AASEHSLVITIIG.
neven wl sle iaassii
L
Zondag i Maart 1396.
40ste Jaargang ITo. 3076.
BIJVOEGSEL.
"Felilletois.
RAMT
Ondanks de onmiskenbare voordeelen
van de leuze „anti-liberaal", die er een
maal „als koek" inging, wil de Stand
aard van die leuze niets meer weten.
Het Centrum daarentegen, dat steeds de
samenwerking tusschen roomschen en an
ti-revolutionairen met warmte heett voor
gestaan, droomt ook nu weder van „ee-
ne anti-liberale alliantie", om „de meer
derheid te kunnen herwinnen" en het
land te bewaren voor het gevaar van
„naar anti-christelijke begrippen" te wor
den bestuurd. Het Centrum betreurt de
goede dagen van het „Monsterverbond",
zooals het zelf dit noemt, en beklaagt zich
dat dit door noodlottig gekibbel is ontbon-
den.Had men zich van dat gekibbel kunnen
onthouden, „wanneer wat minder steil
heid aan de eene, wat minder hartstocht
aan de andere zijde ware betoond, zoo
zouden wij ons nu in geheel andere con
ditie bevinden Het ongeluk heeft
echter gewild, dat men niet over kleinig
heden kon heenstappen en zaken van on
dergeschikt belang als beginselvragen be
schouwde. Om die ondergeschikte zaken
te redden, om het mindere te behouden,
werd het meerdere prijsgegeven en raak
ten wij (dat zijn de beide kerkelijke par
tijen) in het moeras."
Hoe hebben wij het nu Is het niet,
alsof hier een hberalist" aan hei woord
is, die zijn, door de kerkelijken nu eens
gehekeld en dan weer verfoeid, heden
een dwaasheid en morgen een ongerijmd
heid gescholden Christendom boven ge
loofsverdeeldheid verdedigt
Yoor hem, wien godsdienst en vroom
heid zetelt in het hart en niet in het
hoofd, eene zaak is van het gemoed en
niet van het verstand, bestaat in het
leven en niet in de leer voor zoo ie
mand zijn inderdaad leerstellige verschil
len kleinigheden, waarover men ter wille
van de voor hem lioogere beginselen kan
beenstappen
Maar voor een katholiek of een anti
revolutionair de vragen, die rechtzinnige
roomschen en protestanten verdeelen,
„kleinigheden"
Zaken van ondergeschikt belang P
"Waarlijk, men moet zich verbazen, dat
het anders zoo scherpzinnige Centrum
zóó spreken kan. Temeer, omdat de er
varing reeds uitspraak gedaan heeft. Toen
de anti-revolutionairen en katholieken
tezamen de vereenigde rechterzijde vorm
den, hebben wij er, terwijl dat boDdge-
nootschap nog in vollen bloei verkeerde
ia verschillende vormen en bij tal van
gelegenheden op gewezen, dat het de
kiem van zijn verderf in zich droeg. En
toen het dan ook instortte, kon niet dat
ons verbazen, maar wekte het alleen
verwondering, dat onze voorstelling zóó
vroeg reeds vervuld werd En als men
heden het verbond weer oprichtte, zou
morgen het ontbindingsproces weder aan
vangen. Noodwendig. Omdat het moet.
Dewijl het in den aard der dingen ligt.
Maar ook nog hierom. Het Centrum
wil een anti-liberale alliantie, om te voor
komen dat er anti-christelijk geregeerd
wordt. Wij ontkennen dat wij nu anti
christelijk geregeerd worden en aanvaar
den het woord dan ook alléén in den zin,
waarin het Centrum het gebruikt, n.1. dat
wij niet geregeerd worden op roomsch-
of calvinistisch-christelijke wijze En nu
kan men wel een verbond sluiten, om te
voorkomen dat wij verder in dien zin an
ti-christelijk geregeerd worden maar
wat dan Geregeerd moet er toch, en dus
moeten we dan in dien zin christelijk
geregeerd wordenmaar hoe dan
Roomsch of calvinistisch Of naar een
Mixtum compositumeen mengsel van bei
den „Niet anti-christelijk" zegt alleen
hoe men nietmaar niet hoe men wet wil
regeeren, en als men niet maar opposi
tie voeren, doch zelf regeeren wil, komt
het op dit laatste aan en daarom moet
men liet over dit laatste eens zijn.
Daartoe geeft ook het woord anti-libe
rale alliantie geen licht, want de 6tand.
heeft het zeer terecht aangetoond, dat
men daarmede niet alleen roomschen en
calvinisten, maar ook conservatieven van
allerlei slag onder één boed vangt;
de hoed wordt dan alleen wat grooter,
degenen, die er onder gevangen worden,
zijn meerderen in getale, maar in dezelf
de mate, waarin het aantal toeneemt,
slinkt de innerlijke kracht. Bewijzen
Men denke alweder aan het Ministerie
der rechterzijde, maar bovendien aan den
laatsten kieswetstrijd. Niet anti-liberaal,
maar „anti-Takkiaansch" was toen de
leus En de leus „pakte", zij ging er
„als koek in," zooals de Standaard het zoo
teekenachtig zei. Maar de uitkomst
Twee meerderheden voor ééne Een li
berale, zoo groot als wij er nog nooit
eene gekend hebben. En een anti-Takki-
aansche, groot genoeg om er «ene anti-
Takkiaansche regeering op te bouwen
een kabinet, waarin de meest voortreffe
lijke hoedanigheden vereenigd zijn on
betwistbare bekwaamheid, onvermoeibare
werkkracht, groote ervaring op staatkun
dig en parlementair gebied, tact en beleid,
aangename vormen, kortom een kabi
net, dat wonderen doen kon, als
het gesteund werd door eene meerder
heid, waarmee het één was van geest en
van richting. Maar nu, helaas, wat die
meerderheid bijeenbracht, niets was dan
het anti-Takkiaansche, dan overeenstem
ming over hetgeen men niet wilde, nu
mist het het zelfvertrouwen, dat kracht
schenkt, maar dat ook alleen geboren
wordt daar, waar men welbewust eene
taak aanvaardt, tot welker volvoering
men zich door geestverwanten geroepen
en waarbij men zich door geestverwan
ten gesteund weet.
„Yoor ons ligt in dit zoeken naar
samenwerking, dit pogen om bijeen te
brengen, wat eigenlijk niet bij elkaar
behoort, een tweeledig verschijnsel, dat
de aandacht verdiept, omdat het naar
ons inzien goeds spellen kan voor de
toekomst.
Dat zoeken is algemeen al hebben wij
ons hoofdzakelijk bij hetgeen het Centrum
schreef bepaald,ook in andere bladen kwam
eensoortgelijke aandrang voor.Zelfs deStan-
daard, die de antiliberale leuze afkeurde,
heeft het eerst van die „Samenwerking"
een balletje opgeworpen. Ook onder an
dere dan kerkelijke partijen is dat stre
ven naar aansluiting merkbaar. Men
zoekt het o i nog wel in de verkeerde rich
ting maar het zoeken zelf bewijst
lo, dat de scherpste kanten der par-
tijverschillen tegenwoordig wat zijn afge
slepen, dat men meent, ook wel te kun
nen samenwerken tot een gemeenschap
pelijk doel met menschen, die niet over
alle dingen gelijk denken.
2e. dat de behoefte aan aaneensluiting
gevoeld wordt, m. a. w. dat men niet
langer tevreden is met de negatieve re
sultaten, die door het elkander tegenwer
ken en ondermijnen en afbreken verkre
gen worden, dat men meent naar opbou
wen, naar krachtig opbouwen te moeten
streven.
Is dit bereikbaar Ons dunkt van ja.
Mits men het trachte te verwezelijken
op andere wijze dan tot dusver en het
is daarom, dat wij bij de verzuchtingen
van het Centrum stilstonden, die andeis,
wat haar r< chtstreeks doel betreft, langs
ons heen gaan.
De aaneensluiting moet een p>. sitief,
niet een negatief doel doel hebben men
moet willen tot stand brengen, niet tegen
houden. Om zoodanig doel te kiezen,
moet het gezocht worden op een terrein,
waar men niet te doen heeft met de vra
gen en denk' eelden, die uit hun aard
afstooten in plaats van aantrekken.
Is zoodanig terrein te vinden? Wij
meenen van ja. Wij zien het in de maat
schappelijke hervormingen.
Zeker, ook hier zal men een diepgaand
verschil, een onoverkomelijke kloof aan
treffen tusschen de socialistische en de
liberale idee; maar juist daarom moe
ten rechts en links van die kloof de ge
lederen zich zooveel mogelijk sluiten. En
dat zal in vele, in de meeste gevallen
kunnen
Zonder eenigen twijfel liggen ook op
dat gebied vraagstukken met distelen en
doornen, maar dat zjjn uitzonderingen.
Althans tot nu toe. Ook hier kan onkruid
gezaaid worden; ook hier kan geloofsver
deeldheid scheidsmuren optrekken, en
ook hier kan het vuur van den partij
strijd aangeblazen worden. Zoo kan men
ook hier verdeelen, wat in samenwer
king kracht kan vinden tot een gemeen
schappelijk gewild, tot een gemeenschap-
schappelijk te bereiken doel.
Maar noodig is het niet en te hopen
is het niet Om dit te voorkomen is noo
dig. dat de behoefte aan en demogelijk
heid van samenwerking meer tot het al
gemeen bewusizijn doordringe en het be
sef levendig worde, dat men daarvoor
een terrein open moet houden,
waarop men elkander niet als liberalen
en antiliberalen, niet als roomschen en
calvinisten ontmoet, maar als menschen
die al hun krachten willen inspannen
om het lot te verbeteren van hun me-
demenschen, die in ongunstige levensom
standigheden verkeeren.
Het is ook hierom goed, dat het Be
stuur der Liberale Unie zijn ontwerp
programma gaf in den vorm niet van
algemeene phrasen, maar van tastbare,
uitvoerbare plannen, opdat het ieder,
ook den niet-liberaal, duidelijk worde,
dat hier voor samenwerking en aaneen
sluiting zonder beginselverzaking en met
behoud van ieders vrijheid van denk
wijze en van inrichting plaats is.
48.
VAN
Thomas Hardy.
Tesz' moeder ontving Clare aan de denr
en het licht van den heideren sterrenhemel
viel op haar gelaat.
Het was de eerste maal, dat Clare haar
ontmoette; maar hij was innerlijk te teel
met andere dingen besig, om meer te zien,
dandat zij een knappe vrouw, in het respec-
table gewaad der weduwe was. Hij was
gedwongen nit elkander te zetten, dat bijTesz'
echtgenoot was, dat hij hier kwam om baar
te zieD en bij deed dit haperend genoeg. „Ik
wil Tesz eens zien," voegdo hij er aan toe.
„Gij hebt mij beloofd, mij nog eenmaal te
zullen schryvengij hebt dat echter nog
niet gedaan."
„Omdat zij ook nog niet is thuisgeko
men", antwoordde Joan.
„Weel gij, of het haar goed gaat
„Neen
„Waar hondt zij zich op?"
Yan het begin van het onderhoud af, had
Joan hare verlegenheid daardoor verraden,
dat zij baar hand schuin tegen haar wang
hield.
„Ik ja ik weet niet precies
waar zjj zioh ophoudt", antwoordde zij.
„"Voor kort was zjj maar
„Waar was zy
„Och, nu is zij daar niet meer*.
In bare verlegenheid hield zij andermaal
opde jongere kinderen waren inmiddels
aan de deur gekomen en de jongste fluis
terde, zich aan de schort van haar moeder
vasthoudend
„Is dat de heer, die Tesz trouwen
wil?"
„H|j heeft haar reeds getrouwd,* mompel
de Joan. „Ga naar binnen*.
Clare zag, hoeveel moeite Tesz' moeder
deed, hem te ontwijken, en vroeg
„Gelooft gij, dat 'Jesz my wenscht te ont-
moeien en net haar goed zal doen, wanneer
ik haar opzoek Wanneer niet, zoo
„Ik geloof niet, dat zy het wenscht.*
„Zyt gij vast daar ven overtuigd*.
„Zeker, zij wenscht het niet."
Hy wenddo zich af, en vervolgens dachi
hij aan Tesz' hartstochtelyken brief.
„En ik ben overtuigd, dat ajj het wenecht",
antwoordde bij. „Ik ken haar beier dan gij
het doet."
„Dat is licht mogelijk, mijnheer; want
ik heb baar nooit recht begrepen."
„Zeg mij haar adres, vrouw Durbeyfield,
ter wille van een eenzaam, ongelukkig
man."
Tesz' moeder wreef andermaal rusteloos
haar wang met haar vlakke hand, en daar
zij zag, dat hy leed, zeide zy ten Blotte met
zachte stem
„Zy is in Sandbourne*
„En waar dan? Sandbourne is een groo
te plaats geworden, zooals men zegt."
„Verder weet ik niets, dan wat ik u ge
zegd heb. Zy is in Sandbourne. Ik zelt
ben er nooit geweest.*
Oogenscbijuiyk zeide Joan de waarheid;
Clare drong derkalve v. rder niet aan.
„Hebt gy niets noodig vroeg bij vrien-
delyk.
„NoeD, mijnheer,* antwoordde zij. „Wij
zyn van alles rijkelijk voorzien.*
Zooder het buis te betreden, wendde
Clare zien af. Er bevond zicb op drie mij
len afstand een station en nadat bij zijn
koetsier gehaald bad, reed hij heen. De
laatste trein nuar Sandbourne ging kort
daarop at en onder de reizigers bevond zich
ook Clare.
HOOFDSTUK IIJ.
Om elf nur avonds wandelde hy, nadat
hy een kamer voor zich in een hotel be
sproken had, en zijn vader getelegrafeerd
had, in de straten van Sandbourne rond. Het
was te laat om naar iemand te gaan in or-
meeren. Maar hy kon er nu nog niet toe
komen, zicb nu al ter ruste te begeven.
Deze moderne badplaats met zijn oostelyk
en wesielyk station, zyne wandelingen e.
wintertuinen scheen Angel als met een tou-
verstaf te voorschyn geroepen.
Bij het licht der lantaarns
wandelde hy de breede straten dezer
nieuwe wereld te midden der oude, op en
a', en kon tusschen de beomen en tegen de
sterren de daken, ecbcorsieentn en
torens der talryke fantastische kusteelen on
derscheiden, die in dat oord waren ge
bouwd.
De zee was vlak in do nabijheid, maar
niet te diebt by men boorde haar murmelen,
maar men kon gelooven dat het denneboo-
men warende dennebuotnen fluisterden
evenwel op dcDzeltden toon, en men zou kun
nen denkeu dat het de zee was.
Waar kon Tesz, eeu dorpsmeisje, Clare's
jonge vrouw, te midoen van al dezen rykcom
en weelde zich ophouden Hoe meer Angel
Rotterdam, 27 Februari 1896.
LXXXIII.
Veel politiek leven bestaat er in
Rotterdam niet. Ik heb dat al meer
malen gezegd, niet als klacht, maar
ook niet als genoegdoening. In de po
litiek is 't hier een kring van tammen,
en er is geen leven in te brengen.
Een strijd als die welke te Schagen
gevoerd is, om de verkiezing van etn
lid der Piovincialo Staten is hier niet
denkbaar. De Provinciale Staten, laten
ons koud en de andere Staten laten
ons ook koud. Gelukkig dat wij 't
den Staten niet deen De menschen
werken hier en werken, hun kracht, hun
talent, bun leven is werken. De meesten
onder ons betreuren het, dat een et
maal maar vier en twintig uren en
dat een mensch maar twee handen
heeftEen groote massa is in 't eeu
wig werken versuft, betrekkelijk weini
gen hebben wat oprechte lust voor uit
spannig overgehouden en in het gehee
is hier in 't leven weinig poëzie, wei
kleur, weinig geur.
Ach dat leven, dat heerlijk leven in
velden van rozen, waar zoete muz!ek
in breede golvingen over en om ons
ruischt, waar tegen de zonnige blauwe
luchten, dartele wolkjes een vroolijk
spel spelen leven in gelukkige onbe
zorgdheid ais kinderen zoo blij.
Ik weet wel dat dit het ideaal is,
maar men kan er verder of dich
ter af staan. Nu wij staan er heel ver,
ontzettend ver van af.
„Moet dit leven heeten Bevriezen
is 't, tot er de dood op volgt." Geen
geestdritt, geen juichende, schaterende
weelde in vreugde en genot. (Onlangs
ging een goeie kennis van me, een
jonge Engelschman, die hier een poos
je op kantoor was geweest om 't vak
te leeren, naar zijn vaderland te
rug.
Wat was hij blij!
Is that a town, a prison is it
(Is dat een stad, een gevangenis is het
beweerde hij.
Eenige overdrijving was daar nu wel
in, maar ook precies evenveel gezonde
waarheid.
Ik houd veel van m'n stad en juist
daarom vind ik het zoo jammer, dat
het een zoo stijve, vervelende, ouwe
juffer is.
Een wonder, eenvoudig een wonder
is het geweest, dat de zaak van den
dag, de Trausvaalzaak, hier een wer
kelijke opgewondenheid heelt kunnen
veioorzaKen. En het was geen vrees
dat handelsbelangen geschaad zouden
worden, neen het was werkelijk een
gevoel van verontwaardiging tegen de
struiKroovers metJameson aan't hoofd,
die zoo smerig een daad begingen. Er
heeft zich een afdeeling van de Zuid-
Atrikaansche vereeniging gevestigd,
aanvankelijk met tamelijk veel leden
voor de slachtoffers van de dynamiet-
ontploffing te Johanuesburg komen aar
dig giften inwerkelijk, de Rot
terdammers zijn zoo kwaad niet, als
ze eens uit hun slof willen schieten.
Maar dat doen ze zoo weinig.
Een oogenblik komt de gedachte in
mij op dat mijne lezers deze ka
rakteriseering van den Rotterdammer
wat onbelangrijk zullen vinden, doch ik
vind troost in de overweging dat er in
deze plaatselijke persoonteekening, veel
lijnen voor een algemeene schets ge-
daaraan dacht, hoe b«nauwder werd het hem.
Zouden er koeien ie melken zijn Io ieder
geval waren er hier geeu weiden voor. Hoogst
waarschijnlijk was zy in eene der huizen
voor hniswerk geëngageerd.
Angel slenterde de buizen langs, keek in
de helder verlichtte kamers en vroeg zich
zelf huis voor buis af in welke zij wellicht
verblijf kon houden.
Iedere gissing was natuurlijk nutteloos
hij keerde derhalve terug en ging
om twaalf uur naar huis. Voor hij het
licht uitblies, las hij nog eenmaal Tesz'
brief. Slapen kon hij intueschen niet
haar zoo nabij eD toch zoo verretelkens
wederbespndde hij van uit zijo venster de
tegenovergelegen huizen eD peinsde in welke
vau die allen zijne Tesz toch zou zjjn.
Hy bad even goed den ganschen nacht kun-
Ben opblijven; bij stond derhalve reeds om
zeven nnr op, zoodra hy in huis maar eeni
ge beweging vernam en iiep dadelijk in de
richtiDg van het hoofdgebouw der poste
rijen. Aan de deur ontmoette hij een
schrander uitziende beambte, die de eerste
morgenbestelling ging doen.
„Weet gy bet aares ook van mevrouw
Clare vroeg Angel.
De postbeambte schudde het hoofd.
Clare viel het nn in, dat Tesz zich wel
vau haar meisjes naam zou kunnen bedie
nen, en 2eide
„Ot een juffrouw Durbeyfield
„Durbeyfield 1"
Ook dezen naam was de postbeambte on
bekend.
„Hier komen en gaan de menschen,dagelijks
in en uil, zooals gy zult begrijpen mijnheer",
zeide de beambte, „zonder straat- en huis
nummer, is het onmogelijk hen te vinden.'
Een zyner colega's kwam op dit oogen-
olik buiten en ook hem werd den naam
genoemd.
„De naam DorbeySeld ken ik niet," ant
woordde bij„maar in Tfce Herous is ie
mand gelogeerd ouder den naam D' Urber
ville".
„Zoo vroeg Clare verheugd, dsar bij
daebt dat Tesz haar ouden familienaam
had aangenomen. „Wat is The Herons tooi
een plaats?"
„Eeu stil hotel. Het zijn hier allen hotels."
Clare intoimettde hoe hy dat buis zou
kuuneD vinden, stelde daarheen en kwam ie
gelijk met den melkboer aan. The Iletons,
otschooD een gewone villa, sioi d op baar
eigen grond en zeker zon men haar voot
een landgoed honden, in plaats vcor een
zoogenaamd hotel. Wanneer de arme Tesz
hier dienstbode was, zooals Angel vieesde,
dan zon zij de melkboer wel aan de achter
deur helpen en had bij reeds het plan zich
daarheen te begeven. In zijn twijfelen wend
de hij zich tenlaatste toch naar de voordeur
en belde.
Daar het nog vroeg was, zoo opeDde de
huisvrouw zelf. Clare vroeg naar Teresa
D'Urberville of Durbeyfield.
„Mevionw D'Urberville?"
„Ja!"
Tesz ging das voor een getrouwde vrouw
door, dat verheugde Angel, al boes el zij zijn
naam niet droeg.
„Het is nog wel wat vroeg. Welken naam
mag ik noemeD, mijnheer?"
„Angel!"
„Mijnbeer Angel
„Neen Angel. Het is mijn voornaam. Zij
zal het wel begrijpen.*
„Ik wil gaan zien, of zij reeds wak
ker is."
Clare weid in de woonkamer gelaten
de eetkamer en zag door de geopende
gordijnen op een kleine grasvlakte, met
rhodadendrons en andere struiken begroeid.
Oogenschynlyk Was Tesz' plaats bier niet
nederig, zooals bij gevreesd had, en de ge
dachte ging hem door het hoold, dat zy
wellicht de juweelen zou hebben
verkocht, en geen enkel oogenblik duidde
uy haar dit euvbi. Spoedig vernam zijn
scherp luisterend oor voetstappen op de
trap en nu begou ziju hari smartelijk te
kloppeD, zoodat bij zich nauwelijks wist
slaande te houden. „Mijn bemel, wat zaï
zij wel van mij deDkeD, als zij mij zoo
ziet 1* zeide hy by zichzelfdaar werd de
denr geopend.
Tesz verscheen op de drempel niet
zoo, zooals bij haar verwacht had te zien -
en toch inderdaad ook weer op ood andere
manier, verward. Hare bloeiende, heerlijke
schoonheid, was nu wel niet verhoogd; maar
door bare kleeding toch meer opvallend. Zij
was los gekleed in een witte, met zwart fiu-
weol algezet morgenkleed en droeg pantof
fels van dezeltde klenr halve rouw. Haar
hoofd en hals verhieven zich vanuit een los
geplooide roes en hare vlechten van bruin
baar, die Angel zoo goed kende, had zy
len dtele op haar athttrhoold vasgehecht,
en deele hingen zjj kaar nog op de schou
ders, als teeken dat zij te midden van
toilet maken was beengesueld.
Angel had zijne armen uitgestrekt, maar
hij liet ze weder zakken, want zij was niet
naderbij gekemen, maar bleet in db deur
S'aat.. Nooit te voren, had hy, het bruine
geraamte, t.et onderscheid tusschtn hen dui-
del^kcr, scherper gevoeld dan nn, en schreef
hij aan zijn persoonlijk uiterlijk hare vervreem
ding toe.
„Tesz," zeide hij teoder, „kunt gij mij
vergeven, dat ik u verlaten heb? Wilt gij
tot mij komeD Hoe komt gij aan die kiee
deren
„Het is te laat."
„Ik heb u onrecht gedaan ik beb n
niet goed begrepen 1" ging hij voort, zichzelf
te verdedigen. „Ik heb dat intussohen geleerd
myn geliefde Tesz."
„Te laat, te laat 1" zeide zjj, hare band
met het ongeduld van een menBcb, die on
duldbare pijnen lijdt, beeD en wter bewegend.
„Kom niet naderby, Angel I Neen, neen
gy moogt niet 1 Ga been 1"
„Maar hebt gy mij dan niet meer lief mijn
zoef vrouwtje, omdat ik door myn ziekte zoo
vervallen ben Gij zyt toch Diot zoo wan
kelmoedig ik ben terwiile van u gekomen
mijn vader en moeder zullen a welkom
heeteu."
„Ja, ja o ja! Maar ik heb het u toch
reeds gezegd, het is te laat, te laat." Zij
kreet het bijna uit.
Zy geleek eeu vluchtelinge in een droom
die voort wil en zich niet bewegen kan.
„Weet gij bet dan niet weet gij het
niet Hoe komt gij dan hierheen, wanneer
gy dat niet weet
„Ik heb bier en daar naar gevraagd en zoo
beb ik den weg hierbeen gevonden*.
„Ik beb op u gewacht, gewacht," ging zij
voort, terwijl haar siem plotseling den ouden,
zacht klinkenden klaDk weder verkreeg.
„Maar gy zijt niet gekomen I Toen is hy
gekomen en heeft gezegd, dat gij nooit zoud
terugkeer en en ik was dwaas. Hij wasgoed
voor my, voor moeder en voor ods alltn, na
vaders dood. Hij
„Ik begrijp u niet 1*
„Hij heelt my weder in zjjn macht ge
bracht.,'
Clare zag haar doordringend aan; dan
wankelde hy, den zin barer woorden begrij
pend, als een beschonken man heen en
weder.
Zjj ging voort
„hij is boveD. Ik haat kern nu, omdat hij
mjj iels heelt voorgelogen, emeat hy my
heelt voorgelogen, dal gij nooit zoud' lerug-
keeren. En gy zijt toch teruggekeerd. Deze
kltcreu beeft bij my omgehangen 1 bet was
mjj hetzelfde, wat hy iret my deed I M«ar
ga nu heen Angel' En kom nooit,nooit we
der."
Ogbeweegljjk stonden sij tegenover «Ikan-
der, lerwjjl zij sidderden.
„Eet is njjn schuld 1" riep Angel. „Maar