Urmen ml de Maasstad.
Zondag 9 Februari 1396.
40ste Jaargang No. 3070.
HE
BIJVOEGSEL
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
Intocht
RAGER
Rotterdam, 6 Februari 1896.
LXXXI.
In den winter houdt een commissie
te dezer stede zich bezig met het ver
schaffen van voedsel aan behoeftige
schoolkinderen en een andere commissie
bezorgt aan die kinderen kieeding en
schoeisel. Er is, ook van strikt humaan
standpunt, veel te zeggen tegen deze
filantropie.
Eiken winter geregeld komen deze
uitdeelingen terug en daarom zullen,
dat spreekt vanzelf, de ouders er op
gaan rekenen en de zorg van voeding
en kleediDg van hunne kinderen gedeel
telijk van zich afschuiven, overtuigd
dat de winter wel raad zal schaffen en
in behoeften zal voorzien.
Zoo komt de weldadigheid, tegenover
de ouders op een geheel scheef stand
punt te staan en wat in den aanvang
misschien met groote dankbaarheid aan
vaard werd, zal nu een vanzelfheid wor
den, een goedheid, die niets bijzonders
heeft, want er is op gerekend
Nog meer bezwaren zijn er aan ver
bonden en wij wenschen dit voorop te
stellen en te erkennen, om dan met te
meer gerustheid het nuttige in deze zaak
te kunnen aantoonen.
Uitdeelingen als deze zijn niet bevor
derlijk aan de ontwikkeling van het
eergevoel der kinderen, zij stellen de
ouders misschien in staat het daarvoor
bespaarde geld aan minder goede din
gen te besteden, 't is alles waar en
mogelijk en toch zijn die uitdeelingen
goed en nobel.
Jawel, houdt maar uitdeelingen,
dan kunnen de vaders nog meer zui
pen 1" aldus formuleert men de som
der bezwaren tegen dit soort filantro
pie.
Maar daar staat tegenover dat de
kinderen, hetzij er werkelijk armoede
in het gezin is, hetzij zij gebruikt wor
den als slachtoffers, slecht gekleed en
slecht gevoed rondloopen en een goed
mensch zal over alle bezwaren heen
stappen en zorgen willen, dat de arme
stumpertjes, die het toch waarachtig
niet helpen kunnen, dat ouders arm
zijn, of slecht, in de koude vreugdeloo-
ze jeugd althans geen pijn lijden.
Honderde kleinen loopen in ellendige
plunjes met leege magen rond en te
genover die redeneert men niet, men
doet
Als de ruwe wind giert en kleertjes
openingen laten tot op het naakte lig-
chaampje van het kind, als de straten
nat zijn van dagenlange regen en de
schoentjes niet meer dan flanzen leer,
dan is het een harteloos mensch, die
beweert, „dat de ouders er dan maar
voor zorgen moeten". De ouders kunnen
niet uit onmacht of onwil, het doet er
niet toe, maar de kinderen moeten ge
holpen worden en voor wie iets missen
kan van wat hij te veel heeft, is dit
helpen menschenplicht.
De commissie die de kleertjes-uitdee-
ling houdt, zorgt trouwens allereerst
voor de kinderen van werkelijk on
machtige ouders. Kinderen van gebrek
kige werkelooze vaders en van wedu
wen, worden het eerst geholpen. De
inrichting van haren arbeid laat ook
verder in geen enkel opzicht iets te
wenschen over. De secretaris der com
missie verzendt aan de hoofden der
scholen lijsten met verzoek daarop in
te vullen de namen van leerlingen die,
volgens hun oordeel, in aanmerking ko
men om met eenige kleederen bedeeld
te worden, daarbij in de eerste plaats
de namen van arme weduwkinderen
op te geven en niet meer dan één kind
uit hetzelfde gezin op één lijst te plaat
sen.
De hoofden der scholen zenden deze
lijsten terug en aan de adressen der
daarop vermelde kinderen laat de com
missie door haar bode een kaart be
zorgen met de uitnoodiging zelf op den
volgendenZaterdagmiddag aan het Oude-
Mannenhuis te komen. Aan woningen
waar besmettelijke ziekte heerscht, geeft
de bode de uitnoodiging niet af.
Dan komen des Zaterdagsmiddags de
kinderen, ontvangen het hun toegedach
te en op de kaart wordt genoteerd wat
zij hebben gekregen. Deze kaarten
zendt de secretaris aan de schoolhoof
den terug en dezen oefenen de contrö-
le uit. Zij gaan nauwkeurig na of de
kleertjes gedragen worden. Tegen deze
wijze van filantropisch werken is geen
enkel bezwaar aan te voeren.
In den winter van 1893- '94 vormde
zich, op initiatief van den bond van
Nederlandsche onderwijzers, de com
missie.
De gelukkige resultaten van haar
arbeid blijkt haar vooral uit de brieven,
die zij van hoofden van scholen ont
vangen.
Een aantal kinderen, die niet school
konden komen, omdat zij geen kleer
tjes en geen schoenen hadden, zijn nu
getrouw-komende leerlingen. De ouders
toonen groote dankbaarheid en over het
algemeen worden de gegeven stukken
behoorlijk gedragen en onderhouden.
Indertijd werd wel eens beweerd, dat
sommige ouders de goede gaven door
bemiddeling van den Lombard in je
never omzetten. De commissie onder
zocht dit ter plaatse, liet ettelijke dozij
nen „pandjes" losmaken en bevond dat
in het beweren geen woord waar
was.
De uitdeelingen worden, als de bij
dragen, die belaas nog al schaars vloei
en, bet toelaten, des Zaterdagsmiddags
gehouden. Het gemeentebestuur heeft
een paar lokalen in het Oude-Mannen-
huis aan de commissie afgestaan. Za
terdagmiddag van de vorige week heb
ik zulk een uitdeeling bijgewoond.
In het lokaal waren om half tweede
dames-commissieleden doende pakken
goed los te maken en de stukken af
zonderlijk of in hoopjes te leggen, soort
bij soort op de banken bij den muur
uit te spreiden. Daar waren borstrok
ken, rokjes, onderbroekjes, kieltjes, man
teltjes, jassen, petten enz., het onder
goed nieuw, het bovengoed oud. Het
laatste is gevormd van afleggertjes van
stadgenootjes die de commissie bedacht
hebben, het eerste laat de commissie
maken. Zij heeft daarvoor werksters,
die voor zeer lagen prijs van stevigen
grondstof onderpakjes samennaaien.
Schoenen in allerlei maat werden op den
grond, voor den banken in langere rijen
neergezet.
Precies om twee uur gelastte een
der commissieleden den diender die den
foule kinderen voor de deur op een af
stand hield, met een paar dozijn tege
lijk boven te laten. In een lawaaiende
drukte, veelstemmig gepraat en klots--
klots van klompen op de trap kwamen
zij naar boven, de kaarten in de kleine
handjes gedrukt. Een enkele heel klei
ne moest snikkend en schreiend door
een kameraadje naar boven worden ge
dragen. Hij wou niet weg van moeder,
moeder was beneden gebleven en hij
wou naar haar toe, hij wou naar haar
toe!
En zij schaarden zich voor de deur
van de zaal van uitgifte. Over de mees
te dezer jonge gezichtjes is een mat
bleek strak oud vel gespannen, de oogen
staan dof en om den toegeknepen mond
ligt een droeve trek. Voor deze stum
pertjes wordt het „Dan moeten de va
ders maar wat minder zuipen" een dood
doener met een kleinzielig afschuwelijk
egoïsme er in.
Zij kunnen het toch niet helpen
Met drie, vier tegelijk mochten de
kinderen binnenkomen. De dames wa
ren allervriendelijkst.
Zoo kleine meid, wat wou je
graag hebben?"
Ik weet 't niet juffrouw, stamel
de de kleine meid.
"Weet je 't niet Kom, zou je niet
graag een mooie jurk hebben? die heb
je noodig, want dit is zeker ie beste.
Laat eens kijken, hier heb ik er één.
Die past je zeker. En wou je nu niet
graag een lekkere warme borstrok ook
hebben Komaan. En een paar kousen
ook, hé
Met schitterende oogjes nemen de kin
deren de gaven aan, hartstochtelijk om
klemmen zij die met hun armpjes....
Langzaam werden de stapels kleiner
en nog vóór het laatste kind binnen
was, was alles schoon op.
Wie iets begrijpt van het diepe lij
den dat zoo'n arm jong wezentje, dat
koud is en hongerig, te verduren heeft,
zal wel niet meer met frazen deze lief
dadigheid bestrijden kunnen.
43.
TAS
Thomas Hardy.
Het wai »en racete Febrnaridag, wonder
lijk zacbt voor dit jaargetijde, zoodat men
bijna geloefde dat de winter voorbij was.
Tesz bad juist baar middageten verorberd,
toen Atx D'U'berville het venster der but
met zijne ges alte beschaduwde. Die bot had
zij voor een gede Ite gebuurd en zij bevond
zich do alleen >huis.
Tes« sprong op. maar baar bezoeker had
reeds geklopt en eig»nljjk bad ijj geen ge
gronde reden ooi Alex nu >e ontvlieden. D'Ur-
berville's kloppen, rijn schreden tot bij de
denr badd n iets over sich, dat sich niet
besobrjjven laat. dat eebter zeer verschillend
was van de manier van bandelen, waarop
hjj baar den «ortg n keer ver'aten bad. Zij bad
eerst de denr niet willen openen, maar daar
dit besiait baar onverstandig toescheen, zoo
stond zij op en te oof den grendel van de
denr, waarop zij zich weder baastig terug
trok.
Alex trad biDnen, zag Tesz aan en wierp
ziob zonder een woord te spr- k nop een stoei.
„Tesz, ik kon niet anders 1" begon hij «er-
twij eld. „Ik moet u nog eens vragen, voor
de laa>ste maal, hoe het n gaat. Ik geef n
de verzekering, dat ik in 't geheel niet
meer aan n dacht, totdat ik a verleden Zon
dag zag; nu kan ik n niet meer vergeten;
ik mag er tegeD doen, wat ik wil. Het is
jammer dat een goede vrouw, zooals gij, een
man zooals ik ben, onwillekenrig iets slechts
moet aandoen, en toch is het zoo. Wanneer gjj
slechts voor mij bidden wildet."
Zi)De met moeite onderdrukte verwarring
zon bijna ieders medelijden hebben opge
wekt, en toch, Tezz bad geen erbarmen met
hem.
„Boe kan ik voor n bidden,' antwoordde
zij, „wanneer ik niet gelooven kan, datdeAl-
m«eht die de wereld regeert, bare plannen
om-reDt mij veranderen zal."
,D nk' gij werkelijk zoo?"
„Jal Mijn m ening om rent dergelijke din
gen is anders geworden."
.Anders g word nP door wien
„Door mijn man, wanneer ik n dat toch
zeggen moet."
jAh uw man uw aan. Hoe zonder- j
van den Dienw benoemden Burgemee
ster, den heer J. Koomen Hz. te
Winkel.
Dinsdag deD 4en Februari, des voormid
dags half twaalf, kwam den heeren K. Trits
en S. Rentmeester ter oore, dat de heer
Koomen zich des morgens naar Haarlem
had begeveD, ten einde als Burgemeester
beësdigd te worden. Beide heeren stelden
in allerijl pogingen in hel werk om den
heer Koomen bij zijne terugkomst eene
feestelijke ontvangst te beteiden. Zij
wisten, dat ze handelden in den geest
der burgerij en zij werden in hunne ver
wachting niet bedrogen, want er is in
den waren zin des woords een feest ge
vierd, dat èn bij den Burgemeester au bij
de Burgerij nog lan g in aangoname herin
nering zal blijven.
Ten einde zich te overtuigen, dat de
jubilaris met den trein van haif zeven
te Noord-Scbarwoude aankwam, had de
heer S. Strijker zich daarheen begeven
en per telefoon die aankomst aan de feest
commissie medegedeeld.
Op de grens der gemeente stond eene
koets gereed, waarin de heeren P. Sloo-
ves, lid van den Kaad der gemeente
Winkel, J. H. Bergman en A. J. Onnekes
hadden plaats genomen. Toen de post
wagen aankwam, noodigde de heer K. Vries
den Burgemeester uit, in het rijtuig plaats
te nemeD, waar de heer Bergman inmid
dels was uitgestapt, die hem ongeveer
aldus toesprak
„Geachte heer Koomen t
„Uit naam der geheele burgerij van
Winkel heeten wij u hartelijk welkom
ling klinkt dat 1 Ik herinner mij, dat gij iets
verwacht van een soort anderen dag vau op
standing. Wat gelooft gij werkelijk in dit op
zicht, Tesz P Gij schijnt geen godsdienst te
hebben en wellicht is dat mijn schuld."
.Zeker ben ik godsdienstig, otsoboon ik
aan niets bovennatuurlijks geloof.'
D'TTrberville zag haar vertwijfeld aan.
„Gelooft gij dus, dat den weg, dien ik be
wandel, ten verderve gaat
„Bijna tenminste.'
„Hm en toch heb ik mij zoo zeker en
geborgen gevoeld," antwoordde bij ontevre
den.
„Ik geloof aan den geest uit de bergre
de, evenals mijn geliefde echtgenoot
Maar ik geloof niet 4
Vervolgens voegde zij er bij, wat zij niet
geloofde.
„Het slot is,* zeide Alex droog, „dat gij
gelooft, wat uw gelielde echtgenoot gelooft
en verwerpt, wat hij verwerpt, zonder selve
te vragen ot na te denken. Zco doet gij
vrouwen steeds, uw ziel is zijne slavin.'
„Ja, omdat b{j alles weet," antwoordde zij
m»t de juichende eenvoudigheid van haar 1
geloo' aan Ang»l Clare, hetwelk de volkomen-
ste aan eigenlijk niet verdiende en nog
minder baar man.
„Ja, maar gij moogt zulke negatieve be
schouwingen maar zoo niet aannemen Het
moet een nette jongen zijn, n dergelijke
dingen te doen gelooven.'
„Hij beeft mijn oordeel nooit geweld aan
gedaan Hij zou nooit met mg over eeu punt
van verschil van meening hebben gestreden.
Maar ik bad na eenmaal maar dezelfde inzich
ten; wat bij geLofde, nadat hij ernstig de zaken
had bestudeerd, scheen mij eerder waarheid
te zijn, dan wat ik geloofde, die nooit een
blik in de boeken geworpen had.'
„Wat zeide hij dan gewoonlijk Hij moet
toch wel eens iets tegen n gezegd heb-
beD
Zij daobt na en met haar zcherp geheu
gen, over de uitdrukkingen en beweringen
van Angel, al begreep zij er somwijlen de
beteekenis niet van, herhaalde zij een on
barmhartige belijdenis, die zij hem eens
had hooren doen, toen hij, zooals wel
eens meer gebeorde aan haar zijde, zich o-
vergaf, om zijne gedachten hardop weer te
geven.
Terwijl Tesz dit ten beste gaf, herhaalde
zij selfs Clare's accent en manier van spre
ken.
„Zeg mij dat nog eens 1" zeide Alex, die
met de grootste opmerkzaamheid had toege-
1 luisterd.
Zij herhaalde de phrase nog eens en D'Ur-
als onze burgemeester. Wij verhengen ons
over de Koninklijke onderscheiding die
u ten deel is gévallen. Ook betuigen
wij U onze blijdschap, omdat wij als
Hoofd der gemeente gekregen hebben
een man, die te Winkel geboren is, steeds
onder ons geleefd heeft en onze behoeften
kent, een mandie reeds twaalf jaren als
lid van den Raad en daarvan den laatsten
tijd als wethonder steeds de belangen der
gemeente behartigd heeft en die das door
zijn hsndel en wandel getoond heeft, dat
hij ten volle waardig is onze Bargemeester
te zijn. Temeer zijn wij erover verblijd
omdat wij het voorrecht gehad hebben, en
wij herinneren ons dit dankbaar, geduren
de een tijdperk van 25 j*ren, te leven on
der het rechtvaardig, wijs eD goed be
stuur van wijlen uw geachten vader, den heer
U. Koomen. Daarom gaan wij blijmoedig met
u de toekomst te gemoet, wijl wij de
vaste overtuiging bezitten, dat ook uw
bestuur onze gemeente ten zegen zal
zijn.
„En hiermede, mijnheer Koomenheeten
wij u nogmaals van ganscher harte welkom
als onzen nieuwen Burgemeester.'
Nadat de heer P. Slooves den eerewijn
had aangeboden, ging de menigte voor
waarts. Het rijtuig werd vooralgegaan
door den heer W. Keetmanmet de vlag
te paard, fakkeldragers en Winkelt Fan
farecorps en gevolgd door ruiters en
fakkeldragers. Ouder de tonen van het
Fanfarecorps trok men de gemeente door
tot bij de kerk, vervolgens terug tot het
postkantoor en eindelijk werd halt gehou
den voor het huis des Burgemeesters. Toen
deze het rijtuig verlaten had, dankte bij
met eenige hartelijke woorden de burgerij
voor de groote holde, hem bewezen. Het
deed hem goed, dat bewijs van sympathie
en hij gaf de verzekering, dat hij als
Burgemeester steeds zou streven zooveel
hij vermocht, de belangen der gemeen
te, die hem lief is, te behartigen, ver
trouwende, dat allen hem daarbij zullen
steunen. Een daverend hoera, een lang
zal hij leven, was het welgemeend ant
woord, dat uit honderden keelen weerklonk
en waarbij de menigte van menschen
helder verlicht werd door Bengaalsch vuur,
op den raadhuistoren ontstoken.
Van de gelegenheid door den Burge
meester gegeveD, om zich in de daarvoor
bestemde lokalen te vermakeD, alsook van
de uitnoodiging, zijne woning binnen te
treden, werd natuurlijk een zeer ruim ge
bruik gemaakt.
Gezellig was het in 's Burgemeesters wo
ning, gezellig was het buiten, gezellig was
het in de kolfbaan van den heer Smitme
nig hartelijk woord werd er gesproken, vroo-
lijk was de stemming en vroolijk bleef ze
tot laat in den nacht. De gemeente zij ge
luk gewenscht met den nieuwen Burge-
wel
niet
sich
«Ik
het
hem
berville mompelde de woorden na.
„Nog meerP4 vroeg hij nn.
„Op een anderen tijd zeide bij ongeveer
het volgende," en zij citeerde hem een an
dere uitspraak van Clare.
„Ja ja 1 Wat hebt gij u dat alles in
nw geheugen geprent I*
„Ik had behoefte, te gelooven, wat hij
geloofde, ofschoon bij bet niet van mij ver
langde en door hem er om te smeeken, ver
telde hij mij iets van zijne opvattingen. Ik
kan niet zeggen, dat ik jnist alles begreep,
maar ik weet dat hij gelijk had.'
„Hm, ik betwijfel sterk of gij mij
zolt kunnen leeren, wat gij zelf
weet."
Hij verviel in diepe gedachten.
„En zoo loste mijn geestelijk leven
geheel op in bet zijne4, besloot zij.
wensebtte niet, dat het mijne zich van
zijne zon onderscheiden. Wat voor
goed genoeg was, was het voor mij zeker.'
„Weet hij, dat gij even zoo ongeloovig
zjjt als hij I*
„Nren ik heb hem nooit gezegd
dat ik ongeloovig was.4
„Goed; alles wel bekeken, zijt gij er be
den toch beter aan toe dan ik. Gij gelooft
niet, dat gij mijn leer prediken moet en
derhalve hebt gij van nw geweten ten dien
opzichte geen verwijten aan te booren, wan
neer gij bet niet doet. Ik geloof, dat ik
mijn leer verbreiden moe'; maar ik geloof
evenals de duivelen en sidder, want ik heb
plotseling opgehouden met prediken en
mgn lietde voor n den vrijen teugel gegeven.
„Wat P'
„Nn,' antwoordde hjj mismoedig „ik heb
den weg hierheen geloopen om n te zien 1
Ik ben van hnis heengegaan, om naar Cas-
telbridge te gaan, waar ik belooid had, desen
namiddag om half twee van een wagen ai,
het woord Gods te verkondigen en waar
alle broeders mij op dit oogenblik verwach
ten. Hier is de aankondiging.'
Hij haalde uit zijn zak een programma
te voorschijn, waarop uur en plaats van de
meeting aangekondigd stond, waarop hij
Max D'Urberville, de goe-gemeente zou toe
spreken.
„Maar hoe zalt gij dan nog op tijd daar
kannen komen P4 vroeg Tesz, op de klok
ziende.
„Ik kan daar niet meer op tijd komen. Ik
bevind mjj pas hier."
„Wat, gij hebt alle voorbereidingen
getroffeD, om daar te komen prediken,
en
„Ja ik heb alle voorbereidingen getrof
fen, daar te prediken en zal daar niet zgn,
omdat ik het brandende verlangen koester
de, een vrouw te zien, die ik eens verachtte.
Neen, op mijn woord, ik heb je niet
veracht, wanneer dat waar was, zon ik je
nu niet liefhebben. De oorzaak, dat ik n
niet heb veracht, lag in nwe innerlijke
reinheid, trots alles en allesgij trokt u,
toen de omstandigheden n bekend werden,
onmiddellijk teroggij gaaft n niet verder
aan mij over. Zoo was er dus op de we
reld een schepsel, dat mij respect afdwong
en dat waart gjj. Gij moogt mij nn niot
meer hoogachten. Ik gelooide, dat ik reeds
op de bergen der gelukzaligheid wandelde
en weet, dat ik nog in de diepste duisternis
rondkruip. Ha, ha, hal"
„Wat beteekent dat Wat heb ik dan
toch gedaan?"
„Gedaan P4 vroeg hij. „Met opzet niets!
Maar gij zijt de oorzaak de onschuldige
oorzaak mijner slechtheid, zooals men
het noemt. Ik vraag mij zeil af I ben ik
dan in waarheid een dienaar van het ver
derf, die, nadat hij zich nit den poel eenigszins
had opgeheven, daarin weder is terugge-
aonken dan is het laatste erger dan het
begin.' Hij legde zjjn hand op baar schou
der. „Tesz, Tesz, ik was op weg om beter
te worden, totdat ik u terog zag." Hij
schudde haar heen en weder als een kind.
„Waarom hebt gij mij in verzoeking ge
bracht P Ik was standvastig zooals slechts
een man zijn kaD, totdat ik deze oogen, dezen
mond terngzag I* Zijn stem daalde en een
warme straal gloeide er in zjjn donker oog.
„Gjj verleidster, jou lieve heks van Babylon
ik kan n niet wederstaan, zoodra ik n
aanschouwd had.'
„Het is niet mgn schuld, dat gij mij
ferug gezien hebt !4 antwoordde Tesz te
rugwijkend,
„Dat weet ik en betrenr het, dat ik n
niet vloeken kan. Maar de daadzaak ver
andert daardoor niet. Bij het gezicht, dat
gij zoo werken moest, werd ik bjjna ziek;
dat ik geen recht had n te beschermen
omdat ik het niet hebben mccht, omdat hij
die bet doen moest, u ten zeerste schgnt te
verwaarloozen."
„Zeg niets van hem, die afwezig is 1" riep
sjj opgewonden. „Spreek met achtiDg van
hem die n nooit kwaad heeft ge
daan. Verlaat zijn vrouw, voor dat geruch
ten zich verspeiden, die zijn eetlgkcn naam
souden beleedigen.'
„Ja, ik ga," antwoordde hjj als een man,
die nit een diepeD droom ontwaakt. ,Ik heb
mijne belofte, om voor die arme zondaars te
sollen prediken, ellei dig gebroken het
ia de eerste maal, dat ik zco iets ongehoords
doe. Een maand geleden zon ik het voor
iets onmogelijks hebben gehouden. Ik zal
gaan en rog verbergen en, ach kon ik
dat dan P Bid voor mij 1" Vervolgens voegde
bij er plotseling aan toe: „een kus Tessy,
slechts één 1 Ter wille van de onde vriend
schap.'
„Hond op! Ik ben zonder bescherming en
de eer van een braaf man ligt iD mijne han
den denk daaraan en schaam al*
„Ja, ja, mijn hemel 1"
Hg preste de lippen op elkar der, toornend
over zichzelf, over zijne swak
beid. Zijne oogen geleken afgronden
van liefde en dweperij. De lijken zjjner onde
duistere gevoelens schenen weder adem in
geblazen te worden en nieuw leven te ver
wekken. Besluiteloos ging hij naar buiten,
zonder te weten wat bij deed.
Ofschoon D'Urberville verklaard bad, dat
deze woordbreuk niets anders was dan een
oogenblikkelijke afvalligheid van een geloo-
vige, zoo hadden Tesz' woorden als de echo
van de geloofsbeljjdenis van Angel toch een
diepen indruk op hem gemaakt en klonken
zij hem nog in de ooren, toen hij heenging.
Zwijgend ging bij voort, denkende aan het
geen er met hem was geschied en wat zijn
positie als prediker onmogelijk gemaakt had.
Zijn verstand had niets met zijne bekeeriog
gemeen gehad en een paar droppelen logica,
die Tesz in de zee zjjner opgewondenheid
had laten vallen, waren reeds genoeg om
bet braischende en schuimende tot stilstand
te brengen. Terwijl hg over hetgeen Tesz
bem gezegd had, nadacht, zeide hij eindelijk:
„Die versiandige man van Tesz zal, toen hij
baar deze dingen leerde, weinig er aan ge
dacht hebben, dat hjj daardoor mij weder tot
Tesz voeren sou.'
HOOFDSTUK III.
Het laatste graan werd op Flinf-comb-
Ash gedorschen. De schemering van den
Maartmorgen is dik en niets toonde aan,
waar de oostelijke horizon zich bevond.
Toen Tesz en Izs Huett op de bewuste
plaats versohenen, tooDde een dof gegons
aan, dat anderen reeds voor hen verschenen
**ren'
Twee mannen waren gveng bezig, de kop
pen der strooschooven te verwijderen, voordat
zij begonnen met de Behoeven naar beneden
te gooien; iniussohen stonden Isz en Tesz
met de andeie arbeidsters bibberende
le wachten, daar boer Groby er op gesield
was, dat »ij Troeg genoeg op de plaats zou
den zijn omdat, zoo mogelijk, bet werk voor
het einde van den dag af zon kannen zgn.
Licht naast de schoof stond, nog naa-