Urmen ml de Maasstad. Zondag 9 Februari 1396. 40ste Jaargang No. 3070. HE BIJVOEGSEL FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. Intocht RAGER Rotterdam, 6 Februari 1896. LXXXI. In den winter houdt een commissie te dezer stede zich bezig met het ver schaffen van voedsel aan behoeftige schoolkinderen en een andere commissie bezorgt aan die kinderen kieeding en schoeisel. Er is, ook van strikt humaan standpunt, veel te zeggen tegen deze filantropie. Eiken winter geregeld komen deze uitdeelingen terug en daarom zullen, dat spreekt vanzelf, de ouders er op gaan rekenen en de zorg van voeding en kleediDg van hunne kinderen gedeel telijk van zich afschuiven, overtuigd dat de winter wel raad zal schaffen en in behoeften zal voorzien. Zoo komt de weldadigheid, tegenover de ouders op een geheel scheef stand punt te staan en wat in den aanvang misschien met groote dankbaarheid aan vaard werd, zal nu een vanzelfheid wor den, een goedheid, die niets bijzonders heeft, want er is op gerekend Nog meer bezwaren zijn er aan ver bonden en wij wenschen dit voorop te stellen en te erkennen, om dan met te meer gerustheid het nuttige in deze zaak te kunnen aantoonen. Uitdeelingen als deze zijn niet bevor derlijk aan de ontwikkeling van het eergevoel der kinderen, zij stellen de ouders misschien in staat het daarvoor bespaarde geld aan minder goede din gen te besteden, 't is alles waar en mogelijk en toch zijn die uitdeelingen goed en nobel. Jawel, houdt maar uitdeelingen, dan kunnen de vaders nog meer zui pen 1" aldus formuleert men de som der bezwaren tegen dit soort filantro pie. Maar daar staat tegenover dat de kinderen, hetzij er werkelijk armoede in het gezin is, hetzij zij gebruikt wor den als slachtoffers, slecht gekleed en slecht gevoed rondloopen en een goed mensch zal over alle bezwaren heen stappen en zorgen willen, dat de arme stumpertjes, die het toch waarachtig niet helpen kunnen, dat ouders arm zijn, of slecht, in de koude vreugdeloo- ze jeugd althans geen pijn lijden. Honderde kleinen loopen in ellendige plunjes met leege magen rond en te genover die redeneert men niet, men doet Als de ruwe wind giert en kleertjes openingen laten tot op het naakte lig- chaampje van het kind, als de straten nat zijn van dagenlange regen en de schoentjes niet meer dan flanzen leer, dan is het een harteloos mensch, die beweert, „dat de ouders er dan maar voor zorgen moeten". De ouders kunnen niet uit onmacht of onwil, het doet er niet toe, maar de kinderen moeten ge holpen worden en voor wie iets missen kan van wat hij te veel heeft, is dit helpen menschenplicht. De commissie die de kleertjes-uitdee- ling houdt, zorgt trouwens allereerst voor de kinderen van werkelijk on machtige ouders. Kinderen van gebrek kige werkelooze vaders en van wedu wen, worden het eerst geholpen. De inrichting van haren arbeid laat ook verder in geen enkel opzicht iets te wenschen over. De secretaris der com missie verzendt aan de hoofden der scholen lijsten met verzoek daarop in te vullen de namen van leerlingen die, volgens hun oordeel, in aanmerking ko men om met eenige kleederen bedeeld te worden, daarbij in de eerste plaats de namen van arme weduwkinderen op te geven en niet meer dan één kind uit hetzelfde gezin op één lijst te plaat sen. De hoofden der scholen zenden deze lijsten terug en aan de adressen der daarop vermelde kinderen laat de com missie door haar bode een kaart be zorgen met de uitnoodiging zelf op den volgendenZaterdagmiddag aan het Oude- Mannenhuis te komen. Aan woningen waar besmettelijke ziekte heerscht, geeft de bode de uitnoodiging niet af. Dan komen des Zaterdagsmiddags de kinderen, ontvangen het hun toegedach te en op de kaart wordt genoteerd wat zij hebben gekregen. Deze kaarten zendt de secretaris aan de schoolhoof den terug en dezen oefenen de contrö- le uit. Zij gaan nauwkeurig na of de kleertjes gedragen worden. Tegen deze wijze van filantropisch werken is geen enkel bezwaar aan te voeren. In den winter van 1893- '94 vormde zich, op initiatief van den bond van Nederlandsche onderwijzers, de com missie. De gelukkige resultaten van haar arbeid blijkt haar vooral uit de brieven, die zij van hoofden van scholen ont vangen. Een aantal kinderen, die niet school konden komen, omdat zij geen kleer tjes en geen schoenen hadden, zijn nu getrouw-komende leerlingen. De ouders toonen groote dankbaarheid en over het algemeen worden de gegeven stukken behoorlijk gedragen en onderhouden. Indertijd werd wel eens beweerd, dat sommige ouders de goede gaven door bemiddeling van den Lombard in je never omzetten. De commissie onder zocht dit ter plaatse, liet ettelijke dozij nen „pandjes" losmaken en bevond dat in het beweren geen woord waar was. De uitdeelingen worden, als de bij dragen, die belaas nog al schaars vloei en, bet toelaten, des Zaterdagsmiddags gehouden. Het gemeentebestuur heeft een paar lokalen in het Oude-Mannen- huis aan de commissie afgestaan. Za terdagmiddag van de vorige week heb ik zulk een uitdeeling bijgewoond. In het lokaal waren om half tweede dames-commissieleden doende pakken goed los te maken en de stukken af zonderlijk of in hoopjes te leggen, soort bij soort op de banken bij den muur uit te spreiden. Daar waren borstrok ken, rokjes, onderbroekjes, kieltjes, man teltjes, jassen, petten enz., het onder goed nieuw, het bovengoed oud. Het laatste is gevormd van afleggertjes van stadgenootjes die de commissie bedacht hebben, het eerste laat de commissie maken. Zij heeft daarvoor werksters, die voor zeer lagen prijs van stevigen grondstof onderpakjes samennaaien. Schoenen in allerlei maat werden op den grond, voor den banken in langere rijen neergezet. Precies om twee uur gelastte een der commissieleden den diender die den foule kinderen voor de deur op een af stand hield, met een paar dozijn tege lijk boven te laten. In een lawaaiende drukte, veelstemmig gepraat en klots-- klots van klompen op de trap kwamen zij naar boven, de kaarten in de kleine handjes gedrukt. Een enkele heel klei ne moest snikkend en schreiend door een kameraadje naar boven worden ge dragen. Hij wou niet weg van moeder, moeder was beneden gebleven en hij wou naar haar toe, hij wou naar haar toe! En zij schaarden zich voor de deur van de zaal van uitgifte. Over de mees te dezer jonge gezichtjes is een mat bleek strak oud vel gespannen, de oogen staan dof en om den toegeknepen mond ligt een droeve trek. Voor deze stum pertjes wordt het „Dan moeten de va ders maar wat minder zuipen" een dood doener met een kleinzielig afschuwelijk egoïsme er in. Zij kunnen het toch niet helpen Met drie, vier tegelijk mochten de kinderen binnenkomen. De dames wa ren allervriendelijkst. Zoo kleine meid, wat wou je graag hebben?" Ik weet 't niet juffrouw, stamel de de kleine meid. "Weet je 't niet Kom, zou je niet graag een mooie jurk hebben? die heb je noodig, want dit is zeker ie beste. Laat eens kijken, hier heb ik er één. Die past je zeker. En wou je nu niet graag een lekkere warme borstrok ook hebben Komaan. En een paar kousen ook, hé Met schitterende oogjes nemen de kin deren de gaven aan, hartstochtelijk om klemmen zij die met hun armpjes.... Langzaam werden de stapels kleiner en nog vóór het laatste kind binnen was, was alles schoon op. Wie iets begrijpt van het diepe lij den dat zoo'n arm jong wezentje, dat koud is en hongerig, te verduren heeft, zal wel niet meer met frazen deze lief dadigheid bestrijden kunnen. 43. TAS Thomas Hardy. Het wai »en racete Febrnaridag, wonder lijk zacbt voor dit jaargetijde, zoodat men bijna geloefde dat de winter voorbij was. Tesz bad juist baar middageten verorberd, toen Atx D'U'berville het venster der but met zijne ges alte beschaduwde. Die bot had zij voor een gede Ite gebuurd en zij bevond zich do alleen >huis. Tes« sprong op. maar baar bezoeker had reeds geklopt en eig»nljjk bad ijj geen ge gronde reden ooi Alex nu >e ontvlieden. D'Ur- berville's kloppen, rijn schreden tot bij de denr badd n iets over sich, dat sich niet besobrjjven laat. dat eebter zeer verschillend was van de manier van bandelen, waarop hjj baar den «ortg n keer ver'aten bad. Zij bad eerst de denr niet willen openen, maar daar dit besiait baar onverstandig toescheen, zoo stond zij op en te oof den grendel van de denr, waarop zij zich weder baastig terug trok. Alex trad biDnen, zag Tesz aan en wierp ziob zonder een woord te spr- k nop een stoei. „Tesz, ik kon niet anders 1" begon hij «er- twij eld. „Ik moet u nog eens vragen, voor de laa>ste maal, hoe het n gaat. Ik geef n de verzekering, dat ik in 't geheel niet meer aan n dacht, totdat ik a verleden Zon dag zag; nu kan ik n niet meer vergeten; ik mag er tegeD doen, wat ik wil. Het is jammer dat een goede vrouw, zooals gij, een man zooals ik ben, onwillekenrig iets slechts moet aandoen, en toch is het zoo. Wanneer gjj slechts voor mij bidden wildet." Zi)De met moeite onderdrukte verwarring zon bijna ieders medelijden hebben opge wekt, en toch, Tezz bad geen erbarmen met hem. „Boe kan ik voor n bidden,' antwoordde zij, „wanneer ik niet gelooven kan, datdeAl- m«eht die de wereld regeert, bare plannen om-reDt mij veranderen zal." ,D nk' gij werkelijk zoo?" „Jal Mijn m ening om rent dergelijke din gen is anders geworden." .Anders g word nP door wien „Door mijn man, wanneer ik n dat toch zeggen moet." jAh uw man uw aan. Hoe zonder- j van den Dienw benoemden Burgemee ster, den heer J. Koomen Hz. te Winkel. Dinsdag deD 4en Februari, des voormid dags half twaalf, kwam den heeren K. Trits en S. Rentmeester ter oore, dat de heer Koomen zich des morgens naar Haarlem had begeveD, ten einde als Burgemeester beësdigd te worden. Beide heeren stelden in allerijl pogingen in hel werk om den heer Koomen bij zijne terugkomst eene feestelijke ontvangst te beteiden. Zij wisten, dat ze handelden in den geest der burgerij en zij werden in hunne ver wachting niet bedrogen, want er is in den waren zin des woords een feest ge vierd, dat èn bij den Burgemeester au bij de Burgerij nog lan g in aangoname herin nering zal blijven. Ten einde zich te overtuigen, dat de jubilaris met den trein van haif zeven te Noord-Scbarwoude aankwam, had de heer S. Strijker zich daarheen begeven en per telefoon die aankomst aan de feest commissie medegedeeld. Op de grens der gemeente stond eene koets gereed, waarin de heeren P. Sloo- ves, lid van den Kaad der gemeente Winkel, J. H. Bergman en A. J. Onnekes hadden plaats genomen. Toen de post wagen aankwam, noodigde de heer K. Vries den Burgemeester uit, in het rijtuig plaats te nemeD, waar de heer Bergman inmid dels was uitgestapt, die hem ongeveer aldus toesprak „Geachte heer Koomen t „Uit naam der geheele burgerij van Winkel heeten wij u hartelijk welkom ling klinkt dat 1 Ik herinner mij, dat gij iets verwacht van een soort anderen dag vau op standing. Wat gelooft gij werkelijk in dit op zicht, Tesz P Gij schijnt geen godsdienst te hebben en wellicht is dat mijn schuld." .Zeker ben ik godsdienstig, otsoboon ik aan niets bovennatuurlijks geloof.' D'TTrberville zag haar vertwijfeld aan. „Gelooft gij dus, dat den weg, dien ik be wandel, ten verderve gaat „Bijna tenminste.' „Hm en toch heb ik mij zoo zeker en geborgen gevoeld," antwoordde bij ontevre den. „Ik geloof aan den geest uit de bergre de, evenals mijn geliefde echtgenoot Maar ik geloof niet 4 Vervolgens voegde zij er bij, wat zij niet geloofde. „Het slot is,* zeide Alex droog, „dat gij gelooft, wat uw gelielde echtgenoot gelooft en verwerpt, wat hij verwerpt, zonder selve te vragen ot na te denken. Zco doet gij vrouwen steeds, uw ziel is zijne slavin.' „Ja, omdat b{j alles weet," antwoordde zij m»t de juichende eenvoudigheid van haar 1 geloo' aan Ang»l Clare, hetwelk de volkomen- ste aan eigenlijk niet verdiende en nog minder baar man. „Ja, maar gij moogt zulke negatieve be schouwingen maar zoo niet aannemen Het moet een nette jongen zijn, n dergelijke dingen te doen gelooven.' „Hij beeft mijn oordeel nooit geweld aan gedaan Hij zou nooit met mg over eeu punt van verschil van meening hebben gestreden. Maar ik bad na eenmaal maar dezelfde inzich ten; wat bij geLofde, nadat hij ernstig de zaken had bestudeerd, scheen mij eerder waarheid te zijn, dan wat ik geloofde, die nooit een blik in de boeken geworpen had.' „Wat zeide hij dan gewoonlijk Hij moet toch wel eens iets tegen n gezegd heb- beD Zij daobt na en met haar zcherp geheu gen, over de uitdrukkingen en beweringen van Angel, al begreep zij er somwijlen de beteekenis niet van, herhaalde zij een on barmhartige belijdenis, die zij hem eens had hooren doen, toen hij, zooals wel eens meer gebeorde aan haar zijde, zich o- vergaf, om zijne gedachten hardop weer te geven. Terwijl Tesz dit ten beste gaf, herhaalde zij selfs Clare's accent en manier van spre ken. „Zeg mij dat nog eens 1" zeide Alex, die met de grootste opmerkzaamheid had toege- 1 luisterd. Zij herhaalde de phrase nog eens en D'Ur- als onze burgemeester. Wij verhengen ons over de Koninklijke onderscheiding die u ten deel is gévallen. Ook betuigen wij U onze blijdschap, omdat wij als Hoofd der gemeente gekregen hebben een man, die te Winkel geboren is, steeds onder ons geleefd heeft en onze behoeften kent, een mandie reeds twaalf jaren als lid van den Raad en daarvan den laatsten tijd als wethonder steeds de belangen der gemeente behartigd heeft en die das door zijn hsndel en wandel getoond heeft, dat hij ten volle waardig is onze Bargemeester te zijn. Temeer zijn wij erover verblijd omdat wij het voorrecht gehad hebben, en wij herinneren ons dit dankbaar, geduren de een tijdperk van 25 j*ren, te leven on der het rechtvaardig, wijs eD goed be stuur van wijlen uw geachten vader, den heer U. Koomen. Daarom gaan wij blijmoedig met u de toekomst te gemoet, wijl wij de vaste overtuiging bezitten, dat ook uw bestuur onze gemeente ten zegen zal zijn. „En hiermede, mijnheer Koomenheeten wij u nogmaals van ganscher harte welkom als onzen nieuwen Burgemeester.' Nadat de heer P. Slooves den eerewijn had aangeboden, ging de menigte voor waarts. Het rijtuig werd vooralgegaan door den heer W. Keetmanmet de vlag te paard, fakkeldragers en Winkelt Fan farecorps en gevolgd door ruiters en fakkeldragers. Ouder de tonen van het Fanfarecorps trok men de gemeente door tot bij de kerk, vervolgens terug tot het postkantoor en eindelijk werd halt gehou den voor het huis des Burgemeesters. Toen deze het rijtuig verlaten had, dankte bij met eenige hartelijke woorden de burgerij voor de groote holde, hem bewezen. Het deed hem goed, dat bewijs van sympathie en hij gaf de verzekering, dat hij als Burgemeester steeds zou streven zooveel hij vermocht, de belangen der gemeen te, die hem lief is, te behartigen, ver trouwende, dat allen hem daarbij zullen steunen. Een daverend hoera, een lang zal hij leven, was het welgemeend ant woord, dat uit honderden keelen weerklonk en waarbij de menigte van menschen helder verlicht werd door Bengaalsch vuur, op den raadhuistoren ontstoken. Van de gelegenheid door den Burge meester gegeveD, om zich in de daarvoor bestemde lokalen te vermakeD, alsook van de uitnoodiging, zijne woning binnen te treden, werd natuurlijk een zeer ruim ge bruik gemaakt. Gezellig was het in 's Burgemeesters wo ning, gezellig was het buiten, gezellig was het in de kolfbaan van den heer Smitme nig hartelijk woord werd er gesproken, vroo- lijk was de stemming en vroolijk bleef ze tot laat in den nacht. De gemeente zij ge luk gewenscht met den nieuwen Burge- wel niet sich «Ik het hem berville mompelde de woorden na. „Nog meerP4 vroeg hij nn. „Op een anderen tijd zeide bij ongeveer het volgende," en zij citeerde hem een an dere uitspraak van Clare. „Ja ja 1 Wat hebt gij u dat alles in nw geheugen geprent I* „Ik had behoefte, te gelooven, wat hij geloofde, ofschoon bij bet niet van mij ver langde en door hem er om te smeeken, ver telde hij mij iets van zijne opvattingen. Ik kan niet zeggen, dat ik jnist alles begreep, maar ik weet dat hij gelijk had.' „Hm, ik betwijfel sterk of gij mij zolt kunnen leeren, wat gij zelf weet." Hij verviel in diepe gedachten. „En zoo loste mijn geestelijk leven geheel op in bet zijne4, besloot zij. wensebtte niet, dat het mijne zich van zijne zon onderscheiden. Wat voor goed genoeg was, was het voor mij zeker.' „Weet hij, dat gij even zoo ongeloovig zjjt als hij I* „Nren ik heb hem nooit gezegd dat ik ongeloovig was.4 „Goed; alles wel bekeken, zijt gij er be den toch beter aan toe dan ik. Gij gelooft niet, dat gij mijn leer prediken moet en derhalve hebt gij van nw geweten ten dien opzichte geen verwijten aan te booren, wan neer gij bet niet doet. Ik geloof, dat ik mijn leer verbreiden moe'; maar ik geloof evenals de duivelen en sidder, want ik heb plotseling opgehouden met prediken en mgn lietde voor n den vrijen teugel gegeven. „Wat P' „Nn,' antwoordde hjj mismoedig „ik heb den weg hierheen geloopen om n te zien 1 Ik ben van hnis heengegaan, om naar Cas- telbridge te gaan, waar ik belooid had, desen namiddag om half twee van een wagen ai, het woord Gods te verkondigen en waar alle broeders mij op dit oogenblik verwach ten. Hier is de aankondiging.' Hij haalde uit zijn zak een programma te voorschijn, waarop uur en plaats van de meeting aangekondigd stond, waarop hij Max D'Urberville, de goe-gemeente zou toe spreken. „Maar hoe zalt gij dan nog op tijd daar kannen komen P4 vroeg Tesz, op de klok ziende. „Ik kan daar niet meer op tijd komen. Ik bevind mjj pas hier." „Wat, gij hebt alle voorbereidingen getroffeD, om daar te komen prediken, en „Ja ik heb alle voorbereidingen getrof fen, daar te prediken en zal daar niet zgn, omdat ik het brandende verlangen koester de, een vrouw te zien, die ik eens verachtte. Neen, op mijn woord, ik heb je niet veracht, wanneer dat waar was, zon ik je nu niet liefhebben. De oorzaak, dat ik n niet heb veracht, lag in nwe innerlijke reinheid, trots alles en allesgij trokt u, toen de omstandigheden n bekend werden, onmiddellijk teroggij gaaft n niet verder aan mij over. Zoo was er dus op de we reld een schepsel, dat mij respect afdwong en dat waart gjj. Gij moogt mij nn niot meer hoogachten. Ik gelooide, dat ik reeds op de bergen der gelukzaligheid wandelde en weet, dat ik nog in de diepste duisternis rondkruip. Ha, ha, hal" „Wat beteekent dat Wat heb ik dan toch gedaan?" „Gedaan P4 vroeg hij. „Met opzet niets! Maar gij zijt de oorzaak de onschuldige oorzaak mijner slechtheid, zooals men het noemt. Ik vraag mij zeil af I ben ik dan in waarheid een dienaar van het ver derf, die, nadat hij zich nit den poel eenigszins had opgeheven, daarin weder is terugge- aonken dan is het laatste erger dan het begin.' Hij legde zjjn hand op baar schou der. „Tesz, Tesz, ik was op weg om beter te worden, totdat ik u terog zag." Hij schudde haar heen en weder als een kind. „Waarom hebt gij mij in verzoeking ge bracht P Ik was standvastig zooals slechts een man zijn kaD, totdat ik deze oogen, dezen mond terngzag I* Zijn stem daalde en een warme straal gloeide er in zjjn donker oog. „Gjj verleidster, jou lieve heks van Babylon ik kan n niet wederstaan, zoodra ik n aanschouwd had.' „Het is niet mgn schuld, dat gij mij ferug gezien hebt !4 antwoordde Tesz te rugwijkend, „Dat weet ik en betrenr het, dat ik n niet vloeken kan. Maar de daadzaak ver andert daardoor niet. Bij het gezicht, dat gij zoo werken moest, werd ik bjjna ziek; dat ik geen recht had n te beschermen omdat ik het niet hebben mccht, omdat hij die bet doen moest, u ten zeerste schgnt te verwaarloozen." „Zeg niets van hem, die afwezig is 1" riep sjj opgewonden. „Spreek met achtiDg van hem die n nooit kwaad heeft ge daan. Verlaat zijn vrouw, voor dat geruch ten zich verspeiden, die zijn eetlgkcn naam souden beleedigen.' „Ja, ik ga," antwoordde hjj als een man, die nit een diepeD droom ontwaakt. ,Ik heb mijne belofte, om voor die arme zondaars te sollen prediken, ellei dig gebroken het ia de eerste maal, dat ik zco iets ongehoords doe. Een maand geleden zon ik het voor iets onmogelijks hebben gehouden. Ik zal gaan en rog verbergen en, ach kon ik dat dan P Bid voor mij 1" Vervolgens voegde bij er plotseling aan toe: „een kus Tessy, slechts één 1 Ter wille van de onde vriend schap.' „Hond op! Ik ben zonder bescherming en de eer van een braaf man ligt iD mijne han den denk daaraan en schaam al* „Ja, ja, mijn hemel 1" Hg preste de lippen op elkar der, toornend over zichzelf, over zijne swak beid. Zijne oogen geleken afgronden van liefde en dweperij. De lijken zjjner onde duistere gevoelens schenen weder adem in geblazen te worden en nieuw leven te ver wekken. Besluiteloos ging hij naar buiten, zonder te weten wat bij deed. Ofschoon D'Urberville verklaard bad, dat deze woordbreuk niets anders was dan een oogenblikkelijke afvalligheid van een geloo- vige, zoo hadden Tesz' woorden als de echo van de geloofsbeljjdenis van Angel toch een diepen indruk op hem gemaakt en klonken zij hem nog in de ooren, toen hij heenging. Zwijgend ging bij voort, denkende aan het geen er met hem was geschied en wat zijn positie als prediker onmogelijk gemaakt had. Zijn verstand had niets met zijne bekeeriog gemeen gehad en een paar droppelen logica, die Tesz in de zee zjjner opgewondenheid had laten vallen, waren reeds genoeg om bet braischende en schuimende tot stilstand te brengen. Terwijl hg over hetgeen Tesz bem gezegd had, nadacht, zeide hij eindelijk: „Die versiandige man van Tesz zal, toen hij baar deze dingen leerde, weinig er aan ge dacht hebben, dat hjj daardoor mij weder tot Tesz voeren sou.' HOOFDSTUK III. Het laatste graan werd op Flinf-comb- Ash gedorschen. De schemering van den Maartmorgen is dik en niets toonde aan, waar de oostelijke horizon zich bevond. Toen Tesz en Izs Huett op de bewuste plaats versohenen, tooDde een dof gegons aan, dat anderen reeds voor hen verschenen **ren' Twee mannen waren gveng bezig, de kop pen der strooschooven te verwijderen, voordat zij begonnen met de Behoeven naar beneden te gooien; iniussohen stonden Isz en Tesz met de andeie arbeidsters bibberende le wachten, daar boer Groby er op gesield was, dat »ij Troeg genoeg op de plaats zou den zijn omdat, zoo mogelijk, bet werk voor het einde van den dag af zon kannen zgn. Licht naast de schoof stond, nog naa-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5