Brieven ml de Maasstad. Zondag 8 December 1895. 39ste Jaargang Ho. 3052. BIJVOEGSEL. Rotterdam, 3 December 1895. LXXV1I. F ti U I L L K T O V 16. IISTGKEZOHSTIDIETSr Uw verslag der vergadering van de Schager IJsvereeniging en het inge zonden stuk van den heer Verhoef, in uw No. van 17 November, geven mij aan leiding, hoewel ik er rechtstreeks niets mede te maken heb, eenige mededee- lingen te doen betreffende de inrichting van de Zuid-Hollandsche IJsvereeniging, hetgeen misschien de eventueele oprich ting van een Noord-Hollandschen schaatsenrijdersbond bevorderlijk kan zijn. Het Hoofdbestuur der Z. H. IJ., be staat uit eenige invloedrijke personen, die mei veel toewijding alle voorkomen de bezwaren trachten uit den weg te ruimen en hierin reeds zoover geslaagd zijn, dat thans bijna alle flinke water wegen onder het beheer van dien Bond zijn. Deze moeielijkheden waren vele. Er moesten vlonders worden weggeno men, eigenaars van losse landbruggen, die niet veel ophadden met de ijssport, overgehaald deze te verwijderen, over stappen gemaakt, brugopeningen, die door haDdige baanvegers of aanwo- nenden werden opengehouden om er een loopbrug te plaatsen, die lastig en ge vaarlijk was voor de rijders, in beheer genomen, terwijl, waar werkelijk loop bruggen noodig waren, voor het noodige materieel moest worden gezorgd. In één geval heeft vóórlaatste zelfs tot rechts-vervolging aanleiding gegeven van een man, die eiken morgen zout strooide op dun ijs van één nacht, zoodat dit er steeds onbetrouw baar bleef. Wilde men goede banen hebben, dan moest er in al zulke gevallen handelend worden opgetreden zonder aanzien des persoons. De ver- eeniging wordt dan ook als rechtsper soon vertegenwoordigd door den Voor- - zitter en den Secretaris. Natuurlijk is de hulp der Gemeentebesturen en politie tot handhaving der orde en tot wering van baldadigheid noodzakelijk. Het Bestuur heeft zich dan ook tot deze colleges met een verzoekschrift te dien opzichte gewend en allerwege wordt er medegewerkt en geijverd voor het goede doel dat de vereeniging zich heelt gesteld. Dit goede doel is het zorgen voor ijsverkeerswegen binnen de grenzen der provincie op eene wijze, die door het Bestuur het meest geschikt wordt geacht en het annonceeren van IJsberichten in de dagbladen. Deze ma nier van werken is reeds sinds eenige jaren door de Z. H. IJ. gevonden. Het terrein van den arbeid is verdeeld in 9 districten, aan het hoofd van elk waarvan een commissaris staat, zoodat er 9 commissarissen zijn, die samen bet uitvoerend comité vormen, hetwelk uit bestuursleden van den Bond wordt samengesteld. (In den regel weet men onderling wel, wie hiervoor de meest geschikte persoon is). Deze commis sarissen houden toezicht op de ten dienste der Z. H. IJ. verrichte werk zaamheden in hun district, bevorderen de oprichting van afdeelingen in plaat sen waar deze nog niet gevestigd zijn, zorgen voor het, zoo noodig dagelijks, toezenden van berichten omtrent den toestand van het ijs aan het hoofdbe stuur, terwijl één hunner voor het ma- Ik schrijf deze op Sint-Nicolaasavond. Buiten is het geweldig druk. Menscben, beladen met pakjes, waaronder ar zijn van de meest grillige vormen, rullen de stra ten met een woelige levend gheid. Er wordt gezongen en geschreeuwd. Het is de avond van de verrassingen. En drze avond is als alle andere Sint— Nicolaasa vonden. Z<5<5 is de mensch. Juist een week ge leden werd het lijkje gevonden van een wreed-vermoorden knaap, naakt en koud, op een woest afgelegen land, sluimerend dóór al vele dagen Toen was er een wilde ontsteltenis in de si ad, toen liepen overal menschen te hoop met ontstelde gezichten, bang en boos, om te geven het getuigenis van hun innig medelijden en hnn atschuw van den dader. Dat beeft een dag geduurd. Den vol genden avond sprak men er over als over alle leelijke daden, eigenlijk alleen nog nieuwsgierig naar den dader. Wie zou 't gedaan hebben Zóó is de mensch. No is er geen greintje minder vroolijk- heid in de stad dan op andere Sint-Nico- laasavonden, nu wordt er gelold en gezon gen en pret gemaakt of niet nog, pas begraven, het arme kind daar was, welks wreede dood in naam der gerechtigheid tn in naam der seleedigde menschelijkheid om wrake roept Ik begrij p, dat de lezer en dat de re dactie van den kroniekschrijver uit de handelstad aan de Maas iets nieuws ver langen, den moord betreffende en ik ge voel mij een weinig verlegen wdér te be ginnen. Ik kan toch niet opnieuw aan het vertellen gam van den dag dat het lijk gevonden werd af, tot dezen dag toe. In deze kolommen is wel zoo wat alles verteld, wat er te vertellen viel. Met een gulheid van warmgeloopen journalistiek hebben de bladen dag aan dag kolom meu met beschouwingen gevuld. Over het ge- heele land was de nieuwsgierigheid enorm. Men wilde weten, weten, en de bl.den die zelf niets wisten, hadden aan die weet gierigheid te voldoen, op straffe van be schuldigd te worden niet te begrijpen de belangrijkheid van dergelijke gebeurtenis sen. Ook onze redactie heeft haar best gedaan, ik heb telkens kunnen waarnemen dat zij niets, wat maar ietwat belangrijk bleek, oversloeg en dan kreeg ik daar tel kens het onaangenaamste gevoel over me van iemand wien het gras voor de voeten is weggemaaid en die toch iets doen moet Daar komt nog bijik schrijf dit op Sint Nicolaasavond. den avond der snpri- ses, wie weet brengt de Sint ons in deze avond, niet de surprise waarnaar allen die de gerechtigheid het hare gunnen, zeer verlangen de dader ontdekt. Dan zon al wat ik nog ging schrijren en dat den lezer eerst Zondag onder de oogen komt zijne waarde verliezen. Maar dat zal ik m»ar risceeren, ik zal voorzichtig wezen, niet te veel te geven, dat de tijd vooruit- loopt. Op den morgen dat het lijkje gevonden werd, het bericht was nog geen halt uur door de stad gegaan, ging ik naar het land, waar het lijkje verborgen wis. Het was een miezige morgen. Da lucht was van een broin-achtig grijs, het verre land naar de zijde van Overschie lag in een nevel, het motregende in een guren noordenwind. De weiden waren van den dagenlangen regen drassig en ruw. Tot onze enkels zakten wij in den modder. Het zon ondoenlijk geweest zijn de plek te vinden, als wij niet, plotseling opdui kend achter een helling, een rechercheur haddei gezien, die stil bij een ordiepe kuil stond, het hoofd op de borst, de handen in dsn zak. Toen hij ons hoorde komen, schrikte hij op, Hela, wie is n Wij noemden onzen naam en onze kwaliteit. O, zoo, komt u eens kijken. Ja, er is nu niets meer te zien, het kind is al weggebracht. Treurig, hé Was je er bij toen 't opgegraven werd Ja meneer, ik was een van de eer sten, die het zag. Arme jongen. Hij zag er akelig uit. Zoo wit en zoo strak. Zijn armpjes lagen opgetrokken tegrn zijn lichaampje. Zijn gezicht was vertrokken. Het kindje moet veel geleden hebben vóór het stierf. W ij hebben veel akeligheid ge zien in ons rechercheursleven, maar dit deed ons allen aan. 't Is een vreeselijk geval. Ja, met recht vreeselijk. Na 't ge val van den kleinen Marius Boogaert in Den Haag is zoo iets niet meer voorgeko men. U herinnert zich dat nog wel. De Jcng beeft het kind van school gehaald en het toen vermoord, net als dit kind vermoord is. Ze hadden den smerigen kerel niet gevonden als de sergeant Mnsquettier niet zoo eerlijk geweest was, een oogenolik zijn vrienden plicht te vergeten. Hij is voor zijn rr ooien daad slecht beloond, weet u het nog De koning bezorgde hem een baantje aan een nrinisii-riPj doch die belooning werd te van Thomas Hardy. Vierde Boek. Op een morgen, toen men op de boerde' m gering gevonden. Toen benoemde zijne Majesteit hem tot officier. Hij ging naar Indië om promotie te maken en daar werd hij door zijn kameraden ontrangen of hij den moord had begaan en niet of hij den dader had helpen ontdekken. Dat was smerig geno-g. Zij maakten hem het leven zoo zuur, dat hem niets overbleef dan wat hij gedaan heeft. Op een morgen werd zijn lijk in de rivier gevonden. Hij had zich van kant gemaakt Hij zweeg een oogenblik. Ik stond er datr juist aan te den ken. Musqnettier was nog van mijn fami lie, weet u. Je ziet aan hem, hoe weinig de menschen om iets goeds geven en hoe weinig zij te waardeeren weten. Wat dunkt je van dit geval? vroe gen wij, na een oogenblik. Ja, wat zal 'k u zeggen meneer. Om geld is het niet gedaan want de vader heeft geen cent. Een eenvoudige bosbode. Er zal iets anders achter zitten. Een wraakneming, of een onzedelijkheid. Wie weet het Maar dat hst moeielijk zal we zen den moordenaar te vinden, ja, dat weet ik wel zeker. Er is te veel tijd weg gegaan. Kijk, het is mijn superieur en ik mag het dus eigenlijk niet zeggen, maar meneer Du wel heeft het er leelijk bij laten zitten. Ik vind dat een commissaris dadelijk als zoo'n aangifte gedaan wordt, er werk van moet maken en niet, zooals hij, nraar zeggen O, dat kind komt wel te recht. Hij heeft er naar laten zoeken, nu ja, zóó zóó, zonder eenige controle. En er kwam natunrlijk niets. Toen is de officier van justitie er aan te pas geko men. Die is woedend naar den hoofdcom missaris gegaan en die heeft gezegd 't moet nu maar uit wezen Tien dagen een kind zoek, dat mag niet dat kan niet. Dade lijk je rechercheurs er op uit. Nou, wij kregen order te gaan zoeken en een nar later hadden wij het lijkje. U begrijpt nu wel, wat ik meen. De tijd om den moordenaar te kannen vinden is na voorbij. Ik durf u te voorspellen dat ze den vent niet vin den, ot het moest per toeval zijn. Een spoor kunnen wij niet meer volgen, wact dat is cu reeds uitgewischt Zoo sprak de rechercheur op den mor gen van den moord. In de eerste dagen, nog geheel onder den indruk van het ge beurde, konden wij ons niet voorstellen, juister gezegd, wij wilden het ons niet voorstellen, dat zóó afschuwelijk een moord ongewroken zou blijven. Zeker, men zou den moordenaar vinden. De politie nam uitstekende maatregelen, van alle zijden werd belangstelling getoond, zóó groot is de wereld niet, dat, waar overal toezicht gehouden wordt en waat dan toch enkele gegevens zijn, een mis dadiger als deze verborgen kan blijven. Maar die voorstelling werd vager, wij zagen dat met al haren ijver, de politie geen stap verder kwam en eenige waar heid in de voorspelling van den recher cheur werd duidelijk. Van Berkel werd gearresteerd. Men hoopte dat hij de dader was, doch dit blijkt nn niet het geval. Het eenige wat men in het nauwgezet verhoor van hem te weten kwam, was dat bij de familie Hoogsteden alleronaangenaamste toestanden bestonden. Van den vader werd niet veel goeds verteld. Hij leefde met zijn eerste vrouw in aanhoudende tweedracht. Het mensch kreeg zeven kinderen, van wie er vijf stierven, en bij de geboorte van het laatste overleed zij. Na een paar jaren hertrouwde Hoogsteden.' In zijn familie ontstonden er, om zijnent wil, ern stige twisten, er ontstonden »wee partijen, die met de grootste vinnigheid tegen elkaar over stonden. Vroeg of laat moest het tot een uitbarsting komeD, wie weet hoe gruwelijk die wezen zon Hoogsteden verklaarde dat hijzooiets wet ver moed had Hij had zijn zoontje telkens voor zichtigheid aanbevolen Dat zijn tweede vrouw een goede stief moeder was, is volgens Van Berkel geheel bezijden de waarheid. Het was niets ver wonderlijk dat de jongen dadelijk met ie mand meeging. Slechter dan thuis kon hij het niet hebben! Ot dit de waarheid is, weten wij niet. Op ons heeft Hoog steden een niet-ongunstigen indruk ge maakt. Een massa andere lui werden aange houden en verhoord. Hun onschuld bleek duidelijk, en men liet hen weer leopeD. De dader is nog niet gevonden en zal misschien ook door het verzuim van den commissaris niet gevonden worden. De moord is nog altijd niet gewroken Buiten joelt de vroolijke menigte. Zij zingt en heeft pret, zij giert van blijde verwachtingen. Want het is de feestdag van den Sint. 13. rij you gbhD ombijten, m.rkte eene der meis jes, dat zij niets van mijnheer Clare bad gezien. Nu ja, veker," antwoordde boer Erick. „Monteer C are is naar Emm nster gegaan, om eenige dageD thuis door te brengen." Voor vier luid kloppende barten aan de ontbijttafel verdween de zonneschijn in één slag. Maar geene der meisjes verried door een enkel woord bare teleurstelling. „Zgn tijd bij mij nadert bet etnd,* voeg de de paebter er aan 10e, ,en ik vermoed, dat bij b> gint, naar iets anders om te zien." „Hoe lang zal bij bier nog bljjven?" vroeg Izz Hueit, de eenige der gebroken gebaar, die baar stem in haar maebt had. De anderen wachtten op des pachters ant woord, alsof haar leven er van aihing Reity mei open mond op bet tafelkleed starend, Manan dobbel rood in bet gelaat, Tesz met kloppend hart het venster uit ziende. „Ja, ik weet den dag niet zoo precies, zonder in mijn opschrjjfbotk te zien," ant woordde Erick met dezelide onverschillig heid, „en ook daarvan kan wel hel juiste tjjdstip niet opgeteekend zijn. Hg zal nog wel wat blijven, om meer ondervinding van bet kalven op te doen en derhalve geloot ik, dat hg niet voor het eind van het jaar gaan zal" Nog vier maanden orgevetr een pijnlijk verblyi in zgn gezelschap een „geluk, omgrensd door li,denl* Dan de duisternis van een droevigen Dacht I Op dezen tjjd in den morgen reed Angel Clare, tien mpltn van de ontbijtenden ver wilderd, een smalle straat laDgs, io de rich ting naar Emmirater, een kleine mand dra gende, die verscheidene zwarte peddings en een fl< ecb Met inbield. Vrouw Erick bad bet zicb nie' laien ontreggen, trots Angel'a tegenstribbelen, dat alles mot de viiendclg- ke groeten aan rijn ouders mede te geven. 'Wn s'rrkte de straat zicb voor bem uit en zyue oogen tchemn haar te volgen; maar zjj waren niet gericht op den weg doch op bet komende jaar. Hij beminde Tesz; moest hij haar derhalve ook trouwrn? Mocbt hij het doen ?Wat zouden zijne moe der, zijne broeders zeggen Wat na eenige jaren hijzelf. Dat bing daarvan af, of de kiem eener sterke lietde of slechts eene zin nelijk genot, aan zijne liefde ten grond slag lag, Eindelijk dook zijne kleine vaderstad, door beuveleD omgeven, met deD rooden kerktoren en de boomen rondom de pastorie, voor bem op, en langzaam reed bij den heavel af, op de hem zoo goed bekende poort af.Toen bij, voor dat hij zijn ouderlijkhuis binnentrad, een blik in de richting van de kerk wierp, zag bij aan de sacristiedeur een groep meisjes staan, die blijkbaar op een dame wachtten, die in hetzelfde oogenblik voor den dag kwam; sij was iets ouder dan de schoolmeisjes, droeg een breedgeranden hoed en een stijf gestreken baptist morgenkleed en had eeni ge boeken onder den arm. Clare kende haar goed. Hij wist niet ze ker of zij hem opgemerkt had bij hoopte e- venwel, dat dit niet het geval ion zijn, daar by anders wel genood'aaktwas,naar baar toe te gaan en haar even toe te spreken. Die jonge dame, was jaflronw Mercy Chant, de emige dochter van een buurman en vriend zijner onders; dit was de joDge dame, met wie hg trouwen moest. Zg was zeer be dreven in den bgbel en in godsdienstonder wijs. Zg scheen jnist van plan, wederom znlk een onderricht te geven. Daar bet eene ingeving van het oogen blik geweest was, welke bem Daar hnis ge dreven bad, zoo bad hg niet geschreven, om zijne ouders van zgn komst te verwittigen; maar er zorg voor gedrageD, ongeveer te gen het ontbgtsnur aan te komen, voor dat de familie uit elkander was gegaan, om ie der zgn plicht in de gemeente te gaan ver vullen. Toch bad hij zich een weinig verlaat en zaten allen reeds aan de morgen- tafel. Zij atondeD allen verrast op, toen bij binnentrad vader en moeder, zgn broe der, de reverend Felix van een plaatsje in het naburig graalBchep, en zgn tweede broeder, reverend Guthbert, godsdienst-on derwijzer en docent, die met de groote va- eantie wss thuisgekomen. Zijne moeder droeg een muts en eeD zilveren bril en zgn va der zag er uit, zoo als bg inderdaad waa als een ernstige, godvruchtige, eenigszins mage re vgf en zestigjarige man, met bleeke, ver standige trekken. NaaBt hem hing het por tret van Angels oudste zuster, die met een zendeling getrouwd en naar Afrika vertrok ken was. De oude beer Clare waa bet type van Geachte Heer Eedacteur een ge> stelgke, die in deD loop van de laatste twintig jaren, zoo geheel verdwenen zijn die geestelijke nakomelingen van Wyclifh Hus«, Luther en Calvgn in rechte linie; een man van apostolische eenvoudigheid in leven en denkenhij had eens voor altijd zijn gemoed voor de hoogere vragen des levens geopend en in zijn ambt niet verder over haar geredeneerd. Hg werd zelfs door hen, die met hem een en dezelfde richting waren toegedaan, als een eigenaardig man aangezien; terwijl bij degenen, die zijne leerstellingen niet konden onderschrijven, door zijn handel en wandel bewondering a dwong. Hg had Paulua lief, mocht Jo- hannes graag, maar haatte Jacobns zoo zeer hij slecbta kon, en beschouwde Tbimotheus, Titas en Philemon met zeer verschillende gevoelens. Hg verachtte alle kerkelyke in stellingen, maar zwoer bg de geloo'sartike- len en hield zich voor consequent in de gebeele categorie, welke weg hg ook mocht inslaan. Iets was bij zeker ....eerlijk. Angel zette zich aan tafel neder, en hij waB thnis, ofschoon hg zich dat niet zoo gevoelde als vroeger. Telkenmaal als bij naar baia terugkeerde, werd het verschil tuaschen hem en de anderen duidelijker eu sedert hjj de laatste maal was thuis ge weest, was het bem nog vreemder gewor den dan ooit te voren. De eig naardige gebruiken en tbeoriën welke zijne familie was eigen gebleven, waren hem zoo verre, als de droomen van een volk op een ande ren wereldbol. HuDnerrijds vonden zij ook in hem een grooter wordend verschil met den An gel van vroeger buitengewoon, zooals zgne broeders meenden, in zgne manieren, Bij begon zich als een boer te gedragen, sloeg de beenen over elkander, bad een gelaat vol uitdrabkiDg, en zgne oogen voer den een eten levendig gesprek als zgn mond. De manieren die hem als jongen in geprent waren, waren reeds verloren gegaan en nog meer die van een welopgevoed man. De omgaDg met de meiden en knechten op Talbothays, had aanstekelijk op hem ge werkt. Na het ontbijt ging Angel een wandeling maken met zgn beide broeders: twee welop gevoede, ernstige, jonge lieden, aan wien alles even fijn en correct was. Zij waren bei de een weinig bgziend; wanneer het mode was, een monocle aan een koord te drageD, zco droegen zj) een monocle aan een koord en wanneer het mode was, een lorgnet te drageD, zoo droegen zij een lorgnet, wan neer de mode een bril voorschreef, zoo droe gen tg een bril, zonder juist in aanmerking te nemen, het gebrek aan hnn gezicht. Als Wordsworth in de couranten als een groot diobter werd bezongen, droegen zij hem in huDne porte'euilles en als hij werd afgehaald stopten ze hem in een vergeten hoek. Terwijl de beide broeders Angel's wassende onverschilligheid voor hnn wereld afkenrden, bemerkte Angel eveneens hunne geestelgke bekrompenheid. Felix scheen hem een kerk, Guthbert een gymnasium. Bij deD een was de universiteit, bg den an- dej de kerk, de spil waarom de gehsele wereld draaide. Zg waren beiden bedaarde en gezeggelij- ko zonen en bezochten hunne ouders zeer regelmatig. Ofschoon Felix van een nieuwer punt in de ontwikkeling der teologie uitgiDg, zoo was hg toch minder opofferendgezind en minder belangstellend. Toegeeflyker dan zgn vader tegenover een afwgkende meening, was hg toch minder bereid dan deze, baar als een verachting zijner eigen leer uit te schilderen. Guthbert was liberaler gekleurd, olschoon hij aan grooter fijnheid van gevoelens een min der gevoelig hart paarde. Toen zij de heuvelry langs liepen, ont waakte in Augel zgne vroegere ervaringen: dat wat zg ook bg hem voor mochten hebben, zg leerden toch nooit het leven in zgne wer- Igke waarde kennen. Wellicht was bg hen, evenals bg vele anderen, de eigenschap om waar te nemen geriDger, dan die van het verstand. Geen van beiden had eenig ver stand van de werkelgke kracht der Btroomen in de meDschenwereld, dan alleen van dat rnstige beekje, waarop ook hun huikje stroomafwaarts 'zak'e. „Ik neem aan, dat het du voor u is: boer of niets wordeD," zeide Felix in den loop van het gesprek tot zgn jongeren broeder, door zgn bril met verachting het veld overziende. „En derhalve moet gg nu het baste er uit trachten te krggeB. En ik bid je, doe toch vooral je beat, zooveel mogelijk je geestelijk leven niet te verwaarloozen. Boer zgn, is een practisch leven leiden,maar een eenigszins hoo- ger geestelijk leveD, is ook met een dergelgk vak wel te vereenigen." „Zeker,* antwoordde Angel. „Is dat niet reeds voor negentien honderd jaren bewezen geworden? Waarom gelooft ge, dat ik lust heb, het denken op te geven?" „Nu, ik dacht nitden toon van je brieven en uit ons onderhoud wellicht met on recht - begrepen te hebben, dat gg in uw geestelijke ontwikkeling veel badt vorwaar- loosd. Is het u ook niet zco voorgekomen, Guthbert?* „Nu, Felix," zside Angel droogjes, „zooals ge weet, zgn wjj altijd goede vrienden ge weest; ieder van ons gaat zgn eigen weg; maar wanneer het betreft het streven naar geestelgke ontwikkeling, dan geloof ik, dat het beter is, mg daarbij met rust te laten en vraag ik liever op mgn beurt, wat is er van jou gegroeid?" Tegen bat middageten, dat op een tgd werd gebruikt, op welken de morgenarbeid hunner ouders ten einde was, keerden de broeders huiswaarts. De wandeling had ben hongerig gemaakt, byzonder Angel, die nu een kind der vrye natuur was en zich zeer goed bevond bg de stevige tafel van boer Erick. Maar geen der beide oudelni was nog teruggekeerd en zg traden eerst binnen, toen de broeders het wachten bgna moede wer den. De oudjes waren bezig geweest, eenigen hunner zieke gemeenteleden te bezoeken en hadden daarbg hnu eigen honger geheel vergeten. De familie zette zich vervolgens aan tafel en werd er weldra een schotel koud vleesch opgedragen. Angel zag naar de zwar'e puddings van vrouw Erick om; hg had in de keuken eenige vingerwgzingen gegeven, opdat zy even goed geroosterd zou den worden als op de boerderg, daar hg wenschte, dat zgn ouders de eigenaardi ge smaak ervan ook eens zouden proeven. „O, zoo, mgn jongen, gij kykt naar uwe zwarte puddingen," merkte Clare's moeder op. „Maar ik ben overtuigd, dat gg n evengoed als vader en ik zonder die snit bevinden, als ge weet, waarom ze niet hier zgn Ik deed je vader het voorstel, vrouw Erick's goede ga ven aan de kinderen van een man te schen ken, die op 't oogenblik niets verdient, om dat het delirium hem niet tot werken in staat stelt, en je vader stemde toe, dat de puddings de kleinen veel genoegen zouden doen. Daarom hebben wij ze er been ge- bracht," „Nn mgoentwege!" antwoordde Angel en zag naar den ook door hem meegebrachten drank om. „Die drank vond ik te zeer vermengd met alcohol 1" ging zijne moeder voort, zoo dat hg ons als lafenis niet geschikt voorkwam; maar in geval van nood evenzooveel waarde heeft als rum of brandewijn; ik heb hem derhalve in mijn medicgDkast gezet." „Wij drinken aan onze tafel nit principe nooit spiritualiën 1* voegde zyn vader er aan toe. „Wat zal ik du echter aan vrouw Erick zeggen vroeg Angel, „Natnurlgk de waarheid!* antwoordde zgn vader. „Ik zou haar liever zeggen, dat de „Met* en de zwarte puddings ons heel goed ge smaakt hadden. Zjj is een goed, vroolijk

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1895 | | pagina 5