Brieveu uit de Maasstad.
Zondag 5 April 1896.
40ste Jaargang Ho. 3086.
De Vreemde.
BIJVOEGSEL.
FEUILLETON.
ti)
Gemengd Nieuws.
Eergisterenavond werd
te Keulen een van haar man geschei
den vrouw, plotseling overvallen en
door een messteek in den borst, gedood,
toen zij van haar werkhuis, naar hare
zeven kinderen wilde terugkeeren. De
dader ontkwam, maar stelde zich 's
avonds vrijwillig ter beschikking der
justitie. Als oorzaak werd jaloezie op
geven.
Amerikaanse h.
Een bericht uit Kokomo, in den
Noord-Amenkaansche staat Indiana,
deelt mee, dat daar een dame in onge
veer drie minuten gescheiden en weer
getrouwd is. Dat gaat daar niet meer
met stoom maar met electriciteit, mag
men wel zeggen. In drie minuten ver
anderde zij dus ook driemaal van naam.
Om 2.55 sprak de kamer voor burger
lijke rechtsvordering de scheiding uit
tusschen den heer Trader en zijn vrouw
Olive uit; deze tevens toestaande weer
haar meisjesnaam Smith aan te nemen;
om 2.56 reikte de griffier der rechtbank
aan Olive Smith de autorisatie uit om
te trouwen met Joseph Tyler, en om
2.58 was het huwelijk gesloten door
den vrederechter Loop.
De oudste arts der we
reld is zonder twijfel de Engelsch dok
ter William Salmon in Wallford, die den
16en Maart zijn 106en verjaardag vierde.
Eigenaardig was het, dat toen hij ge
boren werd, was hij een zoo zwak kind
je, dat zijne ouders hem nog dienzelf
den dag lieten doopen.
-Een eigenaardigescheeps-
lading gaat dezer dagen van Londen
naar de kaapkolonie. Zij bestaat uit
120000 zangvogels van verschillende
soorten, die in het Kaapland in vrij
heid gelaten worden, om daar voort te
telen.
In het Krafkowoe r-w oud
bij Schrimn in Posen werd door een
boschwachter een ongeveer 22-jarig, net
gekleed meisje, vermoord gevonden. De
hals was tot op den wervel met een
mes doorgesneden. Van de moordenaar
was geen spoor te ontdekken.
Een kamerdienaar heeft,
naar men uit Kopenhagen meldt, een
som van 40000 kronen gestolen uit de
cassette des Konings-
Een man uit één stuk!
Maar betaal mij dan tenminste de
helft der schuld.
Dal zeker nietIk doe nooit iets
Len halve
Te Brussel is een in
aanbouw zijnde grenadierskazerne inge
stort. Twee metselaars werden onder
de puinhoopen begravende een bleef
op de plaats dood, de ander werd
zwaar gewond.
Een drievoudige moord.
Onlangs heeft te Poliockhauw, een
voorstad van Glasgow, des nachts een
moeder hare drie jongste kinderen, van
twee-en-een-half jaar, van anderhalf
jaar en van zes weken, vermoord. Zij
was moeder van zeven kinderen en
verkeerde langen tijd in zorgvolle om
standigheden. Nadat zij de drie kin
deren den hals had afgesneden, tracht
te zij dit bij haar zelf te doen, doch
hierin niet slagende, liep zij naar een
buurman, die schoenmaker was en
vroeg dezen, of hij het scheermes, dat
zij in hare hand hield, wilde aanzetten.
De schoenmaker, die aan haar uiterlijk
zag dat er iets moest zijn voorgeval
len, ging haar woning binnen, waar hij
de lijken der drie kinderen zag liggen.
De wond, die de moeder zich had toe
gebracht, is niet levensgevaarlijk. Zij
is opgenomen in een ziekenhuis. Men
gelooft, dat haar verstand gekrenkt is.
In hachelijke positie.
In een linnenfabriek te Weenen, werd
de 22-jarige machinist Adolf Grulasch,
door een drijfriem gegrepen en mede-
gesleurd. De vlugge werkman hield
zijne tegenwoordigheid van geest en
legde zich op den drijfriem neder, eoodat
hij een honderd-tal omwendingen
medemaakte. Grulasch had, wonder
boven wonder, alleen een paar kleine
kneuzingen opgeloopen.
Eengeluk bij een onge-
1 u k.
Eergister is te Ronsse in België, een
oude molen ingestort en viel geheel in
puin. De molenaar was in zijn molen,
toen het ongeluk gebeurde, maar de
zakken meel, waartusschen hij stond,
beschermden hem zoo goed, dat hij in
't geheel geen letsel kreeg.
Volgens The Times zijn
te Kanton plakkaten aangeplakt, waar
in de Chineezen worden opgeruid tot
het uitmoorden der vreemdelingen. Voor
het hoofd van eiken Europeaan worden
honderd dollars uitgeloofd.
De kleine Louis Bouw
meester, het 13-jarig zoontje van Frits
Bouwmeester, die aan het conserva-
RANT
Rotterdam, 1 April 1896.
LXXXV1I.
Het is een aller ongelukkigste datum
om een ernstigen brief te beginnen
1 April Toch, het is nu eenmaal zoo,
vandaag moet miju brief geschreven wor
den en ik zet dus alle rancunes op zij.
Ik moet nog even terugkomen op de
werkstaking, die voor de stakers eeu
treurige nederlaag geworden is. Wat te voor
zien was.
Duizenden, millioenen menschen heb
ben vele jaren lang strijd gevoerd tegen
de machines, de geweldige zwaar ijze
ren armen slaande, machtige machines, de
alvermogende die hen, of velen van hen
overbodig maakten. Hun strijd was te ver
geefs. Zij moesten ondergaan, want groo-
ter dan hun moed, was de onverzettelijke
volharding van de machines, die dom
deden hun werk als reuzen, zonder moe te
woiden, snel en nauwkeurig.
De hier begonnen strijd was een dwaze
strijd, een Don-Guichotte-gevecht tegen
de reuzen.
Ligt niet in heel onze levensomstandig
heden van vandaag, de voorspelling, klaar
als glas, dat wij eigenlijk bijzaken zullen
woiden in het schoone leven der natunr?
Wij zullen niet meer doen, wij zullen ge
daan worden Zegt nn maar, ik wil niet,
strijdt er tegen. Het zal niet baten.
De machines, bier neergezet, waren van
de nieuwste constructie, vergemakkelij
ken den arbeid, kortten den aibeidstrijd
met meer dan de helft. Hoe kan men zeg
gen: wij zullen deze machines onmogelijk
maken, althans wij zullen zorgen, dat wij
met lijden door haar grootere macht? Men
heeft het beproefd en een nederlaag is
het einde geweest.
Nu, krachtiger dan ooit, moet van deze
plaats protest worden aaugeteekend tegen
een onbekookt handelen als dit hier was.Ziet,
wij verklaren ons niet tegen de werksta
king. Wij erkennen het recht van den
werkman, den arbeid neer te leggen, in
zekere orr standigheden geven wij zelfs toe
dat het het eenige wapen is wat de werkloo-
ze werkman tegen willekeur bezit, maar
werkstaken zoo maar op goed geluk is
nonsens, is verregaand dom.
Eerst dan als men geld heeft, iets doen
kan, zich voorloopig helpen kan, en de
zaak is eerlijk en rechtvaardig, kan succes
verwacht en voorspeld worden. Zooals't nu
gegaan is, per se nietHier hadden de
stakers geen cent, zij moesten van ver-
plichtgestelde giften der medesjouwers een
wekelijks uitkeeringsfonds trachten saam
te stelleD, en toch, zonder vooruitzichten,
stankten zij. Leiders, die misschien ter
goeder trouw waren, hitsten ze aaD, zweep
ten met drogredenen de ertswerkers op.
Nu ja nu, zien de opgezweepten in, dat
zij eigenlijk slachtoffers zijn geworden, want
de leiders zelve heeten den toestand hope
loos. Die leiders waren meestal „baantjes-
gasten,' dat zijn sjouwers die een „baant je"
hebben op het dek of bij de wins als op
zichter enz, die leiders hadden het meeste
te verliezen, want „baantjesgasten" kun
nen bij de electrische kranen niet gebruikt
worden. Dit geeft natuurlijk ook niet veel
vertrouwen bij de stakers-
Nog een onverwacht resultaat is verkre
gen. Vroeger gold het lossen van erts voor
een buitengewoon zwaar werk, golden erts
werkers voor bijzonder stevige lieden. Wel
nu is gebleken dat boeren uit Bra-
nu,
bant, dat z. g. bovenmerschelijke werk met
gemak afkonden. De glorie van het erts-
werk is aan 't tanen en de ertswerkers
znllen voortaan een toontje lager moeten
zingen.
Dit alles zeggen wij niet om onaange
naam te wezen, verre van daar, de neder
laag der ertswerkers doet ons voor die men-
schen leed, maar hier is een les gegeven
die, naar wij gaarne hopen, in de toekomst
goede resultaten zal afwerpen.
En daarom noemen wij die dingen hier.
•x-
Nu een vroolijker onderwerp. De lente
is gekomen, 't Is Maartschguur maar toch
zien wij 't aan de boomtakken, waarop
een groen dons zich heeft neergelegd, dat
het mooiste jaargetijde gekomen is.
De winter is heen en al wat de winter
betreft, is aan kant gezet. De winterjassen
hangen behoorlijk gekamferd in de kasten
of in den lommerd. Winkeliers heb
ben een drukken tijd nu.
Het winkeliersbaatje in alle genres,
schijnt nog zoo kwaad niet te wezeu in
Rotterdam.
Althans een macht nieuwe winkels en
magazijnen zijn in de laatste wekeD hier
opgericht en er komen er telkens nieu
were bij. Eigenaars van huizen laten bene
denhuizen uitbreken en tot winkelgele-
genlieid inrichten. Er zijn altijd liefheb
bers.
Wijken, die tot heden deftig waren ge
houden, zocals de Coolsingel, hebben nu
hun huizen aan industrieelen verkocht en
die industrieelen zetten er hun voorraad
in, met een paar winkeljuffrouwen erbij,
adverteeren veel en de winkel is com
pleet.
In de laatste maandeD is op vele plaat
sen het aanzien van onze stad veranderd.
Groote winkels zijn opgericht, winkels die
Roman van Robert Kohlrausch.
7.
in hun pracht en luister denken doen aan de
beste shops van Londen en de mooiste
magasins te Parijs. Heusch, iets groot
steeds. Heele huizen, met twee drie win
kelkasten, op twee, drie verdiepingen bo
ven elkaar, zijn nu niet zeldzaam meer en
zij geven de stad iets prettigs, dat dade
lijk opvalt, hem die langen tijd niet in
Rotterdam is geweest. Ja, we gaan voor
uit.
Maar we houden, ondanks dat, ons
slecht plaveisel, onze brutale straatjongens,
onze armoede, onze kleinsteedsheid en al
onze verdere treurige dingen. Die zal Rot
terdam niet gauw verliezen, 't Is er in
geroest.
Een staaltje van kleinsteedsheid Een
jong handelaar, Duitscher van geboorte, hier
gevestigd en hoofd van een goede zaek, hij
deed in mest, heel respectabel, had een
pels gekocht. Da brave jonge man had die
verdiend cd betaald en er is dus niets
laakbaars in zijn pelsbezit.
Maar geen ander jong handelsman draagt
eeu pels; hij behoift die dus ook niet te
hebben. Logica is wat onduidelijk, enfin
Toen de man met zijn pels voor het
eerst op de Beurs kwam, ging er vaö al
le kanten eeu Homerisch gelach op. In een
oogenblik was de man omringd en het
regende spotternijen op zijn armen on-
schuldigen pels.
Hoe kom je aan dien kuitendekker
Waar heb je die gemoerd en dergelijke
plezierige vragen. Anderen draaiden hem
minachtend den rag toe, en daar waren
goede klanten van hem bij, lui die veel
mest kochten.
Toen hij 's middags in de soos kwam,
stak dadelijk het rumoer op.
Verkoop je dat ding?
Hij is niet echt, wel
Zeg pels, je zult het nu wel warm
krijgen.
Toen hij 's avonds in Pschor kwam,
waar eiken avond concert is, rekten zich
op allen galerijen halzen van belangstel
lende menscheD, stonden overal belang
stellende menschen op. Een stuurde een
kelner naar den mijnheer met zijn pels toe,
om te vragen of mijnheer geen „hoofdpijn"
had.
Zijn Rotterdamsche klanten schreven
hem koele brieveD, af bestellend de reeds
bestelde voorraden enz. enz. 't Was zon-
meneer met zijn pels
op te ruimen; hij
hij dat stuk droeg,
hseft hij zijn pels op-
betalen kan Waarom niet
In Rotterdam mag het niet, Rotterdam
eischt kleioeteedsche slaafsche volging aan
langgekweekte tradities; zóó is Rotterdam.
13.
der einde. En de
was verplicht zijn
had geen leven a!
Voor een prikkie
geruimd.
Moet ieder in
niet een pels mogen
onze
vrije maatschappij
dragen, als hij het
Hoofdpijn keilen is in den handel ook
wel: ^op het punt staanbanlroet te gaan."
„"Vertel mij van nwe moeder,® bad
Saffi op dringenden foon.
„Dat kan gebeuren," gaf zij hem ten ant
woord, maar zij viel zichzelf in de rede, toen
zij juist beginnen wilde met vertellen. „Wat
is er?"
Zij had het hoold omgedraaid en sprak
tot een persoon, die achter haar stond. Ook
Boyen zag dien kant uit. Bij had niet gezien,
dat iemand naast de tafel was komen staan
alsot hij uit den grond verrezen was, stond de
kleine man met de zonderlinge oogeo, die bij
de vleugel had gezeten, achter bet meisje.
Hij had niet tot haar gesproken, maar had zijn
hand op haar schouder gelegd en lach Ie tegen
baar, met zijn slsp, baardeloos gelaat. En bet
scheen, alsof, die hand op baar schouder,
haar een geheim bevel overbracht; want
Saffi brak het gesprek van zooeven af en
zeide: „ik zalu dezen nieuwen mijnheer voor
stellen. Dat zal gebeuren. Mijnbeer Richard,
veroorloof mjj deze bier, is mijn oude.'
„Uw vader
„Ja zeker wat zet ge een oogen op?"
En als wilde zij Boysen zijne verwonde
ring helpen verdwijnen, dat een afschrikwek
kende verschijning haar vader was, of als
wilde zij vermijden, dat bet gesprek van zoo
even weder werd opgevat, begon zij luid en
en onafgebroken te praten, over allerlei on
verschillige dingen, wat baar maar inviel,
bont door elkander. Van haar moeder ech
ter niet meer. De man sfond achter baar,
liet zijn gele hand met de groezelige nagels,
altijd door ep haar schouders rusten en knik
te zachlkens met het hoofd.
Buferweck zat danig nit zijn humeur daar
naast met zennwaebtigen onrast zeg hij
de gunstbewijzen, dieSsffi zjjnen vriend zoo
vrijgevig schonk en waarom 'bij vroeger te
vergeefs bad gesmeekt.
„Daar komt ?g, daar komt zij. De laDge
heeft haar dozijn vol.*
Saffi riep het als een welkom voor de
sinaasappelen—Mina, die langzaam, den dob-
belbeker naar alle zijden aanbiedende, nader
bij kwam.
„Geef mij een paar appelen," zeide Boy-
sen, toen zjj bg de tafel stond.
„Wilt gjj niet werpen, schoone heer
vroear de oude.
„Neen, koopen. In 't spel heb ik geen
geluk."
„Wie ongeluk heeft in 't spel,
„Heeft geluk vast met de liefde."
Saffi zODg het met halfluide stem en
loonde Boysen tussoben de lachend geopende
lippen, hare schoone, gelijkmatige tanden.
„'tls ook beter, geluk met de liefde is
ook beter."
De oude vronw mompelde hef, terwijl zij
drie der schoonste vruchten uitzocht en
voor hem op tafel legde. Hij betaalde
den prijs en zij schoof verder tusschen
de stoelen door, van tafel tot tafel.
Ook Saffi's vader was verdwenen, even plot
seling en onverwacht als hij opgedoken was.
Zacht, zonder een woord van afscheid was
bij gegaan en zat nn weder op zijn plaats
achter de piano, en liet zgn onbestemde oo
gen door de zaal zweven, schijnbaar op nie
mand en niets lettende.
Saffi had voor zich de mooiste der vruch
ten uitgezocht en begon die met den pijl
van Amor af te erhillen. Boysen lette op
hare overmoedige bewegirgeD; terwijl zij dit
verrichtte en weder kwam bet hem in de
gedachte hoe weinig zij op den man geleek,
dien zij baar vader noemde.
Met een zachte vraag wendde bij zich tot
zijn vriend. „Is het toch mogelijk Ig dat
mensch werkelijk en waarachtig haar vader?"
Bnterweck luisterde slechts met half oor.
Hij wierp een vlnchtigen blik op den vra
ger, vervolgens begon hij halfluid, met moei
lijk verborgen ergernis, de woorden uit
de „Figaro" te mompelen
„Ja, hij is baar vader, bg zegt bet zelf."
Saffi scheen niet naar bem te luisteren.
Zij was nu met bet verdeelen der sinaasap
pel ten einde, hief een der gele glimmen
de parten in de hoogte en liet dit in haar
geopenden mond vallen, en terwijl tij dit met
een zeker welbehagen deed verteeren, zeide
zij met een lachend gelaat, als gold het 't
vroolijfeste geval van de wereld:
„Morgen vroeg wordt er weder één een
kop kleiner gemaakt."
Boyeen weck achteruit voor dit lachend
gelaal, dat zulke woorden met een dergelij
ke uitdrukking sprak.
„Is dat waar?" vroeg bij aan Bnterweck.
„Kan wel zgn," gaf deze ten antwoord.
„Ik heb n vanmorgen den gevangenismuur
aangewezen en n opmerkzaam gemaakt op
de verhoogir g van den muur, opdat de men
schen van uit de tegenoverliggende huizen
niet naar binnen kannen zien, wanneer de
terechtstelling plaats heeft, 't Kan best zgn
dat morgen een zondaar wordt om hala ge
bracht. Saffi schijnt van dergelijke dingen
goed onderricht to zijn."
„Dat ben ik ook. Het zal morgenoch
tend plaats hebbenals de klokken zeven
slaan, dan is het met den armen duivel ge
daan. O, ik wou, dat ik er bij mocht zijn?"
Allevriendeljjbheid week uit Boysen's oogen
bij een dergelijk ruw woord.
„Gij gij zoudt er bij willen zijn en
zgn stem verried den afschuw, welken zij bij
bem had opgewekt.
Zij echter hoorde het niet, of sloeg er
geen acht op. Rustig verder peuzelend, zei
de zij, nu met eeu toornige uitdrukking in
hare oogen:
„Zeker, zon ik daarbij willen zgn. Kop af,
dat is het eenige voor zulke lui. Mijn moe
der is ook vermoord en telkens, wanneer er
een onthoofd wordt, denk ik bij mijzelf: die
zal het misschien gedaan hebben. Zij heh-
ben baar moordenaar nooit gekregen.®
Boysen gevoelde zich rog onaangenamer
aangedaan door deze woorden. Hare wreed
heid werd wellicht verklaard door het tren-
rig feit met haar moeder, de herinnering aan
den ring werd er nog levendiger om. Dat be
wijs van liefde en trouw, dat nu aan baar
ringvingertje schitterde, bad eens gezeten
aan de hand van een vermoorde. Eeu der
gelijk pand droeg ook nu neg zijne moeder
en het scheen hem toe, alsof die dood eD
ongeluk brengen moest over de geliefde oude
vrouw.
„Uwe moeder is vermoord?" vroeg hij.
„Wanneer is dat geschied
Het scheen hem, als wilde zij antwoorden,
maar dan zag bij, dat zij een blik wierp
naar de plaats, waar haar vader zat.
„Och, dat is een oude geschiedenis, die
bjjna niet meer waar is. Het viel mij zoo
nit mijn mond, terwijl ik aan het onthoofden
dacht. Ook heb ik geen tijd meer tot pra
ten, ik moet dadelijk zingen."
Inderdaad bewogen de gestalten der Wee-
ner dames zich naar het tooneel en na een
kort stemmen klcck er opnieuw een wals
door de zaal.
„Wat zal ik zingen vroeg Ssffi, legde,
zooals even te voren, haar hand op zijn arm,
en zag hem met fonkelende ocgen aan. Zij
had vlug achtereen eenige glaien van den
zwaren wijn gedronken; haar borst sdrmde
sneller, de lippen waren balt geopend en,
een warm rood lag over bare wangen. Hare
pikante schoonheid was nog aan (rekkelijker
dBn te voren, maar Boysen scheen het oog
daarvoor verloren te bobben.
„Zijl gij de heerscberes, over dat alles?
Staat er niet in het programma voorgescbrc-
v en, wat ge zingen meet P" vroeg hij meteen
poging tot schertsen.
„Wat raakt mij het programma Ik ziüg
wat ik wil. Hier dansen zij alleen naar
mijne pijpen, en wanneer zij dat niet meer
doen, ga ik heen. Bij de opera, nemen zij
mij liever vandaag nog, dan morgen."
„Aha, nn zijn wij weder aan de opera ge
naderd," riep Bnterweck, ,,dat is namelijk
altijd bet eind van het lied, als men haar
ergert."
„Mrent ge soms dat het niet waar is P Ik
beb mijn muziek bestudeerd evenals de groo
te dames van bet theater en wat zij kunnen,
kan ik ook. 't Is mij daar echter te verve
lend en gehoorzamen moet men, wanneer
regisseur en kapelmeester bevelen, en
dat zou mij niet bevallen. Maar zingen,
dat zal ik n toonen."
Zij had zich weder tot Boysen gewend en
zonder zijn antwoord af te wachten, sprong
zij op.
„Ik zal zingen, ganscb alleen voor u. Eu
wat gij booren zult, dat weet ik ook reeds*.
Nog een flikkering harer oogen tot af
scheid en zij was weg. Met twee groote
sproDgen stond zij midden op het podium,
waar zij achter een rood voorhang verdween.
Baar vader zat onbeweeglijk, als had hij
van bet voorval niets bemerkt. Bnterweck
echter zat zijn vriend scherp gade te slaan
en zeide vervolgens op een toon, die har
telijk moest klinken, maar waaruit men toch
de ijverzucht bekennen kon.
Hoor eens waarde vriend, gij begint mij
lastig te woiden. Mijn kleine is dol op je.
Wat krijg je in je hcofd, je oudste vriend
een vischje af te vangen, dat hg nog niet
eens zelf in bet net beeft
Boysen gaf hem lachend de hand, ik ben
onschuldig."
Dat is nog het ergste, waarachtig op on
schuldige lammetjes zijn de vrouwen juist zoo
verzot.Deze helden der deugd,die doen,als had
den zij nog ncoit een vrouwenmond gekust. Je
bent anders een verduivelde knappe kerel ge
worden, zooals ge daar zit. ik wou, dat ik je
thuis gelaten had.'
„Openlijk gezegd, zou ik je daar dank
baar voor zgn geweest; zal ik gaan P*
„Na, zoo is het niet gemeend, hoor".
„In ernst, ik bt n moe en ga zeer gaarne.
Gij blijft natuurlijk nog hier?'
.Ja,ik blijf nog bier 1 En wanneer gij werke-
li k moede zijt, ik neem het n Diet kwalijk,
wanneer gij gaat;zie bier den huissleutel en
hier hebt ge mijn zegen op den koop tce*. Hij
was weder vroolijk geworden, reikte Boysen
den sleu'el over en maakte een groteske be
weging met de handen.
„Maar één oogenblik moet ge toch nog big-
ven,® voegde hij er aan toe „Wanneer gij
haar niet hoort zingeD, brengt zij mij aan
stonds om, en dat is mij de heele zaak
niet waard".
„Nu ja, een oogenblik," zeide Boysen
en zag in ongeduldige afwachting naar het
podinm, waar de dameskapel nog altijd met
haar wals bezig was.
Het was drukkend warm in de zaal ge
worden; op den achtergrond stonden rijen
van menschen, die geen plaats meer gevon
den haddende zwoele lucht drnkte op
Boysen's voorhoofd. Het werd hem te eng
in deze omgeving, die hem zoo vreemd was.
Ongeduld en wrevel maakten zich van hem
meester en hij zon trots de aanmaning van.
zgn vriend zijn heengegaan, als niet juist
Saffi op het tooneel gestapt was. Een ge
bral van bijval begroette haar, de lncbt trilde
van het handgeklap, een grijze wolk stof
steeg op, door het getrappel der veeten.
Zij was een oogenblik op den pianist toe
getreden, en bad hem een haastig woord
toegefluisterd. Nu stond zij op het midden
van het tooneel, en liet haar blik zweven
over het opgewonden publiek aan hare voe
ten, vervolgens vestigde zij hare oogen op
Boysen en knikte hem toe. Snel had zjj
van eostnum veranderd; zij droeg nn een
rok van helder gele zijde met breede, zwar
te punten en spitsen versierd, een donker
groen jakje van spaansohe snit omsloot haaf
buste en liet daaronder het roode atlas van
haar vorige japon, die zij niet bad uitge
trokken doorschemeren. Over haar blond
haar had zij een zwarten puntdoek geworpen.
Een der japansche schilden hadzij fluks van den
wand gerokt en verborg daarachter gedeeltelijk
haar gelaat, terwijl zij in de andere hand
een donker roode roos spelend bewoog, alz
wilde zij de bloem wegwerpen; toen ook wist
Boysen, wat zij voorstellen wilde. „Car-
meo mompelde hij, en „Carmen t' klonk
bet van de lippen van zijn vriend. Haar
blond, nn halfverborgen haar wilde die
dracht logenstraffen, maar in de donkere oo
gen bliksemde en lichtte de hartstocht.
Na bogon de muziek en Saffi zong. Het
was de Habaaera nit „Carmen", die zij
voordroeg en met sierljjke coqaetterie, waar-
nit meer en meer zuidelijke hartstocht te be
kennen viel, slingerde zij de woorden do
zaal in
„De liefde van Zigenneratam
„Vraagt naar rechten, wet noch macht;
„Bemint gjj mjj niet, ben ik ontvlamd,
„En wanneer ik bemin, neem u dan in acht.'
Zij zong het met schoone, buigzame goed
geschoolde stemmaar de stem was bet
niet alleen, die hare ademioose luisteraar»