Inm uil de Maasstad-
In en om Parijs.
Zonda? 24 November 1395.
39ste Jaargang No. 3048.
BIJVOEGSEL.
De winter is gekomen. Ruw enkoud
is hij gekomen in winterjasjes loopen
de menschen, kragen opgeslagen. Van
kou verkleumde hoofden met zeer roo-
de neuzen, maar onschuldig rood, staan
boven die jassen. Handen zijn in jas
zakken of in dikke handschoenen gesto
ken- Voettrappelend gaan de menschen
over de straten en kijken elkaar aan
met nijdige oogenHij is gekomen,
de groote koubrenger, weer is zijn re
geering van vier maanden, misschien
langer, hopen wij korter, ingetreden.
Als de winter er zoo pas is, hebben
de menschen, althans de stads menschen,
het land aan den winter. En daar is eenige
reden voor.Kijk,als de lui van 'tbuiten den
winter zien komen, draaien zij om hun
hals een dikken das, steken hun handen
in wollen wanten, stoppen in hun
klompen wat hooi en zij zeggen ot den
ken „Laat sinjeur nu maar komen!"
Voor zoover mijn kennis van het bui
ten gaat, wordt er zoo meestal gehan
deld. De kinderen zijn ook gauw te
vreden, een das om, een boterham meer,
en zij durven de kou in.
Maar in de stad. Lieve help nog toe,
wat geeft zoo'n komende winter een
razende drukte. Want wij, stadsmen-
schen, zijn niet klaar met een pak wan
ten en een das, wij
Voor een oogenblik gekheid op zij
Er zijn stadsmenscben die wel „klaar"
en die zefs heel blij zouden zijn met
een paar wanten en een dasongeluk
kige tobbers, die de koude dagen tege
moet zien, rillend al bij voorbaat. Want
„er wordt door ons arme luitjes
's winters wat afgerild, meneer" heeft
mij nog gisteren één dezer verteld. Wij
hebben geen hemd meer en geen de
kens meer omdat het winter iswat
wij 's zomers dragen is 's winters ook
goed, moet tenminste goed zijn Onze
schoenen zijn niets warmer dan 's zo
mers, ons eten is niets vetter dan 's
zomers, neen meneer, er valt weer wat
af te bibberen.
De man, die 't mij zei, was een stoï
cijn; met typische onverschilligheid
sprak hij van het duistere komende.
Maar zoo zijn zij niet allen. Juist de
genen, die 't minst spreken, gevoelen
het diepst hoe schraal de verwachtin.
F~E li 1 L L T O i\.
gen met deze verwisseling van jaarge
tijden wezen mogen.
Maar op dezen kom ik nader terug.
Ik heb mij voorgenomen, en als de re
dactie dezer het mij toestaat zal ik het
doen ook, u een zoo volledig mogelijk
beeld te geven van wat de winter over
de stad alzoo brengt. Ik wil dan thans
van de terecht-angstigen voor wat ko
men zal, niet spreken; ik omschreef bo
ven een ander, wat vroolijker voorne
men.
De winter brengt drukte. Aangeno
men dat er voor stadsmenschen veel
voor te bereiden is, zult u dat willen
toegeven.
De kachel moet worden gezet. Dat
is één. Soms doet vader het, als hij
een goede bui en een vrij uurtje heeft,
maar meestal en bij huisgezinnen waar
vader ,papa" wordt genoemd altijd, moet
de smid komen. Smeden hebben het
druk in deze dagen. Gedurende de
zomer hebben zij voor hun klanten de
kachels bewaard, voorzichtig in vet ge
zet, nu heeft een enkele korte brief
kaart-oproep hen tot herplaatsen geroe
pen.
Goed, de smid zet de kachel.
Dan is eerst de schoorsteen geveegd,
dat spreekt van zelf. Maar daarover
zal ik nu maar niet uitweiden, want
dan duurt mijn beschouwing deze ge-
heele krant vol. En dat mag niet. Ik
zal u dus niet vertellen van den tegen
zin van keukenmeiden in de zwarte
vuile reinigers, hun ge klim en geklou-
ter over daken en schoorsteenen, hun
geroep van oehoei oehoei, dat kinderen
bang maakt en groote menschen even
tjes rillen doet, ik zal u nietkijk,
ik ben al druk bezig.
De kachel is gezet, de kachel trekt
goed. Mooi. Nu moet voor den mensch
zelve gezorgd worden.
's Nachts moet hij onder meer de
kens liggen, over dag moet hij onder
meer kleederen loopen. En de bazin
des huizes gaat aan het werk. Van de
voorbereidingen tot den winter zijn de
allermeeste aangelegenheden op hare
schouders geschoven.
Met de meid stapt zij naar 't zolder,
schuift een groote kist uit een boek
naar -t midden, opent de kist en vangt
met de meid als helpster, een inspectie
aan. Bovenaan liggen de wollen
dekens, onderaan de kleederen, die
des zomers opgeborgen waren.
Moeder en de meid nemen elk in ha
re twee handen, twee slippen en ver
wijderen zich dan van elkaar, totdat de
deken strak gespannen staat. Beiden
buigen zich voorover, tot hun neus zoo
dicht mogelijk de deken genaderd is,
turen met gefronste wenkbrauwen bo
ven de verwachtende oogen en zij zien
dat deze dekenzijde goed is en aan bil
lijke dekeneischen beantwoordt. Mooi,
nou andersom, zegt moeder, een, twee
drie. Zij geven de linkerhand te dragen
wat de rechterhand droeg en de rech
terhand wat de linkerhand droeg, klap
pen dan de deken uit en de deken is
„andersom". Volgt een inspectie aan de
ze zijde. Ook gaaf; geen mot er in en
geen blijken van muizen-knabbelarijen.
Moeder in haar schik! Nou, die kan van
't jaar nog mêe, zegt zij, en de meid
stemt toe dat deze van 't jaar nog best
mee kan. Zijn er wel sporen van be
schadiging door de huisdieren, dan
zegt de moeder spijtig, die deugt niet
meer en die kan niet meer gemaakt
worden, daar moet een nieuwe voor ko
men in Gosnaam En de meid echoot:
*Daar moet in GosDaam een nieuwe
voor komen!"
Voor die nieuwe deken wordt natuur
lijk papa of vader aangeklampt en die
kan heel moeilijk zeggen: 't zit er we-
rendig niet an, kindlief, want dan zegt
„kindlief" heel gauw „manlief het is
voor je eigen, ik ben niet kouwelijk en
de dekens van de kinderen zijn nog in
orde. Je moet het dus zelf weten."
Papa weet het zelf naar 't schijnt.
Althans, hij haalt zijn portefeuille uit zijn
zak, vraagt wat kost zoo'n ding?" en
zoekt dan zuchtend tusschen een reeks
betaalde rekeningen een eenzaam tien
gulden muntje, dat hij zuchtend in de
gretig uitgestoken hand van zijn vrouw
legtzoo'n huishouwen toch!
Hebben de „inspecteurinnen" de de
kens bruikbaar bevonden, dan leggen
zij die op zij, en steken hare handen die
per in de koffer.
De meid grabbelt een poosje en komt
met een broek boven.
Da's de winterbroek van jonge
heer Usjèn zegt zij. Nou mevrouw, die
kèn de jongeheer nog best dragen. leis
an 't kruis wat kapot, maar daar ken
een lappie op.
Achtereenvolgens passeeren de ande
re pantalons de revue, dan komen de
vesten, de buisjes en de winterjassen,
Met een groote vergevensgezindheid voor
feilen, verklaren moeder en meid al die
dingen bruikbaar. Alleen als heusch het
kleedingstuk öp is, en de kans om er
een kleintje uit te maken voor den jon
geren jongeneer geheel is buitengesloten
betuigt mama zich onvoldaan en zegt:
„Papa zal moeten bloeden, dit kan niet
meer gedragen worden."
Dit moet ik mama nageven, zij is in
die beoordeeling strikt rechtvaardig; zij
is even, misschien nog meer vergevens
gezind als het hare eigen costumes be
treft.
Nou, die kan nog wel mêe er is
zooveel noodig.
Zeer juist, er is zooveel noodig. Hand
schoenen en dassen moeten er zeker
komen, winterschoenen ook, want die
van verleden jaar zijn absoluut niet
meer te gebruiken.
Zuchtend, zeer zwaar zuchtend gaat
papa over zijne portefeuille en verleent
het gevraagde krediet.
Mama heeft dan een heel genoegelij-
ken middag met inkoopen. Schoentjes,
dassen, handschoenen, winterjassen,
Massa dingen te koopen, die handen vol
geld kosten. De winkeliers in deze ar
tikelen van winternooodzakelijkheden
verdienen schatten.
Op den eersten winterdag ziet mama
met plezier de kinderen de straat op
gaan, in dikke nieuwe kleertjes met
wanten en dasjes aan en om, keurig,
keurig netjes, 't Was wel duur, maar
nu zijn de schapen ook binnen. Dat doet
een moeder pleizier.
Lezer een volgende keer veel meer.
Nu begint de rol van de diplomatie. Door
de pressie van de voornaamste Rabbijnen
protesteerden de vertegenwoordigers van
Frankrijk en Rome bij de H. Stoel. Pins
IX antwoordde dat dit een geheel geeste
Rotterdam, 21 November 1895.
LXXII.
13.
PARIJS, 18 November 1895.
Er vallen hier en daar en overal van
tijd tot tijd van die uiterst geruchtmaken
de zaakjes voor, die een tijdlang op ieders
lippen zweven, waarover gediscussieerd en
gephilosofeerd wordt, waar de pers een heel
seizoen mee doorkomkommert, doch welks
#slot volgt" nog steeds op zich laat wach
ten.
Als een sterk sprekend voorbeeld, haal
ik den bij U welbekende Dr. de Jong,
den geheimzinnigen vrouwenmoordenaar
weer eens uit de doos. Wat al kolom
men hebben de Nederlandsche Couranten-
mannen niet over zijn lotgevallen, zijn
vermoedelijke en bewezen misdrijven vol
geschreven, hoeveel eerzame huismoeders
hebben niet geijsd bij de lectuur onder
het min cf meer sierlijke hoofdje Dr. de
Jong, door de redactie lot een afzonder
lijke rubriek verheven, waarnaar velen het
eerst zochten!
Als een nachtkaars is dit nieuwspitje
uitgegaan, ieder heeft er het zijne over
gezegd en de bewuste vrouwen zijn nooit
gevonden.
Jaren later komen, als spoken nit lang
vergeten tijden, die oude herinneringen de
pers weer binnendringen en zien wij de ro
man volledig voot ons. Zoo verrast ons
thans de abbé Mortara die hoogstwaar-
13. VAK
Thomas Eardy.
Derde Boek.
„Vader,antwoordde Angel op al hef smee-
ken van den ouden man „ik kan artikel
vier niet onderschrijven. Wat mijn onder
zoekende geest mjj ais overdreven en te
sterk gekleurd heeft doen kennen, daaraan
kan ik niet meer geiooven, terwijl gij u
met hand en tand aan uwe oude leerstellin
gen en beginselen vastklemt."
Zijn vader was zoo diep teleurgesteld,
dat zijn aanblik Angels bekommering op
wekte.
„Wat heeft het dan voor een waarde,
het vermogpn uwer moeder op te offeren,
spaarzaamheid te betrachten en ons in te
krimpen, als wij u toch niet naar de acade
mie zullen zenden; wanneer dat niet ter
eere en roem van onzen God dient her
haalde de grijsaard
„Tot eere en tot roem van de mensch-
heid," antwoordde de zoon.
Wellicht had Angel de gedachte gehad,
dat hij toch evenals zóne broeders, naar
C> mbridge zen kunnen gaan maar het idee
van den vicaris, dat dit alleen een plaa<s
was, ter voorbereiding van het geestelijk
ambt, hetgeen in den geest van den
onde zoo was ingeworteld dat bij
daar niet vanaf week, verhinderde dit ge
heel.
„Ik zal er zonder Cambridge mij, hoop
ik, ook wel doorheen slaan," zeide Angel
ten laatste. „Ik gevoel, dat ik onder de ge
geven omstandigheden niet verstandig doe,
daarheen te gaan."
De gevolgen dezer besluiten lieten niet
lang op zich wachten. Bij bracht jaar aan
jaar door met plannelooze studieëo, onder
nemingen en bi peinziDgen en begon een op
merkelijke onverschilligheid aan den dag te
liggen voor alle maatschappelijke vormen
en gebruiken; meer en meer begon bij allee
r«ng eii rijkdom te verachten. Zelfs de
„goede oude ismilie", om maar eens een
aigeraagd gezegde te gebruiken, had geene
aannekkelikbe d meer voor hem, wanneer
niet ha»r kring nieuwe ideeën en ge-
Oacb'en geuit werden.
In tegenstelling met zijne afzonderings
manie, verloor hij bijna het hoofd, toen bg
naar Londen ging, en daarde wereld leerde
kennen, en bij was er zeer na aan toe geweest,
van door ecne vrouw, die in jaren hem een
aantal voorait was, te worden ingepalmd;
maar gelukkig ontkwam hij aan het gevaar
en betaalde de daar opgedane ondervinding
niet te duur.
Van jongs af aan gewoon geweest zjjnde,
op het land te leven, had dit bij hem een bij
na onnatuurlijke atkeer tegen het stadsleven
doen ontstaan, en bracht natuurlijk te
weeg, dat hij een gewone maatschappelijke
betrekking niet wilde bekleeden. Maar iets
moest toch begonnen worden; reeds bad bij
door zijn springen van de hak op den tak,
menig jaar verlorenen daar een kennis
van hem het als boer nog al was mede
geloopen, zoo meende Angel, dat het wel
licht een wenk voor hem was, boer te wor
den in Amerika, of in Engeland, het was
no zaak zich een rentende positie te ver
schaffen, zonder dat, wat hem meer waard
was als iets ter wereldzijne geestelijke
vrijheid op te offeren.
Zoodoende bevond Angel Clare zich op
zijn zes-en-twintigste jaar op de melkerij
Talbotbays, om de boerderij te leeren; en
daar geen hnis in de nabijheid was, sliep
hij als gast tevens bij den melkboer.
Zijn kamer was een groot vertrek, dat
zich bijna over de geheele boerderij uit
strekte; het was slechts van nit de kaaska
mer te bereiken en voor dat ADgel er was,
langen tijd onbewoond geweest. Mijnheer
Clare had ruimte genoeg en dikwijls boor
den men hem nog op tn nedergaan, wan
neer iedereen zich reeds ter ruste had be
geven. Een deel van zijn kamer was afge'
sloten door een gordijn, waarachter zijn bed
stond; het andere deel was als behaaglij
woonkamer ingericht.
In den beginne leefde hij hoven, las veel
en speelde op de oude harp, die hij op
een verkooping bad gekocht. Somwijlen op
dagen, dat hij pessimistisch gestemd was.
meende bij, dat hij met deze zijn brood nog
wellicht eens op de straten zou moeten ver
dienen. Spoedig evenwel gaf bjj er de voor
keur aaD, de menschen te bestndeeren, ter
wijl bij vijoe maaltijden hield in de a)ge<
meene ee'kamer bij Meier en zijne vronw,
de meidtD en knechten; wan'boe wel er wei
nigeD in tet huis van der boer sliepen, zoo
aten zij er toch allen. Hoe langer Clare
zich op de boerderjj ophield, hoe minder be
denkingen kreeg bij tegen het gezel
schap dier lieden en zooveel te meer begon
hij «iih in honne kringen te bewegen.
Tot zijn eigen verbazing vond hg veel
genofgen in dezen omgang. Hef lompe
boerenvolk dat hg zich had voorgesteld,
was na een paar dagen, voor hem verdwe
nen. Zich naar hunne gebruiken en manie
ren te voegen, scheen hem ondoenlijk en
ouderwetsch. Maar toen hij met hen op en
neer leeide, kreeg hij telken dag een gun
stiger meening omtrent dit alles. Zonder
dat er juist een zakeljjke ommekeer in de
zaken plaats had, trad er een afwisseling
in de zaken te voorschijn. Zijn baas
en zijn huisvrouw, de meiden en knechten
begonnen, toen zij een weinig met Clare op
hun gemak waren, zich te ontwikkelen en
ontbolsteren als scheikundige processen, die
telkens nieuwe en verrassende eigenschap
pen toonen. Eenigen waren gelukkig, an
deren vroolijk en zeer weinigen gedrukt;
de eene verhief zich hoog en glanzend als
een genie, de tweede dom, een derde on
verschillig, een vierde slecht; zij echter had
den van elkander hunne verschillende mee
nicgen, zooals ook Clare zijne meening van
hen allen hadzij prezen of veroordeelden
elkanderzij amuseerden of ergerden zich,
wanneer zij de zwakheden en gebrekea van
elkander leerden kennen en ieder ging zijn
eigen weg, den dood te gemoet.
In den vroegen morgen was het nog vrij
koud, en een vuur in de kamer waar meD
het ontbijt Duttigde, was allen weikom. Op
bevel van vrouw Erich, die hem voor te
voornaam hield, om aan de gemeenschap
pelijke taiel te zitten, zat Angel Clare ge
durende den maaltijd eenigszins ter zijde, zijn
kop en het mandje met spijzen op een ta
feltje voor hem. Bet licht scheen door het
groote venster, juist op deze plaats en maak
te het Angel zonder eenige zwarigheid mo
gelijk, daar te lezen. Tusschen Clare en het
venster bevond zich de tafel, aan welke de
anderen zaten, zoodat hunne profielen met
de kan wende monden zich sterk afteekenden,
terwijl de denr naar het melkhuis zich op
den achtergrond bevond, door welks ope
ning men de boordevolle emmers met de
heerlijke vette room kon zien staan.
Gedurende verscheidene dagen na Tesz'
komst, was Claie geheel in beslag genomen
door een boek, een tijdschrift of een mu
ziekstuk en had zoodoende nauwelijks be
merkt, dat Tesz aan ta'el tegenwoordig
was. Zij sprak zoo weinig en de andeie
meisjes zooveel, dat hem de nieuwe noot in
het luidruchtig gezang niet was opgevallen.
Op een dag, dat hg het geleerde muziek
stukje in zgn geest vooidn onde, verviel
hg schielijk in een soort verdooving. Bij
keek naar het vnnr in den haaid en de
vroolijk flikkerende vlammen en het scheen
bem toe, alsof dezen op de maat van zgn
schijnlijk weldra de bisschopsmijter van
Metz zal dragen. Veertig jaar geleden bracht
hij, hoewel nog werkende met luiers en
spenen, de geheele wereldpers in beweging.
Tot 1870 achtte de diplomatie zelfs het
nuttig, zich met hem bezig te honden. Na
dien tijd verdwijnt de belangstelling weer,
om dezer dagen weer eens terdege wakker
te worden geschud.
Weet iemand uwer zijn geschiedenis nog?
Ik twijfel er sterk aan en schroom daar
om niet, ze weer eens uit het stof te ha
len.
Edgar Mortara was het zoontje van
Israëlieten, die te Boulogne woonden, dat
toen tot de pauselijke domijnen be
hoorde. Hij werd verzorgd door een dienst
meisje Anna Morisi geheeteD, een meisje
van vijftien jaar, dat later in een klooster
ging en reeds vroeger een ouder broertje
van Edgar in het geheim gedoopt had.
Dat dit kind, dat zij christen gemaakt had
in den joodschen godsdienst verder werd
opgevoed, was haar een doorn in 't oog.
Zij deelde dit aan een geestelijke mede.
De Kerk zond toen een harer bedienaren
naar den kleinen Edgar, doopte hem en
nam hem mede.
De wanhoop van de ouders, toen zij
hun kind vermisten, behoef ik niet te be
schrijven, Het dienstmeisje was onmiddellijk
naar een klooster gevincht.Een Employé van
het Pauselijk gouvernement te Boulogne,
die op de hoogte met de zaak was, on
derrichtte de ouders, die natuurlijk de te
ruggave van het kind verlangden. De
kerkvoogden bleven hier echter doof voor.
Het levendig protest van de ouders had
hoegenaaamd geen uitwerking; hun werd
medegedeeld, dat, zoo zij zich niet stil
hielden de wetten tegen de joden,
met el haar gestrengheid op haar zou
den worden toegepast. De heer Mortara
die als Israëliet buiten de wet stond, kon
geen hulp van het gerecht verkrijgen.
Wat had men echter met het kind ge
daan? Eerst in een pensionaat in Rome
opgesloten zijnde, had men het later naar
het klooster vau Alatrië gebracht. On
danks de dringende verzoeken van zgn va
der mocht deze zijn kind zelfs niet meer
zien.
't Is wel te begrijpen dat deze zaak een
heele opschudding in Europa te weeg
bracht. In Rome liet men allen echter
maar praten, het kind werd er opgevoed
en men stoorde zich heelemaal niet aan de
polemieken in de wereldpers.
We schreven toen 1858,
liedje een wals uitvoerdenvervolgens zag
hg naar de beide haken die onder den schoor
steen hingen en ziet, ook zg schenen op de
maat te bewegen en zelfs de daaraanhan-
gende koperen ketel scheen hem met haar
gezang te willen begeleiden. Ook het on
derhoud aan tafel scheen aan dit veelstem
mig orkest mede te doen, tot dat hij plot
seling dacht: „Wat voor een liefelijk ge
luid heeft eene der meisjes daar I Ik ge
loot dat bet de nieuwe is!"
Hg keek naar haar en zsg spoedig, dat
zij tusschen de anderen inzat.
Zg zag niet naar bem om. Daar hg
lang gezwegen had, dacht bijna niemand
meer aan hem.
.Ik weet niets van geesten af," zeide
Tesz, „maar ik weet, dat onze ziel ons
lichaam verlaten kan, terwjjl wij nog le
ven."
De melkboer wendde zich tot haar met
vollen mond, zijne oogen ernstig vorschend
op haar gericht, mes en vork juist zoo te
gen elkander aanhoudend als de steun tegen
een galg.
„Wat in ernst, is het werkelijk zoo
meisje?" vroeg hg.
„Een zeer gemakkelijk middel, om te ge
voelen, dat zg gaat, bestaat daarin, zich
s'avonds in het gras neer te vleien en juist
rechtstreeks naar een groote heldere ster te
zien," ging Tesz voort. „Wanneer gij ver
volgens uw geest vast op haar richt, zult
gg spoedig vinden, dat zg honderden od
honderden mijlen van uw lichaam verwij-
derd is, dat gg haar niet noodig schijnt te
hebben."
De boer wendde zgn scherpen blik
van Tesz af en vestigde dien op zgn
vrouw.
,Dat is een gekke geschiedenis, Christien,
wat Hoevele mijlen heb ik in deze veer
tig jaar, als ik te vrijen ging, voor dt n han
del, of om den dokier te halen, onder den
sterrenhemel afgelegd, en tot neg toe beb
ik van hetgeen Tesz daar beweert, nooit
iets ondervonden, ja zelfs niet, dat bij zich
een decimeter boven mijne hemdskraag ver
hief."
Toen de algemeene opmerkzaamheid
ook die van Angel Clare zich op haar ves
tigde, kleurde Tesz en ging, nadat zij
schuchter had opgemerkt, dat het maar
scherts geweest was, haastig voort met
eten.
Clare wendde geen oog van baar af. Zij
bracht haar ontbijt spoedig ten einde eit
daar zij bemerkt had, dat Clare haar on
opboudeljjk aanstaarde, begon haar vinger
allerlei grillige figuren op het tafelkleed te
teekenen.
„Wat een frisch, kinderlijk wezen is
dat meisje daar," zeide Clare bg zich
zelf.
En vervolgens scheen hg iets bekends
aan haar te ontdekken; het voerde hem terug
naar den tijd van zijn zorgeloos verleden,
toen het nog Diet noodzakelijk was, zich
over de toekomst bezorgd te maken. Hg
gevoelde, dat hij haar meer moest hebben
gezien, maar waar, dat was hem onmoge
lijk te zoggen. Het moest gebeurd zijn, op
zijn tocht, dien hij voor zijn genoegen door
het platteland had gemaakt; hij was er juist
niet erg nieuwsgierig ook naar. Maar de om
standigheid leidde er toe, dat hij Tesz bo
ven ai de andere aardige melkmeisjes voor
trok.
HOOFDSTUK IV.
In het algemeen werden de koeien ge
molken zooals het voor de hand kwam,
zonder keus of voorliefde. Zekere koeien
hadden evenwel een voorliefde voor een ze
ker paar handen en zij gingen daar zoover
ia, dat zij bij baren gunsteling stil stonden,
terwgl zij bij eeD ander den emmer omwier
pen.
Het was Ericks' aanleg altijd, dergeljjke
diugeti niet te dulden en de koeien te
dwingeD, aan allen zich te gewennen, daar,
zoo er somB een meid of knecht mocht weg
gaan, hij met die koeien in moeieiijkheid
kon geraken.
Tesz had evenals hare vriendintien zeer
spoedig bemerkt, welke koeien het gemak
kelijkst te melken waren en daar hare
vingers gedurende den laatsten tijd dat zjj
geen veldarbeid had verricht, zeer zacht
geworden waren, zoo was zij blijde wanneer
het toeval baar die koeien in de band dreef,
die zij met het meeste voordeel kon uitmel
ken. Onder de honderd en vijf koeien wa
ren er een achttal die, ofschoon hare
spenen zoo hard als spijkers waren, de melk
baast zonder eenige moeite lieten vloeien.
Daar Tesz echter de wensch van den boer
te dien opzichte kende, zoo deed tg er haar
best voor slechts die te nemen,die haar in den
weg kwamen, uitgezonderd diegenen, die al
te zwaar molken en die zij toch nog niet
goed bedieneD kon.
lesz vond spoedig dat eene verrassende
overeenstemming tusschen de plaats van de
koeien en hare eigene wenschen telkens het
geval was, totdat zij ÏDzag, dat dit alles geen
louter toeval was. De leerliog van den
melkboer had de hand in 't spel; hij hield
die koeien zoolang buiten het hok; vijf- of
zesmaal had Tesz hare oogen tot hem ge-