Brieveu uit de Maasstad. Zondag 5 April 1896. 40ste Jaargang Ho. 3086. De Vreemde. BIJVOEGSEL. FEUILLETON. ti) Gemengd Nieuws. Eergisterenavond werd te Keulen een van haar man geschei den vrouw, plotseling overvallen en door een messteek in den borst, gedood, toen zij van haar werkhuis, naar hare zeven kinderen wilde terugkeeren. De dader ontkwam, maar stelde zich 's avonds vrijwillig ter beschikking der justitie. Als oorzaak werd jaloezie op geven. Amerikaanse h. Een bericht uit Kokomo, in den Noord-Amenkaansche staat Indiana, deelt mee, dat daar een dame in onge veer drie minuten gescheiden en weer getrouwd is. Dat gaat daar niet meer met stoom maar met electriciteit, mag men wel zeggen. In drie minuten ver anderde zij dus ook driemaal van naam. Om 2.55 sprak de kamer voor burger lijke rechtsvordering de scheiding uit tusschen den heer Trader en zijn vrouw Olive uit; deze tevens toestaande weer haar meisjesnaam Smith aan te nemen; om 2.56 reikte de griffier der rechtbank aan Olive Smith de autorisatie uit om te trouwen met Joseph Tyler, en om 2.58 was het huwelijk gesloten door den vrederechter Loop. De oudste arts der we reld is zonder twijfel de Engelsch dok ter William Salmon in Wallford, die den 16en Maart zijn 106en verjaardag vierde. Eigenaardig was het, dat toen hij ge boren werd, was hij een zoo zwak kind je, dat zijne ouders hem nog dienzelf den dag lieten doopen. -Een eigenaardigescheeps- lading gaat dezer dagen van Londen naar de kaapkolonie. Zij bestaat uit 120000 zangvogels van verschillende soorten, die in het Kaapland in vrij heid gelaten worden, om daar voort te telen. In het Krafkowoe r-w oud bij Schrimn in Posen werd door een boschwachter een ongeveer 22-jarig, net gekleed meisje, vermoord gevonden. De hals was tot op den wervel met een mes doorgesneden. Van de moordenaar was geen spoor te ontdekken. Een kamerdienaar heeft, naar men uit Kopenhagen meldt, een som van 40000 kronen gestolen uit de cassette des Konings- Een man uit één stuk! Maar betaal mij dan tenminste de helft der schuld. Dal zeker nietIk doe nooit iets Len halve Te Brussel is een in aanbouw zijnde grenadierskazerne inge stort. Twee metselaars werden onder de puinhoopen begravende een bleef op de plaats dood, de ander werd zwaar gewond. Een drievoudige moord. Onlangs heeft te Poliockhauw, een voorstad van Glasgow, des nachts een moeder hare drie jongste kinderen, van twee-en-een-half jaar, van anderhalf jaar en van zes weken, vermoord. Zij was moeder van zeven kinderen en verkeerde langen tijd in zorgvolle om standigheden. Nadat zij de drie kin deren den hals had afgesneden, tracht te zij dit bij haar zelf te doen, doch hierin niet slagende, liep zij naar een buurman, die schoenmaker was en vroeg dezen, of hij het scheermes, dat zij in hare hand hield, wilde aanzetten. De schoenmaker, die aan haar uiterlijk zag dat er iets moest zijn voorgeval len, ging haar woning binnen, waar hij de lijken der drie kinderen zag liggen. De wond, die de moeder zich had toe gebracht, is niet levensgevaarlijk. Zij is opgenomen in een ziekenhuis. Men gelooft, dat haar verstand gekrenkt is. In hachelijke positie. In een linnenfabriek te Weenen, werd de 22-jarige machinist Adolf Grulasch, door een drijfriem gegrepen en mede- gesleurd. De vlugge werkman hield zijne tegenwoordigheid van geest en legde zich op den drijfriem neder, eoodat hij een honderd-tal omwendingen medemaakte. Grulasch had, wonder boven wonder, alleen een paar kleine kneuzingen opgeloopen. Eengeluk bij een onge- 1 u k. Eergister is te Ronsse in België, een oude molen ingestort en viel geheel in puin. De molenaar was in zijn molen, toen het ongeluk gebeurde, maar de zakken meel, waartusschen hij stond, beschermden hem zoo goed, dat hij in 't geheel geen letsel kreeg. Volgens The Times zijn te Kanton plakkaten aangeplakt, waar in de Chineezen worden opgeruid tot het uitmoorden der vreemdelingen. Voor het hoofd van eiken Europeaan worden honderd dollars uitgeloofd. De kleine Louis Bouw meester, het 13-jarig zoontje van Frits Bouwmeester, die aan het conserva- RANT Rotterdam, 1 April 1896. LXXXV1I. Het is een aller ongelukkigste datum om een ernstigen brief te beginnen 1 April Toch, het is nu eenmaal zoo, vandaag moet miju brief geschreven wor den en ik zet dus alle rancunes op zij. Ik moet nog even terugkomen op de werkstaking, die voor de stakers eeu treurige nederlaag geworden is. Wat te voor zien was. Duizenden, millioenen menschen heb ben vele jaren lang strijd gevoerd tegen de machines, de geweldige zwaar ijze ren armen slaande, machtige machines, de alvermogende die hen, of velen van hen overbodig maakten. Hun strijd was te ver geefs. Zij moesten ondergaan, want groo- ter dan hun moed, was de onverzettelijke volharding van de machines, die dom deden hun werk als reuzen, zonder moe te woiden, snel en nauwkeurig. De hier begonnen strijd was een dwaze strijd, een Don-Guichotte-gevecht tegen de reuzen. Ligt niet in heel onze levensomstandig heden van vandaag, de voorspelling, klaar als glas, dat wij eigenlijk bijzaken zullen woiden in het schoone leven der natunr? Wij zullen niet meer doen, wij zullen ge daan worden Zegt nn maar, ik wil niet, strijdt er tegen. Het zal niet baten. De machines, bier neergezet, waren van de nieuwste constructie, vergemakkelij ken den arbeid, kortten den aibeidstrijd met meer dan de helft. Hoe kan men zeg gen: wij zullen deze machines onmogelijk maken, althans wij zullen zorgen, dat wij met lijden door haar grootere macht? Men heeft het beproefd en een nederlaag is het einde geweest. Nu, krachtiger dan ooit, moet van deze plaats protest worden aaugeteekend tegen een onbekookt handelen als dit hier was.Ziet, wij verklaren ons niet tegen de werksta king. Wij erkennen het recht van den werkman, den arbeid neer te leggen, in zekere orr standigheden geven wij zelfs toe dat het het eenige wapen is wat de werkloo- ze werkman tegen willekeur bezit, maar werkstaken zoo maar op goed geluk is nonsens, is verregaand dom. Eerst dan als men geld heeft, iets doen kan, zich voorloopig helpen kan, en de zaak is eerlijk en rechtvaardig, kan succes verwacht en voorspeld worden. Zooals't nu gegaan is, per se nietHier hadden de stakers geen cent, zij moesten van ver- plichtgestelde giften der medesjouwers een wekelijks uitkeeringsfonds trachten saam te stelleD, en toch, zonder vooruitzichten, stankten zij. Leiders, die misschien ter goeder trouw waren, hitsten ze aaD, zweep ten met drogredenen de ertswerkers op. Nu ja nu, zien de opgezweepten in, dat zij eigenlijk slachtoffers zijn geworden, want de leiders zelve heeten den toestand hope loos. Die leiders waren meestal „baantjes- gasten,' dat zijn sjouwers die een „baant je" hebben op het dek of bij de wins als op zichter enz, die leiders hadden het meeste te verliezen, want „baantjesgasten" kun nen bij de electrische kranen niet gebruikt worden. Dit geeft natuurlijk ook niet veel vertrouwen bij de stakers- Nog een onverwacht resultaat is verkre gen. Vroeger gold het lossen van erts voor een buitengewoon zwaar werk, golden erts werkers voor bijzonder stevige lieden. Wel nu is gebleken dat boeren uit Bra- nu, bant, dat z. g. bovenmerschelijke werk met gemak afkonden. De glorie van het erts- werk is aan 't tanen en de ertswerkers znllen voortaan een toontje lager moeten zingen. Dit alles zeggen wij niet om onaange naam te wezen, verre van daar, de neder laag der ertswerkers doet ons voor die men- schen leed, maar hier is een les gegeven die, naar wij gaarne hopen, in de toekomst goede resultaten zal afwerpen. En daarom noemen wij die dingen hier. •x- Nu een vroolijker onderwerp. De lente is gekomen, 't Is Maartschguur maar toch zien wij 't aan de boomtakken, waarop een groen dons zich heeft neergelegd, dat het mooiste jaargetijde gekomen is. De winter is heen en al wat de winter betreft, is aan kant gezet. De winterjassen hangen behoorlijk gekamferd in de kasten of in den lommerd. Winkeliers heb ben een drukken tijd nu. Het winkeliersbaatje in alle genres, schijnt nog zoo kwaad niet te wezeu in Rotterdam. Althans een macht nieuwe winkels en magazijnen zijn in de laatste wekeD hier opgericht en er komen er telkens nieu were bij. Eigenaars van huizen laten bene denhuizen uitbreken en tot winkelgele- genlieid inrichten. Er zijn altijd liefheb bers. Wijken, die tot heden deftig waren ge houden, zocals de Coolsingel, hebben nu hun huizen aan industrieelen verkocht en die industrieelen zetten er hun voorraad in, met een paar winkeljuffrouwen erbij, adverteeren veel en de winkel is com pleet. In de laatste maandeD is op vele plaat sen het aanzien van onze stad veranderd. Groote winkels zijn opgericht, winkels die Roman van Robert Kohlrausch. 7. in hun pracht en luister denken doen aan de beste shops van Londen en de mooiste magasins te Parijs. Heusch, iets groot steeds. Heele huizen, met twee drie win kelkasten, op twee, drie verdiepingen bo ven elkaar, zijn nu niet zeldzaam meer en zij geven de stad iets prettigs, dat dade lijk opvalt, hem die langen tijd niet in Rotterdam is geweest. Ja, we gaan voor uit. Maar we houden, ondanks dat, ons slecht plaveisel, onze brutale straatjongens, onze armoede, onze kleinsteedsheid en al onze verdere treurige dingen. Die zal Rot terdam niet gauw verliezen, 't Is er in geroest. Een staaltje van kleinsteedsheid Een jong handelaar, Duitscher van geboorte, hier gevestigd en hoofd van een goede zaek, hij deed in mest, heel respectabel, had een pels gekocht. Da brave jonge man had die verdiend cd betaald en er is dus niets laakbaars in zijn pelsbezit. Maar geen ander jong handelsman draagt eeu pels; hij behoift die dus ook niet te hebben. Logica is wat onduidelijk, enfin Toen de man met zijn pels voor het eerst op de Beurs kwam, ging er vaö al le kanten eeu Homerisch gelach op. In een oogenblik was de man omringd en het regende spotternijen op zijn armen on- schuldigen pels. Hoe kom je aan dien kuitendekker Waar heb je die gemoerd en dergelijke plezierige vragen. Anderen draaiden hem minachtend den rag toe, en daar waren goede klanten van hem bij, lui die veel mest kochten. Toen hij 's middags in de soos kwam, stak dadelijk het rumoer op. Verkoop je dat ding? Hij is niet echt, wel Zeg pels, je zult het nu wel warm krijgen. Toen hij 's avonds in Pschor kwam, waar eiken avond concert is, rekten zich op allen galerijen halzen van belangstel lende menscheD, stonden overal belang stellende menschen op. Een stuurde een kelner naar den mijnheer met zijn pels toe, om te vragen of mijnheer geen „hoofdpijn" had. Zijn Rotterdamsche klanten schreven hem koele brieveD, af bestellend de reeds bestelde voorraden enz. enz. 't Was zon- meneer met zijn pels op te ruimen; hij hij dat stuk droeg, hseft hij zijn pels op- betalen kan Waarom niet In Rotterdam mag het niet, Rotterdam eischt kleioeteedsche slaafsche volging aan langgekweekte tradities; zóó is Rotterdam. 13. der einde. En de was verplicht zijn had geen leven a! Voor een prikkie geruimd. Moet ieder in niet een pels mogen onze vrije maatschappij dragen, als hij het Hoofdpijn keilen is in den handel ook wel: ^op het punt staanbanlroet te gaan." „"Vertel mij van nwe moeder,® bad Saffi op dringenden foon. „Dat kan gebeuren," gaf zij hem ten ant woord, maar zij viel zichzelf in de rede, toen zij juist beginnen wilde met vertellen. „Wat is er?" Zij had het hoold omgedraaid en sprak tot een persoon, die achter haar stond. Ook Boyen zag dien kant uit. Bij had niet gezien, dat iemand naast de tafel was komen staan alsot hij uit den grond verrezen was, stond de kleine man met de zonderlinge oogeo, die bij de vleugel had gezeten, achter bet meisje. Hij had niet tot haar gesproken, maar had zijn hand op haar schouder gelegd en lach Ie tegen baar, met zijn slsp, baardeloos gelaat. En bet scheen, alsof, die hand op baar schouder, haar een geheim bevel overbracht; want Saffi brak het gesprek van zooeven af en zeide: „ik zalu dezen nieuwen mijnheer voor stellen. Dat zal gebeuren. Mijnbeer Richard, veroorloof mjj deze bier, is mijn oude.' „Uw vader „Ja zeker wat zet ge een oogen op?" En als wilde zij Boysen zijne verwonde ring helpen verdwijnen, dat een afschrikwek kende verschijning haar vader was, of als wilde zij vermijden, dat bet gesprek van zoo even weder werd opgevat, begon zij luid en en onafgebroken te praten, over allerlei on verschillige dingen, wat baar maar inviel, bont door elkander. Van haar moeder ech ter niet meer. De man sfond achter baar, liet zijn gele hand met de groezelige nagels, altijd door ep haar schouders rusten en knik te zachlkens met het hoofd. Buferweck zat danig nit zijn humeur daar naast met zennwaebtigen onrast zeg hij de gunstbewijzen, dieSsffi zjjnen vriend zoo vrijgevig schonk en waarom 'bij vroeger te vergeefs bad gesmeekt. „Daar komt ?g, daar komt zij. De laDge heeft haar dozijn vol.* Saffi riep het als een welkom voor de sinaasappelen—Mina, die langzaam, den dob- belbeker naar alle zijden aanbiedende, nader bij kwam. „Geef mij een paar appelen," zeide Boy- sen, toen zjj bg de tafel stond. „Wilt gjj niet werpen, schoone heer vroear de oude. „Neen, koopen. In 't spel heb ik geen geluk." „Wie ongeluk heeft in 't spel, „Heeft geluk vast met de liefde." Saffi zODg het met halfluide stem en loonde Boysen tussoben de lachend geopende lippen, hare schoone, gelijkmatige tanden. „'tls ook beter, geluk met de liefde is ook beter." De oude vronw mompelde hef, terwijl zij drie der schoonste vruchten uitzocht en voor hem op tafel legde. Hij betaalde den prijs en zij schoof verder tusschen de stoelen door, van tafel tot tafel. Ook Saffi's vader was verdwenen, even plot seling en onverwacht als hij opgedoken was. Zacht, zonder een woord van afscheid was bij gegaan en zat nn weder op zijn plaats achter de piano, en liet zgn onbestemde oo gen door de zaal zweven, schijnbaar op nie mand en niets lettende. Saffi had voor zich de mooiste der vruch ten uitgezocht en begon die met den pijl van Amor af te erhillen. Boysen lette op hare overmoedige bewegirgeD; terwijl zij dit verrichtte en weder kwam bet hem in de gedachte hoe weinig zij op den man geleek, dien zij baar vader noemde. Met een zachte vraag wendde bij zich tot zijn vriend. „Is het toch mogelijk Ig dat mensch werkelijk en waarachtig haar vader?" Bnterweck luisterde slechts met half oor. Hij wierp een vlnchtigen blik op den vra ger, vervolgens begon hij halfluid, met moei lijk verborgen ergernis, de woorden uit de „Figaro" te mompelen „Ja, hij is baar vader, bg zegt bet zelf." Saffi scheen niet naar bem te luisteren. Zij was nu met bet verdeelen der sinaasap pel ten einde, hief een der gele glimmen de parten in de hoogte en liet dit in haar geopenden mond vallen, en terwijl tij dit met een zeker welbehagen deed verteeren, zeide zij met een lachend gelaat, als gold het 't vroolijfeste geval van de wereld: „Morgen vroeg wordt er weder één een kop kleiner gemaakt." Boyeen weck achteruit voor dit lachend gelaal, dat zulke woorden met een dergelij ke uitdrukking sprak. „Is dat waar?" vroeg bij aan Bnterweck. „Kan wel zgn," gaf deze ten antwoord. „Ik heb n vanmorgen den gevangenismuur aangewezen en n opmerkzaam gemaakt op de verhoogir g van den muur, opdat de men schen van uit de tegenoverliggende huizen niet naar binnen kannen zien, wanneer de terechtstelling plaats heeft, 't Kan best zgn dat morgen een zondaar wordt om hala ge bracht. Saffi schijnt van dergelijke dingen goed onderricht to zijn." „Dat ben ik ook. Het zal morgenoch tend plaats hebbenals de klokken zeven slaan, dan is het met den armen duivel ge daan. O, ik wou, dat ik er bij mocht zijn?" Allevriendeljjbheid week uit Boysen's oogen bij een dergelijk ruw woord. „Gij gij zoudt er bij willen zijn en zgn stem verried den afschuw, welken zij bij bem had opgewekt. Zij echter hoorde het niet, of sloeg er geen acht op. Rustig verder peuzelend, zei de zij, nu met eeu toornige uitdrukking in hare oogen: „Zeker, zon ik daarbij willen zgn. Kop af, dat is het eenige voor zulke lui. Mijn moe der is ook vermoord en telkens, wanneer er een onthoofd wordt, denk ik bij mijzelf: die zal het misschien gedaan hebben. Zij heh- ben baar moordenaar nooit gekregen.® Boysen gevoelde zich rog onaangenamer aangedaan door deze woorden. Hare wreed heid werd wellicht verklaard door het tren- rig feit met haar moeder, de herinnering aan den ring werd er nog levendiger om. Dat be wijs van liefde en trouw, dat nu aan baar ringvingertje schitterde, bad eens gezeten aan de hand van een vermoorde. Eeu der gelijk pand droeg ook nu neg zijne moeder en het scheen hem toe, alsof die dood eD ongeluk brengen moest over de geliefde oude vrouw. „Uwe moeder is vermoord?" vroeg hij. „Wanneer is dat geschied Het scheen hem, als wilde zij antwoorden, maar dan zag bij, dat zij een blik wierp naar de plaats, waar haar vader zat. „Och, dat is een oude geschiedenis, die bjjna niet meer waar is. Het viel mij zoo nit mijn mond, terwijl ik aan het onthoofden dacht. Ook heb ik geen tijd meer tot pra ten, ik moet dadelijk zingen." Inderdaad bewogen de gestalten der Wee- ner dames zich naar het tooneel en na een kort stemmen klcck er opnieuw een wals door de zaal. „Wat zal ik zingen vroeg Ssffi, legde, zooals even te voren, haar hand op zijn arm, en zag hem met fonkelende ocgen aan. Zij had vlug achtereen eenige glaien van den zwaren wijn gedronken; haar borst sdrmde sneller, de lippen waren balt geopend en, een warm rood lag over bare wangen. Hare pikante schoonheid was nog aan (rekkelijker dBn te voren, maar Boysen scheen het oog daarvoor verloren te bobben. „Zijl gij de heerscberes, over dat alles? Staat er niet in het programma voorgescbrc- v en, wat ge zingen meet P" vroeg hij meteen poging tot schertsen. „Wat raakt mij het programma Ik ziüg wat ik wil. Hier dansen zij alleen naar mijne pijpen, en wanneer zij dat niet meer doen, ga ik heen. Bij de opera, nemen zij mij liever vandaag nog, dan morgen." „Aha, nn zijn wij weder aan de opera ge naderd," riep Bnterweck, ,,dat is namelijk altijd bet eind van het lied, als men haar ergert." „Mrent ge soms dat het niet waar is P Ik beb mijn muziek bestudeerd evenals de groo te dames van bet theater en wat zij kunnen, kan ik ook. 't Is mij daar echter te verve lend en gehoorzamen moet men, wanneer regisseur en kapelmeester bevelen, en dat zou mij niet bevallen. Maar zingen, dat zal ik n toonen." Zij had zich weder tot Boysen gewend en zonder zijn antwoord af te wachten, sprong zij op. „Ik zal zingen, ganscb alleen voor u. Eu wat gij booren zult, dat weet ik ook reeds*. Nog een flikkering harer oogen tot af scheid en zij was weg. Met twee groote sproDgen stond zij midden op het podium, waar zij achter een rood voorhang verdween. Baar vader zat onbeweeglijk, als had hij van bet voorval niets bemerkt. Bnterweck echter zat zijn vriend scherp gade te slaan en zeide vervolgens op een toon, die har telijk moest klinken, maar waaruit men toch de ijverzucht bekennen kon. Hoor eens waarde vriend, gij begint mij lastig te woiden. Mijn kleine is dol op je. Wat krijg je in je hcofd, je oudste vriend een vischje af te vangen, dat hg nog niet eens zelf in bet net beeft Boysen gaf hem lachend de hand, ik ben onschuldig." Dat is nog het ergste, waarachtig op on schuldige lammetjes zijn de vrouwen juist zoo verzot.Deze helden der deugd,die doen,als had den zij nog ncoit een vrouwenmond gekust. Je bent anders een verduivelde knappe kerel ge worden, zooals ge daar zit. ik wou, dat ik je thuis gelaten had.' „Openlijk gezegd, zou ik je daar dank baar voor zgn geweest; zal ik gaan P* „Na, zoo is het niet gemeend, hoor". „In ernst, ik bt n moe en ga zeer gaarne. Gij blijft natuurlijk nog hier?' .Ja,ik blijf nog bier 1 En wanneer gij werke- li k moede zijt, ik neem het n Diet kwalijk, wanneer gij gaat;zie bier den huissleutel en hier hebt ge mijn zegen op den koop tce*. Hij was weder vroolijk geworden, reikte Boysen den sleu'el over en maakte een groteske be weging met de handen. „Maar één oogenblik moet ge toch nog big- ven,® voegde hij er aan toe „Wanneer gij haar niet hoort zingeD, brengt zij mij aan stonds om, en dat is mij de heele zaak niet waard". „Nu ja, een oogenblik," zeide Boysen en zag in ongeduldige afwachting naar het podinm, waar de dameskapel nog altijd met haar wals bezig was. Het was drukkend warm in de zaal ge worden; op den achtergrond stonden rijen van menschen, die geen plaats meer gevon den haddende zwoele lucht drnkte op Boysen's voorhoofd. Het werd hem te eng in deze omgeving, die hem zoo vreemd was. Ongeduld en wrevel maakten zich van hem meester en hij zon trots de aanmaning van. zgn vriend zijn heengegaan, als niet juist Saffi op het tooneel gestapt was. Een ge bral van bijval begroette haar, de lncbt trilde van het handgeklap, een grijze wolk stof steeg op, door het getrappel der veeten. Zij was een oogenblik op den pianist toe getreden, en bad hem een haastig woord toegefluisterd. Nu stond zij op het midden van het tooneel, en liet haar blik zweven over het opgewonden publiek aan hare voe ten, vervolgens vestigde zij hare oogen op Boysen en knikte hem toe. Snel had zjj van eostnum veranderd; zij droeg nn een rok van helder gele zijde met breede, zwar te punten en spitsen versierd, een donker groen jakje van spaansohe snit omsloot haaf buste en liet daaronder het roode atlas van haar vorige japon, die zij niet bad uitge trokken doorschemeren. Over haar blond haar had zij een zwarten puntdoek geworpen. Een der japansche schilden hadzij fluks van den wand gerokt en verborg daarachter gedeeltelijk haar gelaat, terwijl zij in de andere hand een donker roode roos spelend bewoog, alz wilde zij de bloem wegwerpen; toen ook wist Boysen, wat zij voorstellen wilde. „Car- meo mompelde hij, en „Carmen t' klonk bet van de lippen van zijn vriend. Haar blond, nn halfverborgen haar wilde die dracht logenstraffen, maar in de donkere oo gen bliksemde en lichtte de hartstocht. Na bogon de muziek en Saffi zong. Het was de Habaaera nit „Carmen", die zij voordroeg en met sierljjke coqaetterie, waar- nit meer en meer zuidelijke hartstocht te be kennen viel, slingerde zij de woorden do zaal in „De liefde van Zigenneratam „Vraagt naar rechten, wet noch macht; „Bemint gjj mjj niet, ben ik ontvlamd, „En wanneer ik bemin, neem u dan in acht.' Zij zong het met schoone, buigzame goed geschoolde stemmaar de stem was bet niet alleen, die hare ademioose luisteraar»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5