mannen om de verhoogde premie te
verdienen met den verkoop van hun
persoon.
Daar zijn hoofden bij van gezinnen
die thuis een vrouw hebben en twee,
drie kinderen en die hier niets verdie
nen kunnen. Het handgeld zal de
vrouw gelegenheid geven een zaakje
over te nemen of iets anders te doen.
Daarom komen zij hier en zij brengen
de schriftelijke toestemming van hun
vrouw of wel hun vrouw zeil, meê. Die
mannen offeren zich hier feitelijk op.
Jongens doen dat ook wel voor een
oude moeder of een gebrekkigen vader,
maar toch niet veel. De hooge premie
heeft op hun besluit meer invloed uit
geoefend dan de liefd6 voor het be
dreigde vaderland. Trouwens ik geloof
toch niet, dat het Indisch leger zijn bes
te krachten uit de spes patrie van on
ze groote steden krijgt. Die zullen wel
komen uit het leger. De onderofficieren,
korporaals en mindere die zich hier en
daar voor de Oost komen aangeven,zij nin
den regel jonge krachtige mannen die
graag vooruit willen komen in de wereld
van het militairisme en dat zijn natuur
lijk je beste krijgers.
Heel veel vrije wil is er bij deze
Rotterdamsche candidaten niet. De om
standigheden dwingen hen. 't Zijn meest
werkeloozen die zich aangeven en dat
zijn er betrekkelijk veel.
Ik was in de gelegenheid velen van
dezulken te zien komen op deze plaats,
sommigen brutaal-vastbesloten, ande
ren verlegen weifelend, sommigen lach
end en vroolijk, anderen stil en droevig,
sommigen alleen of met een paar ka
meraden bij zich, anderen met hun
vrouw of m9t een van hun kinderen bij
zich. Veel onverschilligheid, veel treu
righeid.
Want er gaat uit Rotterdam naar de
Oost een wonderlijke groep. Dom men
en knappen, onopgevoeden en lui van
edukatie, kwaden en goeden, menschen
met een verleden en menschen die alleen
ongelukkig zijn.
Terwijl ik op het bureau was, kwam
zich aanmelden, een jong advocaat,
zoon van een onzer beste familiën.
Dit jongmensch was indertijd een
van de knappe koppen aan de Leidsche
academie geweest, hij had gepromoveerd
op een kranig proefschrift, maar nau
welijks in de stad gevestigd, was hij
veranderd.Er kwam weinig of geen prac-
tijk, en in zijn teleurstelling misschien
deed hij dingen, die nu niet bepaald ge
rekend mogen worden oorbaar te zijn,
voor een mensch dat behoort tot fat
soenlijke huize.
Het zou indiscreet zijn dieper in het
verhaal van zijn niet-slagen door te
dringen, genoeg, hij heeft- thans „geteo-
kend."
Wat hier in het leven mislukt „toe
kent". De „Oost" is dikwijls het laatste
bedrijf van heel wat levensdrama's.
Onze Willem van Zuijlen is een te alge
meen bekend man in ons land, dan dat
een geregelde-kroniekschrijver uit de
Maasstad zou mogen vergeten melding
te maken van het overlijden der mama
van den grooten auteur, mevrouw van
Zuijlen.
Ieder die geregeld schouwburgbezoe
ker was kende haar als moeder van
Zuijlen. Moeder van Zuijleu was popu
lair in Rotterdam. Zij was een klein
gebogen vrouwtje, met heldere levendige
oogen, altijd even vroolijk, altijd even
levendig.
De roem van haar zoon, was voor
haar het mooiste, dat haar het leven haar
gegeven heeft. Willem was haar alles,
haar afgod. Wat Willem deed'was mooi
en goed.
In haar liefde voor Willem was iets
heel moois, iets heel eerbiedwaardigs.
Zij had een massa vrienden en zij
had op straat aldoor maar werk links
en rechts te groeten en links en rechts
opmerkingen te maken. Allerlei vragen
had zij te beantwoorden, want Moeder
van Zuijlen wist van tooneelzaken alles
en moeder van Zuijlen was dus de
vraagbaak, die nooit het antwoord schul
dig behoefde te blijven.
Wie haar persoonlijk gekend heeft,
weet nog te meer hoe groot de adoratie
voor Willem was. Altijd met even groote
belangstelling volgde zij alles wat Wil
lem betrof. Als er een rol thuis kwam,
was zij er dadelijk bij, om te zien hoe
veel bladzijden die rol groot was, in
welk tooneel Willem opkwam, of Wil
lem groote stukken te zeggen had en
daarna rekende zij de waarde van die
rol.
Op een grauwen Aprildag is zij ba-
graven. Enkele vrienden waren op het
kerkhof, onder hen Jan Linse, de beken
de teekenaar. Zwijgend en droevig stond
haar Willen het dichtst bij het graf, de
oogen vol tranen. Er was iets vreese-
lijk droevigs in den man, die altijd lachen
laat, daar treurende te zien, bij het
graf van een brave moeder, die van
hem is heengegaan.
r>.
Gemengd Nieuws.
samenrotten»
En daerlen opteraert, so juigt den swar
ten man»
(Die glanslick niet en heeft wat sprink-
haen eten kan)
Die hij aen sprikhaensvleys, gesoden en
gebraden,
Al strax en sonder prijs, hem volop sal
versaeden.
En schoon ook heel het lant treurt om
der sprinkheaens plaegh,
Se sijn den swarten dier, en vullen
hem de maegh.
Dies sijn het sprinkhaensvolck sijn
haetren min te vreesen
Dan sijner vrinden gunst. 't Mag u
ter leeringh wesen.
Geïll. Volksblad. A. J. HOOGENBIBK.
i houdt
Gevaerelicke Yrint
schap.
Ofwel den sprinkhaen word op aerd al
om gevreest,
Toch is hij bij één volck al tij t bemint
geweest
In 't werme Suyderlant der swarte
Hottentoten
Want sie, als in een drom de sprinkhaens
Burgerlijke Stand.
Gem. Broek op Langedijk.
Gem. Callantsoog.
Zaterdagmiddag kwam een nicht van den
onde Lsvy, die ten eten was gevraag 1,
aan de deur, doch kreeg op haar schellen
geen antwoord. Een buurman bood aan,
eens voor haar over de schutting te zien.
Dit deed hij en bemerkte e;n vreemde,
die voor een venster stond. Hij riep den
man toe, doch deze verdween onmiddellijk.
Rnssischcn vorst Sijn-Wittgenstein, wiens
zuster, de vorstin van Hohenlohe, echt-
genoote van den Duitschen kanselier, thans
veel moeite heeit oa de erfenis van haar
broeder, die voor het grootste gedeelte uit
Russische landgoederen beslaat, te aanvaar
den. De vorst Wittgenstein, wiens vermo
gen meer dan 45 millioen bedroeg, woon-
Dj buurman, die het geval niet best ver- de gedurende bijna 40 jaar in irankrijk.
Z ij n moeder doodgescho
ten.
Den 5 April, des middags, heeft te Wee-
nen, in de woning van den winkelbedien
de Norvik, door de verregaande lichtzin
nigheid van een jongen man een vreeseiijk
onheil plaats gehad. Norvak's zood, de
twintig-jarige commies Josef Norvak, had
onder het eten, uit overmoed den loop van
een revolver, welken hij ongeladen waande,
op zijne moeder Katharina gericht, met
den uit'oep ^Moeder, na schiet ik u dood 1"
De revolver was echter geladen het
schot giog af en bracht de arme vrouw on
der het rechteroogeene zware verwonding toe,
aanwelke de ongelukkige vrouw den vol
genden middag in het Rudolf-hospitaal is
bezweken. Zoo heeft de lichtzinnige jonge
man die na het voorgevallene zich zei
ven om het leven wilde brengen feite
lijk zijn eigen moeder doodgeschoten en
zal hij zijn leven lang gebokt gaan onder
de gevolgen van deze vreeselijke daad uit
overmoed. Met zijn vader en zijn zuster
stond hij als esn beeld der ontzettend-
ste vertwijfeling bij het sterfbed der
moeder, en slechts met moeite kon hij,
nadat de onge'iokVig3 vrouw den laatsten a-
dem had uitgeblazen, van het sterfbed ver
wijderd worden. Het lijk werd ter zake van
een gerechtelijk onderzoek in de lijkkamer
van het algemeen ziekenhuis overgebracht
en het gerechtelijk onderzoek tegenJozefNor-
w.ick werd geopend, die overigens ten streng
ste moet worden bewaakt, om hem het ple.
gen van zelfmoord te beletten. De jonge
man is den waanzin nabij. Moge dit vree
selijk voorval tenminste voor het vervolg
tot waarschuwing dienen voor allen, die
zich door overmoed laten verlokken tot on
voorzichtig omgaan met vuurwapens.
Zooals bekend
de stad Bern er een berenkuil met twee
beren op na, ter eere van het stadswapen,
esrgistermorgen om 6 nar zigea voorbijgan
gers in den kuil esn vreeseiijk toegetakeld
menschelijk lijk, dat door de beide roof
dieren verscheurd werd. Men trachtte de
beren met bossen brandend stroo van hun
prooi te verjagen, maar dat baatte niet;
de diereu zetten hun vreeseiijk werk voort.
De verscheurde is een gewezen werktuig
maker uit de stad. Waarschijnlijk heeft de
man zich met opzet in den knil laten val
len. Sedert 1865, toen een Engelschman
verscheurd werd, hadden de beren geen
slachtoffer gemaakf.
Diefstallen in het ko-
ninklijk paleis te Kopenhagen. De koning
van Denemarken bemerkte sedert jaren,
dat uit zijn particuliere kas, die geborgen
was in een lade van het schrijfbureau in
zijn studeervertrek, herhaaldelijk en op
onbegrijpelijke wijze gelden verdwenen. Aan
vankelijk werd geen onderzoek ingesteld,
doch toen van Kerstmis toi medio Maart
wederom ruim 1000 kronen f 700) uit
de kas des konings verdwenen, werd der
politie opgedragen, den dader op te sporen.
Uit het onderzoek bleek, dat de diefstal
en om den derden dag werden gepleegd
en aan de dienstverdeeling van de lakeien
kon men zien, wie op de dagen dat de
diefstallen werden verpleegd, de wacht had.
De verdenking viel onmiddellijk op den hof
bediende Oxenböll, die op Vrijdag, toen
de geheele koninklijke famillie afwezig
was, de wacht had in de vertrekken des
konings. Het was niet zijn gewoue dienst-
dag, doch de politie had zich de gelegen
heid ten nutte gemaakt, den dief een strik
te spannen. Terwijl de lakei in de konink
lijke vertrekken rondwandelde, ia hel aan
gename bewast zijn, dat hij alleen thuis
was, stond de politiebeambte achter een
portière in het studeervertrek. De politie
man wilde juist zijn schuilplaats verlaten,
toen de lakei binnentrad. Hij begaf zich
naar het schrijfbureau van den koning, o-
pende de g;ldlade met eeD valschen sleu
tel, nam er een aantal bankbiljetten uit,
stak die in den zak en verliet vervolgens
de kamer.
Bij zijn verhoor legde Oxenböll een vol
ledige bekentenis af. Sedert Kerstmis had
hij 1600 kronen ontvreemd en in het ge
heel bedraagt de som der door hem over
een tijdruimte van 15 jaar gestolen gel
den ruim 30,000 kronen. Oxenböll is 49
jaar oud, huiseigenaar, gehawd en vader
van vijf kinderen.
trouwde, waarschawde de politie. Twee
agenten klommen over de schatting hst
huis binnen. In een der benedenkamers
ontwaarden zij het lijk van den bewoner
in een plas bloed. Het onderzoek werJ
voortgezet. Alle kasten waren opengebro
keneen brandkast was omgeworpan,
blijkbaar met het doel om aan de achter
zijde in te breken. Op de tweede verdie
ping lag de huishoudster, evenals haar
meester, met afgesneden keel. Io het dak
was een opening en juist toen deze werd
ontdekt, riep het voor het huis verzamelde
volk uit: »Esn man op het dik!" Wer
kelijk bewoog zic'a langs de goot een min,
dezelfde, dien de buurman voor het ven
ster had gezien. Toen echter de politie
op het dak klom om hem te grijpen,
sprong hij naar beneden van een hoogte
van ruim veertig voet.
Zwaar gewond werd hij opgenomen en naar
een der gasthuizen vervoerd. Men hoopt
hem in het leven te behouden.
De wan was in het bezit van eenige
gouden horloges, juweelenen een aanzien
lijk som gelds.
Een recept.
Esn bekwaam geneesheer werd door ie
mand, die aan ingebeelde kwalen leed en
voor niets aoders ter wereld oog of oor
had dan voor de verpleging van zijn lig-
chaam, om raad gevraagd. De dokter moest
een recept voor hem schrijven. Deze nam
nu een blaadje pipier en schreef met dui
delijke letters op Doe iets goeds voor
uwe medemenschen
ken.
Pardon, het was niet mijn bedoeling, te
spionneeren," zeide hij be)eerd. .Mijn kamer
boven ligt voor aan de straatzijde; ik zag
juist toevallig, dat de joDge dame van hier
over naar bnilen ging en dat n ook juist
eenige Iriaache lacht gingt echeppen. Ver
volgens heb ik mij gekleed op mijn bed
gelegd, beo ingeslapen, en toen ik ont
waakte en naar bniten zag, ontdekte ik, dat
de lichten reeds waren uitgedaan. Ik meen
de dat de heeren te zamen waren thuisge
komen, en ben vervolgens sonder ver
lof zelf voor een half uurtje naar buiten
gegaan. Dat iz alles, wat ik van nwe wan
deling heb gezien."
„No, wanneer gij zoo weinig van mij
weet, zoo weet ik des te meer van u. Ja
wel, ik weet, dat gij een samenkomst hebt
gehad met dan man, die gij Gloys'edt noemt,
op een plaats waar slechts boeven op dat
nar te vinden zijn. In een der bjjna ge
sloopte barakken, daar bniteu, hebt gij u
met hem opgesloten opgesloten, ofschoon
gij niet denken kondet, dat er op dat nar
daar nog menschen souden voorbijgaan.
Verklaar mij dat, wanneer gij kontkant
gij bet niet, zoo komt mijn vriend vandaag
nog alles te weten, wat ik van heb
gezien."
Esn zweem van een glimlach spee'de om
de lippen van den knecht, maardadelyk dasrop
zetelde er weder de koele ernst ven te voren.
„Tot mijn vreugde," zeide deze, „bon ik in
staat, eeoe, sooals ik hoop, geooegzame ver
klaring te geven. Mijnheer Gloystedt heeft
door ondernemingen van verschillenden aard
iets bijzonders heeft hij mij daarover niet
medegedeeld een klein vermogen verwor
ven, dat hij tegenwoordig in bonwspecala-
tiën steken wil. Hij had een paar stokken
bouwterrein daarbuiten gekocht en wil op
de plaa's, waar die oude huizon worden af
gebroken, nieawe en grootere haiz'n boawen.
Voor eenigen tijd heeft bij mij reeds voor-
gesligec, m;jno spaarpenningen ook in deze
onderneming te steken. Hij belooft mij hoo
ge rente; maar het is niet veel, wat ik be
zit en zoo kan mijnheer Boysen zich voor
stellen, dat ik de zaak nauwkoarig onder
soek en ik breedvoerig met den man onder
handel. Heden nacht na wilde bij mij de
plannen der buiten veel verstand heb ik
daar niet van, masr men wil toch gaaroe
zien, waar men gsld voor uitgeeft voor
leggen en de berekiogen laten zien. Dat was
de reden, waarom wjj bij nacht en ontijd in
die oude krotten verzeild waren en daar er
bouwmateriaal op bet terrein lag, hadden
wij den boel daar goed gesloten. Overigens
ben ik mijnheer Boysen zeer dankbaar, dat
hij de zaak ter sprake beoft gebracht; reeds
lang had ik gaarne mijnheer Bnterweck om
raad gevraagd, wat hij van deze speculatie
dacht. Wellicht mag ik in deze zaak ook
op uwen raad rekenen?"
Boysen had hem laten uitspreken, zon
der hem in de reden te vallen; maar hij
had zich van hem afgewend en was naar de
slaapkamer gegaan, om niet op zijn ge
zicht te laten lezen, dat hij tich overwon
nen gevoelde. Was alles gelogen, wit die
mensch daar zonder eenige aarzeling ver-
teldo Had hij hem onrecht gedaan en
had zijn vooroordeel hem blind gemaakt
Hg zag geen enkel punt, waar hij zon kun
nen zeggen, „dal is onwaar* hij vond ner
gens een ondaidelijk gezegde, nergens word
do eene bewering door de andere tegen
gesproken. Er bleef hem niets anders over
dan een wapenstilstand te sluiten met de
zen min, dien hij met moeite een vriendelijk
•rscheidswoord zou kannen toevoegen.
.Gij hebt mij inderdaad een voldoende
verklaring uwer daden gegeven, en ik be
treur het, waoneer ik u onrecht heb gedaan.
Ik zal u ahoo niet langer ophouden goe
den nacht.'
.Zal ik da lichten in de zlsapkamer voor
n aansteken
,Ik dank n, dat zal ik zelf doen."
.Dan heb ik do eer, u een goeden nacht
toe te wonschen."
Hij was weg. Boysen z«g hem Da, den
loop van het gesprok nog eenmaal overden
kend; vervolgens lachte hij.Dat hebben wij
er wel aardig afgebracht, na kannen wij
eens probeeren, hoe verslagen lui kannen
slapen.'
Hij kleedde zich uit en legde zich n<-
In Whitechapel, de b e-
ruchte wijk van het Londensche East-End,
is Zaterdag eeD verschrikkelijke misdaad
gepleegd. Niet ver van de plaats waar
fJack the Ripper" zijn slachtoffers neder-
wierp, woont een bejaard regenschermfa
brikant, Levy, mtt zijn huishoudster. De
oude man leefde siuds korten tijd van zijn
renten.
Een vermakelijk en bru
taal stukje van „Bauemfangerei* hebben
handige dieven te Nizza uitgehaald. Eet\
Parijs rentenier, die aan het schoone
strand van de Middeilandsche Zse zich
aan de genoegens van het Carneval had
overgegeven, ontmoatte op de „Promenade
des Anglais" een [zeer elegant gekleed,
heer, die zich aan hem voorstelde als graaf
de Oh., lid van de Braziliaausche keizerfa-
milie.
Na eenige dagen van aangenamen om
gang werden de graaf en de rentenier,
terwijl zij des avonds op een der boule
vards flaneerden, plotseling staande gehou
den door twee mannen, die zich voor
geheime politieagenten uitgaven en die hen
uitnoodigiien, om hen naar het politie
bureau te volgen. De graaf, wien deze
aanhouding blijkbaar uiterst pijnlijk aandeed,
haalt een bankbiljet van 500 tres uit zijn
portefeuille te voorschijn en biedt dit een
der detectives aan, in de hoop daardoor te
worden vrijgelaten. De rentenier haast zich
den anderen sgeat eveneens 500 francs
aan ts bieden.
De detectives, die eerst de deugdzamen
spelen, nemen ten slotte het geld aan en
verdwijnen. De graaf nam eveneens af
scheid van zijn vvriend" den rentenier,
zonder zich meer te laten zien. Na ver
loop van eenigen tijd kreeg de rentenier
echter een dreigbrief om op een aangege
ven plaats geld te deponeeren. Nadat hij
de politie hiermede had in kennis gesteld,
bleek het, dat deze brief van denzelfden
kant kwam en dat de zoogenaamde detec
tives de handlangers van den graaf waren
geweest.
Een romantisch huwelijk.
Een romantische geschiedenis is ver
tonden aan het huwelijk van wijlen den
Op zekeren dag werd hij getroffen door
de bekoorlijkheid der schilderachtige oe
vers ran de Elorn en de woest-schoone
landschappen in de omstreken van Brest
en terzelfdertijd werd hij verliefd op
een schoone, lieftalige, Parijsche actrice,
Rosalis Léoa genaamd, die destijds zeer
in de mode was. Daar de schoone Rosalie
ia de omstreken van Landeioeau gebo
ren was, besloot hij in die streek een
landgoêi te koopen. Van den eigenaar
Guilletnard kreeg hij voor een aanzienlij
ken prijs het kasteel Kerléon, tusschen
Landernean en Brest gelegen. Hij beminde
de lieve Bretonsohe, esn gewezen dienst
bode van Quipavss, hij, de vorst met zijn
vele millioenen
Daar de gebruiken van het Russische
hoi geene mésalliance gedoogden, huwde de
jonge prins Rosalie Léon met de linker
hand ten aanschouwe zijner zes -en-zestig
bedienden I
De jeHgdige echtgenoote had in de
Porte Saint-Martin in ^de zeven wereld
wonderen' gespeeld.
Uw paleis io Bretagne zal het acht
ste wereldwonder zijn, voorspelde de
vorst.
Een dag na de bruiloft legde de vorst
den eersten steen van het prachtige kasteel
Kerléon, dat thans nog bestaat en dat te
midden van uitgestrekte parken, voorzien
van de prachtigste serres, gelegen is. Ro
salie Léon stierf den 28 Augustus 1866
te bad Ems.
En vorst Pierre De Wittgenstein liet,
half waanzinnig van smart, het lijk, dat
geheel in de prachtigste kanten en zijde ge
huld was, naar zijn kasteel Kerléon vervoe
ren. Hij verliet zijn kasteel niet meer en alt
hij zich aan tafel zette, plaatste hij zich
recht tegenover de plaats, die vroeger door
de dierbare doode werd ingenomen. Bij
déjeuner of het diner werd ook voor de
overledene opgediend en een bloemruiker
naast haar bord gezetDe schatrijke
vorst overleefde zyne vrouw üiet lang. Op
zekeren dag giog hij als naar gewoonte aan
tafel en terwijl hij naar de bloemen staar
de, maakte zijn geest zich los van het
aarlsche omhulsel en zweefde naar betere
oorden, waarheen zijne Rosalie hem was
voorgegaan.
Het was 20 Augustig 1867 een
jaar na den dood der geliefde
Ingeschreven van 1 31 Maart 1896.
Bevallen Marjj Hoogeboom-geb. Zut, z.
A. Kaas-geb Duinmeijer, d. Fr. Spijker
geb. Pover. d. Br. Souwens geb.Glas, d. Mar-
Kok-geb. den Hartogh, d. M. ten Brugge-
noote-geb. Bak, d. Gr Groen-geb. Smit, d.
GehuwdJ. de Wit 29 jr. en Gr. Kuiper
24 jr. J. Maakal 28 jr. en Gr. de Ruiter 26 jr.
Overledengeene.
Ingeschreven van 1-31 Maart 1896.
Geboren: Pieter,z. v. Pieter de Boer en
Elizabeth Blankman. Sjjbrand, z. v. Hendrik
Schouten en Jannetje Kossen. Guurtje, d. v.
Hendrik Kruisveld en Antje Zipp.
GetrouwdPieter Nieuwland, jm. landman
oud 22 jr. te Warmenhuizen en Neeltje Bij
voet, jd. zonder beroep, oud 25 jr. te Cal-
lantsoog.
OverledenCornelis Glim, oud 2 jr. z. v.
Arie Glim en Neeltje Kindt.
der en weldra was hij in diepen slaap ge
zonken.
Het was een vroolijke, zonnige dag, toen
hij ontwaakte; friach, opgewekt en met ver
nieuwde kraebt; bij vond bij het binnen
treden van de kamsr, zijn vriend reeds op
hem wachten, met een bleek, vermoeid
gelaat.
„Heb je niet goed geslapen vroeg
Boysen, toon bij hem goedenmorgen had
gewenscht.
„Uitstekend. Nauwkeurig twee en een
halve minuut. Dat is toch meer dan vol
doende, niet waar
„Mij zou het niet voldoende zijn. Hebt
ge werkelijk ioo slecht geslapen
„Mijn vijand wenscb ik niets minder. Ik
heb gelegen en de nren geteld, als was ik
de arme dnivel,dien zij beden morgen om hals
zullon brengen?"
„Maar, amico mio," riep Boysen, „gij ziet,
ik praat reeds italiaansch, om n plezier te
doen. Waarom begint gij nu weder over
die ellendige geschiedenis, beeft Saffi er
onz niet reeds genoeg mede geplaagd?"
„Saffi 1" Buterweck mompelde den naam,
met een ontegenzeggelijk melancholiek gelaat;
vervolgens echter wierp hij oen blik op den
dienaar, die het ontbijt had klaargezet,
als wilde hg zeggen: .verlang niet; dat ik
voor dien daar mijn heiligste gevoelens open
baar." En luid tot den dienaar voegde hij
er aan toe„Zeg «ens August, heeft de
terechtstelling ook werkelijk plaats gehad
De aangesprokene was blijven staan en
gaf len antwoord, m6t zijn koele, gedempte
stem „de terechtstelling heeft plaats gehad,
zooals ik hoorde."
„Wat heeft de kerel dan toch eigenlijk
misdreven
Weder de gedempte klank van de koude
stem. „Men zegt, dat het een zeldzame
geschiedenis is. De man heeft zichzelf aan
gegeven wegens een moord, dien hij vele
jaren geleden op zijn vrouw misdreven moet
hebben. Men zegt, dat zijn geweten hem
dairtoe heeft gedreven."
Er was een zeldzame, snijdende klsok in
zijn stem, terwijl hij over het geweten sprak
en met opzettelijk sterken nadruk voegde
Boysen er aan toe, half tot zichzelf, half tot
zijn vriend sprekende
„Het gewetenHet ia toch iets groots
en verhevens, dat or een zedelijke kracht
in ons leeft, die sterker is dan de wil tot
het booze."
„Dat hebt gij mooi gezegd," zeide Bnter
weck, met een poging tot schertsen, maar
met nog minder succes dan te voren. Ver
volgens wendde hij zich op nieuw tot den
dienaar en zeide
„Het is goed August, gij kunt gaan."
Zij bleven alleen, en Boysen zag zijn
vriend hoofdschuddend aan.
„Wat scheelt je toch vroeg hij op bar-
telijken toon. „Ik wilde het niet vragen, zoo
lang August in de kamer was; maar nu
moet ge praten."
„Dat ben ik ook van plan maar om er
toe te komen, heb ik eerst een groote por
tie zedelijke kracht noodig, waarvan
gij zooevea hebt gesproken. Zooiets
kunt gij Da een slapeloos doorge-
brachten nacht niet van mij verlangen. Laat
ons dus den sterfelijken mensoh in ocs,
zijn deel geven hier hebt ge honig, wan
neer ge er tenminste van houdt."
Boysen nam de hem toegereikte schaal
aan en zeide:
„Zooals ge wilt, dag straks. Maar praten
moet ik bjj het ontbijt, mij is vandaag zwij
gen volstrekt niet naar den zin.'
„Voor trappist ben ik oek niet in den
wieg gelegd," gaf Buterweck ten antwoord,
maar verzonk daarop toch weder in diep
stilzwijgen.
„Nn dan, alzoo van iets vroolijks," zeide
hij evenwel plotseling, zich van zijn gedach
ten losrukkende en met een vernieuwde po
ging tot BchertseD. „Weet ge nog, koe bij
ons aan huis ook eens een vrouw werd ver-
vermoord
„Nu, waaneer datje vroolijkste thema is,
dat gij heden vinden kunt, ben ik naar het
andere weinig begeerig," gaf Boysen ten
antwrord.
„Wij hebben hot nn toch eenmaal over
moord en doodslsg. Herinnert gij u de zaak
niet meer Zooeven toen Angnst er over
sprak, viel het mjj in. Of er van die oude
geschiedenis nog ooit iets zou uitkomen?
Men beeft den moordenaar nooit gekregen,
weet ge nog wel?"
Boysen zag nadenkend voor zich neder en,
zooals hij daar zat, kwamen de gestalten
nit het verleden hem weder voor den geest.
„Ja, ja," zeide bij, „nn herinner ik het
mij eenigszins. Wonderlijk, dat men zoo
iets zoo geheel vergeten kan, en toch
weder niet geheel, want op dit oogenblik,
zie ik het weder beef duidelijk voor mijne
oogen, betgeen znlk een indruk op mij maak
te. Ik was toen nog klein en het was de
eerste maal dat ik van een moord hoor
de spreken. Wanneer ik mij niet vergis,
was ik in den tuin, toen iemand bet berichtte
ik ben dadelijk daarop naar bniten ge-
loopen, de vele menschen achterna den
stadswal af. Waart gij daar dan niet
bij?'
„Ongelukkigerwijs niet; ik was toenmaals
doodongelnkkig, dat ik de vermoordde niet
gezien heb. De menscb is een beest van
natnre.
„Gij hebt niet miDder gezien dan ik." De
doode lag op den wal,maar toen ik er bij kwam,
was er reeds znlk een menschenmassa
verzameld, dat ik kleine dreutel er vergeefs
trachtte door tedriogen. Vervolgens kwam
onze onde meid en haalde mij Daar huis,
ik geloof dat ik als een razende heb ge
huild.
„Een beest, zeg ik u, een beest", her
baalde Bnterweck, zwaarmoediger dan te
voren.
Boysen echter verzonk ïd een nieuw en
diep nadenken hij legde de band voor de
oogen; vervolgens sprak hij halfluid, meer
tot zichzelf
„En ik geloof vast dat het was kort na
dat -
„Wat meen je vroeg Bnterweck, toen
do andere midden in de brokken steken bleef.
„Het is dwaasheid," gaf Boysen ten ant
woord. „Ik dacht aan een droom. Laat
ons nn evenwel werkelijk eens van iets an
ders spreken. Wij hebben het ontbijt bin
nen, dus nu is het jou beort, voorwaarts, opga-
biecht wat met je is voorgevallen.'
WORDT VERVOLGD.
Jh