Brieven ml de Maasstad.
Zondag 8 December 1895.
39ste Jaargang Ho. 3052.
BIJVOEGSEL.
Rotterdam, 3 December 1895.
LXXV1I.
F ti U I L L K T O V
16.
IISTGKEZOHSTIDIETSr
Uw verslag der vergadering van de
Schager IJsvereeniging en het inge
zonden stuk van den heer Verhoef, in uw
No. van 17 November, geven mij aan
leiding, hoewel ik er rechtstreeks niets
mede te maken heb, eenige mededee-
lingen te doen betreffende de inrichting
van de Zuid-Hollandsche IJsvereeniging,
hetgeen misschien de eventueele oprich
ting van een Noord-Hollandschen
schaatsenrijdersbond bevorderlijk
kan zijn.
Het Hoofdbestuur der Z. H. IJ., be
staat uit eenige invloedrijke personen,
die mei veel toewijding alle voorkomen
de bezwaren trachten uit den weg te
ruimen en hierin reeds zoover geslaagd
zijn, dat thans bijna alle flinke water
wegen onder het beheer van dien Bond
zijn. Deze moeielijkheden waren vele.
Er moesten vlonders worden weggeno
men, eigenaars van losse landbruggen,
die niet veel ophadden met de ijssport,
overgehaald deze te verwijderen, over
stappen gemaakt, brugopeningen, die
door haDdige baanvegers of aanwo-
nenden werden opengehouden om er een
loopbrug te plaatsen, die lastig en ge
vaarlijk was voor de rijders, in beheer
genomen, terwijl, waar werkelijk loop
bruggen noodig waren, voor het noodige
materieel moest worden gezorgd. In
één geval heeft vóórlaatste zelfs tot
rechts-vervolging aanleiding gegeven
van een man, die eiken morgen
zout strooide op dun ijs van één
nacht, zoodat dit er steeds onbetrouw
baar bleef. Wilde men goede banen
hebben, dan moest er in al zulke
gevallen handelend worden opgetreden
zonder aanzien des persoons. De ver-
eeniging wordt dan ook als rechtsper
soon vertegenwoordigd door den Voor- -
zitter en den Secretaris. Natuurlijk
is de hulp der Gemeentebesturen en
politie tot handhaving der orde en tot
wering van baldadigheid noodzakelijk.
Het Bestuur heeft zich dan ook tot
deze colleges met een verzoekschrift
te dien opzichte gewend en allerwege
wordt er medegewerkt en geijverd voor
het goede doel dat de vereeniging zich
heelt gesteld. Dit goede doel is het
zorgen voor ijsverkeerswegen binnen
de grenzen der provincie op eene wijze,
die door het Bestuur het meest geschikt
wordt geacht en het annonceeren van
IJsberichten in de dagbladen. Deze ma
nier van werken is reeds sinds eenige
jaren door de Z. H. IJ. gevonden.
Het terrein van den arbeid is verdeeld
in 9 districten, aan het hoofd van elk
waarvan een commissaris staat, zoodat
er 9 commissarissen zijn, die samen
bet uitvoerend comité vormen, hetwelk
uit bestuursleden van den Bond wordt
samengesteld. (In den regel weet men
onderling wel, wie hiervoor de meest
geschikte persoon is). Deze commis
sarissen houden toezicht op de ten
dienste der Z. H. IJ. verrichte werk
zaamheden in hun district, bevorderen
de oprichting van afdeelingen in plaat
sen waar deze nog niet gevestigd zijn,
zorgen voor het, zoo noodig dagelijks,
toezenden van berichten omtrent den
toestand van het ijs aan het hoofdbe
stuur, terwijl één hunner voor het ma-
Ik schrijf deze op Sint-Nicolaasavond.
Buiten is het geweldig druk. Menscben,
beladen met pakjes, waaronder ar zijn van
de meest grillige vormen, rullen de stra
ten met een woelige levend gheid. Er
wordt gezongen en geschreeuwd. Het is
de avond van de verrassingen.
En drze avond is als alle andere Sint—
Nicolaasa vonden.
Z<5<5 is de mensch. Juist een week ge
leden werd het lijkje gevonden van een
wreed-vermoorden knaap, naakt en koud,
op een woest afgelegen land, sluimerend
dóór al vele dagen
Toen was er een wilde ontsteltenis in
de si ad, toen liepen overal menschen te
hoop met ontstelde gezichten, bang en
boos, om te geven het getuigenis van hun
innig medelijden en hnn atschuw van
den dader.
Dat beeft een dag geduurd. Den vol
genden avond sprak men er over als over
alle leelijke daden, eigenlijk alleen nog
nieuwsgierig naar den dader. Wie zou
't gedaan hebben Zóó is de mensch.
No is er geen greintje minder vroolijk-
heid in de stad dan op andere Sint-Nico-
laasavonden, nu wordt er gelold en gezon
gen en pret gemaakt of niet nog, pas
begraven, het arme kind daar was, welks
wreede dood in naam der gerechtigheid
tn in naam der seleedigde menschelijkheid
om wrake roept
Ik begrij p, dat de lezer en dat de re
dactie van den kroniekschrijver uit de
handelstad aan de Maas iets nieuws ver
langen, den moord betreffende en ik ge
voel mij een weinig verlegen wdér te be
ginnen. Ik kan toch niet opnieuw aan
het vertellen gam van den dag dat het
lijk gevonden werd af, tot dezen dag toe.
In deze kolommen is wel zoo wat alles
verteld, wat er te vertellen viel. Met een
gulheid van warmgeloopen journalistiek
hebben de bladen dag aan dag kolom meu
met beschouwingen gevuld. Over het ge-
heele land was de nieuwsgierigheid enorm.
Men wilde weten, weten, en de bl.den die
zelf niets wisten, hadden aan die weet
gierigheid te voldoen, op straffe van be
schuldigd te worden niet te begrijpen de
belangrijkheid van dergelijke gebeurtenis
sen. Ook onze redactie heeft haar best
gedaan, ik heb telkens kunnen waarnemen
dat zij niets, wat maar ietwat belangrijk
bleek, oversloeg en dan kreeg ik daar tel
kens het onaangenaamste gevoel over me
van iemand wien het gras voor de voeten
is weggemaaid en die toch iets doen
moet
Daar komt nog bijik schrijf dit op
Sint Nicolaasavond. den avond der snpri-
ses, wie weet brengt de Sint ons in deze
avond, niet de surprise waarnaar allen die
de gerechtigheid het hare gunnen, zeer
verlangen de dader ontdekt. Dan zon
al wat ik nog ging schrijren en dat den
lezer eerst Zondag onder de oogen komt
zijne waarde verliezen. Maar dat zal ik
m»ar risceeren, ik zal voorzichtig wezen,
niet te veel te geven, dat de tijd vooruit-
loopt.
Op den morgen dat het lijkje gevonden
werd, het bericht was nog geen halt uur
door de stad gegaan, ging ik naar het
land, waar het lijkje verborgen wis.
Het was een miezige morgen. Da lucht
was van een broin-achtig grijs, het verre
land naar de zijde van Overschie lag in
een nevel, het motregende in een guren
noordenwind. De weiden waren van den
dagenlangen regen drassig en ruw. Tot
onze enkels zakten wij in den modder.
Het zon ondoenlijk geweest zijn de plek
te vinden, als wij niet, plotseling opdui
kend achter een helling, een rechercheur
haddei gezien, die stil bij een ordiepe
kuil stond, het hoofd op de borst, de
handen in dsn zak.
Toen hij ons hoorde komen, schrikte hij
op,
Hela, wie is n
Wij noemden onzen naam en onze
kwaliteit.
O, zoo, komt u eens kijken. Ja, er
is nu niets meer te zien, het kind is al
weggebracht. Treurig, hé
Was je er bij toen 't opgegraven
werd
Ja meneer, ik was een van de eer
sten, die het zag. Arme jongen. Hij zag
er akelig uit. Zoo wit en zoo strak. Zijn
armpjes lagen opgetrokken tegrn zijn
lichaampje. Zijn gezicht was vertrokken.
Het kindje moet veel geleden hebben vóór
het stierf. W ij hebben veel akeligheid ge
zien in ons rechercheursleven, maar dit deed
ons allen aan.
't Is een vreeselijk geval.
Ja, met recht vreeselijk. Na 't ge
val van den kleinen Marius Boogaert in
Den Haag is zoo iets niet meer voorgeko
men. U herinnert zich dat nog wel. De
Jcng beeft het kind van school gehaald
en het toen vermoord, net als
dit kind vermoord is. Ze hadden
den smerigen kerel niet gevonden
als de sergeant Mnsquettier niet zoo eerlijk
geweest was, een oogenolik zijn vrienden
plicht te vergeten. Hij is voor zijn rr ooien
daad slecht beloond, weet u het nog De
koning bezorgde hem een baantje aan een
nrinisii-riPj doch die belooning werd te
van
Thomas Hardy.
Vierde Boek.
Op een morgen, toen men op de boerde'
m
gering gevonden. Toen benoemde zijne
Majesteit hem tot officier. Hij ging naar
Indië om promotie te maken en daar werd
hij door zijn kameraden ontrangen of hij
den moord had begaan en niet of
hij den dader had helpen ontdekken. Dat
was smerig geno-g. Zij maakten hem het
leven zoo zuur, dat hem niets overbleef
dan wat hij gedaan heeft. Op een morgen
werd zijn lijk in de rivier gevonden. Hij
had zich van kant gemaakt
Hij zweeg een oogenblik.
Ik stond er datr juist aan te den
ken. Musqnettier was nog van mijn fami
lie, weet u. Je ziet aan hem, hoe weinig
de menschen om iets goeds geven en hoe
weinig zij te waardeeren weten.
Wat dunkt je van dit geval? vroe
gen wij, na een oogenblik.
Ja, wat zal 'k u zeggen meneer.
Om geld is het niet gedaan want de vader
heeft geen cent. Een eenvoudige bosbode.
Er zal iets anders achter zitten. Een
wraakneming, of een onzedelijkheid. Wie
weet het Maar dat hst moeielijk zal we
zen den moordenaar te vinden, ja, dat
weet ik wel zeker. Er is te veel tijd weg
gegaan. Kijk, het is mijn superieur en ik
mag het dus eigenlijk niet zeggen, maar
meneer Du wel heeft het er leelijk bij
laten zitten. Ik vind dat een commissaris
dadelijk als zoo'n aangifte gedaan wordt,
er werk van moet maken en niet, zooals
hij, nraar zeggen O, dat kind komt wel
te recht. Hij heeft er naar laten zoeken,
nu ja, zóó zóó, zonder eenige controle.
En er kwam natunrlijk niets. Toen is de
officier van justitie er aan te pas geko
men. Die is woedend naar den hoofdcom
missaris gegaan en die heeft gezegd 't
moet nu maar uit wezen Tien dagen een
kind zoek, dat mag niet dat kan niet. Dade
lijk je rechercheurs er op uit. Nou, wij kregen
order te gaan zoeken en een nar later
hadden wij het lijkje. U begrijpt nu wel,
wat ik meen. De tijd om den moordenaar
te kannen vinden is na voorbij. Ik durf
u te voorspellen dat ze den vent niet vin
den, ot het moest per toeval zijn. Een
spoor kunnen wij niet meer volgen, wact
dat is cu reeds uitgewischt
Zoo sprak de rechercheur op den mor
gen van den moord. In de eerste dagen,
nog geheel onder den indruk van het ge
beurde, konden wij ons niet voorstellen,
juister gezegd, wij wilden het ons niet
voorstellen, dat zóó afschuwelijk een moord
ongewroken zou blijven.
Zeker, men zou den moordenaar vinden.
De politie nam uitstekende maatregelen,
van alle zijden werd belangstelling getoond,
zóó groot is de wereld niet, dat, waar
overal toezicht gehouden wordt en waat
dan toch enkele gegevens zijn, een mis
dadiger als deze verborgen kan blijven.
Maar die voorstelling werd vager, wij
zagen dat met al haren ijver, de politie
geen stap verder kwam en eenige waar
heid in de voorspelling van den recher
cheur werd duidelijk.
Van Berkel werd gearresteerd. Men
hoopte dat hij de dader was, doch dit
blijkt nn niet het geval. Het eenige wat
men in het nauwgezet verhoor van hem
te weten kwam, was dat bij de familie
Hoogsteden alleronaangenaamste toestanden
bestonden. Van den vader werd niet veel
goeds verteld. Hij leefde met zijn eerste
vrouw in aanhoudende tweedracht. Het
mensch kreeg zeven kinderen, van wie
er vijf stierven, en bij de geboorte van
het laatste overleed zij. Na een paar
jaren hertrouwde Hoogsteden.' In zijn
familie ontstonden er, om zijnent wil, ern
stige twisten, er ontstonden »wee partijen,
die met de grootste vinnigheid tegen elkaar
over stonden. Vroeg of laat moest het
tot een uitbarsting komeD, wie weet hoe
gruwelijk die wezen zon Hoogsteden
verklaarde dat hijzooiets wet ver
moed had Hij had zijn zoontje telkens voor
zichtigheid aanbevolen
Dat zijn tweede vrouw een goede stief
moeder was, is volgens Van Berkel geheel
bezijden de waarheid. Het was niets ver
wonderlijk dat de jongen dadelijk met ie
mand meeging. Slechter dan thuis kon
hij het niet hebben! Ot dit de waarheid
is, weten wij niet. Op ons heeft Hoog
steden een niet-ongunstigen indruk ge
maakt.
Een massa andere lui werden aange
houden en verhoord. Hun onschuld bleek
duidelijk, en men liet hen weer leopeD.
De dader is nog niet gevonden en zal
misschien ook door het verzuim van den
commissaris niet gevonden worden. De
moord is nog altijd niet gewroken
Buiten joelt de vroolijke menigte. Zij
zingt en heeft pret, zij giert van blijde
verwachtingen. Want het is de feestdag
van den Sint.
13.
rij you gbhD ombijten, m.rkte eene der meis
jes, dat zij niets van mijnheer Clare bad
gezien.
Nu ja, veker," antwoordde boer Erick.
„Monteer C are is naar Emm nster gegaan,
om eenige dageD thuis door te brengen."
Voor vier luid kloppende barten
aan de ontbijttafel verdween de zonneschijn
in één slag. Maar geene der meisjes verried
door een enkel woord bare teleurstelling.
„Zgn tijd bij mij nadert bet etnd,* voeg
de de paebter er aan 10e, ,en ik vermoed,
dat bij b> gint, naar iets anders om te
zien."
„Hoe lang zal bij bier nog bljjven?" vroeg
Izz Hueit, de eenige der gebroken gebaar,
die baar stem in haar maebt had.
De anderen wachtten op des pachters ant
woord, alsof haar leven er van aihing
Reity mei open mond op bet tafelkleed
starend, Manan dobbel rood in bet gelaat,
Tesz met kloppend hart het venster uit
ziende.
„Ja, ik weet den dag niet zoo precies,
zonder in mijn opschrjjfbotk te zien," ant
woordde Erick met dezelide onverschillig
heid, „en ook daarvan kan wel hel juiste
tjjdstip niet opgeteekend zijn. Hg zal nog wel
wat blijven, om meer ondervinding van bet
kalven op te doen en derhalve geloot ik, dat
hg niet voor het eind van het jaar gaan
zal"
Nog vier maanden orgevetr een pijnlijk
verblyi in zgn gezelschap een „geluk,
omgrensd door li,denl* Dan de duisternis van
een droevigen Dacht I
Op dezen tjjd in den morgen reed Angel
Clare, tien mpltn van de ontbijtenden ver
wilderd, een smalle straat laDgs, io de rich
ting naar Emmirater, een kleine mand dra
gende, die verscheidene zwarte peddings en
een fl< ecb Met inbield. Vrouw Erick bad
bet zicb nie' laien ontreggen, trots Angel'a
tegenstribbelen, dat alles mot de viiendclg-
ke groeten aan rijn ouders mede te geven.
'Wn s'rrkte de straat zicb voor bem uit en
zyue oogen tchemn haar te volgen; maar zjj
waren niet gericht op den weg doch op bet
komende jaar. Hij beminde Tesz; moest hij
haar derhalve ook trouwrn?
Mocbt hij het doen ?Wat zouden zijne moe
der, zijne broeders zeggen Wat na eenige
jaren hijzelf. Dat bing daarvan af, of de
kiem eener sterke lietde of slechts eene zin
nelijk genot, aan zijne liefde ten grond
slag lag,
Eindelijk dook zijne kleine vaderstad, door
beuveleD omgeven, met deD rooden kerktoren
en de boomen rondom de pastorie, voor
bem op, en langzaam reed bij den heavel af,
op de hem zoo goed bekende poort af.Toen bij,
voor dat hij zijn ouderlijkhuis binnentrad, een
blik in de richting van de kerk wierp, zag
bij aan de sacristiedeur een groep meisjes
staan, die blijkbaar op een dame wachtten, die
in hetzelfde oogenblik voor den dag kwam;
sij was iets ouder dan de schoolmeisjes,
droeg een breedgeranden hoed en een stijf
gestreken baptist morgenkleed en had eeni
ge boeken onder den arm.
Clare kende haar goed. Hij wist niet ze
ker of zij hem opgemerkt had bij hoopte e-
venwel, dat dit niet het geval ion zijn,
daar by anders wel genood'aaktwas,naar baar
toe te gaan en haar even toe te spreken. Die
jonge dame, was jaflronw Mercy Chant, de
emige dochter van een buurman en vriend
zijner onders; dit was de joDge dame, met
wie hg trouwen moest. Zg was zeer be
dreven in den bgbel en in godsdienstonder
wijs. Zg scheen jnist van plan, wederom
znlk een onderricht te geven.
Daar bet eene ingeving van het oogen
blik geweest was, welke bem Daar hnis ge
dreven bad, zoo bad hg niet geschreven, om
zijne ouders van zgn komst te verwittigen;
maar er zorg voor gedrageD, ongeveer te
gen het ontbgtsnur aan te komen, voor dat
de familie uit elkander was gegaan, om ie
der zgn plicht in de gemeente te gaan ver
vullen. Toch bad hij zich een weinig
verlaat en zaten allen reeds aan de morgen-
tafel. Zij atondeD allen verrast op, toen bij
binnentrad vader en moeder, zgn broe
der, de reverend Felix van een plaatsje in
het naburig graalBchep, en zgn tweede
broeder, reverend Guthbert, godsdienst-on
derwijzer en docent, die met de groote va-
eantie wss thuisgekomen. Zijne moeder
droeg een muts en eeD zilveren bril en zgn va
der zag er uit, zoo als bg inderdaad waa als
een ernstige, godvruchtige, eenigszins mage
re vgf en zestigjarige man, met bleeke, ver
standige trekken. NaaBt hem hing het por
tret van Angels oudste zuster, die met een
zendeling getrouwd en naar Afrika vertrok
ken was.
De oude beer Clare waa bet type van
Geachte Heer Eedacteur
een ge> stelgke, die in deD loop van de laatste
twintig jaren, zoo geheel verdwenen zijn
die geestelijke nakomelingen van Wyclifh
Hus«, Luther en Calvgn in rechte linie;
een man van apostolische eenvoudigheid in
leven en denkenhij had eens voor altijd
zijn gemoed voor de hoogere vragen des
levens geopend en in zijn ambt niet verder
over haar geredeneerd. Hg werd zelfs door
hen, die met hem een en dezelfde richting
waren toegedaan, als een eigenaardig man
aangezien; terwijl bij degenen, die zijne
leerstellingen niet konden onderschrijven,
door zijn handel en wandel bewondering
a dwong. Hg had Paulua lief, mocht Jo-
hannes graag, maar haatte Jacobns zoo zeer
hij slecbta kon, en beschouwde Tbimotheus,
Titas en Philemon met zeer verschillende
gevoelens. Hg verachtte alle kerkelyke in
stellingen, maar zwoer bg de geloo'sartike-
len en hield zich voor consequent in de
gebeele categorie, welke weg hg ook mocht
inslaan. Iets was bij zeker ....eerlijk.
Angel zette zich aan tafel neder, en hij
waB thnis, ofschoon hg zich dat niet zoo
gevoelde als vroeger. Telkenmaal als bij
naar baia terugkeerde, werd het verschil
tuaschen hem en de anderen duidelijker eu
sedert hjj de laatste maal was thuis ge
weest, was het bem nog vreemder gewor
den dan ooit te voren. De eig naardige
gebruiken en tbeoriën welke zijne familie
was eigen gebleven, waren hem zoo verre,
als de droomen van een volk op een ande
ren wereldbol.
HuDnerrijds vonden zij ook in hem een
grooter wordend verschil met den An
gel van vroeger buitengewoon, zooals
zgne broeders meenden, in zgne manieren,
Bij begon zich als een boer te gedragen,
sloeg de beenen over elkander, bad een
gelaat vol uitdrabkiDg, en zgne oogen voer
den een eten levendig gesprek als zgn mond.
De manieren die hem als jongen in
geprent waren, waren reeds verloren gegaan
en nog meer die van een welopgevoed man.
De omgaDg met de meiden en knechten op
Talbothays, had aanstekelijk op hem ge
werkt.
Na het ontbijt ging Angel een wandeling
maken met zgn beide broeders: twee welop
gevoede, ernstige, jonge lieden, aan wien
alles even fijn en correct was. Zij waren bei
de een weinig bgziend; wanneer het mode
was, een monocle aan een koord te drageD,
zco droegen zj) een monocle aan een koord
en wanneer het mode was, een lorgnet te
drageD, zoo droegen zij een lorgnet, wan
neer de mode een bril voorschreef, zoo droe
gen tg een bril, zonder juist in aanmerking
te nemen, het gebrek aan hnn gezicht. Als
Wordsworth in de couranten als een groot
diobter werd bezongen, droegen zij hem in
huDne porte'euilles en als hij werd afgehaald
stopten ze hem in een vergeten hoek.
Terwijl de beide broeders Angel's wassende
onverschilligheid voor hnn wereld afkenrden,
bemerkte Angel eveneens hunne geestelgke
bekrompenheid. Felix scheen hem een kerk,
Guthbert een gymnasium.
Bij deD een was de universiteit, bg den an-
dej de kerk, de spil waarom de gehsele wereld
draaide.
Zg waren beiden bedaarde en gezeggelij-
ko zonen en bezochten hunne ouders zeer
regelmatig. Ofschoon Felix van een nieuwer
punt in de ontwikkeling der teologie uitgiDg,
zoo was hg toch minder opofferendgezind en
minder belangstellend. Toegeeflyker dan zgn
vader tegenover een afwgkende meening, was
hg toch minder bereid dan deze, baar als een
verachting zijner eigen leer uit te schilderen.
Guthbert was liberaler gekleurd, olschoon
hij aan grooter fijnheid van gevoelens een min
der gevoelig hart paarde.
Toen zij de heuvelry langs liepen, ont
waakte in Augel zgne vroegere ervaringen:
dat wat zg ook bg hem voor mochten hebben,
zg leerden toch nooit het leven in zgne wer-
Igke waarde kennen. Wellicht was bg hen,
evenals bg vele anderen, de eigenschap om
waar te nemen geriDger, dan die van het
verstand. Geen van beiden had eenig ver
stand van de werkelgke kracht der Btroomen in
de meDschenwereld, dan alleen van dat rnstige
beekje, waarop ook hun huikje stroomafwaarts
'zak'e.
„Ik neem aan, dat het du voor u is: boer of
niets wordeD," zeide Felix in den loop van het
gesprek tot zgn jongeren broeder, door zgn
bril met verachting het veld overziende.
„En derhalve moet gg nu het baste er uit
trachten te krggeB. En ik bid je, doe toch
vooral je beat, zooveel mogelijk je geestelijk
leven niet te verwaarloozen. Boer zgn, is een
practisch leven leiden,maar een eenigszins hoo-
ger geestelijk leveD, is ook met een dergelgk
vak wel te vereenigen."
„Zeker,* antwoordde Angel. „Is dat niet
reeds voor negentien honderd jaren bewezen
geworden? Waarom gelooft ge, dat ik lust
heb, het denken op te geven?"
„Nu, ik dacht nitden toon van je brieven
en uit ons onderhoud wellicht met on
recht - begrepen te hebben, dat gg in uw
geestelijke ontwikkeling veel badt vorwaar-
loosd. Is het u ook niet zco voorgekomen,
Guthbert?*
„Nu, Felix," zside Angel droogjes, „zooals
ge weet, zgn wjj altijd goede vrienden ge
weest; ieder van ons gaat zgn eigen weg;
maar wanneer het betreft het streven naar
geestelgke ontwikkeling, dan geloof ik, dat
het beter is, mg daarbij met rust te laten
en vraag ik liever op mgn beurt, wat is er
van jou gegroeid?"
Tegen bat middageten, dat op een tgd
werd gebruikt, op welken de morgenarbeid
hunner ouders ten einde was, keerden de
broeders huiswaarts. De wandeling had ben
hongerig gemaakt, byzonder Angel, die nu
een kind der vrye natuur was en zich zeer
goed bevond bg de stevige tafel van boer
Erick. Maar geen der beide oudelni was nog
teruggekeerd en zg traden eerst binnen, toen
de broeders het wachten bgna moede wer
den. De oudjes waren bezig geweest, eenigen
hunner zieke gemeenteleden te bezoeken en
hadden daarbg hnu eigen honger geheel
vergeten. De familie zette zich vervolgens
aan tafel en werd er weldra een schotel koud
vleesch opgedragen. Angel zag naar de
zwar'e puddings van vrouw Erick om; hg
had in de keuken eenige vingerwgzingen
gegeven, opdat zy even goed geroosterd zou
den worden als op de boerderg, daar hg
wenschte, dat zgn ouders de eigenaardi
ge smaak ervan ook eens zouden proeven.
„O, zoo, mgn jongen, gij kykt naar uwe
zwarte puddingen," merkte Clare's moeder op.
„Maar ik ben overtuigd, dat gg n evengoed
als vader en ik zonder die snit bevinden, als ge
weet, waarom ze niet hier zgn Ik deed je
vader het voorstel, vrouw Erick's goede ga
ven aan de kinderen van een man te schen
ken, die op 't oogenblik niets verdient, om
dat het delirium hem niet tot werken in
staat stelt, en je vader stemde toe, dat de
puddings de kleinen veel genoegen zouden
doen. Daarom hebben wij ze er been ge-
bracht,"
„Nn mgoentwege!" antwoordde Angel en
zag naar den ook door hem meegebrachten
drank om.
„Die drank vond ik te zeer vermengd
met alcohol 1" ging zijne moeder voort, zoo
dat hg ons als lafenis niet geschikt voorkwam;
maar in geval van nood evenzooveel waarde
heeft als rum of brandewijn; ik heb hem
derhalve in mijn medicgDkast gezet."
„Wij drinken aan onze tafel nit principe
nooit spiritualiën 1* voegde zyn vader
er aan toe.
„Wat zal ik du echter aan vrouw Erick
zeggen vroeg Angel,
„Natnurlgk de waarheid!* antwoordde
zgn vader.
„Ik zou haar liever zeggen, dat de „Met*
en de zwarte puddings ons heel goed ge
smaakt hadden. Zjj is een goed, vroolijk