Brieven uil de Maasstad.
Zonda? 1 December 1895
39ste Jaargang No. 3050.
BIJVOEGSEL
K h l I L L T O
Binnenlandse!) Nieuws.
Rotterdam, 28 November 1895.
LXXIII.
In deze dag^n, nu er weer drulc gebe
deld wordt voor allerlei liefdadige doslein-
d n, herft de plotselinge dood van den
heer B., diaken bij onze Nederduitsch Her
vormde g m^eute, een der beste bedelaars,
die de Mtasstad ooit gehad heeft, een
zeer groote beteekenis. Het sterveu van
den acntenswiardigen heer B. is een groo
te slag voor bovengenoemde gemeente.
De heer B. een zeer rijk man,
was etn geboren bedelaar. Kapitalen
beeft hij voor allerlei liefdadige
ingiellingeu weten bijeen te krijgen.
Hy was een zeer eigenaardig man, wien
ern woord hnr te wijden, zeker een ver
diende plicht is.
Om u duidelijk te maken, wat het
moois was in de wijze van liefdadigheids-
beoeteuing die de beer B. volgde, moet
ik u eerst even een p»ar woorden zeggen
over het bedelen in 't algemeen. Nnniet
plompweg bedelen, een hand ophouden en
ten fraze mompelen, maar diplomatiek be-
dtlen, t adelen met smaak, bedelen met
overleg. E^n goed bedelaar maakt ge-
b nik vau trucjes, die wel voor de hand
liggen, maar die toch pleiten voor zijn
kennis van het menschelijk hart. Een
kind heeft dat al instinctmatig.
Het vraagt niet kortweg„Geef mij
dat koelje I* want dan zou mama even
kortweg zeggen: „Neenl" Het kind g at
daarom langs een groolen omweg van lief-
taibüheidj.-s en verovert zijn koekje.
Een goed bedelaar doet als een bakker,
hij kneedt zijn deeg voor hij het bakt,, en
hij weet zijn deeg op honderd verschillen
de wijze te kneden.
Hoe handig doet eene vrouw niet, die
Van haar u an een nieuwe, japon los wil
krijgen. Zeker, zij zou inééns kunnen vra
gen: „inan, getf mij dien mantel* en man
zou dien mantel wel koopen, maar bij zou
toch even etn leelijk gezicht trekken en
dat wii mevrouwtje niet. Zij wil haar
mantel, van halte hebben, zij bedelt naar
een mantel die met plezier gegeven wordt.
Pan is 'middags het diner bijzonder goed.
Mynbeer's lievelingskostje is met allan
mogelijken zorg klaargemaakt. De pousse-
c»fé is prachtig, de kiimmel is uit een
pas geopende fleich geschonken. En daardoor
is mijnheer in een stemming van wit-lichten-
de teederheid gebracht. Honderd tegen éen,
dat hij uit zich zeiven zeggen zal,
jfkiud, ik zou je zoo graag ergens een ple
zier mee willen doen: heb je iets noo-
dia?"
Nn, dan heeft mevrouwtje haar avond- j
mantel. Dan is het bijna een gunst ge
worden, dat zij die aanneemt.
Het omgekeerde ook. Ik heb een heer
gekend, die als hij den huissleutel mêe
wilde hebben, 's middags wat meebracht
voor mevrouws mop, tengevolge waarvan
mevronw in een allerzachtste stemming
kwaut, bereid zelfs om grooter offer te
brengen am den vriendelijken man, dan
alleen den afstand van haar scepter, den
huissleutel, voor enkele uren.
Om gcd te kunnen bedelen heeft
men menschenkennis noodig en in dezen
zijn de dames, de heeren den baas.
Mijnheer B. nu, was e°n uitzondering,
bedelde beter, was gelukkiger in zijn voor
bereiding. Waar anderen den weldadige
trachten te overbluffen met een berg ar
gumenten vóór de armoede v*n den huip
il hoevende, opdat onder den indruk daar
van gegeven worde deed mijnheer B.
zijn aanval op beurzen met fijn berekende
tactiek. Hij zag er wit en deftig uit.
Dat maakte al dadelijk indruk. Hij zette
zich heel langzaam op een stoel, zette
zijn hoed voorzichtig daaronder, haalde
een brandschoonen neusdoek uit zijn jas
zak en snoot zijn ueus.
Dat maakte nog meer indruk. ffMooi
weer vandaag, nietwaar mevrouw P" zei
hij dan, keurig zijn woorden articuleerend.
„Een beeije koud alleen, anders zeer
mooi.»
Mevrouw antwoordde, beleefdheidshalve,
toestemmend.
Mevrouween oogenblikje zwij
gen ik kom een beroep doen op uwe
naastenliefde en ik doe dat met groot
vertrouwen mevrouw, want de arme lie
den, voor wie ik kom, zijn het waard.
Het is zoo bitter kond buiten, nietwaar
mevrouw, en in zulk weer is het 's men-
schen plicht zijn naasten in de wereld der
armen, niet te vergeten.
Zoo preekt hij geruimen tijd voort, hij
had geen haast.
M ar, om nn
zaak
\jLu op mijn eigen
te komen, de zaak die ik vóórsta. Et
is ir. Rotterdam onlangs een* ongeluk ge
beurd. U hebt dat waarschijnlijk in de
courant gelezen. Een opperman is van een
stelling gevallen en de man was oogen-
blikkelijk een lijk. Trenrig nietwaar. En
de arme man laat een vrouw en vijf kin
deren na, te jong om hun verlies te be
seften. Het is voor die arme eenzamen,
dat ik u een kleine bijdrage kom vragen,"
zij hebben het zoo zeer noodig, mevrouw
en ik gi loof, dat ik niet te vergeefs uwe
hulp kom inroepen.
Hij zwijgt en mevrouw staat op.
Mag ik u voor uwe beschermelingen dit
geven en zij legt in de deftig tot
haar uitgestoken hand hare bijdrage. Dan
verwacht zij, dat meneer nu ged.an beeft.
Mis Ik dank u mevronw, zoo gaat
hij voort. Uit aller bijdragen kan dit ge
zin gered worden van den ondergang. Ach,
het isznlk een droevig gezin. De moeder,
mevronw, ach welk een toekomst heeft
zij vóór zich. Hoe troosteloos en wanho
pig. Zie, hare verlangens zijn bescheiden.
Zij wenscht niets dan een mangel, waar
mee zij gelooft, met hard werken het
brood te kunnen verdienen. Wij wenschen
baar dien te geven, maar het geld is nog
in lange niet bij elkaar. Er ontbreekt nog
veel aaD.
Acb, als elk oaar vermogen wilde ge
ven. Mevrouw die inmiddels is gaan zit
ten, staat weer op. Mag ik u, namens
mijn man, dit nog geven? Gaarne
mevrouw En als hij ook die bijdrage
in zijn jaszak heeft laten glijden, vervolg
de bjj
Vriendelijk dank, mijn beste me
vrouwtje, God zal het je loonen. Wat is
het schoon, liefdadigheid te beoefenen, als
zoo, van allp zijden, hartelijke sympathie
wordt betoond. Wat zal de arme moeder
blij wezen, als zij haar mangel heeft. Het
zal voor ons een gelukkig oogenblik zijD,
als wij haar dien voor de eerste maal zien
gebruiken. Wij zonden gaarne nog meer
maar helaas, het kan niet. Er is in dat
gezin zooveel ellende. Een der knaapjes
heeft een oogziekte. Het zon noodig zijn,
het kind onder doktorale behandeling te
stellen, want het gevaar voor besmetting
is ook zeer groot. Maar dat kost geld, niet-
waa>? Veel geld. En wij zullen verheugd
zijn, als wij den maagel betalen kunnen,
't Is wel jammer.
Mevrouw heeft nu werkelijk medelijden.
Ach God, zoo'n arm kind, dat moet
geholpen worden.
Zeker, dat moet het mevrouw, maar...
Als ieder wat geeft
Zeker mevrouw, en vooral met mil
de hand.
Voor dit arme knaapje wensch ik
mijn bijdrage te verhoogen. Permitteer me,
u dit aan te bieden
In den regel was hij dan nog niet gereed.
Hij had altijd een massa pijlen op zijn
boog. Ja, hij kon bedelen Als hij er op
uitging was het welslagen verzekerd. En
hij had zelf veel geld, waarvan hij gaarne
en telkens gaf.
Zijn overlijden in dit seizoen van bede
len is van beteekenis. Hij zal nu vooral
gemist worden. Hij, mijnheer B., de beken
de diaken, had de natuurlijke welspre-
kendheid^ die gelden kan voor de woorden
van den prediker in den tempelGod nei-
ge uw hart tot geven, Amen 13.
14.
tas
Woensdag 1.1. hield de Ver-
eeniging tol Ontwikkeling van den Land
bouw in Holland's Noorderkwar
tier te Alkmaar hare najaarsverga
dering.
Uit de door den voorz. gedane mede-
deelingen bleek dat het ledental thans
160 bedroeg benevens 1 zoon van een
lid dat een verzoek om subsidie ter ver
betering der veefokkerij was gericht tot
Prov. Staten en door deze daarop eene
subs die ad. f 2500 is toegekend, onder
voorwaarde dat ook het Rijk tot
gelijk doeleinde subsidie zou verleenen.
Op het verzoek van het Rijk was nog
geen antwoord gekomen en daar op de
Begrooting van het Rijk geen post hier
voor voorkomt, gaf de heer JBreebaart
Kz. de vergad. in overweging en werd
ook door de vergad. met algemeene
stemmen besloten, zich met een adres
te wenden tot de Tweede Kamer, ver
zoekende voor dat doel op de begroo
ting nog een som uit te trekken;
dat het Bestuur f 50.had beschik
baar gesteld voor door den heer Billrolh
te nemen proeven met tuberculine in
spuitingen; dat door het hoofdbestuur der
Holl. M. van Landbouw tot de Regee
ring het verzoek was gericht, te willen
bevorderen, den spoedige tot standkoming
eener onteigenigswet, regelende de ver
goeding bij het afkeuren van vee. De
vergad, besluit met dit adres adhaesie te
betuigen.
Het verslag over den in Sept. 1.1. te
Anna Paulowna gehouden ploegwedstrijd
werd door den heer N. Loder uitgebracht.
Yolgens het verslag, door den heer
J. P. Groot uitgebracht, waren de proe
ven te Anna-Paulowna en Callantsoog
met bloembollencultuur genomen, tot
heden gunstig verloopen.
Uit het verslag omtrent de uitkomsten
van het proefveld, ter opsporing der mid
delen, die het gaarkoken van erwten kun
nen bevorderen, bleek, dat het niet gaar
koken voornamelijk ligt aan de erwten.
Het beste middel is bet zaaigoed alleen
te nemen van soorten, die goed gaan ko
ken. De proef met 24 monsters, afkom
stig uit Houtrakpolder, Wijdenes, Koe
gras en Anna Paulowna, was genomen
op een stuk land van den heer K. A.
Kaan te Anna Paulowna.
Door de commissie, belast met het
onderzoek naar de werking van het pacht
stelsel in dit gewest, was medegedeeld,
dat voorzooverre dit onderzoek is gevor
derd, er geen heil kan worden gezien in
een wettelijke regeling van het pachtstel
sel; daarentegen verwacht de comm. meer
van eene particuliere pachtcommissie.
Thomas Eardy.
Derde Boek.
Tesz was er evenwel nog ver van ver
wijderd, om in te slapen. Dit ODderboud
van de meisjes, was weder een van de bit
tere pillen, welke tij vandaag bad moeten
slikken. Ijverzucht gevoelde zij niet, want
si| wist dal zij bier de eerste was. Scboo-
ner, be'er omwikkeld, <n ofschoon de jong
ste. uitgei omen Ret<y. meer vronw dan al
de anderen, bad zij reeds bemerkt, dat zp
slechts weinig moeite bad te doen, om zich
een blijvende pluais in ADgel's hart te doen
v>rk>i]grn. Maar de ernstige vraag was,
mocht zij dit deen? Eet was waar, er was,
verstandig gesproken, eigenlijk voor geen
enkele van haar eenige kans; maar de kans
zon er toch rijn, om van die genegenheid
de genietingen te plokken, zoolang bjj bij
boer Enck bleef. Zulke toenaderingen tus-
schm pirsonen van ongelijken stand, hadden
te h al reeds meermalen aanleiding tot bn-
weli ken gigeven en van vronw Èrich bad
lest gehooid dat mijnbeer Clare baar lach-
ebtnd gevraagd had: „wat voor nnt ol bet
voor btm btbben kon, een dame nit zijn
stand te ttoowen, too eene kon tocb zijne
boerderij niet helpen bekeeren. Een boeren
meisje zon alleen de rechte vronw voor mjj
zijn." Maar of de heer Clare toen in emst
had gesproken of niet, wist zij niet; maar
boe kon zij, die geen enkel man, die van baar
orgelok afwist, ooit meer zoo willen hebben
het in baar hcoid krijgen, een men aaD
andere meisjes te ODtrooven en zich aan zijn
invloed over te geven?
HOOFDSTUK VII.
Geeuwend kwamen de meisjes den volgen
den morgen voor den dag; dccb er was geen
pardon; bel aitocmeD en melkeD ging vooral-
les; daarna gingen zij naar binnen om te
ontbijten. Boer Erick stampte als een beze
tene. Bij bad een brie' ODtvaDgen, waarin
g. kl»agd werd da' de boter een bijsmaak
b d nn daardoor was de baas in een slech
te laim
.\oor den dui»el, 'fis waar 1" rep hij
met ei n lepel iD de hand, waarin hij een
kluit boter bad. „Ja waarachtig, proef
zelf."
Verscheidene der aanwezigen drongen zich
om hem heen. Mijnheer Clare proefde de
boter, Tobz deed het, de andere melkmeis
jes, een paar knechts, ja zelfs vrouw Erick
kwam aanloopen om haar oordeel te zeg
gen. De boter had werkelijk een bjjsmaak.
De boer, die in 't eerst vergat te zeggen
waarnaar de boter smaakte en bet schadelijk
voer nit te vinden, wat er de oorzaak van
was, riep plotseling nit
„Dat is knoflook 1 En ik dacht dat er geen
eükel blad meer in de weide was?"
Allen herinnerden'zich daarop, dat een ze
kere afgelegene weide, op welke een paar da
gen eeDige koeieD geloopen hadden, voor een
paar jaar ook op dezelfde manier de boter
bedorven bad. De boer was toen niet op
de gedachte van knoflook gekomen en dacht
dat de boter toen behekst was.
„Wij moeten de weide weer nauwkeurig
inspecteeri n,* besloot hij, „zoo mag het niet
voortgaan.*
Nadat allen zich met oude, spitse messen
gewapend haddeD, gif gen zij gezamenlijk weg.
Daar het vijandelijke gewas maar in zeer
kleine plantjes aanwezig kon zijn, scheen
bet bijna een reuzentaak baar fe vinden,
wanneer men het dicht begroeide, groene
laken overzag. Men plaatste zich in een li-
me, itder vol ijver om te belpeD en door-
dionten van bet gewicht van den arbeid.
Aan de spits liepen boer Erick en mijnbeer
Clare die vrijwillig aangeboden bad Ie hel-
peD, daarachter kwamen Tesz, de andere
meisjes, en eindelijk de overigen.
De oogen cp den grond gevestigd, kropen
zjj langzaam over een stuk veld en keerden
aan het eind weder terug om het nogmaals
laDgs te gaaD, zoodat er geen stokje grond
overbleef, dat niet nauwkeurig was nageke
ken. Eet wbb een zeer langwijlige, eentoni
ge arbeid, daar niet meer dan een twaalftal
plantjes werden gevonden; de scherpte van
het kroit wet kt evenwel zoo sterk, dat één
beet van een koe voldoende was, alle boter
te bederven.
Angel Clare, die tronw zijn deel in bet
algemeene werk vervolde, zag no en dan
eens cp. Bet was nn juist geen toeval dat
hij naast Tesz werkte.
„No, boe gaat bet o?" mompelde hij.
.Dank n, zeer goed!" aDtwoorddo zij te
rughoudend. Daar zij een half nar Ie voreD
een heele poos over persoonlijke aangelegen
heden fcadden gesproken, scheen deze in
leiding zeer overbodig. Zij kropen verder
en verder, terwijl de zoom van baar rok,
regelmatig langs zijn jas streek en buDne
ellebogen elkander aanstieten. Ten laatste
kon de boer, die bet dichtste bij ben was#
Getuigschriften en premiën, elk van
f 50.- werden uitgereikt aan de zes hoef
smeden en gezellen in dit kwartier, die
op den cursus voor hoefbeslag te Haar
lem met gnnstig gevolg examen aflegden.
Deze zes geslaagden zijn: M. Koopman
te Alkmaar (inmiddels benoemd tot leer-
aar aan de Ambachtschool aldaar,) F.
Buntink te Beemster, P. Bodegraven te
Schagerbrug, C. Slikker te Zijpe, P. Quer-
ner te Beemster en C. Schild te Enk
huizen.
Uit het rapport, uitgebracht omtrent
het stationnement van springstieren, bleek
dat ruim 20 stieren ter keuring wer
den aangeboden, waarvan 5 bekro-
ningswaardig werden gekeurd, doch daar
de eigenaar van een dezer laatste beesten
niet werd bereid bevonden bet te
stationneeren, werden maar 4 stieren
bekroond, nml. die der heeren P. Clay
te Obdam, gestationneerd te Hoogkar-
spel; S. de Heer te Schermeer, gestation
neerd aldaarJ. Benjamin te Beemster,
gestationneerd te Hoogwoud en B. Jim-
mink te Zijpe, gestationneerd te Schagen,
door welke stieren respectievelijk 65,
110, 39 en 28 koeien zijn gedekt.
De voor de beschikbaarstelling uitge
loofde premiën werden aan de respectie
velijke eigenaren uitgereikt.
Door den heer J. L. 7. Groneman
werd medegedeeld, dat de aanstelling van
den zuivelconsulent, den heer
W. Keestra, voor goed geregeld was. De
heer Keestra had de verplichte studiereis
gemaakt, verschillende fabrieken bezocht,
alsmede een bezoek gebracht aan Dene
marken, Duitschland, Zwitserland en
Frankrijk, terwijl later nog Engeland aan
de beurt komt en een verslag van die
reis aan de commissie van toezicht inge
diend. Hij was daarna door den minister
benoemd, en had zijn functie met 1 Sep
tember 11. aanvaard. Door Hollands Noor
derkwartier en de Hollandsche Maatschap
pij van landbouw, ieder voor de helft,
werden aan den heer K, de toegezegde
f 1000. ter vergoeding zijner reiskosten
uitgekeerd. Onderhandeld werd met de
gemeente Hoorn, teneinde het gewezen
ijkkantoor in te richten tot een laborato
rium.
Gekozen werden tot leden der commis
sie tot het onderzoeken der rekening van
dit en de begrooting voor het volgende
jaar, de heeren: JKoopman, L. Visser Cz
Beemster en J. de GoedePurmer, en
werd AVENHORN aangewezen tot de
plaats waar de volgende vergadering zal
worden gehouden.
Conform art. 12 der statuten had de
bespreking plaats over belangen, waarvan
men de behartiging voor het volgende
jaar meende te moeten aanbevelen. Zij
het niet langer uithouden.
.Bij mijn ziele," riep hij nit, „dat ge
scharrel hier op den grond is niet om nit
te honden 1* Bij verhief zich langzaam,met
een jammerlijke gezichtsuitdrukking, tot dat
hij rechtop stond. „En gij jonge juffrouw
Tesz, gij waart voor eeD paar dagen gele
den niet wel dat werk hier zon je ter
dege hoofdpijn bezorgen. Wanneer ge wilt,
moogt ge nitresten; de anderen zullen het
nu wel klaarspelen."
Erick giDg heen en Tesz bleef achter.
Clare ging ook nit de rij en was op zijn
eigen hoekje aan het onkrnit zoeken. Toen
hij in hare nabijheid kwam, verhief bare on
rast zich weder over datgene, wat de meisjes
hadden besproken.
„Zien zij er niet lief nit?" vroeg zij.
„Wie?"
„Izz Huet en Relty."
Tesz was met zichzelf in het reine ge
komen, dat ieder dezer meisjes een goede
boerenvrouw zijn zou en dat zij haar moest
aanbevelen en baar eigen persoon op den
achtergrond dringen moest.
„Aardig? Ja het zijn lieve meisjes, ze
zien er friscb nit. Dat had ik zelf ook
reeds gedacht
„Maar gewoonlijk vergaat schoonheid spoe
dig."
„Gewoonlijk
„Het zijn uitstekende boerinnen.
„O, ja, maar niet beter dan gij."
„Zij kunneD beter afroomeD.
„Werkelijk?'
Clare bespiedde baar onophoudelijk, ter
wijl ook Tesz de meisjes gadesloeg.
„Zij wordt rood," ging Tesz voort.
„Wie?"
„Retly Priddle."
„Ol vVaarom?"
„Omdat gij haar aanziet."
Hoe vol zelfopoffering Tesz ook zijn mocht,
zoo kon zij toch niet verder gaan en uit
roepen „Trouw een van haar, wannneer gij
werkelijk een boerenmeisje en geen dame
hebben wilt, en denk er niet aan de oogen
op mij te slaan." Zij volgde baar baas en
had de treurige genoegdoening, dut Clare
achterbleef.
Van dezen dag af, deed zij alle moeite, hem
Ie ontwijken, en veroorloo de zich nooit zoo
als vroeger, lang in zijn gezehchap te ver
toeven, zel'S dan nie', warneer bnnDe ont-
moe'ing geheel toevallig was; zoo gaf zij de
ar.dere meisjes alle gelegenheid, haar van de
baan te schuiven.
Tesz was vronw genoeg, om te bemerken,
dat bjj de eer der dtie andere meisjes in
zj;n hand had, en de ontdekking, dat bij
zorg droeg geene der drie te compiomittee-
ren, vervulde haar weldra met groote ach
ting vcor dat, wat zij ten rechte of ten
onrechte noemde; zijn achting voor de rech
ten der zelfbeheersching, een eigenschap,
welke zij nooit had durven veronderstellen,
dat een van het manneljjk geslacht zou be
zitten.
HOOFDSTUK VIII.
Het beete Juliweer was ongemerkt inge
treden en zwaar als lood drukte de atmos
feer op menschen, koeien en hoornen. War
me, verkwikkende regenbuien vielen menig
vuldig en deden het gras op de weiden,
waar de koeien graasden, te welig groeien
en belette op de anderen den booibonw.
Het was zondag-morgen; het melken was
gedaan en de menschen, die buiten woon
den, hadden zich in huis begeven. Snel
hadden Tesz en de andere drie meisjes het
beste kleedje aan, waDt zij hadden het plan
gevormd, naar de kerk in Mellatock te gaan,
welke drie tot vier mijlen van de melkertj
verwijderd lag. Tesz was na reeds twee
maanden in Talbotbsys en tot nog toe nog
nooit nit geweest.
Den geheelen voorafgaanden namiddag en den
ganschen nacht door, ht:d een hevige on-
weersstorm, over de weiden geblazen en
hier en daar hooi in het water gewaaid
den volgenden morgen echter scheen de
zon stralender en helderder dan ooit te
voren.
De in vele bochten slingerende straat, welke
vanat de melkerij Daar Mellstock liep, voerde
juist door het laagste gedeelte van het dal
en toen de meisjes dit laagste pont bereikt
haddeD, ontdekten zij, dat de weg door den
ri gen op een lengte van vijftig ellen over
stroomd was. Op een werkdag was dit
niet zoo heel erg geweest; zij zouden een
voudig met hunne hooge schoenen door het
water gewaad hebben; maar op dezen dag
van ijdelbeid, dezen zondag, op welken het
vleerch ging, om met bet vleesch te coquet-
teeren, terwijl het huichelend voorgaf, met
geestelijke dingen zich bezig te houden,
en men gewoon was witte kousen met dun
ne schoenen en kleurige rokken Ie dragen,
was deze poel een groote hindernis. Zij
konden de klokken reeds booren luiden, en
zij waren bijna nog een mijl van haar doel
verwijderd.
„Wie bad ook kunnen verwachten, dat
de vloed in den zemer zco zou kunnen stij
gen," zeidn Marian vanaf de baDk, die daar
op de straat stond en waarop zij geklom
men wts, in Ce hcop, een plekje te ont
dekken, waarlangs zij zou kunnen gaan.
„Wij kunnen er op geen andere manier
doorkomen, dan er maar pardoes doorheen
te stappen of een omweg over Stone Bridge
te maken en dat zou ods toch zeer ophou
den zeida Retty, terwijl zij hulpeloos staan
bleef.
„En ik word sloeds zoo rood," zeide Ma
rian, „wanneer ik te laat in de kerk kom,
en alle menschen mij zoo aanstaren."
Terwijl zij nog stonden te draleD, hoor
den zjj een plassen vanaf den anderen kant, en
dadelijk daarna zagen zij Au gel Clare door
den poel op haar afstappen.
Yier harten begonnen gelijktijdig hevig te
kloppen.
Zijn voorkomen was zoo weinig zondagsch
als maar zelden bij een zoon van een rechtge-
loovig geestelijke zal worden aangetroffen hij
droeg een gewoon werkpak en hooge laarzen;
een koolblad stak hem van onder den hoed,
om het hoofd koel te honden."
„Hij gaat niet ter kerki" zeide Marian.
Neen, maar ik wilde dat hij het wel
deed," antwoordde Tesz.
Angel trok inderdaad het prediken in de
vrije natuar voor, bij dat in de kapel. De
zen morgen evenwel, was hij uitgetrokken om
te zien, of de schade aan het hooi aanmer
kelijk was, of niet. Op zijne wandalfDg had
hij de meisjes reeds van verre bemerkt,
maar ze waren te veel door haar hindernis
bezig gehouden om hem op te merken. Hij
wist, dat het water op deze plaats gerezen
was, en het een ernstige bindernis voor de
jonge meisjes zoa zjjn. Zoo was hij nader
bij gesneld, met de duistere voorstelling, dat
hij de deernen zon kunnen helpen, tenmin
ste ecu van haar.
Het roodwangige, vroolijk-oogige qnartet,
zag er in haar lichte zomerkleediog zoo aan
lokkelijk nit, dat bij het een oogenblik aan
schouwde voor bij verder kwam. Ten laat
ste viel zijn oog Tesz, welke de achterste
van de vier was vol onderdrukten spot, o-
ver haar perikel, kon zij zich niet inhouden,
zijn blik stralecd le beantwoorden.
Met zijn lange laarzen door het water
wadend, schreed hij naar de meisjes toe.
„Wilt ge naar de kerk gaan?" vroeg hij
aan Marian, welke in het front stond, ter
wijl bij de volgende twee in zijn vraag in
sloot, echter vermijdend Tesz aan te zien.
„Ja, mijnheer Clare, maar het is reeds
laat, en ik word steeds zoo rood
„Ik zal je door het water dragen, wanneer
dat de birderpaal is alle vier."
Alle vier kleurden en hare harten sloegen
eet'parig.
Maar dat zal uie» gaanl" meende Marian.
„Er is geen andere uitweg, wanneer gij