor
gespannen wordenzouden de arme
paarden moeten loopen, dat heele eind.
Dat zou toch treurig wezen.
Maar de kinderen, die gevaar loo
pen?
Och wat, kinderen. Laten de moe
ders hun kinderen niet alleen laten loo
pen. Dat gezanik met de kinderen. De
menschen, die zooveel kinderen hebben,
moeten er zelf maar op passen.
Heerlijke consequentie. Mijn vriend
is lid van de Nederlandsche vereeni-
ging tot bescherming van dieren. Ik
ben daar geen lid van. Ik vind dat de
beschermers wat ver gaan. Ik ben
geen lid van een vereeniging van men
schen, om de doodeenvoudige reden, dat
die vereeniging niet bestaat, 'k Zou wel
willen.
Dus voor die arme paarden moe
ten die leelijke kinderen maar geofferd
worden.
Och, je zanikt.
Toen was 't uit en myn vriend had
geen zieltje gewonnen voorde dierenbe
scherming.
Een mensch moet het van zijn vrien
den maar hebben. De vereeniging tot
dierenbescherming heeft van haar vrien
den ook niet veel plezier. Dergelijke
consequenties heb ik bij meer vrienden
gevonden en dat is tegenover de niet
zoo persé-beschermers, niet zoo erg
aanlokkelijk.
Dat een bescherming van dieren
noodig is, o, ik erken het met
enthousiasme. Het mag niet geoorloofd
worden, dat de eerste de slechtste dron
ken sleeper zijn paard behandelt of dat
geen zenuwen had, of dat hij een zielloos
stuk vleesch was.
Maar ook de menschheid heeft haar
rechten en dier eerbiediging voor te
staan, is eerste, hoogste plicht.
Nu ik toch aan de dierenbescherming
bezig ben waar men in een cause
rie al niet toe komen kan, men begint
met een magistraat en men eindigt met
een dierenwereld nu wil ik er wel
iets van zeggen, dat mij lang op het
hart lei.
Ik merk van haar werken in Rot
terdam niet zoo heel veel.
Soms hoor ik één harer leden rede
neeren en dat is, omdat het staaltje dat
ik boven gaf regel is, niet zoo erg
spreken vóór haar; van harentwege zijn
boekjes verspreid, de geschiedenis van
een paard geloof ik heet het, maar daar
blijft het bij. Het uitloven van premies
aan proces-verbaal-opmakers is werk
van het hoofdstuur, niet van de afdeeling.
En er is in Rotterdam inzake de dieren
bescherming wel practischte werken. Als
ik des Dinsdags, als 't hier veemarkt is,
kijken ga, vind ik vele stuitende din
gen. Op de markt, en bij 't inladen op
de booten.
Dinsdag van deze week heb ik op de
markt koeien zien wegdrijven, 't Was
gewoon een schandaal. De drijvers, voor
zooveel stuivers-per-uur gehuurde ke
rels, beukten met dikke stokken op koei-
enrugsen, of koeienruggen stukken stok-
visch waren. Als een koebeest niet wil
de, pakte de drijver de staart van het
beest en draaide die bliksemsnel om 't
middenpunt rond of ie dien T uit wil
de trekken. Soms nam hij zijn stok en
sloeg het arme dier op haar uier. „Want
as ie 'm op z'n kop slaat, voelt de stin-
kert et niet!"
Een heel gewone methode om kalve
ren te vervoeren is het dier de vingers
in de oogkasseD te steken en dan maar
trekken.
Varkens worden bij twee ooren en
bij de staart gepakt en zoo weggedra
gen.
Op schapen wordt ingestoken met
puntige stokken - porren noemen ze
dat hier - of het wolzakken waren.
In Rotterdam wordt de hond nog
vóór en ODder wagens gespannen wat
te Amsterdam bijvoorbeeld, verboden is.
Paarden worden voor veel te zwaar
beladen sleeperswagens gespannen en
dan wordt het dier geranseld zóólang,
tot het in opperste inspanning van krach
ten den wagen voortkrijgt en dan hal
ve uren ver zoo voortgejaagd.
Ik wil maar zeggen, dat er iD Rot
terdam voor de vereeniging tot bescher
ming van dieren wel wat te doen zou
wezen. Meer althans dan zij tot nu doet.
Zij beschikt over een goede kas en zij
kon dus gesalarieerde wakers aanstel
len. Dierenbescherming met ijver en
overtuiging is mooi. Maar in elk geval
eerst menschen. Geen stoomtram verde
digt alleen om paarden te sparen.
I).
Rotterdam, 24 October 1895.
5. VAN
Thomas Hardy.
Eerste Boek.
Tesz liep den heuvel van Trantridge weer
af en wachtte verstrooid tot gij haar plaats
in den omnibus weder kon innemen. Zij ver
stond bijna niet wat de andere passagiers
tot haar zeiden, ofschoon zij hen antwoordde.
Toen men weder reed, zat zij als verslagen
op haar plaats, zich volstrekt niet bemoeiend
met het uitwendige, maar alleen bezig met
zichzelf.
Een der medepassagiers wendde zich na
drukkelijk tot haar:
„Gij gelijkt waarlijk op een bloemstruik I
Vanwaar hebt ge al die scboone rozen in
dezen tijd van het jaar
Nn eerst begreep Tesz welk een verras
senden indruk zij op hare reisgenooten maak
te. Rozen op haar borst, rozen op haar
hoed, rozen in het haar, rozen in haar
mand, zooveel zij maar bergen kon. Zij
bloosde en antwoordde verward, dat zg de
bloemen gekregen had. Toen de mederei
zigers weg waren, verwijderde zjj de bloe
men, pakte ze in baar mand en spreidde
haar zakdoek er over.
Vervolgens verzonk zij weder in ge
peins.
De omnibus ging niet verder dan Chaston
vanaf deze bergstad tot naar het dal van
Marlott, was een aardig eindje wandelen.
De moeder van Tesz had haar den raad
gegeven, als zij te moe was om thais te
komen, bij 6en haar bekende vronw te gaan
logeeren en den volgenden dag thuis te komen.
Tesz deed alzoo.
Toen zij den volgenden dag het huis
binnentrad, bemerkte zij dadelijk aan de triom-
pheerende blikken, dat er iets buitengewoons
gebeurd was.
,0 ja, .ik weet alles! Ik zeide tot mij
zelf, alles z«l goed afloopen en nu is dat
reeds zoo gebeurd.'
„Sedert ik weg geweest ben Wat is er
dan gebeurd?' vrotg Tesz.
Haar moeder zag haar met een hoogst
tevreden blik aan en voer dan schertsend
voort
„Git zijt er au« goed ontvangen?'
„Doe weet ge dat n oeder
,lk heb een brief gehad.'
tesz bedacht zich, dat het in den
verstreken tijd heel gemakkelijk kon.
„Zij zegt, dat wil zeggen, mevronw
D'Urberville zegt, dat zij u voor het ver
zorgen harer hoenders wenscht; dat is haar
stokpaardje. Maar dat is slechts een ge
schikt begin om n daar te krijgen, zonder
u te veel hoop te geven. Zij wil n
als bloedverwante erkennen, dat is zoo
duidelijk als twee maal twee vier.'
„Maar ik heb baar in 't geheel niet ge
zien.'
„Gij snit toch wel iemand aangetroffen
hebben.'
„Ik zeg haar zoon.'
„Begroette hij n als zijns gelijke?'
„Nu ja bij noemde mij lief
bekje.'
„Dat verwachtte ik 1 Jaeky hij noem
de Tesz, lief bekjeriep Joan haar man
toe. „Nu goed, zekerlijk, bij heeft met zijn
moeder er over gesproken, eu zij wenscht
u bij zich te hebben.'
„Maar ik weet niet, of ik in staat ben,
dat gevleugelde volkje te behandelen,' zeide
Tesz aarzelend.
„Dan weet ik niet, wie daar wel toe in
staat zal zijn. Gij zijt in een boerenhuis
geboren en opgegroeid Zij, die van
bon jeugd af met den arbeid
vertronwd zijn, kunnen zioh gem-kke-
lijker voegen, dan die verwende kinderen.
Daarenboven kunt gij juist toouen, dat
gij u niet zoo geheel gevleid gevoelt.'
„Maar toch geloof ik niet, dat ik gaan
moet,' antwoordde Tesz in gedachte. „Wie
schreef den brief? Wilt gij hem mi) niet
eens laten zien.'
„Mevrouw D'Urberville schreef hem. Hier
is hij.'
De brief bracht kort en bondig vrouw
Darbejfield ter kennis, dat de hulp harer
dochter bi) het voederen der hoenders zeer
nuttig zou zijn, dat een aardige kamer voor
haar ingericht zou worden, wanneer zjj
kwam, en haar salaris voor beider tevreden
heid geregeld zou worden."
„O, dat is alles?' vroeg Tesz.
„Gij kunt tooh niet verlangen, dat zij
bier zal komen, om n te omarmen en u te
kussen?"
Tesz zag bedrukt uit het venster.
„Ik zon liever hier bij u en vader blij
ven,' zeide zij haastig.
„Maar waarom toch
„ik wil het u liever niet zeggen moe
der. Ik weet zelf niet goed waarom."
Een week later, kwam zij eens op een
avond thuis, nadat zij te vergeefs lichte ar
beid in den omtrek bad gezocht. Het was
haar plan, dos zomers zooveel geld te ver
dienen, dat vader weer een nieuw paard kon
koopen.
Nauwelijks bad zij den drempel over
treden, of de kinderen dansten door de ka
mer en riepen uit
„Die mijnheer is hier geweest."
Moeder Durbeyfield haastte zich een ver
klaring te geven, terwijl ieder harer ge
laatstrekken één en al vriendelijkheid was.
De zoon van mevrouw D'Urberville was over
een paard komen spreken, terwijl hij juist
den kant van Marlott nit moest. Hjj had
meteen nit naam zijner moeder willen we
ten, of Tesz nn nog komen zou of niet.
De jongen die tot nn toe bet gevogelte bad
verzorgd, was eensklaps vertrokken.
„Mijnheer D'Urberville geloofde dat gy
een goed meisje waart, als gij waart, zoo
als gij er uitzaagthij geloofde, dat gij uw
gewicht aan gond waard waart. Om de
waarheid te zeggen, hij stelt bijzonder veel
belang in u.'
Tesz scheen in dit oogenblik werkeljjk
gaarne te hooren, dat zij zoo goed in de
meening van een vreemde stond aangeschre
ven, terwijl zg zoo diep in haar eigen mee
ning gezonken was.
„Het is zeer aardig van hem, zoo te den
ken," mompelde zij, „en wanneer ik geheel
zeker er van was, dat bet daar uit te hon
den waB, zou ik er wel heeo willen
gaan.'
„Hij is een zeer aardig mensch.'
„Naar mijne meening volstrekt niet,*
antwoordde Tesz koel.
„Of hij het is of niet, doet er weinig toe;
gjj kunt daar uw geluk beproeven. Ik beb
gezien, dat bij een heel mooien diamant
draagt.'
„Ja," riep de kleine Abraham luide
vanaf de vensterbank, „ik heb hem gezien.
Hij fonkelde wanneer hij met zijn hand
aan zijn snor draaide. „Moeder, waarom draait
onze groote neef altijd met zijn hand aan
zijn snor?"
„Welke invallen heeft dat kind
riep vrouw Durbeyfield ia groote bewon
dering.
„Wellicht om zijn diamanten riug te
toonen,'' mompelde sir John sarcastisch.
„Ik wil erover denken," ze»de Tesz, ter-
w ijl zij de kamer verliet.
„Zeker, ik heb het wel gedacht, zij heeft
eene verovering op den jongen tak van onze
familie gemaakt. Eo zij is dwaas, als zij
er niet op ingaat," ging de matrone voort,
zich tot haar man wendend.
„Ik zou liever zien, dat mijne kinderen
bij mij bleven," antwoordde de koopman.
„Daar ik het hoofd der familie ben, zul
XXVI.
Ditmasl, lezers, zal 't wel de voorlaat
ste maal zijn, dat ik 't genoegen zal heb
ben, u een en ander omtrent onze ten
toonstelling te schrijnen. De sluiting is
bepaald op 31 October, en daarmede be
hoort ook deze tentoonstelling, zeker tot
leedwezen van vele Amsterdammers, tot bet
verleden. In deD laatsten tijd heeft zij groo
te overeenkomst met een vnur, dat, eerst
beider brandende, door gebrek aan brand
stof langzamerhand uitgaat. De lustig flik
kerende vlammen dooven langzamerhand
uit en slechts van tijd tot tijd ziet men
eene kleine herleving van den vroegeren
gloed. Dat langzamerhand uitgaan is te
zien aan 't weinige bezoek, aan 't te-koop-
staan van paviljoenen en étalages en aan
't verminderen der prijzen vaD verschillen
de artikelen.
Wie nu koopjes wil halen, kan hier
terechtjaponnen b.v. van Au bon Marché,
die eerst aangeboden werden voor 1800,
staan nu voor f70 of f 80 Dns, (stijl van
advertentiëo), dames doet nw voordeel.
't Bezoek is in de laatste paar weken
treurig geweest; men ziet slechts hier en
daar eens een menscheiijke gedaante over
't terrein loopen, de kooplui in den We-
reldbazar slaan de handen ineen, als ze
zes menschen bij elkaar zien. En die er
zijn, loopen nog rond, alsof ze zeggen
willen „Ja, we zijn nn wel op de ten
toonstelling, maar, wat doen we er eigen
lijk De oppassers staan met den kraag
van de jas omhoog en de handen in de
zakken, naar elf nur te verlangen; kortom
't is slechts een schim van de vroegere
tentoonstelling, een zieke wiens dagen ge
teld zijn, een gewezen millionnair, die met
een schoenenbak op een plein staat.
't Is dan ook in den laatsten tijd wel ee-
nigszins eene onderneming, een avond op
de tentoonstelling door te brengen, voor
al door de kon. Men is gewend bniten te
gaan zitten, doet dat nit oude gewoonte,
bestelt zijn potje bier, maar merkt alras,
dat het toch een heel velschil is, zoo te
zitten op een prachtigen Juli-avond of op
een avond in 't laatst vsn October. Eoke-
le opflikkeringen van 't vroegere vuur zijn
er deze week waar te nemen geweest, voor
eerst de afscheiósexercities van 't vendel.
Deze hadden verleden Zondag plaats,
en Oud-Hollandt geleek nog eens op 't
Oude-Hollandt, vol als 't was met be
langstellenden, die zich op de markt ver
drongen. 't Vendel trad aan, wel een wei
nig over den aangekondigen tijd en
minder talrijk dan vroeger en ging 't
vaandel halen. Daarna werden verschil
lende toespraken gehouden, vooreerst
door luitenant Kettner, den hop
man, die van zijne manschappen afscheid
aam en wien namens deze een bronzen
beeld als souvenir aan hun samenwerken
aangeboden werd. Den waarnemenden hop.
man de Boer werd een lauwerkrans ver
eerd, waarmede getooid hij voor 't laatst,
of missehien voor de voorlaatste maal vol
gens O. H. Nieuwstijdinghe, de exercities
leidde. Met groote nauwkeurigheid uitge
voerd en met groote belangstelling aan
schouwd, vielen zij echter ten slotte nog
len ook de overigen tot mij moeten ko
men.'
„Laat haar maar gaan, Jacky," vleide
zijn arm, goedgeloovig wijf. „Hij is dol
verlield op haar, dat is duidelijk genoeg.
Hij noemde haar lief bekje I Hij zal haar
gaarne trouwen en een groote dsme van
haar maken en dan zal zij zijn, wat hare
voorvaderen waren.'
John Dorbejfield had meer verwaandheid
dan verstand en deze laatste gedachte be
viel hem.
„Nu, wellicht is de jonge heer D'Urber
ville van plan," zeide hg, „zijn bloed met
reiner bestanddeelen te veredelen; zulks ge
schiedt als hij zich met ons, dat is de oude-
re linie, verbindt. Die Tesz, die kleine schelm.
Zou hij ons werkelijk met dit opzicht een
bezoek gebracht hebben?"
Intusschen ging Tesz in gedachten den
tuin op en neder en liep langs bet graf van
Prins. Toen zij weder in buis kwam vervolg
de haar moeder haar aanval.
„Nn, wat wilt gij doen?" vroeg zij.
„Ik wilde, dat ik mevronw D'Urberville
gezien bad," antwoordde Tesz.
„Nu ik denk, dat gij de zaak wel in orde
znlt brengen, en dan zult gij haar spoedig
zien ook."
De vader hoestte in zijn stoel.
„Ik weet niet, wat ik zeggen zal," ant
woordde het meisje rusteloos. „Het is uw
zaak. een besluit te nemen. Ik heb het oude
paard gedood en naar mijne meening moet
ik iets doen om een nienw te verdienen.
Maar ik heb geen bjjzonderen zin, om naar
mevronw D'Urberville te gaan.'
De kinderen die de gedachte begrepen
badden, dat Tesz niet naar den rijken bloed
verwanten gaan wilde en tegelijk over het
doode paard hoorden spreken, begonnen te
schreien, toen Tesz wederstreelde, en begon
nen haar verwijtingen te maken.
„Tesz wil nietga-a-n en een da-a-me wor
den. Nee-ee-en, zij zegt, sjj wi-i-il niet! Eu
wij zul-len geen ni-e-nw paard krjjgen en
geen geld, om ons wa-a-at moois op de markt
te koopen!'
Hare moeder blies krachtig roede op deze
trompet; slechts sir John bewaarde een neu
trale houding.
.Ik zal gaan," zeide Thesz ten laatste.
Hare moeder kon bare genoegdoening
over het huwelijksvisioeD niet onderdrukken
dat nu weder door de toestemming van hare
dochter werd te voorschijn geroepen.
„Dat is goed! Voor een aardig meisje zoo
als gg zijt, biedt er zich menige goede kans
aan.'
Tesz laebtte mistroostig.
„Zekerlijk is er kans, geld te verdienen;
een andere is er niet. Gij deedt verstandig
over deze geschiedenis niets in het dorp te
zeggen."
Vronw Dnrbeyfield beloofde niets; zjj was
er volstrekt niet zeker van, of zij er niet te
trots op zou zijn, over hare pseudo-bloed-
verwanten te kunnen zwijgen.
Zoo was alles dus in orde en op algemeen 1
verlang en schreef het meisje zelve, dat zij
iederen dag bereid was te komen, wanneer
zij gehaald werd. Omgaande werd haar be
richt, dat mevronw D'Urberville over dit
besluit zeer verheugd was eu een wagen
zeaden zou, om haar en hare goederen af
te halen en reeds den volgenden dag
moest zij zich reisvaardig maken. Het
handschrift van mevrouw D'Urberville
had veel weg van dat van een man.
„Een wagen mompelde Joan Dnr
beyfield, „voor een familielid had men
toch wel een koets kunnen zenden 1*
Nadat zij eenmaal een beslnit genomen
bad, was Tesz veel minder rusteloos en ge
jaagd en nam hare voorbereidselen met den
moesten zorgzij vond het nu een aange
name gedachte, te denken, dat zij door ee-
nigen lichten arbeid, haar vader een nieuw
paard zou kunnen bezorgen. Zij bad ge
hoopt onderwijzeres te worden; maar het
lot had het na anders beschoren. Daar zij
geestelijk ouder en meer ervaren was dan
haar moeder, nam zij de verwachtingen en
hoop van haar moeder geen oogenblik voor
ernstig op. De fantaiseerende vrouw had
reeds bij de geboorte ran haar dochter over
een goede partij gedroomd.
HOOFDSTUK VIL
Op den morgen, die voor het vertrek was
vastgesteld, was Tesz reeds bi) het aanbre
ken van den dag klaar wakker reeds
in doze scheidings-minuut der duisternis, op
welk oogenblik het woud nog stil is en
slechts een profetische vogel met heldere
stem zingt, dat hij alleen het weet, wanneer
de dag aanbreekt, en al het andere zwijgt,
alsof het niet mioder overtuigd was, dat hij
zich vergistte. Zij bleef boven, om tot het
ontbijt te kannen pakken, en kwam vervol
gens in hare gewone kleederen beneden,
daar zij haar zondagscostnum voorzichtig in
een koffer bad gepakt.
Haar moeder kraaide: „Wat, zult gg
u niet fatsoenlijker aankleeden, dan met
die jurk daar, gg gaat uwe familie bezoe
ken?'
„Ik ga werk zoeken 1' antwoordde Test.
„Nn ja!' antwoordde vrouw Dnrbeyfield,
een voegde er op vertrouweljjken toon bjj: