Brieven Dit de Maasstafl. Zondag 12 April 1896 40ste Jaargang No. 3038. De Vreemde. BIJVOEGSEL. FEUILLETON. Iets over West-Friesland. dyk. LXXXVIII. De laatste berichten uit Atjeh hebben ook in de Maasstad indruk gemaakt, het spreekt vanzelf. In de eerste koop stad des lands met zijn licht te influ- enceeren beurstoestanden, moet zooiets meer gevoeld worden dan elders. Verder leven er in de Maasstad een aantal oud-officieren van ons Indische leger, voor wie elk bericht uit de Oost een heerlijkheid is. En zulke berichten als dat van het verraad van den Toe koe Djohan Oud-Indische officieren hebben een eigenaardigheid gemeen„een sterke on tevredenheid.-» Zij beklagen zich altijd over achteruitzetting in den dienst, over hun niet genoeg gewaardeerde be kwaamheden, over nepotisme, over wil lekeur zelfs enz. enz. 't Is heusch waar, over het algemeen heb ik dat bi] oud-Indische officieren gevonden. Natuurlijk zou ik mij niet gaarne partij willen stellen, ik magen kan dergelijke zuiver-militaire bijzonier- heden niet beoordeelen. Een bericht als dat van den verra- delijken bondgenoot valt als olie in bet vuur. Zeker, we hebben het al gezegd, roept het koor van oud-officieren, wij hebben er tegen gewaarschuwd toen het tijd was. Vertrouw de kerels niet, heb ben wij geroepen, schiet ze liever neer, verdelg ze, maar neem ze niet aan als bondgenooten. Maar jawel. Het gou vernement weet altijd alles beter, het gouvernement heeft de wijsheid in pacht. Wij hebben het ook ondervonden (volgt het relaas van hun miskenning) En nu zitten ze met de gebakken pe ren. Toch aarzelden die heeien niet hun raadgevingen te doen hooren. Een aan tal dagbladen hebben immers reeds arti kelen ontvangen van oud-luitenants, oud kapiteins enz. Dat is wel zelfopofferend vaderlandslievend van die heeren't Moet gezegd worden. En zonder ©eni gen twijfel zouden zij, als de Dood aan den man kwam, hun krachten het on dankbare vaderland ter beschikking stellen. Lombok heeft het immers ge toond. Dan is er nog een eigenaardigheid een groote eerbied voor generaal van der Heijden. Alle oud-officieren die ik ge sproken heb, meenden stellig dat gene raal van der Heijden de zaak wel in het reine zou brengen. Die heeft indertijd de boel al voor een deel in het reine gebracht, maar het gouvernement, enfin. Gene raal Deijkerhof is een brave man, maar veel te zwaarlijvig om een commando te voeren. Hij kan niet alleen te paard komen. Dat Vetter gelukkig slagen zal, wordt bijua niet betwijfeld. Vetter is de „rechte man op de rechte plaats," dat heeft hij op Lombok getoond Wel ke uitspraak ik geheel voor rekening van de betrokken personen laat Ik weet heel goed dat dergelijke At- jehsche bijzonderheden feitelijk niet in een brief uit de Maasstad behooren, maar ik deel ze mede, eerstens omdat ze dat waard zijn, tweedons omdat ze een inleidiDg vormen, tot de zaak waar op ik eigenlijk komen wilde. De Atjehtroebelen van het oogenblik hebben een consequentie in niet zoo dadelijk geziene richting. Het zal noo- dig zijn dat een aantal troepen uit Nederland naar onze Oost gezonden worden, de aanwerving van troepen, in dertijd voor Lombok zoo krachtig aan gevangen en voortgezet, maar daarna weer gestaakt, zal thans opnieuw be ginnen moeten. De regeering zal on getwijfeld weer hooge premies gaan uit- looven voor de aanwerving bij het Ne- derl. Indische leger en het geeft nu wel een duidelijk teeken van de armoedige omstandigheden, waarin zeer velen in de Maasstad leven, dat nu onmiddellijk het aantal candidaten om koloniaal te worden, zeer aanzienlijk is gewor den. Op het bureau voor militaire zaken en schutterij komen ze met tientallen tegelijk zich aanmelden, jongens en URAAIT. Zes honderd jaar geleden, toen Hollands Noorder kwartier, «ooals de landen ten noorden van het Y ge noemd werden, nog een gebied was van poelen en groote waterplassen met eene menigte grootere en klei nere eilanden er tusschen, toen was een van die groo te stukken land reeds genaamd Westfriesland, zooals het heden ten dage nog heet. Dat Westfriesland bezat een eigen omringdijk, waardoor het beschut werd tegen oyerstrooming door het water van de Zuiderzee in het oosten en noorden, dat van de Bamestra en Sciremere (Beemster en Scher mer, zooals het thans heet) in het zuiden en van de Noordzee ten noordwesten, daar de gronden van Zipe (Zijpe) en van het Koegras nog gedurig overdekt wer den door het binnenstroomende water van de Noord- see om het eiland van Callinghe (Callantsoog) heen. üit de Sciremere liep een water, dat Zeggelis heet te, tot Alcmere (Alkmaar) en vandaar liep buiten den Westfrieschen dijk om, de Rekere, die bjj Krab bendam in het water van de Zipe voerde. Toen later, omstreeks 1400, een dijk was gelegd van Petten tot op de duinen van het eiland van Callantsoog, welke dijk langzamerhand aanstoof tot een al breeder wordenden duinregel, toen in 1697 de Zijpe werd droogemaakt, in 1610 de Wieringerwaard, in 1612 de Beemster en in 1635 de Schermer, toen was de Westfriesche omringdijk voor de helft door land ingesloten. In het midden van onze eenw is door de Bedijking van de polders waard en Groet de zee dijk tusschen Wieringerwaard en Aartswoud binnen dijk geworden. In 1456 reeds was de polder Bnrghorn ingedijkt in den hoek, dien de onde Westfriesche dijk maakte van Sint Maarten over Valkoog, het Zeugebuurtje en de Haale tot nabij Lagedijk. De nieuwe buitendijk om Burghorn tegen de Zijpe gelegen, werd sedert op genomen in den Westfrieschen omringdijk. De Waard en Groet, Wieringerwaard, Zijpe en Sehermer zijn dus tegen denWestfrieschendijk aangelegd. Met de Beemster is dit niet zoo; tusschen de Beemster- ringsloot en den Westlrieschen djjk liggen bij Aven- horu en Oudendijk nog vier poldertjes, die aldaar bekend zijn ouder den naam van Troonlanden. Binnen den Westfrieschen omringdijk lagen tot op het midden der 17de eeuw nog eeu aantal grootere en kleinere plassen of meren, zoodat men terecht in Westfriesland spreekt van oude landen en droogge maakte plassen. Om eenige van die grootste plassen te noemende Slootgaard is ingepolderd volgens octrooi van 1590, de Wogmeer volgens octrooi van 1607, de Baarsdor- permeer volgens octrooi van 1624, de Heerhugowaard volgens octrooi van 1625, de Bennemeer volgens oc trooi van 1629, de Schagerwaard volgens octrooi van 1630, de Schaapskuilmeer volgens octrooi van 1632, de Berkmeer volgens octrooi van 1633, de Woudmeer volgens octrooi van 1635. Behalve de genoemde meren en plassen zijn tus schen de jaren 1550 en 1650 nog verscheidene klei nere plassen drooggemaakt. Het is opmerkelijk, dat velen daarvan den naam dragen van Braak en van Waal of Weel en dat bij na al die Braken en Walen gelegen zijn aan of nabij den Westfrieschen zeedijk of den oostelijken omring dijk van den Heerhugowaard, evenals de Wielen buiten Behagen. Dat bij doorbraken van dijken tijdens hooge vloeden door het nederstorten en uitspoelen van het water, groote massa's grond kunnen verplaatst worden, is gebleken bij den doorbraak te Durgerdam in 1825, toen er een gat in den dijk ontstond dat bij eene breedte van 125 meters, in het midden eene diepte kreeg van 30 meters. Na 1650 dus bevatte Westfriesland, op enkele klei ne poldertjes na, al het oude en nieuwe land, dat het thans nog heeft. De Westfriesche omringdijk draagt al van ouds verschillende namen. Achtereenvolgens heet hij 1. Westfriesche Zeedijk, van Schardam over Hoorn, Enkhuizen en Medemblik tot aan den Groetpolder bij Roman van Rolert Kohlrausch. 9. No itond hij daar alleen, met gloeiend voorhoofd en kloppend hart en hij vermocht niet zich van de plaata loa te rakken. Hij keek naar het hnii van zijn vriend, aan den overkant, an het matte schijnsel dat hem straks bij zijn tboiskomst had begroet, was verdwenen, zoodat sjjn vriend seker thuisgekomen was en de lichten daarna waren uitgedaan. Ook de lantaarns op de straat brandden lang niet meer allemaal; het was laat in den nacht, laat genoeg om naar hnis terug te koeren en te gaan slapen. Maar hoe zon hij kannen slapen, met dat gevoel van gelnk in het harte, met den klank dezer nieuwe, en toch reeds zoo vertrouwde stem in het oorP Wanneer iets op zijn ziel een diepen indruk had gemaakt, dan was bij gewoon naar buiten te snellen en de een zaamheid op te zoeken, om daar zijn on matig bloed tot bedaren te brengen. Ook nu werd hij voortgedreven, de stilte der straten was hem nog Diet groot genoeg; hij had behoede aan een ontmoeting met de vrije natuur. Als tot laatste afscheids, legde hij de hand nog eens op de kruk van de deur als kon hij daar nog eens de har- teljjken druk voelen van de hand die zooe ven het koude ijzer had aangevat. Ver volgens draaide hij zich om en ging de straat af, daarheen, waar hij spoedig in de onbebouwde kom terecht kwam. De bestra ting hield op en het geluid sijnsr schreden was op den weeken bodem niet meer hoor baar; lichten en huizen verzonken achter hem in 't niet, en door een frisschen wind vlaag begroet, schreed hij de eenzaamheid in. HOOFDSTUK ZES. Toen Boysen's oogen aan de duisternis gewend waren, kon hij den weg en sijn naaste omgeving duidelijk zienook was da hemel wat lichter geworden, de donkere wolkenmassa was uiteengedreven en had plaats gemaakt voor een vriendelijk blauw. Aan beide zijden van den weg stonden rij en boomen. Nadat hij een eind dien weg, dio hem langs nieuwe,in aanbouw sjjnde villa's en ande Aartswoud. 2. Westfriesche dijk, over Winkel, Kol- horn, de Kreil, Poolland, de Keins, Lagedijk, Sint Maarten en Eenigenburg tot Krabbendam. 3. Reker- dijk, over Schoorldam, Koedijk en Huiswaart tot de Zes Wielen. 4. Omloopsdijk, van de Zes Wielen, tot op het kanaal tegenover de Friesche Poort te Alk maar, en vandaar langs het Kanaal door de Scber- merpoort tot op en langs de Schermer, tot tegenover den zuidwestelijken hoek van den Heerhugowaard. 5. Huigendijk, langs de Schermer over Oterleek tot op Rustenburg (hier is dus de Westfriesche dijk tevens Schermerringdijk, de daarmede gelijkloopeude ringdijk van den Heerhugowaard heet Nieuwe Hui gendijk) 6. Rustenburgerdijk, om bet noorden van de Schermerringsloot tot Ursem. 7. Waligsdijk, door Ursem tot Avenhorn. 8. het Hoog en de Kathoek, door Avenhorn. 9. Slimdijk, tot Oudendijk en 10. Oudedijk door Oudendijk tot op de aanaluiting met den Westfrieschen zeedijk bij Schardam. In dezen geheeien ringdijk is slechts ééne kleine schutsluis, n. 1. bij de Zes Wielen tegenover Alk maar. Binnen in Westfrieschland zijn niet minder dan 100 afzonderlijke polders en poldertjes of bemalingen, die weder ieder hunne kaden, dijkjes, dijken of water- keeringen hebben, welke als het ware een netwerk vormen in de lijst van den grooten Westfrieschen om ringdijk. Heeren leden van Bansbesturen, Polderbe sturen, Dijksbesturen en Molenbesturen weten dat na tuurlijk, althans zij kunnen dat weten, als zij uit het archief van het collegie waartoe zij de eer hebben te behooren, inzien het uitgebreide werk, ge titeld de Zeeweringen en Waterschappen van Noord Holland door Mr. G. de Vries Az, van welk beroemd werk in het jaar 1894, ingevolge besluit der Staten van Noord Holland, eene 2e uitgaaf verschenen is. Wie dus bet fijne van de zaak wil weten, worde lid van een waterschapsbestuur in Westfriesland, of vrage zoo iemand er zijn er waarlijk genoeg Als wij onder elkander met eene beknopte beschrij ving van ons Westfriesland ons tevreden willen stel len en met „iets" over die landstreek genoegen willen nemen, dan moeten we toch hot volgende kennen. Over het oude land van Westfrieschland loopen, al sedert honderden jaren, vier groote waterkeeringen van het noorden naar het zuiden als we de bochten buiten rekening laten. Deze zijn .- 1. de Selscbardijk, te beginnen aan den Westfrie schen dijk bij Eenigenburg, met den Korendijk langs Tutjehorn, den Kalverdijk langs Kalverdijk, en den Oosterdijk om de Woudmeer heen, door Oudkarspel, langs de Zuiderkoog en de ringsloot van den Heer Hugowaard tot aan het punt van verbinding met Om- laopsdijk en Huigendijk. 2 de oude Westfriesche dijk van Sint Maarten tot Valkoog, met den Schager-, Zijdewind ofTolker- dijk tot aan de Vennik, de Niedorper, Zijdewind door Zijdewind, langs het Niedorper, Verlaat, door Oude Niedorp en de Wester Langereis tot op de Langereis. 3. de dijken om de Langereis (een afgesloten uit- wateringskanaal van den vroegeren grooten boezem Heerhugowaard, gegraven in 1458), vau den West frieschen omringdijk bij Aartswoud tot bijua aan de Berkmeer, de Lagedijk en de Toffekijksdijk tot even ten zuiden van Spanbroek, de Zandwerven door Zand- werven, de Spierdijk door Spierdijk en de Goorn, en het Zeugedijkje of Zeugepad van daar tot op den Waligsdijk tusschen Ursem en Avenhorn. 4. de Bulledijk, beginnende aan den zeedijk ten westen van SVervershoof, met den Schinkeldijk langs Wervershoof, den Zwaagdijk, den Hoomschen weg en het Keern tót door de stad Hoorn aan den Westfrieschen De dijken onder ieder dezer nummers vormen met elkander eeu aaneengesloten geheelmen zou kunnen zeggen: het zijn 4 stellen dijken. Hieraan sluiten weer vier andere dijken, die in hoofdrichting van oost naar west loopen, nl. a, de Zomerdijk, beginnende aan den Hoornschen weg en op eenigen afstand ten zuiden van Wognum en Wadwai voortloopende tot op het punt waar de Toffekijksdijk aan de Zandwerven aansluit. b. de Molendijk, beginnende op hetzelfde punt als de Zomerdijk aan den Hoornschen weg en voortloo pende ten noorden om de ringsloot van de Baarsdor» permeer heen tot op den Bobeldijk nabij den Spier- re gebouwtjes voerde, was opgestapt, kejrde bij terng. Hij sloeg nu een smaller pad in dan hetwelk hij afgekomen was. Langzaam slen terde hij voort, op de lichten der stad toe; maar bij was nog niet ver gegaan, of hij bleef staan. Het was hem, als flikkerde hem een lichtstraal in de oogen,welke zich baan brak door een schutting, die vlak voor hem Ter rees. Fluks stapte hij terug en zorgvul dig langs de voegen van het houten schot itende, ontwaarde zijn blik opnieuw het belle schijnsel. Het drong door een naad in den wand en Boygen kon weldra de oor sprong ervan erkennen. In een der voor af braak bestemde huizen werd hij een ver licht venster gewaar, een klein, nederig ven ster in een ruïne, en door dit oude glas, viel het licht naar buiten. Zonderling, in dit huis licht, en op dit uur. Het ge bouw was bijna geheel gesloopt; slechts een gedeelte stond er nog van. Was bet moge lijk dut dit huis, dat dreigde in te storten, een toevlncbtoord zou zijn voor spitsboeven of dergelijken? Boysen luisterde en zag scherp toe, maar bij vermocht niets te ontdekken. Wellicht kon hij meer ontdekken als hij het huis rondliep en aan het andere venster luister de. „Wat gaat het mij ook eigenlijk aan/ mompelde hij; maar toch ging hij eenige schreden terag, en zocht in de schutting, die zich langs den weg nitstrekte, een opening, welke hem uitzicht op het erf zou geven. Doch zijn moeite was te vergeefs, de planken wa ren hier soo dicht gevoegd, dat geen licht straal naar buiten drong. Lachend over zijn eigen dwaasheid, gaf hij zijn onderzoek op en maakte zich gereed, verder te gaan, toen een gedruis, niet luid, maar toch dui delijk te onderscheiden van het ruiscben van den wind zijn oor trof. Het klonk als bet openen van een deur, en vlug tot aan den hoek van het schut doorloopende, van waar hij den weg naar de stad overzien kon, zag hij, dat een donkere gestalte het pad betreden had, en dat een tweede eenige oogenblikken later volgde. Tegen den Jicht- glacs, welke zich boven de stad uitbreidde, waren de beide personen duidelijk zichtbaar en na drong nogmaals het vorige gedruis tot zija oor door. Een deur, die hij in de duisternis niet opgemerkt had, meest zich in het beschot bevinden en voor die beiée personen moest het licht gebrand hebben. Hij hoorde duidelijk hoe het slot werd om gedraaid en de sleutel uit het slot getrok ken werd. Boysen had geen lust in een minder aan gename ontmoeting on daarom volgde hij de C. -a-r r Zwaagdijk met den Hoornschen weg aansluit en voort gaande ten noorden van Berkhout, tot op den Spierdijk, d de Lutkedijk, beginnende aan de Zandwerven en den Spierdijk ten noorden van Obdam tot op den ringdijk van de Berkmeer. Zooals bekend is, wordt Westfrieslacd, en dat is ook al sedert overoude tijd verdeeld in viergroote deeleu of ambachten: Schager en Niedorper Koggen, Geestmerambacht, vier Noorder Koggen en Drecbter- land. Het Ambacht Schager- en Niedorper Koggen ligt ten noorden en oosten van de waterkeering die hierboven genoemd is onder No. 2 en ten westen van de Langereis. Het ambacht Geestmerambacht ligt ten zuiden en westen van de waterkeering onder No. 2 en den Lutkedijk, en verder ten westen van den Spierdijken het Zeugedijkje. Het amb icht vier Noorder Koggen (dat zijn de Medemblikkerkogge, de Hoogwonderkogge, de Wog- nummerkogge en de Middelkogge) ligt tusschen de waterkeeringen onder Nos. 3 en 4 en ten noorden van den Lutkedijk en den Molendijk. Het ambacht Drechterland eindelijk strekt zich uit ten zuiden van den Molendijk en ten oosten van de waterkeeringen onder Nos. 3 en 4. Hier zou men knnnen opmerken, dat bij de be grenzing der Ambachten, de waterkeeringen onder No. 1 heel niet genoemd worden. Doch als men nagaat, dat nog vóór 1600 tusschen de waterkeerin gen onder Nos. 1, 2 en 3 zich zulke geduchte groote waterplassen bevonden, dan kan men den aanleg der dijken, genoemd onder No. I zeer goed verklaren. Het waren binnendijken tegen den Heerhugowaard, de Woudmeer enz. Thans sluiten de waterkeeringen onder No. 1 met den Westfrieschen omringdijk den polder Geestmer ambacht in. Het gedeelte door Kalverdijk, Tutjehorn en Eenigenburg is ook geen waterkeering meer; vroeger was dit wel zoo. Ook de Zomerdijk en de Bobeldijk (op eeu klein stuk na) zijn geen scheidingen meet tnsschen de Am bachten vier Noorder Koggen en Drechterland. Zeker is de Zomerdijk oorspronkelijk grensscheiding ge weest; nog altijd heeten de gronden, die ten zuiden aan dezen dijk grenzen, de Wognummer en Spierdij- ker Buiten dijker Landen. Met de droogmaking van de Berkmeer hadden ook de Lagedijk en de Toffekijksdijk hunne bestemming als grensscheiding der Ambachten verloren en kwamen als zoodanig de Ringdijk buiten de Berkmeer en de Lutkedijk daarvoor in plaats. De Westfriesche omringdijk heeft langs de Zuiderzee eene hoogte van gemiddeld 5 Meter boven A. P., langs de polders Waard en Groet, Wieringer waard en Zijpe is de hoogte gemiddeld 3, 5 M. boven A. P. en over het verder verloop van den binnendijk wordt hij gehouden tot op 1,25 M. boven A. P. Op plaatsen, waar de kruinshoogte minder is, zooals tegenover Alkmaar, langs Ursem, Avenhorn en Oudendijk, zijn op den dijk kaden gelegd, muren en beschoeiingen geplaatst of inrichtingen om kistingen te zetten tegen het water van Scherrnerboezem. Behalve de gronden om Sint Pancras en Zandwer ven ligt geheel Westfriesland beneden A. P. De Schagerpolder en de Hooglandspolder liggen met het maaiveld ongeveer 0,25 M. diep, de Kaagpolder onder Barsingerhorn 1,4 M. tot 1,5 M., de Schagerwaard 1,8 M., de Heerhugowaard 2 tot 3 M de polder Beschoot tegen Oudendijk 2.6 M. en de Baarsdorpmeer 3,3 M. alles beneden A. P. De waterkeeringen binnen in Westfriesland zijn ook al verschillend van hoogte. Zelfs van de voornaamsten, die hierboven opgegeven zijn, is alleen het stelletje dijken onder No. 4 vrij hoog: 0,5 M. boven A. P. De waterkeering onder No. 3 is alleen langs de Langereis hoogtegen het westen 1,4 M. en tegen oosten 0,8 M. boven A. P.de rest is alweer veel lager. De dijken om den Heerhugowaard zijn gemiddeld hoog 0,25 M. boven A. P. Alleen de Schaapskuilmeer heeft een ringdijk, die water keeren kan tot 0,5 M. boven A. P. Als men nu bedenkt, dat het peil van gewoon Yolzee nog aanmerkelijk boven dat van A. P. ligt beide mannen want dat bet mannen wa ren, had bij bij' het eerste gezicht reeds ge merkt, met langzame schreden. De vochtige grond deed zijne schreden on hoorbaar zijn; hij kon de beide mannen zon der vrees volgen. Zij echter schenen nog minder haast te hebben dan hijlangzaam, uiterst langzaam, somwijlen staanblijvend, gin gen zij voorwaarts, druk, maar zacht met elkander sprekende. Zoo kwam Boysen, zonder het te willen, weer in hnnne nabijheid, en toen htj zoodoende de omtrekken hunner ge stalten beter kon waarnemen, kwam bij plot seling tot de gedachte, dat hij beide mannen daar voor hem kende, zonder zich even rekenschap te kunnen geven, wie het dan toch eigenlijk waren. Zij hadden nu het eind van den landweg, het begin van de verlichte straat bereikt, en toen de beide mannen in het licht der eerste lantaarn kwamen, bleven zij nogmaals staan; de grootste van hen keerde toen het gelaat naar de zijde, vanwaar Boysen kwam, en die nu maar een tiental schreden van hen verwjjderd was; en toen de schijnsel van het licht op bet naar hem gekeerde gelaat viel, herkende h|j met schrik en verrassing daarin den knecht van zjjn vriend, die hem zooveel had doen berinneren aan den vijand zijner jengd. Wat beduidde diens aanwezigheid hier, te midden van den nacht Wat beteeken- de deze samenkomst op deze zeldzamo plaats, midden in den nacht Het instinct matige wantrouwen, dat hem b|j die eerste ontmoeting tegen dien man had beheerscht, werd nu nog grooter en gaarne had hg verder gadegeslagen wat deze beiden in bun schild voerden. Maar ook de dienaar scheen hem gezien en berkend te hebben, dat toon de tenminste zijn gelaat, dat de gewone koele beleefde uitdrukking aannamnu bleef er natuurlijk niets over, dsn de bei den lui voorbij te gaan en de persoonlijk heid van de tweede vast te stellen. Zij waren helder verlicht en ofschoon de klein ste zich door de sehaduw van den dienaar trachtte te dekken, horkende Boysen toch, dat het de onde was, die in de con certhal voor den vader van Saffi door- ging. De dienaar liet geen oogenblik zijner ver rassing blijken, haalde den hoed voor Boysen af, toen deze hen beiden voorbijging en maakte eerbiedig plaats. Vervolgens zeide de oude: „Ik zal teruggaan, het woud door, dat is korter voor mij.' „Dat is zekor waar/ gaf de bediende ten antwoord. „Goeden nacht." „Goeden nacht." en dat iu den nacht van 22 op 23 Dec. 1894 het water tegen den Westfrieschen zeedijk is gestegen tot eene hoogte van 2,3 M. tot 2,75 M. boven A. P., dan kan men zich eenig begrip vormenjjvan den hache- lijken toestand, waarin Westfriesland verkeert bij hooge stormvloeden. Door Jhr. Mr. J. W. M. Schorer, Commissaris der Koningin in Noord-Holland, is geschreven een belangrijk werk, getiteldProfillen der Provincie Noord-Holland. Als men de in dat werk voorkomende kaarten beziet, waarop van al de polders, boezemwateren en waterkeeringen in onze provincie de hoogteligging zichtbaar duidelijk wordt voorgesteld, dan komt men tot de meest verrassende ontdekkingen en neemt men zeker gaarne genoegen met de terechtwijzingen van den geëerden schrijver in het belang van het zoo ernstig bedreigde lage land van Noord-Holland. Werd bij eene vroegere gelegenheid in dit blad gewezen op het hooge belang van voorziening in alles wat betrekking heeft op de omkading en bemaling van Schermerboezem, niet minder dringend is de aan maning om verandering en verbetering te brengen in den toestand der binnendijken van Noord-Holland en van het groote Westfriesland in het bijzonder, ten einde te voorkomen dat bij mogelijke doorbraak van den Zeedijk stellig tiendnizenden hectaren land moe ten overstroomen, zooals in het werk van Jhr. Mr. Schorer wordt voorgesteld. Waterschapsbelangen zijn levensquaesties voor ons polderland en verwaarloozing daarvan is onbereken baar schadelijk in hare gevolgen. Rotterdam, 9 April 1896. Boysen boorde do woorden, die blijkbaar met opzet gesproken werden, terwgl hg verder liep, zonder nog eenmaal om te tien dade lijk daarop vernam h|j de schreden van den dienaar achter zich, die met hem gelij ken tred hield. Hij was besloten, den knecht ter verantwoording te roepen en overlegde bij zichzelvcn de vragen, welke bij tot hem rich ten wilde; tegeljjk echter hield hij zich zelf voor, dat de sluwe vent tijd genoeg had een web van leugens saam te flansen, en da» bij weinig waarheid te hooren zou komen. Toen tg naderbij het hnis kwamen, ver snelde de dienaar zijne schreden en wipte met de woorden „zal ik de deur voor mijn heer Boysan openen?' de tuinpoort in. Zwijgend liet deze hem begatu, Het hem de deur openzluiten en diohUoeu, liet hem licht aansteken en hem helpen op tijno ka mer. Eerst toen zij daar aangekomen waren, verbrak Boysen de atilte en zeide: „Ik zou u toch wel eena iets willen vragen." Geen apoor van angst; de stomme beleef de bniging, welke hij reeds kende, was bet eenige antwoord. „Hadt gij verlof, om dit huis te verlaten?" „Met spjjt moet ik n bekennen, dat dit niet het geval was. Ik had geen verlof uit te gaan en zon u zeer dankbaar sijn, wanneer gij morgen of eigenlijk is het reeds he den een vriendelijk woord voor mij bij mijnheer Buterweck spreken wilde." „Om dat te doen, moet ik teo micste weten, waar g|j geweest zijt. Wie was die mecsch, met wieo ik u samen zag „Zgn naam is Gloystedt." „Wie en wat is hjj en hoe komt gij met hem in aanrakiogP* „Daar u een vriend van mijn heer is, mag ik n wel zeggeu op welke manier ik met hom bekend ben geworden. Het is de va der van oen zangeres, die hier in een con certbal optreedtbet moet een echte kun- slenmakeres zijn, in ieder geval interresseert mjjnheer Buterweck zich zeer Toor haar." Boysen boorda de verborgen ironie in de laatste woorden; maar op het gelaat van den man, die in beleefde houding voor hem stond, was daar niets van te bespeuren, Ook in den toon,op welken hij sprak, hesrschte deselfde gelijkmatige,gedempte manier, het re- snltaat oener volkomene beheersching van eichselven, welke belet dat de indrukken van zich op het galaat a sptege- de siel len.* „Mijnbeer Bu'erweck beeft mij een paar maal met bloomen, of andere kleine beleefdheden naar die zaageres gezonden. Nooit echter heb ik haar te zion gekregoa; altijd heelt de vader de zaken van mij aangenomen en mij het antwoord medege geven, wanneer zulks noodig was." „Hij heeft van den oude geboord," daoht Boysen, terwgl hij zgn blik van bet gladde gelaat geen oogenblik afwendde, „dat wij in den tingeltaogel geweest zijn. Hij heeft er zich knap uitgered, die schurk! De toorn welde in hem op om het feit, dat hjj zich door aeze ellendeling willens en wetens bjj den neaa moest laten nemeD, dat hij bem tjjd gegeven had, een rol in te studeeren, die hjj na met groote sluwheid ten einde toe uitspeelde. „Om desen tijd snit gij toch bezwaarlijk een boodichap voor uw beer hebben moeten doen/ zeide Boysen op scherpen toon. „Zeer zeker niet, mjjnheer Boysen. Ik ver oorloofde mij slechts nit elkander te zetten hoe ik in kennis met Gloystedt ben geko- komen. Wat ik heden met dien man te be spreken had, betrof alleen mijne eigene aan gelegenheden." „Het nnr dat gij daartoe hebt gekozen,ii wel wat laat. Zie eens" en hierbjj wees Boysen op de pendule „het is twee uur in den nacht. Waarom gingt gij niet eerder?" „Voor mjjnheer Buterweck terug was, was het niet vertrouwd, het huis te verlaten. Het kon tech immers nog zjjn, dat gij of hjj mij zouden nood'g hebben. Ik was zeer on geduldig, dat wil ik u gaarne toestemmen, daar bij vandaag seer laat thuis kwam. Ik zag van nit mijn venster, mjjnheer Boysen alleen terugkomen en wachtte toen nog een tijdlang of mjjn meester niet kwam; toen zag ik ook toevallig dat u nog eens bet huis verliet." De klank zjjner woorden verried niet, dat het eon bedreiging was; maar toch gevoel de Boysen dat zoo iets er in lag opgesloten, dat de knasp hem bad gadegeslagea en munt uit dit' geval zou slaan. „In het huis hieiover scheen een ongeluk gebeurd te zijn en wanneer mjjnheer Boyzon „Je bent een spion I" Die woorden ont vielen bem onwillekeurig, maar hij had er geen berouw van. Het scheen hem toe, als had een vuile hand een schoon beeld aan geraakt en had hjj die hand weggeslingerd. Deze man had bem gezien en bespied met het meisje, dat hem zoo dierbaar gewor den was, dat hera gesmeekt had te zwijgen over haar nachtelijken tocht, 100 noodig voor haar zieken vader; en dat geheim bevond zich nu in de macht van dien gladden schurk daarvoor hield Boysen hem in dit oo genblik. Bevond hij zich nu weerloos te genover dien vent Weerloos? Toch niet geheelook hjj had een wapen in de hand en wa» vast besloteu, bet te zullen gebrui-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 5