Dinsdag 24 December 1895.
39ste Jaargang No. 3057.
Ook een Kerstfeest!
BIJVOEGSEL.
GEMENGD NIEUWS.
FBI I L L fe T O V
Ludovicus.
Verpleegsters.
4''
Ze had met bloempjes geloopen den
geheelen zomer. Waar ik haar het eerst
gezien heb schiet, mij niet meer te bin
nen ik, geloof al den eersten avond dat
ik een Parijsch Café bezocht, 't Was
een zonderling wezentje, een meisje van
twaalf of dertien jaar, immer even rein,
immer even vroolijk.
Zij vermaakte de boulevardiers door
haar luimige zetten, haar brutaalheid, die
nimmers in iets vulgairs ontaardde. Van
den vroegen avond tot éen, twéé uur in
den nacht promeneerde zij van de Ma-
deleine tot de Place de la République
weinig koffiehuizen sloeg zij over, want
in de meesten vond of maakte zij klan
ten.
Zij was in die gelegenheden even goed
thuis als de eigenaar of zijn bezoekers,
alleen permitteerde zij zich misschien
meer vrijheden, dan beiden te zamen.
Zelden bemoeilijkte men haar dan ook
Wee den kellner,die in overmatigen dienst
ijver haar verdrijven wilde. Hartelijk
lachte zij met haar helder stemmetje en
vroeg ietwat vleiend
„Mag ik niet blijven met mijn roosjes!
Moet u nog geen roosje, heeren Ook
een resedatje, gargon Ruiken Lekker,
hé Och wat ben je toch een mooie jon
gen
En als de brave kellner, die zijn pres
tige zag ondermijnen, groote stappen nam
naar het kind, vloog het ook wat ach
teruit en ginnegapte
„Wacht, ik zal een mooi reseda-tje voor
u uitzoeken, die krijg je van me cadeau,
omdat je zoo'n aardige jongen bent."
Doch meestal kocht men wat van haar
of behandelde ze tenminste vriendelijk.
Velen, die nimmer de dwaasheid begin
gen met roosjes van twee of drie sous
te pronken, konden het vaak niet van
zich krijgen haar niet te bedenken,
wierpen ze oogenblikkelijk weer weg.
Denk niet, dat zij die geringschatting
van haar koopwaar kwalijk opnam.
Geenszins, ze lachtte er nog wel eens
zoo hartelijk om en begon haar gewone
praatje aan een volgend tafeltje of er
niets gebeurd was.
Bloempjes gooit men toch in de mod
der als men ze gekocht en betaald
heeft
Toen zij mij eens weder vermaak
te met haar luchtig gesnap, vroeg ik
haar iets naders omtrent haar familie
leven.
Ik zat toen vóór het café de la Paix,
vlak bij de opera.
„Neemt u er nog maar eentje van
me, meheer," zeide ze,
Zij bedankte mij en presenteerde
lachend haar koopwaar aan een volgend
tafeltje.
is
„de avond
geen roosjes
Het mooie weer
verleden. Het was
slecht geweest, ze willen
Voor één sou."
„Voor jou de avond slecht geweest,"
vroeg ik verbaasd, „je verkoopt toch
altijd."
„Ja, mijnheer, maar er moeten ook
heel wat weg zijn voor ik één frank
verdiend heb; 't wordt nu al wat koud,
buiten zitten d'r niet veel meer
„En wat doe je dan wel met je ver
dienste" ging ik voort, ,,die is zeker voor
je, moeder
„Ja mijnheer, daar kan u wel eens
gelijk in hebben; moeder werkt voor een
cartonnage-fabriek, ik verkoop roosjes
en zoo komen wij er met ons drieën,
wij en mijn broertje van vijf jaar."
In haar helaas te vroeg geëindigde
jeugd, gevoelde zij zich al verre boven
dat kind staan, zij met haar zorg die
schijnbaar van niets dan vroolijkheid en
grapjes leefde.
„Je vader is zeker dood, hé
„VaderEn alsof ik iets heel be
spottelijks gezegd had, barstte zij in een
hartelijken lach uit. „VaderMaar, me
neer, nu neemt u toch een loopje met
me. Vaders hebben alleen toch maar
rijkelui's kinderen. In onzen stand doet
men daar niet aan. Moeder heeft wel
een tijdlang omgang gehad met een
man, een jaar of vijf geleden, ik was
toen nog heel jong.
„Moeder zei, dat hij te lui was om te
werken, dat hij ons afroste. Nu daar
van kan ik ook mee-spreken," zeide ze
en trok daarbij haar gezicht in die kod-
dig-ernstige-nadenkende plooi, die nim
mer naliet de hilariteit van de café-be
zoekers op te wekken.
„En waar woon je wel" vroeg ik
verder.
„In de Rue Léon, als men den bou
levard Magenta afkomt ter rechterzijde
van den boulevard Barbes."
Ik zweeg een oogenblik bij de gedachte
aan de wandeling van meer dan een
uur die het kind, dat altijd op de groote
boulevards dwarrelde, 's nachts te ma
ken had, dat het nooit voor drie uur
op het bedje liggen kon en er toch nog
zóó frisch uitzag.
„Wil m'neer nu niet een mooie roos
van me koopen, moeder sukkelt in de
laatste dagen erg, en...."
„Hier, ga nu maar gouw door," viel
ik haar in de rede, terwijl ik haar een
stuk van tien sous gaf.
30.
TAN
behoorde tot het
doordringend koud,
een eeuwige regen scheen de schoone
stad als één der zeven plagen getroffen
te hebben. De traditioneele ijsvloeren
en sneeuwmassa's, die zoo eigenaardig
passen bij een ouderwetschen Kerstavond,
waren alleen te zien op de Engelsche
felicitatie-kaarten, met het gebruikelijke
J wish jou a happy Christmas. 't Was
al bijzonder leeg op den boulevard
Poisonnnière, die ik van uit de Rue
Montmartre opging, hoewel het nog geen
éen uur in den avond geslagen had. Ou
dergewoonte wüde ik op den boulevard
de la bonne nouvelle gekomen, mij iets
verwarmends aan schaffen in den daar
welbekende bar a l'habitude,toen een zacht
stemmetje mij om een kleinigheid vroeg.
Tot mijn verbazing herkende ik de
„brutale rozenmeid" van vroeger. Zij
zag er in tegenstelling van voorheen
nu haveloos en smerig uit. Daar
het kind mij onwillekeurig interresseer-
de, bood ik een kop koffie aan, die zij
dankbaar aannam.
„De Rozen-tijd is nu gedaan," he!"
zeide ik tot haar, om een gesprek te
beginnen.
„Ja, meneer, de Rozentijd is gedaan,
alles is gedaan, ik zwerf nu."
„Zwerf je, leeft je moeder dan niet
meer
„Dood, die „vent" waar ik u vroeger
wel eens van verteld heb, is terugge
komen. Hij heeft moeder, die al zieke
lijk was, geld willen afhalen en toen
het bleek dat zij niets bezat, heeft hij
haar geslagen. Zij heeft het niet lang
overleefd."
„En je broertje dan
„Die is twee dagen voor moeder's
dood gestorven. De buren zeggen dat
hij zijn maag heeit overladen. Ha, ha,
ha!"
Dat ha, ha, ha, klonk vreeselijk snij
dend. Niet meer de gulle, aanstekelijke
lach van vroeger, maar een wraakkreet,
een schelle dissonnant in de Yrede-hym-
ne
Ik wilde mijn stemming niet bedor
ven zien en gaf haar iets om van haar
af te komen.
mijn gewone gelegenheids-artikelen, over
Yrede op aarde, verheffing des geestes,
menschwording van het groote en ede
le en de poelen van jammer en
ellende waren niet gedempt.
Mijn beroep noodzaakte mij overal
heen te gaan. Yerleden jaar 25 De
cember hadden in den Moulin-Rouge
verschillende premières plaats. Zooals de
lezers van dit blad misschien weten, is
dit lokaal tot ongeveer elf uur caté-con-
tert en heeft er na dien tijd een groot
bal plaats.
Ik had geen lust aan het dansen deel
te nemen en slenterde daarom wat op
en neer.
Hoewel men heel wat doen moet om
in dit lokaal de aandacht te trekken,
keek menigeen toch naar een hoopje
dames van de demi-monde, die door haar
uitgelaten taal en handelingen de op
merkzaamheid van de meer nuchteren
opwekken.
Werkelijk, zij waren beschonken.
De champagne droop van hun tafeltje.
Eensklaps stond een van haar op, als
wilde zij een toost afsteken.
De holle lodderige, oogen staken dof
tegen de vuurroode verf waarmee zij
zich een bedriegelijk blosje geteekend
had.
Ik schrikte. Twee oude herinneringen
welden bij mij op: een avond in „Caféla
Paix met het vroolijke, heldere kind; een
avond in yVüabitudé' ,toen mijn stemming
niet bedorven mocht worden, 't Was de
brutale bloemenmeid.
„Op mijn, mijn sch schoone rid
der! Yive le champy daar
Het glas uit haar handen, zij gleed
op den grond; men kan ook te veel drin
ken!
Dergelijke tooneeltjes zijn daar niets
ongewoons. Twee kellners droegen haar
naar een hoek der zaal en legden haar
op een paar stoelen neer.
„Sale vache", zeide een der kellners.
ZIJD,
en niet
Langen tijd zeg of hoorde ik niets
van haar. 't Werd weer zomer en win
ter; de menschen zongen met Kerstmis
weer dat de wereld toch zoo intens-ge-
lukkig was, in het brave dagblad, waar
aan ik werkzaam was, schreef ik weer
Thomas Hardy.
Yierde Boek.
Nadat sij een poosje waren voortgereden
vroeg Tesz met drooge, matte stem
„Konden wij onze bruiloft niet nog een
weinig mistellen F Ik bedoel, als wij dat
wilden."
.Neen liefje! Stel je gerost. Meent ge
dat dat manneke er nog over denkt mij aan
te klagen 1*
„Neen ik meende slechts-".
"Wat zjj meende, w^d niet recht doide-
liik gemaakthij zeide haar derhalve, aan
dergtlike invallen niet toe te geven en zij
geboiriaamde zooveel tij vermccbt Maar
zij bleef ernstig gedurende de thubreis,
zeer ernstig, totdat zij dacht: „Wij zullen
toch van hier gaan, zeer ver bonderde
milten van bier; zoo iets als zooever kan
mij nooit m<er overkomen, tn geen enkele
toon uit het verleden zal mij ooit meer
bereiken
Na hunne aankomst op Talbotbsys na
men zi) afscheid en Angel steeg vroolpk de
trap op naar zijn kamer. Tesz bleet nog
op, om nog eenige kleinigheden te bezor
gen, voor de mogeljjkheid, dat zij er de
volgende degen geen tijd genoeg voor zon
hebben. In de stilte van den nacht hoor
den zn plO'Seling een gedruis in de ka
mer hoven haar. Iedereen in huis sliep;
in baar vrees, dat Clare ziek geworden was,
sreloe ze near boven, klopte aan zijne deur
en vroeg hem wat er scheelde.
„O niets, Teesy i" antwoordde bij vsn bin
nen ,'t Spijt me, dat ik je beb doen ont
stellen. De oorzaak is van nul en geener
waarde. Ik sliep iD en droomde, dat die
kerel je beleedigde en dien stoot, die ge ge
boord hebt, was niets minder dan de stoot
dien ik bet schot toebracht; in slaap over
komen mij meer dergelijke aanvallen.
G« te bed en denk er niet meer aan
Dat was de laatsie kwelling, welke Tesz
kon verdragen en over hare besluiteloosheid
zegevierde Tot hem over het virledin te
spr. ken, daartoe kon zij niet besluiten, maar
er waren nog andere wegen, waardoor het
doel kon w ore en bereikt. Zg zette zich ne
der tn sobreei vier vijdjes van een velletje
jpost vol met een geschiedenis gelijk arn die,
welke er drie jaren geleden met baar was
voorgevallen, stak dit briefje in een cou
vert en adresseerde het aan Angel Clare.
Vervolgens snelde zij, opdat zij niet weer door
vrees teruggehouden zou worden, de trap op
naar Angels kamer en schoof den brief
onder de deur door.
De n«cht ging voorbij en angstig luis
terde Tesz naar het geruisch boven baar.
Bet liet zich hooren zooals gewoonljjk en
gelijk gewoonlijk ging Angel naar
benelen. Tesz volgde hembei
den ontmoetten elkander aan den voet van
de trap en evenals altijd kuste hij haar niet
minder hartelijk en warm dan te voren.
Bij zag er een weinig moede en verreisd
uit, maar hij liet geen enkel woord over
baar brief los, zelfs niet toen zij alleen waren
en zij kon onmogelijk er over beginnen als hij
niet het eerst er den mond over opende
Zoo verstretk de dag; oogenechijnlijk
geloofde bij zjme gedachten voor zich te
moeun houder, wat cr cok in zijn hart
me ebt omgaan. Hij bleet even cnbewogen
en hartelijk als altijd. Zonden hare beden
kingen kinderachtig geweest zijn F Ver
gaf bij haar F Had bij baar trots al dat
andere even lief en lachte hij over baar
onri st en gewetenswroeging, als over een
leeljjken droom in den nacbt 1 Zij zag in zijn
kami-r, maar zag hem nergens. Hij vergaf
baar alzoo werkelijk. Maar zelfs, wanneer
hij bare bekentenis niet ontvangen bad, was
zij er nu vast van overtuigd, dat bij baar
vergeven bad.
Zoo kwam de 31 December de brui-
lotsidag, zonder dat er in Angels optreden
eenige verandering merkbaar was.
Toen de beiden verloofden op den dag be
neden kwamen, waren zij erover verrast,
zulk een groote verandering als de keuken
bad ondergaan; de boer bed die ter hun
ner eere doen opsiereD.
„Ik vas vast besloten, u Ier eere het
hoogste te ondernemen I* zeide de boer. „En
daar gj) n mijn gaveD, in den vorm van een
vroolijk conctrt, door vioolen en clarinetten,
zooals bet vrotger mode was, niet hebt wil
len laten welgevallen, is dit het eenigste,
't Sloeg middernacht.
Dat was hafir Kerstfeest.
Men heeft in onze dageu heel wat zie
kenverpleegsters. De Zusters van Liefda
digheid eu de Diaconnessen hebben se
dert lang hare riddersporen verdiend. Naast
de verpleegsters van het Witte Kruis scha
ren zich nu ook die van het Heilsleger,
die zich vol zelfverloochening van bare
task kwijten, en arm en rijk vol liefde
gaan verzoigen maar behalve die allen
wier toewijding ons niet anders dan van
den diepsteu eerbied kan vervullen, heeft
men de ongenoemdeD, de vrouwen, die in
het verborgene werkzeam
minder voor de menschheid verrichten.
Gij kent ze allen, al hebt gij
ook misschien nooit bij hare roeping stil
gestaan, omdat zij deze zoo eenvoudig, zoo
ongemerkt volbrengen, dat het is als had
den zij niets bijzonders gedaan. Maar ook
haar hart dorst naar een weinigje erken
telijkheid, en dasrom willen wij u haar
schetsen, opdat gij ze in elke familie her
kennen zondt, en wat liefd zoudt geven.
In elke familie, niet in elk gezin, want
dan zou deze aarde een paradijs zijn,
heeft men de eene of andere vrouwelijke
figuur, die men gewoonlijk onder de „mis-
deelden" rangschiktwant wij menschen zijn
zoo kortzichtig.Zij is niet mooi, dikwijls zelfs
leelijk, of wel zij ondervond in haar jeugd
eene teleurstelling, die haar zoeten liefde
droom vernietigde. De roman baars levens
eindigde bij het eerste hoofdstuk, en zij
had te veel aan hem gehecht, om daarna
een ander boek op te willen nemen. En
kelen ook zijn getrouwd, maar vroegtijdig
ah weduwe en kinderloos, achtergebleven.
Zij bezitten dus geen eigen gezin, maar
haar hart bergt daarom zijn goud niet in
een schatkist weg. Zij worden de ver
pleegsters der familie. Niemand geeft er
zich duidelijk rekenschap van toch be
grijpt men hare opoffering in zooverre, dat
men haar aanstonds reept, als de vrouw
des huizes zich zwak gevoelt en hare
plichten niet kan waarnemen. De eenzame
komt de nieuwe dienstbode africhten, de
zieke kinderen helpen oppassen. Gaai eene
jonge moeder veel in de wereld, dan
neemt zij des avonds hare plaats in
om voor de kleinen te waken. Doet
zich eene omstaudigheid voor, waarin
men radeloos wordt, zij wordt ontbo
den en men overlegt met haar en zendt
haar uit om alles te schikken. Ontstaat
er een hevige twist, zij bedaart de ge
moederen en brengt eene blijvende ver
zoening tot stand. Overal en altijd is zij
bereid op te treden, en zij doet dat zoo
eenvoudig, zij cijfert zich daarbij zoozeer
weg, dat niemand er eene herinnering aan
bewaart.
Twintig, dertig, somtijds vijftig jaar
lang, is zij aldus bezig, daarna komt de
ouderdom. De kinderen, die zij verpleegd
heeft, zijn volwassen en hebben haar ver
geten degenen, wier wonden zij heelde,
weten het niet meer, en thans gedwon
gen van haar arbeid uit te rusten, ein
digt zij haar leven aan een eenzamen
haard, overgelaten aan de goedheid van
vreemden. Zij denkt er echter niet over
zich te verwonderen of te beklagen. Heeft
zij ooit voor zichzelven geleefd En op
een nacht sterft zij alleen, verlaten maar
gelukkig, en God dankende voor een
bestsan, dat zij zoo schoon heeft gevonden
Zie, dat zijn de stille verpleegsters, die,
wat ik geruischloos voorn beiden in gereed
beid heb kunnen brengen".
Tesz' familie woonde te ver verwijderd,
zcodat geen enkele vsn hm bij de trouw
plechtigheid tt gen voordig kon zijn, zelfs wan
neer men hen nitgenoodigd had niemand
uit Marlotl was evenwel genoodigd gewor
den.
Aan zijne familie had Angel gescbreveD,
dat het hem zeer verbeogen zou, als een
van hen bij zijn huwelijk zou tegenwoordig
zhn. Zijne broeders hadden hem niet eens
geantwoord, terwijl zijne ouders hem een
misnoegden brief schreven, in welken zij
zijne overijling ten zeerste betreurden tevens
dat het hun nog onmogeijjk was, een boe'
renmeid als schoondochter welkom kon te hee-
ten zij maakten evenwel van de nood een
deugd en lieten er op volgen, dat hij even
wel moest weten, wat voor zjjn eigen ge
luk het beste zou zijn.
Angel was wel eeuigszins bierdoor be
droefd, maar besloot geduld te bebben en
als zjjn vrouw door een tijdlange goede op
voeding meer dame geworden was, haar
zijne ouders te presenfeeren.
Hare waarneming, dat Angel ten opzichte
van baar niets veranderd was, verwekte in
Tesz den kwellenden twijlel, of haar brief wel
terecht gekomen was. Zij stond vau het ont
bijt op, nog voor hij klaar was en snelde
naar boven. Het was baar plotseling inge
vallen, dat zij nogmaals een blik in Clare's
kamer kon werpen. Weinige minuten later
stond zij spiedend en zoekend in de opene
deor van zijn kamer. Op den drempel, waar
tij een paar dagen geleden de blief bad
neergelegd, was al baar aandacht gevestigd.
Het kleedje dat voor de deur lag, was
stijf tegen den drtmpel aangeschoven en
daaronder ontdekte zij weldra de witte punt
van bet couvert.
Met een aanval van onmacht raapte zij den
brief op; hij was onopengebroken, in dezelf
den toestand, in welken bij haren band ver-
laten had. De berg stoud alzoo nog op de
zelfde plaats. In dit oogeoblik in welke he'
bnis oteral blijken gaf van de groote ge
beurtenis, kon zij Angel den brief t ie' over
geven, derhalve ging zij naar baar eigen
kamer en vernietigde daar den brief.
Haar gelaat deed Angel ontstellen, toen zij
weder beneden kwam.
,.Ik ben er bang voor, met n te spreken,"
antwoordde zij op zijn bange vragen met
een poging tot schertsen, „ik zoo u al mijoe
schulden engebrtken wel willen biechten."
„Geen woord meer over schulden en ge
breken riep bjj. „Heden moet gij vol
komen een engel gelijk zijn, gij, mijn hoog
ste, mijn heerlijkste scbat. Wij iuilen later
tijd genoeg bebben, daarover te praten, wat
er beter aan ons zjjn moest."
„Maar het zon wellicht tcch verstandig' r
zijn, het nu te doen, opdat gij later niet
zeggen zoudt
„Goed, goed, je biecht zal jo niet ont
gaan, spreek dadelijk als wij tnsschen
onze eigene wanden zi,n; maar nu niet.
Ik heb u ook nog veel te vertellen, maar
op dezen dag willen wij ons daaimede niet
bezighouden. Dat komt vroeg genoeg,
waoneer bet eenmaal slecht weder is t"
„Gij wilt dus volstrekt uiet, dat ik
spreek F"
„Waarachtig niet, mijn engel."
Het aankleeden en zich klaarmaken voor
bet vertrek, sneed elke verdere uitlegging
af Haar eigen, zoo lang gekoesterde wensch,
zich aan bem over te geven, hem haar beer,
haar eigendom te noemen ea dan wan
neer het noodig was, te sterven, hief haar
boven alle duistere gevoelens op. Geduren
de bet aankleeden, verzonk zij in bonte
droomen en de drukkende last der folte
rende angst wentelde zich van haar
ziel.
Da kerk, waarin zij zonden worden ge
trouwd, Dg zeer ver verwijderd men was
evenwel g-dwongen, daarheen te gaan, om
dat bet winter was. Een gesloten rijtuig,
dat de kastelein aan den straatweg toebe
hoorde, wa3 besteld geworden; een wagen,
die in ouden tijd voor postwagen dienst
bad gedaan.
Tesz bemerkte van alles wat rondom
haar geschiedde, niets zij zag niets van bet
versleten laken der onde koets, boorde niet
haar rate'ende wielen. Zij wist alleen dat
Angel na^st haar zat; al het overige hulde
zich in een nevel.
Daar aan de brniloft geene aflezing was
voora'gegaan, zoo bevoodeo zich ook nau
welijks een twaalftal menschen in de kerk
waren er echter duizend aanwezig ge
weest, het had geen grooter indruk op Tesz
kunnen maken.
Angel wist, dat Tesz hem lief had ie
dere trek van haar gelaat bewees het
maar de volle diepte barer neiging, baar
gar sche hart, baren deemoed kende hij toeD
ter tijde nog niet en evenzoo weinig,
welk lijden, welk een eerlijkheid, welk eene
hardnekkigheid en welk vertronwen die
liefde bem waarborgden.
Toen zij nit de kerk traden, trokken de
kerkdienaars de klokken in beweging, en
een bescheiden geluid van drie klokkeD
doorsidderde de luebt voor de vreugde
vau zulk een kleine gemeente alarm genoeg.
Toen Tesz met baar echtgenoot door de
gang in den toren naar de deur stapte,
hoorde zij de sidderende lucht om sich been
brommenzij verbond zich met de hoog-
sijigence atmosfeer barer ziele tot een
schoon haimonisch veredelend accoord.
Deze gemoedsstemming, waarin zij zich
verheven gevoelde, als de heilige Johannes,
toen hij engelen in de zon zag, hield aan,
zoolang de klokken luiden en de onrnstder
txcuwfecslelijkheid was weggestorven. Zij
zag de dingen rondom haar nn helderder
in en daar Erick en zjjn vrouw gezegd
hadden, dat men hem de cabriolet zou zenden,
opdat het jonge paar alleen in den wagen
zou kunnen terugrijden, zoo vielen haar nu
eerst de ellendige gebreken van het voer
tuig op.
„Gij schijnt erg terneergedrnkt, Tesz,"
zeide hjj.
„Ja," antwoordde zjj; de hand tegen het
hoofd drukkend, „ik word door veel veront
rust. Het is alles zoo ernstig. Onder ande
ren geloof ik ook reeds dezen wagen vroe
ger gekend te hebben. Het is zonderling
ik moet hem wellicht in den droom ge
zien hebban."
.JJ. «ij zult u alleen de legende van de
D'Ubervillsche koets herinneren en dit onde
gebrekkige ding zal je daaraan hebben her
innerd."
„Zoover ik weet, heb ik nog nooit daar
van gehoord,antwoordde Tesz. „En hoe is
bet daarmee dan gegaan; mag ik dat niet
weten
Ja wel, waarom niet F Maar heden kan
ik bet je niet uitvoerig vertellen. Een ze
kere D' Urberville bedreef in de zestiende
of zeventiende eenw een verschrikkeljjke
misdaad in zjjn familierjjtnig eo sedert
dat oogenblik zien de leden der familie al-
tjjd die koets, wanneer maar neen, ik ver
tel het je niet, het is te droevig, Joist is
u bjj het zien van dit oude voertnig daar
van iets in de gedachte gekomen*
„Ik herinner mij niet, er ooit eens van
gehoord te hebben,* mompelde zjj. „Ziet
men haar, wanneer leden mjjner familie
sterven moeten, Angel, ot wanneer zij een
misdaad willen begaan F*
„Later, Tesz
Hjj stelde haar gerust met een hartelij
ke kas.
Toen zij weder thais waren, gevoelde zij
zich zeer moedeloos en vol berouw. Zij
was de werkelijke vronw van Angel Clare;
maar had zij wel eeD zuiver reebt op de
zen naam F Was zij in waarheid niet eer
der de vrouw van Alexander D'ürberville P
Kon de kracht harer lie'de, hetgeen gebeurd
was, wel rechtvaardigen wat rechtschapen
zielen als een groote misdaad en beschim
ping der zedelijkheid verachten en verfoei
en F Zjj wist niet, wat men van vrouwen
in zulke gevallen verlangde en een raadge
ver ontbrak haar.
loen lesz in haar kamer eenige minuten
alleen was wellicht voor de laatste maal
van baar leven - knielde ».ij neder en bad.
De afgodische liefde, waarmede zij haar
man liei had, scheen baar zelve een slecht