mannen om de verhoogde premie te verdienen met den verkoop van hun persoon. Daar zijn hoofden bij van gezinnen die thuis een vrouw hebben en twee, drie kinderen en die hier niets verdie nen kunnen. Het handgeld zal de vrouw gelegenheid geven een zaakje over te nemen of iets anders te doen. Daarom komen zij hier en zij brengen de schriftelijke toestemming van hun vrouw of wel hun vrouw zeil, meê. Die mannen offeren zich hier feitelijk op. Jongens doen dat ook wel voor een oude moeder of een gebrekkigen vader, maar toch niet veel. De hooge premie heeft op hun besluit meer invloed uit geoefend dan de liefd6 voor het be dreigde vaderland. Trouwens ik geloof toch niet, dat het Indisch leger zijn bes te krachten uit de spes patrie van on ze groote steden krijgt. Die zullen wel komen uit het leger. De onderofficieren, korporaals en mindere die zich hier en daar voor de Oost komen aangeven,zij nin den regel jonge krachtige mannen die graag vooruit willen komen in de wereld van het militairisme en dat zijn natuur lijk je beste krijgers. Heel veel vrije wil is er bij deze Rotterdamsche candidaten niet. De om standigheden dwingen hen. 't Zijn meest werkeloozen die zich aangeven en dat zijn er betrekkelijk veel. Ik was in de gelegenheid velen van dezulken te zien komen op deze plaats, sommigen brutaal-vastbesloten, ande ren verlegen weifelend, sommigen lach end en vroolijk, anderen stil en droevig, sommigen alleen of met een paar ka meraden bij zich, anderen met hun vrouw of m9t een van hun kinderen bij zich. Veel onverschilligheid, veel treu righeid. Want er gaat uit Rotterdam naar de Oost een wonderlijke groep. Dom men en knappen, onopgevoeden en lui van edukatie, kwaden en goeden, menschen met een verleden en menschen die alleen ongelukkig zijn. Terwijl ik op het bureau was, kwam zich aanmelden, een jong advocaat, zoon van een onzer beste familiën. Dit jongmensch was indertijd een van de knappe koppen aan de Leidsche academie geweest, hij had gepromoveerd op een kranig proefschrift, maar nau welijks in de stad gevestigd, was hij veranderd.Er kwam weinig of geen prac- tijk, en in zijn teleurstelling misschien deed hij dingen, die nu niet bepaald ge rekend mogen worden oorbaar te zijn, voor een mensch dat behoort tot fat soenlijke huize. Het zou indiscreet zijn dieper in het verhaal van zijn niet-slagen door te dringen, genoeg, hij heeft- thans „geteo- kend." Wat hier in het leven mislukt „toe kent". De „Oost" is dikwijls het laatste bedrijf van heel wat levensdrama's. Onze Willem van Zuijlen is een te alge meen bekend man in ons land, dan dat een geregelde-kroniekschrijver uit de Maasstad zou mogen vergeten melding te maken van het overlijden der mama van den grooten auteur, mevrouw van Zuijlen. Ieder die geregeld schouwburgbezoe ker was kende haar als moeder van Zuijlen. Moeder van Zuijleu was popu lair in Rotterdam. Zij was een klein gebogen vrouwtje, met heldere levendige oogen, altijd even vroolijk, altijd even levendig. De roem van haar zoon, was voor haar het mooiste, dat haar het leven haar gegeven heeft. Willem was haar alles, haar afgod. Wat Willem deed'was mooi en goed. In haar liefde voor Willem was iets heel moois, iets heel eerbiedwaardigs. Zij had een massa vrienden en zij had op straat aldoor maar werk links en rechts te groeten en links en rechts opmerkingen te maken. Allerlei vragen had zij te beantwoorden, want Moeder van Zuijlen wist van tooneelzaken alles en moeder van Zuijlen was dus de vraagbaak, die nooit het antwoord schul dig behoefde te blijven. Wie haar persoonlijk gekend heeft, weet nog te meer hoe groot de adoratie voor Willem was. Altijd met even groote belangstelling volgde zij alles wat Wil lem betrof. Als er een rol thuis kwam, was zij er dadelijk bij, om te zien hoe veel bladzijden die rol groot was, in welk tooneel Willem opkwam, of Wil lem groote stukken te zeggen had en daarna rekende zij de waarde van die rol. Op een grauwen Aprildag is zij ba- graven. Enkele vrienden waren op het kerkhof, onder hen Jan Linse, de beken de teekenaar. Zwijgend en droevig stond haar Willen het dichtst bij het graf, de oogen vol tranen. Er was iets vreese- lijk droevigs in den man, die altijd lachen laat, daar treurende te zien, bij het graf van een brave moeder, die van hem is heengegaan. r>. Gemengd Nieuws. samenrotten» En daerlen opteraert, so juigt den swar ten man» (Die glanslick niet en heeft wat sprink- haen eten kan) Die hij aen sprikhaensvleys, gesoden en gebraden, Al strax en sonder prijs, hem volop sal versaeden. En schoon ook heel het lant treurt om der sprinkheaens plaegh, Se sijn den swarten dier, en vullen hem de maegh. Dies sijn het sprinkhaensvolck sijn haetren min te vreesen Dan sijner vrinden gunst. 't Mag u ter leeringh wesen. Geïll. Volksblad. A. J. HOOGENBIBK. i houdt Gevaerelicke Yrint schap. Ofwel den sprinkhaen word op aerd al om gevreest, Toch is hij bij één volck al tij t bemint geweest In 't werme Suyderlant der swarte Hottentoten Want sie, als in een drom de sprinkhaens Burgerlijke Stand. Gem. Broek op Langedijk. Gem. Callantsoog. Zaterdagmiddag kwam een nicht van den onde Lsvy, die ten eten was gevraag 1, aan de deur, doch kreeg op haar schellen geen antwoord. Een buurman bood aan, eens voor haar over de schutting te zien. Dit deed hij en bemerkte e;n vreemde, die voor een venster stond. Hij riep den man toe, doch deze verdween onmiddellijk. Rnssischcn vorst Sijn-Wittgenstein, wiens zuster, de vorstin van Hohenlohe, echt- genoote van den Duitschen kanselier, thans veel moeite heeit oa de erfenis van haar broeder, die voor het grootste gedeelte uit Russische landgoederen beslaat, te aanvaar den. De vorst Wittgenstein, wiens vermo gen meer dan 45 millioen bedroeg, woon- Dj buurman, die het geval niet best ver- de gedurende bijna 40 jaar in irankrijk. Z ij n moeder doodgescho ten. Den 5 April, des middags, heeft te Wee- nen, in de woning van den winkelbedien de Norvik, door de verregaande lichtzin nigheid van een jongen man een vreeseiijk onheil plaats gehad. Norvak's zood, de twintig-jarige commies Josef Norvak, had onder het eten, uit overmoed den loop van een revolver, welken hij ongeladen waande, op zijne moeder Katharina gericht, met den uit'oep ^Moeder, na schiet ik u dood 1" De revolver was echter geladen het schot giog af en bracht de arme vrouw on der het rechteroogeene zware verwonding toe, aanwelke de ongelukkige vrouw den vol genden middag in het Rudolf-hospitaal is bezweken. Zoo heeft de lichtzinnige jonge man die na het voorgevallene zich zei ven om het leven wilde brengen feite lijk zijn eigen moeder doodgeschoten en zal hij zijn leven lang gebokt gaan onder de gevolgen van deze vreeselijke daad uit overmoed. Met zijn vader en zijn zuster stond hij als esn beeld der ontzettend- ste vertwijfeling bij het sterfbed der moeder, en slechts met moeite kon hij, nadat de onge'iokVig3 vrouw den laatsten a- dem had uitgeblazen, van het sterfbed ver wijderd worden. Het lijk werd ter zake van een gerechtelijk onderzoek in de lijkkamer van het algemeen ziekenhuis overgebracht en het gerechtelijk onderzoek tegenJozefNor- w.ick werd geopend, die overigens ten streng ste moet worden bewaakt, om hem het ple. gen van zelfmoord te beletten. De jonge man is den waanzin nabij. Moge dit vree selijk voorval tenminste voor het vervolg tot waarschuwing dienen voor allen, die zich door overmoed laten verlokken tot on voorzichtig omgaan met vuurwapens. Zooals bekend de stad Bern er een berenkuil met twee beren op na, ter eere van het stadswapen, esrgistermorgen om 6 nar zigea voorbijgan gers in den kuil esn vreeseiijk toegetakeld menschelijk lijk, dat door de beide roof dieren verscheurd werd. Men trachtte de beren met bossen brandend stroo van hun prooi te verjagen, maar dat baatte niet; de diereu zetten hun vreeseiijk werk voort. De verscheurde is een gewezen werktuig maker uit de stad. Waarschijnlijk heeft de man zich met opzet in den knil laten val len. Sedert 1865, toen een Engelschman verscheurd werd, hadden de beren geen slachtoffer gemaakf. Diefstallen in het ko- ninklijk paleis te Kopenhagen. De koning van Denemarken bemerkte sedert jaren, dat uit zijn particuliere kas, die geborgen was in een lade van het schrijfbureau in zijn studeervertrek, herhaaldelijk en op onbegrijpelijke wijze gelden verdwenen. Aan vankelijk werd geen onderzoek ingesteld, doch toen van Kerstmis toi medio Maart wederom ruim 1000 kronen f 700) uit de kas des konings verdwenen, werd der politie opgedragen, den dader op te sporen. Uit het onderzoek bleek, dat de diefstal en om den derden dag werden gepleegd en aan de dienstverdeeling van de lakeien kon men zien, wie op de dagen dat de diefstallen werden verpleegd, de wacht had. De verdenking viel onmiddellijk op den hof bediende Oxenböll, die op Vrijdag, toen de geheele koninklijke famillie afwezig was, de wacht had in de vertrekken des konings. Het was niet zijn gewoue dienst- dag, doch de politie had zich de gelegen heid ten nutte gemaakt, den dief een strik te spannen. Terwijl de lakei in de konink lijke vertrekken rondwandelde, ia hel aan gename bewast zijn, dat hij alleen thuis was, stond de politiebeambte achter een portière in het studeervertrek. De politie man wilde juist zijn schuilplaats verlaten, toen de lakei binnentrad. Hij begaf zich naar het schrijfbureau van den koning, o- pende de g;ldlade met eeD valschen sleu tel, nam er een aantal bankbiljetten uit, stak die in den zak en verliet vervolgens de kamer. Bij zijn verhoor legde Oxenböll een vol ledige bekentenis af. Sedert Kerstmis had hij 1600 kronen ontvreemd en in het ge heel bedraagt de som der door hem over een tijdruimte van 15 jaar gestolen gel den ruim 30,000 kronen. Oxenböll is 49 jaar oud, huiseigenaar, gehawd en vader van vijf kinderen. trouwde, waarschawde de politie. Twee agenten klommen over de schatting hst huis binnen. In een der benedenkamers ontwaarden zij het lijk van den bewoner in een plas bloed. Het onderzoek werJ voortgezet. Alle kasten waren opengebro keneen brandkast was omgeworpan, blijkbaar met het doel om aan de achter zijde in te breken. Op de tweede verdie ping lag de huishoudster, evenals haar meester, met afgesneden keel. Io het dak was een opening en juist toen deze werd ontdekt, riep het voor het huis verzamelde volk uit: »Esn man op het dik!" Wer kelijk bewoog zic'a langs de goot een min, dezelfde, dien de buurman voor het ven ster had gezien. Toen echter de politie op het dak klom om hem te grijpen, sprong hij naar beneden van een hoogte van ruim veertig voet. Zwaar gewond werd hij opgenomen en naar een der gasthuizen vervoerd. Men hoopt hem in het leven te behouden. De wan was in het bezit van eenige gouden horloges, juweelenen een aanzien lijk som gelds. Een recept. Esn bekwaam geneesheer werd door ie mand, die aan ingebeelde kwalen leed en voor niets aoders ter wereld oog of oor had dan voor de verpleging van zijn lig- chaam, om raad gevraagd. De dokter moest een recept voor hem schrijven. Deze nam nu een blaadje pipier en schreef met dui delijke letters op Doe iets goeds voor uwe medemenschen ken. Pardon, het was niet mijn bedoeling, te spionneeren," zeide hij be)eerd. .Mijn kamer boven ligt voor aan de straatzijde; ik zag juist toevallig, dat de joDge dame van hier over naar bnilen ging en dat n ook juist eenige Iriaache lacht gingt echeppen. Ver volgens heb ik mij gekleed op mijn bed gelegd, beo ingeslapen, en toen ik ont waakte en naar bniten zag, ontdekte ik, dat de lichten reeds waren uitgedaan. Ik meen de dat de heeren te zamen waren thuisge komen, en ben vervolgens sonder ver lof zelf voor een half uurtje naar buiten gegaan. Dat iz alles, wat ik van nwe wan deling heb gezien." „No, wanneer gij zoo weinig van mij weet, zoo weet ik des te meer van u. Ja wel, ik weet, dat gij een samenkomst hebt gehad met dan man, die gij Gloys'edt noemt, op een plaats waar slechts boeven op dat nar te vinden zijn. In een der bjjna ge sloopte barakken, daar bniteu, hebt gij u met hem opgesloten opgesloten, ofschoon gij niet denken kondet, dat er op dat nar daar nog menschen souden voorbijgaan. Verklaar mij dat, wanneer gij kontkant gij bet niet, zoo komt mijn vriend vandaag nog alles te weten, wat ik van heb gezien." Esn zweem van een glimlach spee'de om de lippen van den knecht, maardadelyk dasrop zetelde er weder de koele ernst ven te voren. „Tot mijn vreugde," zeide deze, „bon ik in staat, eeoe, sooals ik hoop, geooegzame ver klaring te geven. Mijnheer Gloystedt heeft door ondernemingen van verschillenden aard iets bijzonders heeft hij mij daarover niet medegedeeld een klein vermogen verwor ven, dat hij tegenwoordig in bonwspecala- tiën steken wil. Hij had een paar stokken bouwterrein daarbuiten gekocht en wil op de plaa's, waar die oude huizon worden af gebroken, nieawe en grootere haiz'n boawen. Voor eenigen tijd heeft bij mij reeds voor- gesligec, m;jno spaarpenningen ook in deze onderneming te steken. Hij belooft mij hoo ge rente; maar het is niet veel, wat ik be zit en zoo kan mijnheer Boysen zich voor stellen, dat ik de zaak nauwkoarig onder soek en ik breedvoerig met den man onder handel. Heden nacht na wilde bij mij de plannen der buiten veel verstand heb ik daar niet van, masr men wil toch gaaroe zien, waar men gsld voor uitgeeft voor leggen en de berekiogen laten zien. Dat was de reden, waarom wjj bij nacht en ontijd in die oude krotten verzeild waren en daar er bouwmateriaal op bet terrein lag, hadden wij den boel daar goed gesloten. Overigens ben ik mijnheer Boysen zeer dankbaar, dat hij de zaak ter sprake beoft gebracht; reeds lang had ik gaarne mijnheer Bnterweck om raad gevraagd, wat hij van deze speculatie dacht. Wellicht mag ik in deze zaak ook op uwen raad rekenen?" Boysen had hem laten uitspreken, zon der hem in de reden te vallen; maar hij had zich van hem afgewend en was naar de slaapkamer gegaan, om niet op zijn ge zicht te laten lezen, dat hij tich overwon nen gevoelde. Was alles gelogen, wit die mensch daar zonder eenige aarzeling ver- teldo Had hij hem onrecht gedaan en had zijn vooroordeel hem blind gemaakt Hg zag geen enkel punt, waar hij zon kun nen zeggen, „dal is onwaar* hij vond ner gens een ondaidelijk gezegde, nergens word do eene bewering door de andere tegen gesproken. Er bleef hem niets anders over dan een wapenstilstand te sluiten met de zen min, dien hij met moeite een vriendelijk •rscheidswoord zou kannen toevoegen. .Gij hebt mij inderdaad een voldoende verklaring uwer daden gegeven, en ik be treur het, waoneer ik u onrecht heb gedaan. Ik zal u ahoo niet langer ophouden goe den nacht.' .Zal ik da lichten in de zlsapkamer voor n aansteken ,Ik dank n, dat zal ik zelf doen." .Dan heb ik do eer, u een goeden nacht toe te wonschen." Hij was weg. Boysen z«g hem Da, den loop van het gesprok nog eenmaal overden kend; vervolgens lachte hij.Dat hebben wij er wel aardig afgebracht, na kannen wij eens probeeren, hoe verslagen lui kannen slapen.' Hij kleedde zich uit en legde zich n<- In Whitechapel, de b e- ruchte wijk van het Londensche East-End, is Zaterdag eeD verschrikkelijke misdaad gepleegd. Niet ver van de plaats waar fJack the Ripper" zijn slachtoffers neder- wierp, woont een bejaard regenschermfa brikant, Levy, mtt zijn huishoudster. De oude man leefde siuds korten tijd van zijn renten. Een vermakelijk en bru taal stukje van „Bauemfangerei* hebben handige dieven te Nizza uitgehaald. Eet\ Parijs rentenier, die aan het schoone strand van de Middeilandsche Zse zich aan de genoegens van het Carneval had overgegeven, ontmoatte op de „Promenade des Anglais" een [zeer elegant gekleed, heer, die zich aan hem voorstelde als graaf de Oh., lid van de Braziliaausche keizerfa- milie. Na eenige dagen van aangenamen om gang werden de graaf en de rentenier, terwijl zij des avonds op een der boule vards flaneerden, plotseling staande gehou den door twee mannen, die zich voor geheime politieagenten uitgaven en die hen uitnoodigiien, om hen naar het politie bureau te volgen. De graaf, wien deze aanhouding blijkbaar uiterst pijnlijk aandeed, haalt een bankbiljet van 500 tres uit zijn portefeuille te voorschijn en biedt dit een der detectives aan, in de hoop daardoor te worden vrijgelaten. De rentenier haast zich den anderen sgeat eveneens 500 francs aan ts bieden. De detectives, die eerst de deugdzamen spelen, nemen ten slotte het geld aan en verdwijnen. De graaf nam eveneens af scheid van zijn vvriend" den rentenier, zonder zich meer te laten zien. Na ver loop van eenigen tijd kreeg de rentenier echter een dreigbrief om op een aangege ven plaats geld te deponeeren. Nadat hij de politie hiermede had in kennis gesteld, bleek het, dat deze brief van denzelfden kant kwam en dat de zoogenaamde detec tives de handlangers van den graaf waren geweest. Een romantisch huwelijk. Een romantische geschiedenis is ver tonden aan het huwelijk van wijlen den Op zekeren dag werd hij getroffen door de bekoorlijkheid der schilderachtige oe vers ran de Elorn en de woest-schoone landschappen in de omstreken van Brest en terzelfdertijd werd hij verliefd op een schoone, lieftalige, Parijsche actrice, Rosalis Léoa genaamd, die destijds zeer in de mode was. Daar de schoone Rosalie ia de omstreken van Landeioeau gebo ren was, besloot hij in die streek een landgoêi te koopen. Van den eigenaar Guilletnard kreeg hij voor een aanzienlij ken prijs het kasteel Kerléon, tusschen Landernean en Brest gelegen. Hij beminde de lieve Bretonsohe, esn gewezen dienst bode van Quipavss, hij, de vorst met zijn vele millioenen Daar de gebruiken van het Russische hoi geene mésalliance gedoogden, huwde de jonge prins Rosalie Léon met de linker hand ten aanschouwe zijner zes -en-zestig bedienden I De jeHgdige echtgenoote had in de Porte Saint-Martin in ^de zeven wereld wonderen' gespeeld. Uw paleis io Bretagne zal het acht ste wereldwonder zijn, voorspelde de vorst. Een dag na de bruiloft legde de vorst den eersten steen van het prachtige kasteel Kerléon, dat thans nog bestaat en dat te midden van uitgestrekte parken, voorzien van de prachtigste serres, gelegen is. Ro salie Léon stierf den 28 Augustus 1866 te bad Ems. En vorst Pierre De Wittgenstein liet, half waanzinnig van smart, het lijk, dat geheel in de prachtigste kanten en zijde ge huld was, naar zijn kasteel Kerléon vervoe ren. Hij verliet zijn kasteel niet meer en alt hij zich aan tafel zette, plaatste hij zich recht tegenover de plaats, die vroeger door de dierbare doode werd ingenomen. Bij déjeuner of het diner werd ook voor de overledene opgediend en een bloemruiker naast haar bord gezetDe schatrijke vorst overleefde zyne vrouw üiet lang. Op zekeren dag giog hij als naar gewoonte aan tafel en terwijl hij naar de bloemen staar de, maakte zijn geest zich los van het aarlsche omhulsel en zweefde naar betere oorden, waarheen zijne Rosalie hem was voorgegaan. Het was 20 Augustig 1867 een jaar na den dood der geliefde Ingeschreven van 1 31 Maart 1896. Bevallen Marjj Hoogeboom-geb. Zut, z. A. Kaas-geb Duinmeijer, d. Fr. Spijker geb. Pover. d. Br. Souwens geb.Glas, d. Mar- Kok-geb. den Hartogh, d. M. ten Brugge- noote-geb. Bak, d. Gr Groen-geb. Smit, d. GehuwdJ. de Wit 29 jr. en Gr. Kuiper 24 jr. J. Maakal 28 jr. en Gr. de Ruiter 26 jr. Overledengeene. Ingeschreven van 1-31 Maart 1896. Geboren: Pieter,z. v. Pieter de Boer en Elizabeth Blankman. Sjjbrand, z. v. Hendrik Schouten en Jannetje Kossen. Guurtje, d. v. Hendrik Kruisveld en Antje Zipp. GetrouwdPieter Nieuwland, jm. landman oud 22 jr. te Warmenhuizen en Neeltje Bij voet, jd. zonder beroep, oud 25 jr. te Cal- lantsoog. OverledenCornelis Glim, oud 2 jr. z. v. Arie Glim en Neeltje Kindt. der en weldra was hij in diepen slaap ge zonken. Het was een vroolijke, zonnige dag, toen hij ontwaakte; friach, opgewekt en met ver nieuwde kraebt; bij vond bij het binnen treden van de kamsr, zijn vriend reeds op hem wachten, met een bleek, vermoeid gelaat. „Heb je niet goed geslapen vroeg Boysen, toon bij hem goedenmorgen had gewenscht. „Uitstekend. Nauwkeurig twee en een halve minuut. Dat is toch meer dan vol doende, niet waar „Mij zou het niet voldoende zijn. Hebt ge werkelijk ioo slecht geslapen „Mijn vijand wenscb ik niets minder. Ik heb gelegen en de nren geteld, als was ik de arme dnivel,dien zij beden morgen om hals zullon brengen?" „Maar, amico mio," riep Boysen, „gij ziet, ik praat reeds italiaansch, om n plezier te doen. Waarom begint gij nu weder over die ellendige geschiedenis, beeft Saffi er onz niet reeds genoeg mede geplaagd?" „Saffi 1" Buterweck mompelde den naam, met een ontegenzeggelijk melancholiek gelaat; vervolgens echter wierp hij oen blik op den dienaar, die het ontbijt had klaargezet, als wilde hg zeggen: .verlang niet; dat ik voor dien daar mijn heiligste gevoelens open baar." En luid tot den dienaar voegde hij er aan toe„Zeg «ens August, heeft de terechtstelling ook werkelijk plaats gehad De aangesprokene was blijven staan en gaf len antwoord, m6t zijn koele, gedempte stem „de terechtstelling heeft plaats gehad, zooals ik hoorde." „Wat heeft de kerel dan toch eigenlijk misdreven Weder de gedempte klank van de koude stem. „Men zegt, dat het een zeldzame geschiedenis is. De man heeft zichzelf aan gegeven wegens een moord, dien hij vele jaren geleden op zijn vrouw misdreven moet hebben. Men zegt, dat zijn geweten hem dairtoe heeft gedreven." Er was een zeldzame, snijdende klsok in zijn stem, terwijl hij over het geweten sprak en met opzettelijk sterken nadruk voegde Boysen er aan toe, half tot zichzelf, half tot zijn vriend sprekende „Het gewetenHet ia toch iets groots en verhevens, dat or een zedelijke kracht in ons leeft, die sterker is dan de wil tot het booze." „Dat hebt gij mooi gezegd," zeide Bnter weck, met een poging tot schertsen, maar met nog minder succes dan te voren. Ver volgens wendde hij zich op nieuw tot den dienaar en zeide „Het is goed August, gij kunt gaan." Zij bleven alleen, en Boysen zag zijn vriend hoofdschuddend aan. „Wat scheelt je toch vroeg hij op bar- telijken toon. „Ik wilde het niet vragen, zoo lang August in de kamer was; maar nu moet ge praten." „Dat ben ik ook van plan maar om er toe te komen, heb ik eerst een groote por tie zedelijke kracht noodig, waarvan gij zooevea hebt gesproken. Zooiets kunt gij Da een slapeloos doorge- brachten nacht niet van mij verlangen. Laat ons dus den sterfelijken mensoh in ocs, zijn deel geven hier hebt ge honig, wan neer ge er tenminste van houdt." Boysen nam de hem toegereikte schaal aan en zeide: „Zooals ge wilt, dag straks. Maar praten moet ik bjj het ontbijt, mij is vandaag zwij gen volstrekt niet naar den zin.' „Voor trappist ben ik oek niet in den wieg gelegd," gaf Buterweck ten antwoord, maar verzonk daarop toch weder in diep stilzwijgen. „Nn dan, alzoo van iets vroolijks," zeide hij evenwel plotseling, zich van zijn gedach ten losrukkende en met een vernieuwde po ging tot BchertseD. „Weet ge nog, koe bij ons aan huis ook eens een vrouw werd ver- vermoord „Nu, waaneer datje vroolijkste thema is, dat gij heden vinden kunt, ben ik naar het andere weinig begeerig," gaf Boysen ten antwrord. „Wij hebben hot nn toch eenmaal over moord en doodslsg. Herinnert gij u de zaak niet meer Zooeven toen Angnst er over sprak, viel het mjj in. Of er van die oude geschiedenis nog ooit iets zou uitkomen? Men beeft den moordenaar nooit gekregen, weet ge nog wel?" Boysen zag nadenkend voor zich neder en, zooals hij daar zat, kwamen de gestalten nit het verleden hem weder voor den geest. „Ja, ja," zeide bij, „nn herinner ik het mij eenigszins. Wonderlijk, dat men zoo iets zoo geheel vergeten kan, en toch weder niet geheel, want op dit oogenblik, zie ik het weder beef duidelijk voor mijne oogen, betgeen znlk een indruk op mij maak te. Ik was toen nog klein en het was de eerste maal dat ik van een moord hoor de spreken. Wanneer ik mij niet vergis, was ik in den tuin, toen iemand bet berichtte ik ben dadelijk daarop naar bniten ge- loopen, de vele menschen achterna den stadswal af. Waart gij daar dan niet bij?' „Ongelukkigerwijs niet; ik was toenmaals doodongelnkkig, dat ik de vermoordde niet gezien heb. De menscb is een beest van natnre. „Gij hebt niet miDder gezien dan ik." De doode lag op den wal,maar toen ik er bij kwam, was er reeds znlk een menschenmassa verzameld, dat ik kleine dreutel er vergeefs trachtte door tedriogen. Vervolgens kwam onze onde meid en haalde mij Daar huis, ik geloof dat ik als een razende heb ge huild. „Een beest, zeg ik u, een beest", her baalde Bnterweck, zwaarmoediger dan te voren. Boysen echter verzonk ïd een nieuw en diep nadenken hij legde de band voor de oogen; vervolgens sprak hij halfluid, meer tot zichzelf „En ik geloof vast dat het was kort na dat - „Wat meen je vroeg Bnterweck, toen do andere midden in de brokken steken bleef. „Het is dwaasheid," gaf Boysen ten ant woord. „Ik dacht aan een droom. Laat ons nn evenwel werkelijk eens van iets an ders spreken. Wij hebben het ontbijt bin nen, dus nu is het jou beort, voorwaarts, opga- biecht wat met je is voorgevallen.' WORDT VERVOLGD. Jh

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6