Brieven uil de Maasstad. Zonda? 1 December 1895 39ste Jaargang No. 3050. BIJVOEGSEL K h l I L L T O Binnenlandse!) Nieuws. Rotterdam, 28 November 1895. LXXIII. In deze dag^n, nu er weer drulc gebe deld wordt voor allerlei liefdadige doslein- d n, herft de plotselinge dood van den heer B., diaken bij onze Nederduitsch Her vormde g m^eute, een der beste bedelaars, die de Mtasstad ooit gehad heeft, een zeer groote beteekenis. Het sterveu van den acntenswiardigen heer B. is een groo te slag voor bovengenoemde gemeente. De heer B. een zeer rijk man, was etn geboren bedelaar. Kapitalen beeft hij voor allerlei liefdadige ingiellingeu weten bijeen te krijgen. Hy was een zeer eigenaardig man, wien ern woord hnr te wijden, zeker een ver diende plicht is. Om u duidelijk te maken, wat het moois was in de wijze van liefdadigheids- beoeteuing die de beer B. volgde, moet ik u eerst even een p»ar woorden zeggen over het bedelen in 't algemeen. Nnniet plompweg bedelen, een hand ophouden en ten fraze mompelen, maar diplomatiek be- dtlen, t adelen met smaak, bedelen met overleg. E^n goed bedelaar maakt ge- b nik vau trucjes, die wel voor de hand liggen, maar die toch pleiten voor zijn kennis van het menschelijk hart. Een kind heeft dat al instinctmatig. Het vraagt niet kortweg„Geef mij dat koelje I* want dan zou mama even kortweg zeggen: „Neenl" Het kind g at daarom langs een groolen omweg van lief- taibüheidj.-s en verovert zijn koekje. Een goed bedelaar doet als een bakker, hij kneedt zijn deeg voor hij het bakt,, en hij weet zijn deeg op honderd verschillen de wijze te kneden. Hoe handig doet eene vrouw niet, die Van haar u an een nieuwe, japon los wil krijgen. Zeker, zij zou inééns kunnen vra gen: „inan, getf mij dien mantel* en man zou dien mantel wel koopen, maar bij zou toch even etn leelijk gezicht trekken en dat wii mevrouwtje niet. Zij wil haar mantel, van halte hebben, zij bedelt naar een mantel die met plezier gegeven wordt. Pan is 'middags het diner bijzonder goed. Mynbeer's lievelingskostje is met allan mogelijken zorg klaargemaakt. De pousse- c»fé is prachtig, de kiimmel is uit een pas geopende fleich geschonken. En daardoor is mijnheer in een stemming van wit-lichten- de teederheid gebracht. Honderd tegen éen, dat hij uit zich zeiven zeggen zal, jfkiud, ik zou je zoo graag ergens een ple zier mee willen doen: heb je iets noo- dia?" Nn, dan heeft mevrouwtje haar avond- j mantel. Dan is het bijna een gunst ge worden, dat zij die aanneemt. Het omgekeerde ook. Ik heb een heer gekend, die als hij den huissleutel mêe wilde hebben, 's middags wat meebracht voor mevrouws mop, tengevolge waarvan mevronw in een allerzachtste stemming kwaut, bereid zelfs om grooter offer te brengen am den vriendelijken man, dan alleen den afstand van haar scepter, den huissleutel, voor enkele uren. Om gcd te kunnen bedelen heeft men menschenkennis noodig en in dezen zijn de dames, de heeren den baas. Mijnheer B. nu, was e°n uitzondering, bedelde beter, was gelukkiger in zijn voor bereiding. Waar anderen den weldadige trachten te overbluffen met een berg ar gumenten vóór de armoede v*n den huip il hoevende, opdat onder den indruk daar van gegeven worde deed mijnheer B. zijn aanval op beurzen met fijn berekende tactiek. Hij zag er wit en deftig uit. Dat maakte al dadelijk indruk. Hij zette zich heel langzaam op een stoel, zette zijn hoed voorzichtig daaronder, haalde een brandschoonen neusdoek uit zijn jas zak en snoot zijn ueus. Dat maakte nog meer indruk. ffMooi weer vandaag, nietwaar mevrouw P" zei hij dan, keurig zijn woorden articuleerend. „Een beeije koud alleen, anders zeer mooi.» Mevrouw antwoordde, beleefdheidshalve, toestemmend. Mevrouween oogenblikje zwij gen ik kom een beroep doen op uwe naastenliefde en ik doe dat met groot vertrouwen mevrouw, want de arme lie den, voor wie ik kom, zijn het waard. Het is zoo bitter kond buiten, nietwaar mevrouw, en in zulk weer is het 's men- schen plicht zijn naasten in de wereld der armen, niet te vergeten. Zoo preekt hij geruimen tijd voort, hij had geen haast. M ar, om nn zaak \jLu op mijn eigen te komen, de zaak die ik vóórsta. Et is ir. Rotterdam onlangs een* ongeluk ge beurd. U hebt dat waarschijnlijk in de courant gelezen. Een opperman is van een stelling gevallen en de man was oogen- blikkelijk een lijk. Trenrig nietwaar. En de arme man laat een vrouw en vijf kin deren na, te jong om hun verlies te be seften. Het is voor die arme eenzamen, dat ik u een kleine bijdrage kom vragen," zij hebben het zoo zeer noodig, mevrouw en ik gi loof, dat ik niet te vergeefs uwe hulp kom inroepen. Hij zwijgt en mevrouw staat op. Mag ik u voor uwe beschermelingen dit geven en zij legt in de deftig tot haar uitgestoken hand hare bijdrage. Dan verwacht zij, dat meneer nu ged.an beeft. Mis Ik dank u mevronw, zoo gaat hij voort. Uit aller bijdragen kan dit ge zin gered worden van den ondergang. Ach, het isznlk een droevig gezin. De moeder, mevronw, ach welk een toekomst heeft zij vóór zich. Hoe troosteloos en wanho pig. Zie, hare verlangens zijn bescheiden. Zij wenscht niets dan een mangel, waar mee zij gelooft, met hard werken het brood te kunnen verdienen. Wij wenschen baar dien te geven, maar het geld is nog in lange niet bij elkaar. Er ontbreekt nog veel aaD. Acb, als elk oaar vermogen wilde ge ven. Mevrouw die inmiddels is gaan zit ten, staat weer op. Mag ik u, namens mijn man, dit nog geven? Gaarne mevrouw En als hij ook die bijdrage in zijn jaszak heeft laten glijden, vervolg de bjj Vriendelijk dank, mijn beste me vrouwtje, God zal het je loonen. Wat is het schoon, liefdadigheid te beoefenen, als zoo, van allp zijden, hartelijke sympathie wordt betoond. Wat zal de arme moeder blij wezen, als zij haar mangel heeft. Het zal voor ons een gelukkig oogenblik zijD, als wij haar dien voor de eerste maal zien gebruiken. Wij zonden gaarne nog meer maar helaas, het kan niet. Er is in dat gezin zooveel ellende. Een der knaapjes heeft een oogziekte. Het zon noodig zijn, het kind onder doktorale behandeling te stellen, want het gevaar voor besmetting is ook zeer groot. Maar dat kost geld, niet- waa>? Veel geld. En wij zullen verheugd zijn, als wij den maagel betalen kunnen, 't Is wel jammer. Mevrouw heeft nu werkelijk medelijden. Ach God, zoo'n arm kind, dat moet geholpen worden. Zeker, dat moet het mevrouw, maar... Als ieder wat geeft Zeker mevrouw, en vooral met mil de hand. Voor dit arme knaapje wensch ik mijn bijdrage te verhoogen. Permitteer me, u dit aan te bieden In den regel was hij dan nog niet gereed. Hij had altijd een massa pijlen op zijn boog. Ja, hij kon bedelen Als hij er op uitging was het welslagen verzekerd. En hij had zelf veel geld, waarvan hij gaarne en telkens gaf. Zijn overlijden in dit seizoen van bede len is van beteekenis. Hij zal nu vooral gemist worden. Hij, mijnheer B., de beken de diaken, had de natuurlijke welspre- kendheid^ die gelden kan voor de woorden van den prediker in den tempelGod nei- ge uw hart tot geven, Amen 13. 14. tas Woensdag 1.1. hield de Ver- eeniging tol Ontwikkeling van den Land bouw in Holland's Noorderkwar tier te Alkmaar hare najaarsverga dering. Uit de door den voorz. gedane mede- deelingen bleek dat het ledental thans 160 bedroeg benevens 1 zoon van een lid dat een verzoek om subsidie ter ver betering der veefokkerij was gericht tot Prov. Staten en door deze daarop eene subs die ad. f 2500 is toegekend, onder voorwaarde dat ook het Rijk tot gelijk doeleinde subsidie zou verleenen. Op het verzoek van het Rijk was nog geen antwoord gekomen en daar op de Begrooting van het Rijk geen post hier voor voorkomt, gaf de heer JBreebaart Kz. de vergad. in overweging en werd ook door de vergad. met algemeene stemmen besloten, zich met een adres te wenden tot de Tweede Kamer, ver zoekende voor dat doel op de begroo ting nog een som uit te trekken; dat het Bestuur f 50.had beschik baar gesteld voor door den heer Billrolh te nemen proeven met tuberculine in spuitingen; dat door het hoofdbestuur der Holl. M. van Landbouw tot de Regee ring het verzoek was gericht, te willen bevorderen, den spoedige tot standkoming eener onteigenigswet, regelende de ver goeding bij het afkeuren van vee. De vergad, besluit met dit adres adhaesie te betuigen. Het verslag over den in Sept. 1.1. te Anna Paulowna gehouden ploegwedstrijd werd door den heer N. Loder uitgebracht. Yolgens het verslag, door den heer J. P. Groot uitgebracht, waren de proe ven te Anna-Paulowna en Callantsoog met bloembollencultuur genomen, tot heden gunstig verloopen. Uit het verslag omtrent de uitkomsten van het proefveld, ter opsporing der mid delen, die het gaarkoken van erwten kun nen bevorderen, bleek, dat het niet gaar koken voornamelijk ligt aan de erwten. Het beste middel is bet zaaigoed alleen te nemen van soorten, die goed gaan ko ken. De proef met 24 monsters, afkom stig uit Houtrakpolder, Wijdenes, Koe gras en Anna Paulowna, was genomen op een stuk land van den heer K. A. Kaan te Anna Paulowna. Door de commissie, belast met het onderzoek naar de werking van het pacht stelsel in dit gewest, was medegedeeld, dat voorzooverre dit onderzoek is gevor derd, er geen heil kan worden gezien in een wettelijke regeling van het pachtstel sel; daarentegen verwacht de comm. meer van eene particuliere pachtcommissie. Thomas Eardy. Derde Boek. Tesz was er evenwel nog ver van ver wijderd, om in te slapen. Dit ODderboud van de meisjes, was weder een van de bit tere pillen, welke tij vandaag bad moeten slikken. Ijverzucht gevoelde zij niet, want si| wist dal zij bier de eerste was. Scboo- ner, be'er omwikkeld, <n ofschoon de jong ste. uitgei omen Ret<y. meer vronw dan al de anderen, bad zij reeds bemerkt, dat zp slechts weinig moeite bad te doen, om zich een blijvende pluais in ADgel's hart te doen v>rk>i]grn. Maar de ernstige vraag was, mocht zij dit deen? Eet was waar, er was, verstandig gesproken, eigenlijk voor geen enkele van haar eenige kans; maar de kans zon er toch rijn, om van die genegenheid de genietingen te plokken, zoolang bjj bij boer Enck bleef. Zulke toenaderingen tus- schm pirsonen van ongelijken stand, hadden te h al reeds meermalen aanleiding tot bn- weli ken gigeven en van vronw Èrich bad lest gehooid dat mijnbeer Clare baar lach- ebtnd gevraagd had: „wat voor nnt ol bet voor btm btbben kon, een dame nit zijn stand te ttoowen, too eene kon tocb zijne boerderij niet helpen bekeeren. Een boeren meisje zon alleen de rechte vronw voor mjj zijn." Maar of de heer Clare toen in emst had gesproken of niet, wist zij niet; maar boe kon zij, die geen enkel man, die van baar orgelok afwist, ooit meer zoo willen hebben het in baar hcoid krijgen, een men aaD andere meisjes te ODtrooven en zich aan zijn invloed over te geven? HOOFDSTUK VII. Geeuwend kwamen de meisjes den volgen den morgen voor den dag; dccb er was geen pardon; bel aitocmeD en melkeD ging vooral- les; daarna gingen zij naar binnen om te ontbijten. Boer Erick stampte als een beze tene. Bij bad een brie' ODtvaDgen, waarin g. kl»agd werd da' de boter een bijsmaak b d nn daardoor was de baas in een slech te laim .\oor den dui»el, 'fis waar 1" rep hij met ei n lepel iD de hand, waarin hij een kluit boter bad. „Ja waarachtig, proef zelf." Verscheidene der aanwezigen drongen zich om hem heen. Mijnheer Clare proefde de boter, Tobz deed het, de andere melkmeis jes, een paar knechts, ja zelfs vrouw Erick kwam aanloopen om haar oordeel te zeg gen. De boter had werkelijk een bjjsmaak. De boer, die in 't eerst vergat te zeggen waarnaar de boter smaakte en bet schadelijk voer nit te vinden, wat er de oorzaak van was, riep plotseling nit „Dat is knoflook 1 En ik dacht dat er geen eükel blad meer in de weide was?" Allen herinnerden'zich daarop, dat een ze kere afgelegene weide, op welke een paar da gen eeDige koeieD geloopen hadden, voor een paar jaar ook op dezelfde manier de boter bedorven bad. De boer was toen niet op de gedachte van knoflook gekomen en dacht dat de boter toen behekst was. „Wij moeten de weide weer nauwkeurig inspecteeri n,* besloot hij, „zoo mag het niet voortgaan.* Nadat allen zich met oude, spitse messen gewapend haddeD, gif gen zij gezamenlijk weg. Daar het vijandelijke gewas maar in zeer kleine plantjes aanwezig kon zijn, scheen bet bijna een reuzentaak baar fe vinden, wanneer men het dicht begroeide, groene laken overzag. Men plaatste zich in een li- me, itder vol ijver om te belpeD en door- dionten van bet gewicht van den arbeid. Aan de spits liepen boer Erick en mijnbeer Clare die vrijwillig aangeboden bad Ie hel- peD, daarachter kwamen Tesz, de andere meisjes, en eindelijk de overigen. De oogen cp den grond gevestigd, kropen zjj langzaam over een stuk veld en keerden aan het eind weder terug om het nogmaals laDgs te gaaD, zoodat er geen stokje grond overbleef, dat niet nauwkeurig was nageke ken. Eet wbb een zeer langwijlige, eentoni ge arbeid, daar niet meer dan een twaalftal plantjes werden gevonden; de scherpte van het kroit wet kt evenwel zoo sterk, dat één beet van een koe voldoende was, alle boter te bederven. Angel Clare, die tronw zijn deel in bet algemeene werk vervolde, zag no en dan eens cp. Bet was nn juist geen toeval dat hij naast Tesz werkte. „No, boe gaat bet o?" mompelde hij. .Dank n, zeer goed!" aDtwoorddo zij te rughoudend. Daar zij een half nar Ie voreD een heele poos over persoonlijke aangelegen heden fcadden gesproken, scheen deze in leiding zeer overbodig. Zij kropen verder en verder, terwijl de zoom van baar rok, regelmatig langs zijn jas streek en buDne ellebogen elkander aanstieten. Ten laatste kon de boer, die bet dichtste bij ben was# Getuigschriften en premiën, elk van f 50.- werden uitgereikt aan de zes hoef smeden en gezellen in dit kwartier, die op den cursus voor hoefbeslag te Haar lem met gnnstig gevolg examen aflegden. Deze zes geslaagden zijn: M. Koopman te Alkmaar (inmiddels benoemd tot leer- aar aan de Ambachtschool aldaar,) F. Buntink te Beemster, P. Bodegraven te Schagerbrug, C. Slikker te Zijpe, P. Quer- ner te Beemster en C. Schild te Enk huizen. Uit het rapport, uitgebracht omtrent het stationnement van springstieren, bleek dat ruim 20 stieren ter keuring wer den aangeboden, waarvan 5 bekro- ningswaardig werden gekeurd, doch daar de eigenaar van een dezer laatste beesten niet werd bereid bevonden bet te stationneeren, werden maar 4 stieren bekroond, nml. die der heeren P. Clay te Obdam, gestationneerd te Hoogkar- spel; S. de Heer te Schermeer, gestation neerd aldaarJ. Benjamin te Beemster, gestationneerd te Hoogwoud en B. Jim- mink te Zijpe, gestationneerd te Schagen, door welke stieren respectievelijk 65, 110, 39 en 28 koeien zijn gedekt. De voor de beschikbaarstelling uitge loofde premiën werden aan de respectie velijke eigenaren uitgereikt. Door den heer J. L. 7. Groneman werd medegedeeld, dat de aanstelling van den zuivelconsulent, den heer W. Keestra, voor goed geregeld was. De heer Keestra had de verplichte studiereis gemaakt, verschillende fabrieken bezocht, alsmede een bezoek gebracht aan Dene marken, Duitschland, Zwitserland en Frankrijk, terwijl later nog Engeland aan de beurt komt en een verslag van die reis aan de commissie van toezicht inge diend. Hij was daarna door den minister benoemd, en had zijn functie met 1 Sep tember 11. aanvaard. Door Hollands Noor derkwartier en de Hollandsche Maatschap pij van landbouw, ieder voor de helft, werden aan den heer K, de toegezegde f 1000. ter vergoeding zijner reiskosten uitgekeerd. Onderhandeld werd met de gemeente Hoorn, teneinde het gewezen ijkkantoor in te richten tot een laborato rium. Gekozen werden tot leden der commis sie tot het onderzoeken der rekening van dit en de begrooting voor het volgende jaar, de heeren: JKoopman, L. Visser Cz Beemster en J. de GoedePurmer, en werd AVENHORN aangewezen tot de plaats waar de volgende vergadering zal worden gehouden. Conform art. 12 der statuten had de bespreking plaats over belangen, waarvan men de behartiging voor het volgende jaar meende te moeten aanbevelen. Zij het niet langer uithouden. .Bij mijn ziele," riep hij nit, „dat ge scharrel hier op den grond is niet om nit te honden 1* Bij verhief zich langzaam,met een jammerlijke gezichtsuitdrukking, tot dat hij rechtop stond. „En gij jonge juffrouw Tesz, gij waart voor eeD paar dagen gele den niet wel dat werk hier zon je ter dege hoofdpijn bezorgen. Wanneer ge wilt, moogt ge nitresten; de anderen zullen het nu wel klaarspelen." Erick giDg heen en Tesz bleef achter. Clare ging ook nit de rij en was op zijn eigen hoekje aan het onkrnit zoeken. Toen hij in hare nabijheid kwam, verhief bare on rast zich weder over datgene, wat de meisjes hadden besproken. „Zien zij er niet lief nit?" vroeg zij. „Wie?" „Izz Huet en Relty." Tesz was met zichzelf in het reine ge komen, dat ieder dezer meisjes een goede boerenvrouw zijn zou en dat zij haar moest aanbevelen en baar eigen persoon op den achtergrond dringen moest. „Aardig? Ja het zijn lieve meisjes, ze zien er friscb nit. Dat had ik zelf ook reeds gedacht „Maar gewoonlijk vergaat schoonheid spoe dig." „Gewoonlijk „Het zijn uitstekende boerinnen. „O, ja, maar niet beter dan gij." „Zij kunneD beter afroomeD. „Werkelijk?' Clare bespiedde baar onophoudelijk, ter wijl ook Tesz de meisjes gadesloeg. „Zij wordt rood," ging Tesz voort. „Wie?" „Retly Priddle." „Ol vVaarom?" „Omdat gij haar aanziet." Hoe vol zelfopoffering Tesz ook zijn mocht, zoo kon zij toch niet verder gaan en uit roepen „Trouw een van haar, wannneer gij werkelijk een boerenmeisje en geen dame hebben wilt, en denk er niet aan de oogen op mij te slaan." Zij volgde baar baas en had de treurige genoegdoening, dut Clare achterbleef. Van dezen dag af, deed zij alle moeite, hem Ie ontwijken, en veroorloo de zich nooit zoo als vroeger, lang in zijn gezehchap te ver toeven, zel'S dan nie', warneer bnnDe ont- moe'ing geheel toevallig was; zoo gaf zij de ar.dere meisjes alle gelegenheid, haar van de baan te schuiven. Tesz was vronw genoeg, om te bemerken, dat bjj de eer der dtie andere meisjes in zj;n hand had, en de ontdekking, dat bij zorg droeg geene der drie te compiomittee- ren, vervulde haar weldra met groote ach ting vcor dat, wat zij ten rechte of ten onrechte noemde; zijn achting voor de rech ten der zelfbeheersching, een eigenschap, welke zij nooit had durven veronderstellen, dat een van het manneljjk geslacht zou be zitten. HOOFDSTUK VIII. Het beete Juliweer was ongemerkt inge treden en zwaar als lood drukte de atmos feer op menschen, koeien en hoornen. War me, verkwikkende regenbuien vielen menig vuldig en deden het gras op de weiden, waar de koeien graasden, te welig groeien en belette op de anderen den booibonw. Het was zondag-morgen; het melken was gedaan en de menschen, die buiten woon den, hadden zich in huis begeven. Snel hadden Tesz en de andere drie meisjes het beste kleedje aan, waDt zij hadden het plan gevormd, naar de kerk in Mellatock te gaan, welke drie tot vier mijlen van de melkertj verwijderd lag. Tesz was na reeds twee maanden in Talbotbsys en tot nog toe nog nooit nit geweest. Den geheelen voorafgaanden namiddag en den ganschen nacht door, ht:d een hevige on- weersstorm, over de weiden geblazen en hier en daar hooi in het water gewaaid den volgenden morgen echter scheen de zon stralender en helderder dan ooit te voren. De in vele bochten slingerende straat, welke vanat de melkerij Daar Mellstock liep, voerde juist door het laagste gedeelte van het dal en toen de meisjes dit laagste pont bereikt haddeD, ontdekten zij, dat de weg door den ri gen op een lengte van vijftig ellen over stroomd was. Op een werkdag was dit niet zoo heel erg geweest; zij zouden een voudig met hunne hooge schoenen door het water gewaad hebben; maar op dezen dag van ijdelbeid, dezen zondag, op welken het vleerch ging, om met bet vleesch te coquet- teeren, terwijl het huichelend voorgaf, met geestelijke dingen zich bezig te houden, en men gewoon was witte kousen met dun ne schoenen en kleurige rokken Ie dragen, was deze poel een groote hindernis. Zij konden de klokken reeds booren luiden, en zij waren bijna nog een mijl van haar doel verwijderd. „Wie bad ook kunnen verwachten, dat de vloed in den zemer zco zou kunnen stij gen," zeidn Marian vanaf de baDk, die daar op de straat stond en waarop zij geklom men wts, in Ce hcop, een plekje te ont dekken, waarlangs zij zou kunnen gaan. „Wij kunnen er op geen andere manier doorkomen, dan er maar pardoes doorheen te stappen of een omweg over Stone Bridge te maken en dat zou ods toch zeer ophou den zeida Retty, terwijl zij hulpeloos staan bleef. „En ik word sloeds zoo rood," zeide Ma rian, „wanneer ik te laat in de kerk kom, en alle menschen mij zoo aanstaren." Terwijl zij nog stonden te draleD, hoor den zjj een plassen vanaf den anderen kant, en dadelijk daarna zagen zij Au gel Clare door den poel op haar afstappen. Yier harten begonnen gelijktijdig hevig te kloppen. Zijn voorkomen was zoo weinig zondagsch als maar zelden bij een zoon van een rechtge- loovig geestelijke zal worden aangetroffen hij droeg een gewoon werkpak en hooge laarzen; een koolblad stak hem van onder den hoed, om het hoofd koel te honden." „Hij gaat niet ter kerki" zeide Marian. Neen, maar ik wilde dat hij het wel deed," antwoordde Tesz. Angel trok inderdaad het prediken in de vrije natuar voor, bij dat in de kapel. De zen morgen evenwel, was hij uitgetrokken om te zien, of de schade aan het hooi aanmer kelijk was, of niet. Op zijne wandalfDg had hij de meisjes reeds van verre bemerkt, maar ze waren te veel door haar hindernis bezig gehouden om hem op te merken. Hij wist, dat het water op deze plaats gerezen was, en het een ernstige bindernis voor de jonge meisjes zoa zjjn. Zoo was hij nader bij gesneld, met de duistere voorstelling, dat hij de deernen zon kunnen helpen, tenmin ste ecu van haar. Het roodwangige, vroolijk-oogige qnartet, zag er in haar lichte zomerkleediog zoo aan lokkelijk nit, dat bij het een oogenblik aan schouwde voor bij verder kwam. Ten laat ste viel zijn oog Tesz, welke de achterste van de vier was vol onderdrukten spot, o- ver haar perikel, kon zij zich niet inhouden, zijn blik stralecd le beantwoorden. Met zijn lange laarzen door het water wadend, schreed hij naar de meisjes toe. „Wilt ge naar de kerk gaan?" vroeg hij aan Marian, welke in het front stond, ter wijl bij de volgende twee in zijn vraag in sloot, echter vermijdend Tesz aan te zien. „Ja, mijnheer Clare, maar het is reeds laat, en ik word steeds zoo rood „Ik zal je door het water dragen, wanneer dat de birderpaal is alle vier." Alle vier kleurden en hare harten sloegen eet'parig. Maar dat zal uie» gaanl" meende Marian. „Er is geen andere uitweg, wanneer gij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5