Inm uil de Maasstad- In en om Parijs. Zonda? 24 November 1395. 39ste Jaargang No. 3048. BIJVOEGSEL. De winter is gekomen. Ruw enkoud is hij gekomen in winterjasjes loopen de menschen, kragen opgeslagen. Van kou verkleumde hoofden met zeer roo- de neuzen, maar onschuldig rood, staan boven die jassen. Handen zijn in jas zakken of in dikke handschoenen gesto ken- Voettrappelend gaan de menschen over de straten en kijken elkaar aan met nijdige oogenHij is gekomen, de groote koubrenger, weer is zijn re geering van vier maanden, misschien langer, hopen wij korter, ingetreden. Als de winter er zoo pas is, hebben de menschen, althans de stads menschen, het land aan den winter. En daar is eenige reden voor.Kijk,als de lui van 'tbuiten den winter zien komen, draaien zij om hun hals een dikken das, steken hun handen in wollen wanten, stoppen in hun klompen wat hooi en zij zeggen ot den ken „Laat sinjeur nu maar komen!" Voor zoover mijn kennis van het bui ten gaat, wordt er zoo meestal gehan deld. De kinderen zijn ook gauw te vreden, een das om, een boterham meer, en zij durven de kou in. Maar in de stad. Lieve help nog toe, wat geeft zoo'n komende winter een razende drukte. Want wij, stadsmen- schen, zijn niet klaar met een pak wan ten en een das, wij Voor een oogenblik gekheid op zij Er zijn stadsmenscben die wel „klaar" en die zefs heel blij zouden zijn met een paar wanten en een dasongeluk kige tobbers, die de koude dagen tege moet zien, rillend al bij voorbaat. Want „er wordt door ons arme luitjes 's winters wat afgerild, meneer" heeft mij nog gisteren één dezer verteld. Wij hebben geen hemd meer en geen de kens meer omdat het winter iswat wij 's zomers dragen is 's winters ook goed, moet tenminste goed zijn Onze schoenen zijn niets warmer dan 's zo mers, ons eten is niets vetter dan 's zomers, neen meneer, er valt weer wat af te bibberen. De man, die 't mij zei, was een stoï cijn; met typische onverschilligheid sprak hij van het duistere komende. Maar zoo zijn zij niet allen. Juist de genen, die 't minst spreken, gevoelen het diepst hoe schraal de verwachtin. F~E li 1 L L T O i\. gen met deze verwisseling van jaarge tijden wezen mogen. Maar op dezen kom ik nader terug. Ik heb mij voorgenomen, en als de re dactie dezer het mij toestaat zal ik het doen ook, u een zoo volledig mogelijk beeld te geven van wat de winter over de stad alzoo brengt. Ik wil dan thans van de terecht-angstigen voor wat ko men zal, niet spreken; ik omschreef bo ven een ander, wat vroolijker voorne men. De winter brengt drukte. Aangeno men dat er voor stadsmenschen veel voor te bereiden is, zult u dat willen toegeven. De kachel moet worden gezet. Dat is één. Soms doet vader het, als hij een goede bui en een vrij uurtje heeft, maar meestal en bij huisgezinnen waar vader ,papa" wordt genoemd altijd, moet de smid komen. Smeden hebben het druk in deze dagen. Gedurende de zomer hebben zij voor hun klanten de kachels bewaard, voorzichtig in vet ge zet, nu heeft een enkele korte brief kaart-oproep hen tot herplaatsen geroe pen. Goed, de smid zet de kachel. Dan is eerst de schoorsteen geveegd, dat spreekt van zelf. Maar daarover zal ik nu maar niet uitweiden, want dan duurt mijn beschouwing deze ge- heele krant vol. En dat mag niet. Ik zal u dus niet vertellen van den tegen zin van keukenmeiden in de zwarte vuile reinigers, hun ge klim en geklou- ter over daken en schoorsteenen, hun geroep van oehoei oehoei, dat kinderen bang maakt en groote menschen even tjes rillen doet, ik zal u nietkijk, ik ben al druk bezig. De kachel is gezet, de kachel trekt goed. Mooi. Nu moet voor den mensch zelve gezorgd worden. 's Nachts moet hij onder meer de kens liggen, over dag moet hij onder meer kleederen loopen. En de bazin des huizes gaat aan het werk. Van de voorbereidingen tot den winter zijn de allermeeste aangelegenheden op hare schouders geschoven. Met de meid stapt zij naar 't zolder, schuift een groote kist uit een boek naar -t midden, opent de kist en vangt met de meid als helpster, een inspectie aan. Bovenaan liggen de wollen dekens, onderaan de kleederen, die des zomers opgeborgen waren. Moeder en de meid nemen elk in ha re twee handen, twee slippen en ver wijderen zich dan van elkaar, totdat de deken strak gespannen staat. Beiden buigen zich voorover, tot hun neus zoo dicht mogelijk de deken genaderd is, turen met gefronste wenkbrauwen bo ven de verwachtende oogen en zij zien dat deze dekenzijde goed is en aan bil lijke dekeneischen beantwoordt. Mooi, nou andersom, zegt moeder, een, twee drie. Zij geven de linkerhand te dragen wat de rechterhand droeg en de rech terhand wat de linkerhand droeg, klap pen dan de deken uit en de deken is „andersom". Volgt een inspectie aan de ze zijde. Ook gaaf; geen mot er in en geen blijken van muizen-knabbelarijen. Moeder in haar schik! Nou, die kan van 't jaar nog mêe, zegt zij, en de meid stemt toe dat deze van 't jaar nog best mee kan. Zijn er wel sporen van be schadiging door de huisdieren, dan zegt de moeder spijtig, die deugt niet meer en die kan niet meer gemaakt worden, daar moet een nieuwe voor ko men in Gosnaam En de meid echoot: *Daar moet in GosDaam een nieuwe voor komen!" Voor die nieuwe deken wordt natuur lijk papa of vader aangeklampt en die kan heel moeilijk zeggen: 't zit er we- rendig niet an, kindlief, want dan zegt „kindlief" heel gauw „manlief het is voor je eigen, ik ben niet kouwelijk en de dekens van de kinderen zijn nog in orde. Je moet het dus zelf weten." Papa weet het zelf naar 't schijnt. Althans, hij haalt zijn portefeuille uit zijn zak, vraagt wat kost zoo'n ding?" en zoekt dan zuchtend tusschen een reeks betaalde rekeningen een eenzaam tien gulden muntje, dat hij zuchtend in de gretig uitgestoken hand van zijn vrouw legtzoo'n huishouwen toch! Hebben de „inspecteurinnen" de de kens bruikbaar bevonden, dan leggen zij die op zij, en steken hare handen die per in de koffer. De meid grabbelt een poosje en komt met een broek boven. Da's de winterbroek van jonge heer Usjèn zegt zij. Nou mevrouw, die kèn de jongeheer nog best dragen. leis an 't kruis wat kapot, maar daar ken een lappie op. Achtereenvolgens passeeren de ande re pantalons de revue, dan komen de vesten, de buisjes en de winterjassen, Met een groote vergevensgezindheid voor feilen, verklaren moeder en meid al die dingen bruikbaar. Alleen als heusch het kleedingstuk öp is, en de kans om er een kleintje uit te maken voor den jon geren jongeneer geheel is buitengesloten betuigt mama zich onvoldaan en zegt: „Papa zal moeten bloeden, dit kan niet meer gedragen worden." Dit moet ik mama nageven, zij is in die beoordeeling strikt rechtvaardig; zij is even, misschien nog meer vergevens gezind als het hare eigen costumes be treft. Nou, die kan nog wel mêe er is zooveel noodig. Zeer juist, er is zooveel noodig. Hand schoenen en dassen moeten er zeker komen, winterschoenen ook, want die van verleden jaar zijn absoluut niet meer te gebruiken. Zuchtend, zeer zwaar zuchtend gaat papa over zijne portefeuille en verleent het gevraagde krediet. Mama heeft dan een heel genoegelij- ken middag met inkoopen. Schoentjes, dassen, handschoenen, winterjassen, Massa dingen te koopen, die handen vol geld kosten. De winkeliers in deze ar tikelen van winternooodzakelijkheden verdienen schatten. Op den eersten winterdag ziet mama met plezier de kinderen de straat op gaan, in dikke nieuwe kleertjes met wanten en dasjes aan en om, keurig, keurig netjes, 't Was wel duur, maar nu zijn de schapen ook binnen. Dat doet een moeder pleizier. Lezer een volgende keer veel meer. Nu begint de rol van de diplomatie. Door de pressie van de voornaamste Rabbijnen protesteerden de vertegenwoordigers van Frankrijk en Rome bij de H. Stoel. Pins IX antwoordde dat dit een geheel geeste Rotterdam, 21 November 1895. LXXII. 13. PARIJS, 18 November 1895. Er vallen hier en daar en overal van tijd tot tijd van die uiterst geruchtmaken de zaakjes voor, die een tijdlang op ieders lippen zweven, waarover gediscussieerd en gephilosofeerd wordt, waar de pers een heel seizoen mee doorkomkommert, doch welks #slot volgt" nog steeds op zich laat wach ten. Als een sterk sprekend voorbeeld, haal ik den bij U welbekende Dr. de Jong, den geheimzinnigen vrouwenmoordenaar weer eens uit de doos. Wat al kolom men hebben de Nederlandsche Couranten- mannen niet over zijn lotgevallen, zijn vermoedelijke en bewezen misdrijven vol geschreven, hoeveel eerzame huismoeders hebben niet geijsd bij de lectuur onder het min cf meer sierlijke hoofdje Dr. de Jong, door de redactie lot een afzonder lijke rubriek verheven, waarnaar velen het eerst zochten! Als een nachtkaars is dit nieuwspitje uitgegaan, ieder heeft er het zijne over gezegd en de bewuste vrouwen zijn nooit gevonden. Jaren later komen, als spoken nit lang vergeten tijden, die oude herinneringen de pers weer binnendringen en zien wij de ro man volledig voot ons. Zoo verrast ons thans de abbé Mortara die hoogstwaar- 13. VAK Thomas Eardy. Derde Boek. „Vader,antwoordde Angel op al hef smee- ken van den ouden man „ik kan artikel vier niet onderschrijven. Wat mijn onder zoekende geest mjj ais overdreven en te sterk gekleurd heeft doen kennen, daaraan kan ik niet meer geiooven, terwijl gij u met hand en tand aan uwe oude leerstellin gen en beginselen vastklemt." Zijn vader was zoo diep teleurgesteld, dat zijn aanblik Angels bekommering op wekte. „Wat heeft het dan voor een waarde, het vermogpn uwer moeder op te offeren, spaarzaamheid te betrachten en ons in te krimpen, als wij u toch niet naar de acade mie zullen zenden; wanneer dat niet ter eere en roem van onzen God dient her haalde de grijsaard „Tot eere en tot roem van de mensch- heid," antwoordde de zoon. Wellicht had Angel de gedachte gehad, dat hij toch evenals zóne broeders, naar C> mbridge zen kunnen gaan maar het idee van den vicaris, dat dit alleen een plaa<s was, ter voorbereiding van het geestelijk ambt, hetgeen in den geest van den onde zoo was ingeworteld dat bij daar niet vanaf week, verhinderde dit ge heel. „Ik zal er zonder Cambridge mij, hoop ik, ook wel doorheen slaan," zeide Angel ten laatste. „Ik gevoel, dat ik onder de ge geven omstandigheden niet verstandig doe, daarheen te gaan." De gevolgen dezer besluiten lieten niet lang op zich wachten. Bij bracht jaar aan jaar door met plannelooze studieëo, onder nemingen en bi peinziDgen en begon een op merkelijke onverschilligheid aan den dag te liggen voor alle maatschappelijke vormen en gebruiken; meer en meer begon bij allee r«ng eii rijkdom te verachten. Zelfs de „goede oude ismilie", om maar eens een aigeraagd gezegde te gebruiken, had geene aannekkelikbe d meer voor hem, wanneer niet ha»r kring nieuwe ideeën en ge- Oacb'en geuit werden. In tegenstelling met zijne afzonderings manie, verloor hij bijna het hoofd, toen bg naar Londen ging, en daarde wereld leerde kennen, en bij was er zeer na aan toe geweest, van door ecne vrouw, die in jaren hem een aantal voorait was, te worden ingepalmd; maar gelukkig ontkwam hij aan het gevaar en betaalde de daar opgedane ondervinding niet te duur. Van jongs af aan gewoon geweest zjjnde, op het land te leven, had dit bij hem een bij na onnatuurlijke atkeer tegen het stadsleven doen ontstaan, en bracht natuurlijk te weeg, dat hij een gewone maatschappelijke betrekking niet wilde bekleeden. Maar iets moest toch begonnen worden; reeds bad bij door zijn springen van de hak op den tak, menig jaar verlorenen daar een kennis van hem het als boer nog al was mede geloopen, zoo meende Angel, dat het wel licht een wenk voor hem was, boer te wor den in Amerika, of in Engeland, het was no zaak zich een rentende positie te ver schaffen, zonder dat, wat hem meer waard was als iets ter wereldzijne geestelijke vrijheid op te offeren. Zoodoende bevond Angel Clare zich op zijn zes-en-twintigste jaar op de melkerij Talbotbays, om de boerderij te leeren; en daar geen hnis in de nabijheid was, sliep hij als gast tevens bij den melkboer. Zijn kamer was een groot vertrek, dat zich bijna over de geheele boerderij uit strekte; het was slechts van nit de kaaska mer te bereiken en voor dat ADgel er was, langen tijd onbewoond geweest. Mijnheer Clare had ruimte genoeg en dikwijls boor den men hem nog op tn nedergaan, wan neer iedereen zich reeds ter ruste had be geven. Een deel van zijn kamer was afge' sloten door een gordijn, waarachter zijn bed stond; het andere deel was als behaaglij woonkamer ingericht. In den beginne leefde hij hoven, las veel en speelde op de oude harp, die hij op een verkooping bad gekocht. Somwijlen op dagen, dat hij pessimistisch gestemd was. meende bij, dat hij met deze zijn brood nog wellicht eens op de straten zou moeten ver dienen. Spoedig evenwel gaf bjj er de voor keur aaD, de menschen te bestndeeren, ter wijl bij vijoe maaltijden hield in de a)ge< meene ee'kamer bij Meier en zijne vronw, de meidtD en knechten; wan'boe wel er wei nigeD in tet huis van der boer sliepen, zoo aten zij er toch allen. Hoe langer Clare zich op de boerderjj ophield, hoe minder be denkingen kreeg bij tegen het gezel schap dier lieden en zooveel te meer begon hij «iih in honne kringen te bewegen. Tot zijn eigen verbazing vond hg veel genofgen in dezen omgang. Hef lompe boerenvolk dat hg zich had voorgesteld, was na een paar dagen, voor hem verdwe nen. Zich naar hunne gebruiken en manie ren te voegen, scheen hem ondoenlijk en ouderwetsch. Maar toen hij met hen op en neer leeide, kreeg hij telken dag een gun stiger meening omtrent dit alles. Zonder dat er juist een zakeljjke ommekeer in de zaken plaats had, trad er een afwisseling in de zaken te voorschijn. Zijn baas en zijn huisvrouw, de meiden en knechten begonnen, toen zij een weinig met Clare op hun gemak waren, zich te ontwikkelen en ontbolsteren als scheikundige processen, die telkens nieuwe en verrassende eigenschap pen toonen. Eenigen waren gelukkig, an deren vroolijk en zeer weinigen gedrukt; de eene verhief zich hoog en glanzend als een genie, de tweede dom, een derde on verschillig, een vierde slecht; zij echter had den van elkander hunne verschillende mee nicgen, zooals ook Clare zijne meening van hen allen hadzij prezen of veroordeelden elkanderzij amuseerden of ergerden zich, wanneer zij de zwakheden en gebrekea van elkander leerden kennen en ieder ging zijn eigen weg, den dood te gemoet. In den vroegen morgen was het nog vrij koud, en een vuur in de kamer waar meD het ontbijt Duttigde, was allen weikom. Op bevel van vrouw Erich, die hem voor te voornaam hield, om aan de gemeenschap pelijke taiel te zitten, zat Angel Clare ge durende den maaltijd eenigszins ter zijde, zijn kop en het mandje met spijzen op een ta feltje voor hem. Bet licht scheen door het groote venster, juist op deze plaats en maak te het Angel zonder eenige zwarigheid mo gelijk, daar te lezen. Tusschen Clare en het venster bevond zich de tafel, aan welke de anderen zaten, zoodat hunne profielen met de kan wende monden zich sterk afteekenden, terwijl de denr naar het melkhuis zich op den achtergrond bevond, door welks ope ning men de boordevolle emmers met de heerlijke vette room kon zien staan. Gedurende verscheidene dagen na Tesz' komst, was Claie geheel in beslag genomen door een boek, een tijdschrift of een mu ziekstuk en had zoodoende nauwelijks be merkt, dat Tesz aan ta'el tegenwoordig was. Zij sprak zoo weinig en de andeie meisjes zooveel, dat hem de nieuwe noot in het luidruchtig gezang niet was opgevallen. Op een dag, dat hg het geleerde muziek stukje in zgn geest vooidn onde, verviel hg schielijk in een soort verdooving. Bij keek naar het vnnr in den haaid en de vroolijk flikkerende vlammen en het scheen bem toe, alsof dezen op de maat van zgn schijnlijk weldra de bisschopsmijter van Metz zal dragen. Veertig jaar geleden bracht hij, hoewel nog werkende met luiers en spenen, de geheele wereldpers in beweging. Tot 1870 achtte de diplomatie zelfs het nuttig, zich met hem bezig te honden. Na dien tijd verdwijnt de belangstelling weer, om dezer dagen weer eens terdege wakker te worden geschud. Weet iemand uwer zijn geschiedenis nog? Ik twijfel er sterk aan en schroom daar om niet, ze weer eens uit het stof te ha len. Edgar Mortara was het zoontje van Israëlieten, die te Boulogne woonden, dat toen tot de pauselijke domijnen be hoorde. Hij werd verzorgd door een dienst meisje Anna Morisi geheeteD, een meisje van vijftien jaar, dat later in een klooster ging en reeds vroeger een ouder broertje van Edgar in het geheim gedoopt had. Dat dit kind, dat zij christen gemaakt had in den joodschen godsdienst verder werd opgevoed, was haar een doorn in 't oog. Zij deelde dit aan een geestelijke mede. De Kerk zond toen een harer bedienaren naar den kleinen Edgar, doopte hem en nam hem mede. De wanhoop van de ouders, toen zij hun kind vermisten, behoef ik niet te be schrijven, Het dienstmeisje was onmiddellijk naar een klooster gevincht.Een Employé van het Pauselijk gouvernement te Boulogne, die op de hoogte met de zaak was, on derrichtte de ouders, die natuurlijk de te ruggave van het kind verlangden. De kerkvoogden bleven hier echter doof voor. Het levendig protest van de ouders had hoegenaaamd geen uitwerking; hun werd medegedeeld, dat, zoo zij zich niet stil hielden de wetten tegen de joden, met el haar gestrengheid op haar zou den worden toegepast. De heer Mortara die als Israëliet buiten de wet stond, kon geen hulp van het gerecht verkrijgen. Wat had men echter met het kind ge daan? Eerst in een pensionaat in Rome opgesloten zijnde, had men het later naar het klooster vau Alatrië gebracht. On danks de dringende verzoeken van zgn va der mocht deze zijn kind zelfs niet meer zien. 't Is wel te begrijpen dat deze zaak een heele opschudding in Europa te weeg bracht. In Rome liet men allen echter maar praten, het kind werd er opgevoed en men stoorde zich heelemaal niet aan de polemieken in de wereldpers. We schreven toen 1858, liedje een wals uitvoerdenvervolgens zag hg naar de beide haken die onder den schoor steen hingen en ziet, ook zg schenen op de maat te bewegen en zelfs de daaraanhan- gende koperen ketel scheen hem met haar gezang te willen begeleiden. Ook het on derhoud aan tafel scheen aan dit veelstem mig orkest mede te doen, tot dat hij plot seling dacht: „Wat voor een liefelijk ge luid heeft eene der meisjes daar I Ik ge loot dat bet de nieuwe is!" Hg keek naar haar en zsg spoedig, dat zij tusschen de anderen inzat. Zg zag niet naar bem om. Daar hg lang gezwegen had, dacht bijna niemand meer aan hem. .Ik weet niets van geesten af," zeide Tesz, „maar ik weet, dat onze ziel ons lichaam verlaten kan, terwjjl wij nog le ven." De melkboer wendde zich tot haar met vollen mond, zijne oogen ernstig vorschend op haar gericht, mes en vork juist zoo te gen elkander aanhoudend als de steun tegen een galg. „Wat in ernst, is het werkelijk zoo meisje?" vroeg hg. „Een zeer gemakkelijk middel, om te ge voelen, dat zg gaat, bestaat daarin, zich s'avonds in het gras neer te vleien en juist rechtstreeks naar een groote heldere ster te zien," ging Tesz voort. „Wanneer gij ver volgens uw geest vast op haar richt, zult gg spoedig vinden, dat zg honderden od honderden mijlen van uw lichaam verwij- derd is, dat gg haar niet noodig schijnt te hebben." De boer wendde zgn scherpen blik van Tesz af en vestigde dien op zgn vrouw. ,Dat is een gekke geschiedenis, Christien, wat Hoevele mijlen heb ik in deze veer tig jaar, als ik te vrijen ging, voor dt n han del, of om den dokier te halen, onder den sterrenhemel afgelegd, en tot neg toe beb ik van hetgeen Tesz daar beweert, nooit iets ondervonden, ja zelfs niet, dat bij zich een decimeter boven mijne hemdskraag ver hief." Toen de algemeene opmerkzaamheid ook die van Angel Clare zich op haar ves tigde, kleurde Tesz en ging, nadat zij schuchter had opgemerkt, dat het maar scherts geweest was, haastig voort met eten. Clare wendde geen oog van baar af. Zij bracht haar ontbijt spoedig ten einde eit daar zij bemerkt had, dat Clare haar on opboudeljjk aanstaarde, begon haar vinger allerlei grillige figuren op het tafelkleed te teekenen. „Wat een frisch, kinderlijk wezen is dat meisje daar," zeide Clare bg zich zelf. En vervolgens scheen hg iets bekends aan haar te ontdekken; het voerde hem terug naar den tijd van zijn zorgeloos verleden, toen het nog Diet noodzakelijk was, zich over de toekomst bezorgd te maken. Hg gevoelde, dat hij haar meer moest hebben gezien, maar waar, dat was hem onmoge lijk te zoggen. Het moest gebeurd zijn, op zijn tocht, dien hij voor zijn genoegen door het platteland had gemaakt; hij was er juist niet erg nieuwsgierig ook naar. Maar de om standigheid leidde er toe, dat hij Tesz bo ven ai de andere aardige melkmeisjes voor trok. HOOFDSTUK IV. In het algemeen werden de koeien ge molken zooals het voor de hand kwam, zonder keus of voorliefde. Zekere koeien hadden evenwel een voorliefde voor een ze ker paar handen en zij gingen daar zoover ia, dat zij bij baren gunsteling stil stonden, terwgl zij bij eeD ander den emmer omwier pen. Het was Ericks' aanleg altijd, dergeljjke diugeti niet te dulden en de koeien te dwingeD, aan allen zich te gewennen, daar, zoo er somB een meid of knecht mocht weg gaan, hij met die koeien in moeieiijkheid kon geraken. Tesz had evenals hare vriendintien zeer spoedig bemerkt, welke koeien het gemak kelijkst te melken waren en daar hare vingers gedurende den laatsten tijd dat zjj geen veldarbeid had verricht, zeer zacht geworden waren, zoo was zij blijde wanneer het toeval baar die koeien in de band dreef, die zij met het meeste voordeel kon uitmel ken. Onder de honderd en vijf koeien wa ren er een achttal die, ofschoon hare spenen zoo hard als spijkers waren, de melk baast zonder eenige moeite lieten vloeien. Daar Tesz echter de wensch van den boer te dien opzichte kende, zoo deed tg er haar best voor slechts die te nemen,die haar in den weg kwamen, uitgezonderd diegenen, die al te zwaar molken en die zij toch nog niet goed bedieneD kon. lesz vond spoedig dat eene verrassende overeenstemming tusschen de plaats van de koeien en hare eigene wenschen telkens het geval was, totdat zij ÏDzag, dat dit alles geen louter toeval was. De leerliog van den melkboer had de hand in 't spel; hij hield die koeien zoolang buiten het hok; vijf- of zesmaal had Tesz hare oogen tot hem ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5