AASEHSLVITIIG. neven wl sle iaassii L Zondag i Maart 1396. 40ste Jaargang ITo. 3076. BIJVOEGSEL. "Felilletois. RAMT Ondanks de onmiskenbare voordeelen van de leuze „anti-liberaal", die er een maal „als koek" inging, wil de Stand aard van die leuze niets meer weten. Het Centrum daarentegen, dat steeds de samenwerking tusschen roomschen en an ti-revolutionairen met warmte heett voor gestaan, droomt ook nu weder van „ee- ne anti-liberale alliantie", om „de meer derheid te kunnen herwinnen" en het land te bewaren voor het gevaar van „naar anti-christelijke begrippen" te wor den bestuurd. Het Centrum betreurt de goede dagen van het „Monsterverbond", zooals het zelf dit noemt, en beklaagt zich dat dit door noodlottig gekibbel is ontbon- den.Had men zich van dat gekibbel kunnen onthouden, „wanneer wat minder steil heid aan de eene, wat minder hartstocht aan de andere zijde ware betoond, zoo zouden wij ons nu in geheel andere con ditie bevinden Het ongeluk heeft echter gewild, dat men niet over kleinig heden kon heenstappen en zaken van on dergeschikt belang als beginselvragen be schouwde. Om die ondergeschikte zaken te redden, om het mindere te behouden, werd het meerdere prijsgegeven en raak ten wij (dat zijn de beide kerkelijke par tijen) in het moeras." Hoe hebben wij het nu Is het niet, alsof hier een hberalist" aan hei woord is, die zijn, door de kerkelijken nu eens gehekeld en dan weer verfoeid, heden een dwaasheid en morgen een ongerijmd heid gescholden Christendom boven ge loofsverdeeldheid verdedigt Yoor hem, wien godsdienst en vroom heid zetelt in het hart en niet in het hoofd, eene zaak is van het gemoed en niet van het verstand, bestaat in het leven en niet in de leer voor zoo ie mand zijn inderdaad leerstellige verschil len kleinigheden, waarover men ter wille van de voor hem lioogere beginselen kan beenstappen Maar voor een katholiek of een anti revolutionair de vragen, die rechtzinnige roomschen en protestanten verdeelen, „kleinigheden" Zaken van ondergeschikt belang P "Waarlijk, men moet zich verbazen, dat het anders zoo scherpzinnige Centrum zóó spreken kan. Temeer, omdat de er varing reeds uitspraak gedaan heeft. Toen de anti-revolutionairen en katholieken tezamen de vereenigde rechterzijde vorm den, hebben wij er, terwijl dat boDdge- nootschap nog in vollen bloei verkeerde ia verschillende vormen en bij tal van gelegenheden op gewezen, dat het de kiem van zijn verderf in zich droeg. En toen het dan ook instortte, kon niet dat ons verbazen, maar wekte het alleen verwondering, dat onze voorstelling zóó vroeg reeds vervuld werd En als men heden het verbond weer oprichtte, zou morgen het ontbindingsproces weder aan vangen. Noodwendig. Omdat het moet. Dewijl het in den aard der dingen ligt. Maar ook nog hierom. Het Centrum wil een anti-liberale alliantie, om te voor komen dat er anti-christelijk geregeerd wordt. Wij ontkennen dat wij nu anti christelijk geregeerd worden en aanvaar den het woord dan ook alléén in den zin, waarin het Centrum het gebruikt, n.1. dat wij niet geregeerd worden op roomsch- of calvinistisch-christelijke wijze En nu kan men wel een verbond sluiten, om te voorkomen dat wij verder in dien zin an ti-christelijk geregeerd worden maar wat dan Geregeerd moet er toch, en dus moeten we dan in dien zin christelijk geregeerd wordenmaar hoe dan Roomsch of calvinistisch Of naar een Mixtum compositumeen mengsel van bei den „Niet anti-christelijk" zegt alleen hoe men nietmaar niet hoe men wet wil regeeren, en als men niet maar opposi tie voeren, doch zelf regeeren wil, komt het op dit laatste aan en daarom moet men liet over dit laatste eens zijn. Daartoe geeft ook het woord anti-libe rale alliantie geen licht, want de 6tand. heeft het zeer terecht aangetoond, dat men daarmede niet alleen roomschen en calvinisten, maar ook conservatieven van allerlei slag onder één boed vangt; de hoed wordt dan alleen wat grooter, degenen, die er onder gevangen worden, zijn meerderen in getale, maar in dezelf de mate, waarin het aantal toeneemt, slinkt de innerlijke kracht. Bewijzen Men denke alweder aan het Ministerie der rechterzijde, maar bovendien aan den laatsten kieswetstrijd. Niet anti-liberaal, maar „anti-Takkiaansch" was toen de leus En de leus „pakte", zij ging er „als koek in," zooals de Standaard het zoo teekenachtig zei. Maar de uitkomst Twee meerderheden voor ééne Een li berale, zoo groot als wij er nog nooit eene gekend hebben. En een anti-Takki- aansche, groot genoeg om er «ene anti- Takkiaansche regeering op te bouwen een kabinet, waarin de meest voortreffe lijke hoedanigheden vereenigd zijn on betwistbare bekwaamheid, onvermoeibare werkkracht, groote ervaring op staatkun dig en parlementair gebied, tact en beleid, aangename vormen, kortom een kabi net, dat wonderen doen kon, als het gesteund werd door eene meerder heid, waarmee het één was van geest en van richting. Maar nu, helaas, wat die meerderheid bijeenbracht, niets was dan het anti-Takkiaansche, dan overeenstem ming over hetgeen men niet wilde, nu mist het het zelfvertrouwen, dat kracht schenkt, maar dat ook alleen geboren wordt daar, waar men welbewust eene taak aanvaardt, tot welker volvoering men zich door geestverwanten geroepen en waarbij men zich door geestverwan ten gesteund weet. „Yoor ons ligt in dit zoeken naar samenwerking, dit pogen om bijeen te brengen, wat eigenlijk niet bij elkaar behoort, een tweeledig verschijnsel, dat de aandacht verdiept, omdat het naar ons inzien goeds spellen kan voor de toekomst. Dat zoeken is algemeen al hebben wij ons hoofdzakelijk bij hetgeen het Centrum schreef bepaald,ook in andere bladen kwam eensoortgelijke aandrang voor.Zelfs deStan- daard, die de antiliberale leuze afkeurde, heeft het eerst van die „Samenwerking" een balletje opgeworpen. Ook onder an dere dan kerkelijke partijen is dat stre ven naar aansluiting merkbaar. Men zoekt het o i nog wel in de verkeerde rich ting maar het zoeken zelf bewijst lo, dat de scherpste kanten der par- tijverschillen tegenwoordig wat zijn afge slepen, dat men meent, ook wel te kun nen samenwerken tot een gemeenschap pelijk doel met menschen, die niet over alle dingen gelijk denken. 2e. dat de behoefte aan aaneensluiting gevoeld wordt, m. a. w. dat men niet langer tevreden is met de negatieve re sultaten, die door het elkander tegenwer ken en ondermijnen en afbreken verkre gen worden, dat men meent naar opbou wen, naar krachtig opbouwen te moeten streven. Is dit bereikbaar Ons dunkt van ja. Mits men het trachte te verwezelijken op andere wijze dan tot dusver en het is daarom, dat wij bij de verzuchtingen van het Centrum stilstonden, die andeis, wat haar r< chtstreeks doel betreft, langs ons heen gaan. De aaneensluiting moet een p>. sitief, niet een negatief doel doel hebben men moet willen tot stand brengen, niet tegen houden. Om zoodanig doel te kiezen, moet het gezocht worden op een terrein, waar men niet te doen heeft met de vra gen en denk' eelden, die uit hun aard afstooten in plaats van aantrekken. Is zoodanig terrein te vinden? Wij meenen van ja. Wij zien het in de maat schappelijke hervormingen. Zeker, ook hier zal men een diepgaand verschil, een onoverkomelijke kloof aan treffen tusschen de socialistische en de liberale idee; maar juist daarom moe ten rechts en links van die kloof de ge lederen zich zooveel mogelijk sluiten. En dat zal in vele, in de meeste gevallen kunnen Zonder eenigen twijfel liggen ook op dat gebied vraagstukken met distelen en doornen, maar dat zjjn uitzonderingen. Althans tot nu toe. Ook hier kan onkruid gezaaid worden; ook hier kan geloofsver deeldheid scheidsmuren optrekken, en ook hier kan het vuur van den partij strijd aangeblazen worden. Zoo kan men ook hier verdeelen, wat in samenwer king kracht kan vinden tot een gemeen schappelijk gewild, tot een gemeenschap- schappelijk te bereiken doel. Maar noodig is het niet en te hopen is het niet Om dit te voorkomen is noo dig. dat de behoefte aan en demogelijk heid van samenwerking meer tot het al gemeen bewusizijn doordringe en het be sef levendig worde, dat men daarvoor een terrein open moet houden, waarop men elkander niet als liberalen en antiliberalen, niet als roomschen en calvinisten ontmoet, maar als menschen die al hun krachten willen inspannen om het lot te verbeteren van hun me- demenschen, die in ongunstige levensom standigheden verkeeren. Het is ook hierom goed, dat het Be stuur der Liberale Unie zijn ontwerp programma gaf in den vorm niet van algemeene phrasen, maar van tastbare, uitvoerbare plannen, opdat het ieder, ook den niet-liberaal, duidelijk worde, dat hier voor samenwerking en aaneen sluiting zonder beginselverzaking en met behoud van ieders vrijheid van denk wijze en van inrichting plaats is. 48. VAN Thomas Hardy. Tesz' moeder ontving Clare aan de denr en het licht van den heideren sterrenhemel viel op haar gelaat. Het was de eerste maal, dat Clare haar ontmoette; maar hij was innerlijk te teel met andere dingen besig, om meer te zien, dandat zij een knappe vrouw, in het respec- table gewaad der weduwe was. Hij was gedwongen nit elkander te zetten, dat bijTesz' echtgenoot was, dat hij hier kwam om baar te zieD en bij deed dit haperend genoeg. „Ik wil Tesz eens zien," voegdo hij er aan toe. „Gij hebt mij beloofd, mij nog eenmaal te zullen schryvengij hebt dat echter nog niet gedaan." „Omdat zij ook nog niet is thuisgeko men", antwoordde Joan. „Weel gij, of het haar goed gaat „Neen „Waar hondt zij zich op?" Yan het begin van het onderhoud af, had Joan hare verlegenheid daardoor verraden, dat zij baar hand schuin tegen haar wang hield. „Ik ja ik weet niet precies waar zjj zioh ophoudt", antwoordde zij. „"Voor kort was zjj maar „Waar was zy „Och, nu is zij daar niet meer*. In bare verlegenheid hield zij andermaal opde jongere kinderen waren inmiddels aan de deur gekomen en de jongste fluis terde, zich aan de schort van haar moeder vasthoudend „Is dat de heer, die Tesz trouwen wil?" „H|j heeft haar reeds getrouwd,* mompel de Joan. „Ga naar binnen*. Clare zag, hoeveel moeite Tesz' moeder deed, hem te ontwijken, en vroeg „Gelooft gij, dat 'Jesz my wenscht te ont- moeien en net haar goed zal doen, wanneer ik haar opzoek Wanneer niet, zoo „Ik geloof niet, dat zy het wenscht.* „Zyt gij vast daar ven overtuigd*. „Zeker, zij wenscht het niet." Hy wenddo zich af, en vervolgens dachi hij aan Tesz' hartstochtelyken brief. „En ik ben overtuigd, dat ajj het wenecht", antwoordde bij. „Ik ken haar beier dan gij het doet." „Dat is licht mogelijk, mijnheer; want ik heb baar nooit recht begrepen." „Zeg mij haar adres, vrouw Durbeyfield, ter wille van een eenzaam, ongelukkig man." Tesz' moeder wreef andermaal rusteloos haar wang met haar vlakke hand, en daar zij zag, dat hy leed, zeide zy ten Blotte met zachte stem „Zy is in Sandbourne* „En waar dan? Sandbourne is een groo te plaats geworden, zooals men zegt." „Verder weet ik niets, dan wat ik u ge zegd heb. Zy is in Sandbourne. Ik zelt ben er nooit geweest.* Oogenscbijuiyk zeide Joan de waarheid; Clare drong derkalve v. rder niet aan. „Hebt gy niets noodig vroeg bij vrien- delyk. „NoeD, mijnheer,* antwoordde zij. „Wij zyn van alles rijkelijk voorzien.* Zooder het buis te betreden, wendde Clare zien af. Er bevond zicb op drie mij len afstand een station en nadat bij zijn koetsier gehaald bad, reed hij heen. De laatste trein nuar Sandbourne ging kort daarop at en onder de reizigers bevond zich ook Clare. HOOFDSTUK IIJ. Om elf nur avonds wandelde hy, nadat hy een kamer voor zich in een hotel be sproken had, en zijn vader getelegrafeerd had, in de straten van Sandbourne rond. Het was te laat om naar iemand te gaan in or- meeren. Maar hy kon er nu nog niet toe komen, zicb nu al ter ruste te begeven. Deze moderne badplaats met zijn oostelyk en wesielyk station, zyne wandelingen e. wintertuinen scheen Angel als met een tou- verstaf te voorschyn geroepen. Bij het licht der lantaarns wandelde hy de breede straten dezer nieuwe wereld te midden der oude, op en a', en kon tusschen de beomen en tegen de sterren de daken, ecbcorsieentn en torens der talryke fantastische kusteelen on derscheiden, die in dat oord waren ge bouwd. De zee was vlak in do nabijheid, maar niet te diebt by men boorde haar murmelen, maar men kon gelooven dat het denneboo- men warende dennebuotnen fluisterden evenwel op dcDzeltden toon, en men zou kun nen denkeu dat het de zee was. Waar kon Tesz, eeu dorpsmeisje, Clare's jonge vrouw, te midoen van al dezen rykcom en weelde zich ophouden Hoe meer Angel Rotterdam, 27 Februari 1896. LXXXIII. Veel politiek leven bestaat er in Rotterdam niet. Ik heb dat al meer malen gezegd, niet als klacht, maar ook niet als genoegdoening. In de po litiek is 't hier een kring van tammen, en er is geen leven in te brengen. Een strijd als die welke te Schagen gevoerd is, om de verkiezing van etn lid der Piovincialo Staten is hier niet denkbaar. De Provinciale Staten, laten ons koud en de andere Staten laten ons ook koud. Gelukkig dat wij 't den Staten niet deen De menschen werken hier en werken, hun kracht, hun talent, bun leven is werken. De meesten onder ons betreuren het, dat een et maal maar vier en twintig uren en dat een mensch maar twee handen heeftEen groote massa is in 't eeu wig werken versuft, betrekkelijk weini gen hebben wat oprechte lust voor uit spannig overgehouden en in het gehee is hier in 't leven weinig poëzie, wei kleur, weinig geur. Ach dat leven, dat heerlijk leven in velden van rozen, waar zoete muz!ek in breede golvingen over en om ons ruischt, waar tegen de zonnige blauwe luchten, dartele wolkjes een vroolijk spel spelen leven in gelukkige onbe zorgdheid ais kinderen zoo blij. Ik weet wel dat dit het ideaal is, maar men kan er verder of dich ter af staan. Nu wij staan er heel ver, ontzettend ver van af. „Moet dit leven heeten Bevriezen is 't, tot er de dood op volgt." Geen geestdritt, geen juichende, schaterende weelde in vreugde en genot. (Onlangs ging een goeie kennis van me, een jonge Engelschman, die hier een poos je op kantoor was geweest om 't vak te leeren, naar zijn vaderland te rug. Wat was hij blij! Is that a town, a prison is it (Is dat een stad, een gevangenis is het beweerde hij. Eenige overdrijving was daar nu wel in, maar ook precies evenveel gezonde waarheid. Ik houd veel van m'n stad en juist daarom vind ik het zoo jammer, dat het een zoo stijve, vervelende, ouwe juffer is. Een wonder, eenvoudig een wonder is het geweest, dat de zaak van den dag, de Trausvaalzaak, hier een wer kelijke opgewondenheid heelt kunnen veioorzaKen. En het was geen vrees dat handelsbelangen geschaad zouden worden, neen het was werkelijk een gevoel van verontwaardiging tegen de struiKroovers metJameson aan't hoofd, die zoo smerig een daad begingen. Er heeft zich een afdeeling van de Zuid- Atrikaansche vereeniging gevestigd, aanvankelijk met tamelijk veel leden voor de slachtoffers van de dynamiet- ontploffing te Johanuesburg komen aar dig giften inwerkelijk, de Rot terdammers zijn zoo kwaad niet, als ze eens uit hun slof willen schieten. Maar dat doen ze zoo weinig. Een oogenblik komt de gedachte in mij op dat mijne lezers deze ka rakteriseering van den Rotterdammer wat onbelangrijk zullen vinden, doch ik vind troost in de overweging dat er in deze plaatselijke persoonteekening, veel lijnen voor een algemeene schets ge- daaraan dacht, hoe b«nauwder werd het hem. Zouden er koeien ie melken zijn Io ieder geval waren er hier geeu weiden voor. Hoogst waarschijnlijk was zy in eene der huizen voor hniswerk geëngageerd. Angel slenterde de buizen langs, keek in de helder verlichtte kamers en vroeg zich zelf huis voor buis af in welke zij wellicht verblijf kon houden. Iedere gissing was natuurlijk nutteloos hij keerde derhalve terug en ging om twaalf uur naar huis. Voor hij het licht uitblies, las hij nog eenmaal Tesz' brief. Slapen kon hij intueschen niet haar zoo nabij eD toch zoo verretelkens wederbespndde hij van uit zijo venster de tegenovergelegen huizen eD peinsde in welke vau die allen zijne Tesz toch zou zjjn. Hy bad even goed den ganschen nacht kun- Ben opblijven; bij stond derhalve reeds om zeven nnr op, zoodra hy in huis maar eeni ge beweging vernam en iiep dadelijk in de richtiDg van het hoofdgebouw der poste rijen. Aan de deur ontmoette hij een schrander uitziende beambte, die de eerste morgenbestelling ging doen. „Weet gy bet aares ook van mevrouw Clare vroeg Angel. De postbeambte schudde het hoofd. Clare viel het nn in, dat Tesz zich wel vau haar meisjes naam zou kunnen bedie nen, en 2eide „Ot een juffrouw Durbeyfield „Durbeyfield 1" Ook dezen naam was de postbeambte on bekend. „Hier komen en gaan de menschen,dagelijks in en uil, zooals gy zult begrijpen mijnheer", zeide de beambte, „zonder straat- en huis nummer, is het onmogelijk hen te vinden.' Een zyner colega's kwam op dit oogen- olik buiten en ook hem werd den naam genoemd. „De naam DorbeySeld ken ik niet," ant woordde bij„maar in Tfce Herous is ie mand gelogeerd ouder den naam D' Urber ville". „Zoo vroeg Clare verheugd, dsar bij daebt dat Tesz haar ouden familienaam had aangenomen. „Wat is The Herons tooi een plaats?" „Eeu stil hotel. Het zijn hier allen hotels." Clare intoimettde hoe hy dat buis zou kuuneD vinden, stelde daarheen en kwam ie gelijk met den melkboer aan. The Iletons, otschooD een gewone villa, sioi d op baar eigen grond en zeker zon men haar voot een landgoed honden, in plaats vcor een zoogenaamd hotel. Wanneer de arme Tesz hier dienstbode was, zooals Angel vieesde, dan zon zij de melkboer wel aan de achter deur helpen en had bij reeds het plan zich daarheen te begeven. In zijn twijfelen wend de hij zich tenlaatste toch naar de voordeur en belde. Daar het nog vroeg was, zoo opeDde de huisvrouw zelf. Clare vroeg naar Teresa D'Urberville of Durbeyfield. „Mevionw D'Urberville?" „Ja!" Tesz ging das voor een getrouwde vrouw door, dat verheugde Angel, al boes el zij zijn naam niet droeg. „Het is nog wel wat vroeg. Welken naam mag ik noemeD, mijnheer?" „Angel!" „Mijnbeer Angel „Neen Angel. Het is mijn voornaam. Zij zal het wel begrijpen.* „Ik wil gaan zien, of zij reeds wak ker is." Clare weid in de woonkamer gelaten de eetkamer en zag door de geopende gordijnen op een kleine grasvlakte, met rhodadendrons en andere struiken begroeid. Oogenschynlyk Was Tesz' plaats bier niet nederig, zooals bij gevreesd had, en de ge dachte ging hem door het hoold, dat zy wellicht de juweelen zou hebben verkocht, en geen enkel oogenblik duidde uy haar dit euvbi. Spoedig vernam zijn scherp luisterend oor voetstappen op de trap en nu begou ziju hari smartelijk te kloppeD, zoodat bij zich nauwelijks wist slaande te houden. „Mijn bemel, wat zaï zij wel van mij deDkeD, als zij mij zoo ziet 1* zeide hy by zichzelfdaar werd de denr geopend. Tesz verscheen op de drempel niet zoo, zooals bij haar verwacht had te zien - en toch inderdaad ook weer op ood andere manier, verward. Hare bloeiende, heerlijke schoonheid, was nu wel niet verhoogd; maar door bare kleeding toch meer opvallend. Zij was los gekleed in een witte, met zwart fiu- weol algezet morgenkleed en droeg pantof fels van dezeltde klenr halve rouw. Haar hoofd en hals verhieven zich vanuit een los geplooide roes en hare vlechten van bruin baar, die Angel zoo goed kende, had zy len dtele op haar athttrhoold vasgehecht, en deele hingen zjj kaar nog op de schou ders, als teeken dat zij te midden van toilet maken was beengesueld. Angel had zijne armen uitgestrekt, maar hij liet ze weder zakken, want zij was niet naderbij gekemen, maar bleet in db deur S'aat.. Nooit te voren, had hy, het bruine geraamte, t.et onderscheid tusschtn hen dui- del^kcr, scherper gevoeld dan nn, en schreef hij aan zijn persoonlijk uiterlijk hare vervreem ding toe. „Tesz," zeide hij teoder, „kunt gij mij vergeven, dat ik u verlaten heb? Wilt gij tot mij komeD Hoe komt gij aan die kiee deren „Het is te laat." „Ik heb u onrecht gedaan ik beb n niet goed begrepen 1" ging hij voort, zichzelf te verdedigen. „Ik heb dat intussohen geleerd myn geliefde Tesz." „Te laat, te laat 1" zeide zjj, hare band met het ongeduld van een menBcb, die on duldbare pijnen lijdt, beeD en wter bewegend. „Kom niet naderby, Angel I Neen, neen gy moogt niet 1 Ga been 1" „Maar hebt gy mij dan niet meer lief mijn zoef vrouwtje, omdat ik door myn ziekte zoo vervallen ben Gij zyt toch Diot zoo wan kelmoedig ik ben terwiile van u gekomen mijn vader en moeder zullen a welkom heeteu." „Ja, ja o ja! Maar ik heb het u toch reeds gezegd, het is te laat, te laat." Zij kreet het bijna uit. Zy geleek eeu vluchtelinge in een droom die voort wil en zich niet bewegen kan. „Weet gij bet dan niet weet gij het niet Hoe komt gij dan hierheen, wanneer gy dat niet weet „Ik heb bier en daar naar gevraagd en zoo beb ik den weg hierbeen gevonden*. „Ik beb op u gewacht, gewacht," ging zij voort, terwijl haar siem plotseling den ouden, zacht klinkenden klaDk weder verkreeg. „Maar gy zijt niet gekomen I Toen is hy gekomen en heeft gezegd, dat gij nooit zoud terugkeer en en ik was dwaas. Hij wasgoed voor my, voor moeder en voor ods alltn, na vaders dood. Hij „Ik begrijp u niet 1* „Hij heelt my weder in zjjn macht ge bracht.,' Clare zag haar doordringend aan; dan wankelde hy, den zin barer woorden begrij pend, als een beschonken man heen en weder. Zjj ging voort „hij is boveD. Ik haat kern nu, omdat hij mjj iels heelt voorgelogen, emeat hy my heelt voorgelogen, dal gij nooit zoud' lerug- keeren. En gy zijt toch teruggekeerd. Deze kltcreu beeft bij my omgehangen 1 bet was mjj hetzelfde, wat hy iret my deed I M«ar ga nu heen Angel' En kom nooit,nooit we der." Ogbeweegljjk stonden sij tegenover «Ikan- der, lerwjjl zij sidderden. „Eet is njjn schuld 1" riep Angel. „Maar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5