Wie kan het? Bij Gbaziabad, in En- gelsch-Indiê, heeft een ernstig spoor wegongeluk plaats gehad. Een kist met vuurwerk, in een derde klasse waggon van een trein geplaatst, ont plofte; de reizigers werden op den weg geslingerd of verbrandden, want daar het seintoestel in het ongereede geraakt was, reed de trein nog twee mijlen door voordat het ongeluk be speurd werd. Drie reizigers werden gedood en 11 zwaar gewond; het zijn allen inlanders. De papagaai en den mensch. Een papagaai wiegde zich behaaglijk op het stokje van zijn kooi en luis terde daarbij met ingenomenheid naar het gesprek der menschen, die zich in de kamer bevonden. Vooral beviel het hem, dat hijzelf en zijn lotgenooten het waren, over wien het gezelschap sprak, en dat de kleine dochter des huizes aan geen einde kon komen, wanneer zij den lof begon uit te bazui nen over de kunststukjes en het ge snap van haren C o c o. Ten slotte door ijdelheid geprikkeld, mengde Co- co zich in het gesprek en zeide „Ja, ja, wat de mensch kan, dat kunnen wij ook. Wij verstaan de kunst, precies zoo te zuchten en te kreunen, te lachen en te jammeren, gelijk hij het doet. Ook kunnen wij, evenals de mensch, niezen en geeuwen, ons uitrekken en uitstrekken, en zelfs het spreken is ons niet ontzegd." „Dat komt uit," zeide de heer des huizes, lachende om de oppervlakkig heid van den papagaai. „Geeuwen en niezen, zuchten en lachen, ja zelfs praten kunt gij slechts éen zaak hebt gij van den mensch tot nu nog niet geleerd, gij apen onder de vogels 1" „Dat is?" vroeg knarsend, vol ver waandheid, de ijdele Coco. „Het denken," antwoordde hem zijn bezitter en daarna liet hij den vo gel aan zijn lot over. BI ij keus het Jahresbe- richt über die Verbreitung von Thier- seuchen imDeutschen Reiche, zijn in het jaar 1894 niet minder dan 109 perso nen door miltvuur besmet, waarvan 14 zijn overleden. Meerendeels waren het personen die cadavres van dieren, aan miltvuur gestorven, hadden behandeld, daaronder 43 slachtoffers, 7 vilders, 5 werklieden in fabrieken waar paarden haar wordt verwerkt, voorts boeren, schaapherders en andere personen die met dieren, aan miltvuur lijdende, in aanraking waren geweest. Door aan kwaden droes lijdende paar den werden 3 personen besmet, die al len overleden, terwijl het aantal perso den, besmet door het gebruik van on gekookte melk van aan mond en klauw zeer lijdende koeien, buitengewoon groot was. Deze gevallen verliepen echter in den regei gunstig. De bekentenissen van een moordenaar. Uit Montreal wordt ge- schreven, dat Holmes, die verschrikke lijkste moordenaar van den nieuweren tijd, zijn misdaden heeft bekend. Hij vertelt in een gedenkschrift, dat hij niet minder dan 20 personen heeft vermoord, mannen, vrouwen en kinde ren. Hij heeft geen bijzonderheid achter wege gelaten; hij beschrijft alles met evenveel kalmte en koelbloedigheid als hij zijne misdaden heeft begaan. Hij beschrijft alle feiten, hij deelt zelfs mee dat bij van plan was, weer zes perso nen te dooden maar dat de omstandig heden hem daarin hebben verhinderd. Hij beschrijft den moord op de gezus ters William, dien op Quinland, den conciërge van zijn kasteel in Cliicago die „er te veel van wistden moord op Benjamin Pietzei, waarvoor hij eigenlijk veroordeeld is, enz. Holmes, die thans het uur en de plaats van zijn dood kent, die weet, dat er geen hoop meer is, heeft de ijdelheid gehad om de geschiedenis van zijn leven te schrijven als 't ware in de schaduw van 't schavot. Hij zal den 7 den Mei te Pbiladelphia worden opgehangen. Hol mes verklaarde zichzelf voor een moor denaar van beroep. Ieder zijner moor den heeft hij met voorbedachten rade gedaan, na lang nadenken, en uitge voerd met kalmte en nauwkeurigheid. Hij spreekt er over, zooals een groot geleerde proeven zou beschrijven, die hij gedaan heeft. Hij heeft den moord be studeerd, zooals een ander les neemt in muziek of teekenen. Hij heeft zijn brood, zijn onderhoud gewonnen met het vermoorden, maar hij deed het ook uit liefde tot de zaak. Hij heeft al zijn geestkracht, al zijn verstand gebruikt om steeds nieuwe plannen uit te den ken, hoe het leven van een mensch te verwoesten. Ed hij is bovendien fier op zijn werk en meent de onsterfelijkheid verdiend te hebben Reeds als kind was hij zeer onbarm hartig van natuur, een monster in het klein. Later volgde hij op de hooge- school de faculteit der medicijnen om te leeren hoe men een mensch het leven te ontnemen Toch was hij niet krank zinnig, niet alleen hij zelf zegt het, ook alle geneesheeren, die hem hebben on derzocht, beweren hetzelfde. Hij was opgewekt van humeur, dikwijls zelfs vroolijk, hij hield van zijn vrienden en vermoordde ze toch, hij beminde zijn maitresses en bracht ze later om. Hij was ook bij allen, met wie hij omging, zeer gezienvooral had hij geluk bij vrouwen. Hij had zelfs verscheidene echtgenooten in verschillende deelen des lands. Hij was beleefd en galant, altijd vriendelijk zelfs tegenover de laagst ge plaatsten. Holmes, wiens ware naam Herman Webster Mudgett is, leefde voornamelijk ten koste van de levensverzekeringen. Plij verzekerde sommige personen zeer boog en doodde ze dan. Maar eerst in Chicago werd hij een werkelijk mon ster. Daar liet hij een huis bouwen, dat hij geheel had ingericht voor zijn moorden, met onderaardsche kelders en gangen, met een vernuftige inrichting om de lijken te verbranden. Daar heeft hij verscheidene menschen gedood. On gelukkig verkocht hij in een tijd toen hij wat krap bij geld was, het huis. De nieuwe kooper liet de kelders, die hem verdacht voorkwamen, openbreken en zoo kwam de misdaad aan het licht. Daar heeft hij zijn vrienden gedood, zijn verwanten, zijn maitressen,fcen verschil lende kinderen. Daar trouwde hij met een jong en mooi meisje en ging in zijn wittebroodsweken de familie Pietzei vermoorden. Gevoeligheid. Menschelijk geluk. Jan Courage. er oit ziende als rolletjes goudgeld van 1000 francs zij bleke» echter loos te z ij n, en het gehtele bedrag in k*s was juist drie stuiters. Fabel. mcde verwoesting aanriehteode in de licht- pracht van Venetiëde vlag echter hing op de kaarsen en hare vlammen vonden daaraan gretig voedsel. Een honderdvoudige echo herhaalde nn het angstgeschreeuw van den neergezakte; van vrouwelijke lippen klonk de eerste kreet, en „brand, brand 1" klonk het cn weder van ontelbare lippen, zich vereenigende tot een algemeene noodkreet. Voorbij was het spel, voorbij de vroolijk- heid. Slechts nog een wilde, hartstochte lijke strijd om het leven, die vertreedt wat in den weg komt. Een woeste menschen- massa, geweldig opdringend naar de uitgan gen vergeefs aangemaand door het geroep van eenige bedaarden, dio de verblindenden reddeu wilden nit hnn eigen band. Rondom Boysen was het leeg geworden Mr. Sealsfield lag op hel piëdestal, Eva knielde naast hrm nederzacht weenend, en hield zijn hoofd in haar schoot. De algemeene angst sekten haar niet te beroeren, slechts op haar vaders gelaat, vestigden zich bare oogen. ZoDderop eigen redding bedacht te lijn, zag zij slechts neder op zijn bleek, ver wrongen gelaat. Boysen had zich ook da- deljjk tot de bewustelooze overgebogen, en deed alle moeite hem in bet leven terug te roepen en sprak zacbtkens woorden van troost tot Eva. Met half gesloten oogen zal bij, hoe een paar lieden zich om hem been bewo gen, vervolgens hoorde hij het kraken en voelde den bodem schudden. De reeds half verteerde vlaggenmast was door rappe vin gers neergernkt en met hem de brandende vlaggen. Omziende, ontdekte Boysen, dat de reeds half gebluschte vlammen op den grond hnn laatsten strijd streden, en met een ge voel van vreugde haastig voorbijgaand in dit uur van verdriet zag bij, dat Karei Bnterweck onder degenen was, die de moe dige daad volbracht hadden en nn bezig wa ren het vernietigingswerk tegen te gaan. Hij zag hoe bel vnnr werd geblnsch», hoe een half verbrand stak decoratiewerk naar beneden werd gescheurd en hij begreep, dat het gevaar geweken was, en van het gebee- le geval bleel niets anders over dan de dikke rook die de zaal nog volde. Geroep van angst en benanwdheid klonk nog al tijd van nit de uitgangen waar de menigte zich verdroDg en vergeefs een nitweg zocht; maar ook dat verstomde, toen nn Karei Bnterweck met zijn sehrille, scherpe stem den naar builen dringenden een paar woor den toeschreeuwde. Op een luidruchtige ma nier stond bij toen dadelijk naast Boysen, die met een hartelijke-n druk zijn hand vatte, welke zwart van rook en vuur was. „Dat teb je kranig gedaan," zeide bij, „dat was hulp in nood." „Men moet toch eenmaal in het leven iets verstandigs doen," gaf Bnterweck vroolijk ten antwoord; dadelijk daarop echter vroeg hij: „Kan ik het zaakje hier voortzetten en helpen? Wat is er toch gebeurd, hoe is dat zaakje toch zoo gekomen?" Boysen gaf zich geen tijd tot nadere ver klaring. „Wilt gij mij een rijtuig bezorgen ?oor den zieke verzocht bij slechts en vlug wilde Bnterweck heensnellen; maar een vriendelijk woord, door een zachte be vende stem gesproken, hield hem nog te rug. Saffi stond Toor hem hij had niet gezien, ot ook zij heengevloden was en nu eerst teruggekeerd was, dan of zij kalm en moedig den brand had bijgewoond,en zij gaf hem de hand en zoide ,Gij zijt dapper geweest, beden zijt gij mij bevallen." Hij verheugde zich over hare woorden, maar hij bemerkte toch, dat haar stem door een diepe treurigheid was bevangen en dat zij over hem heen naer Boysen zag. Deze had geen acht op haar komst geslagen, voordat zij sprak; in hetzePde oogenblik dat hij baar bemerkte, sloeg Mr. Sealsfield met een zware zucht de oogen op, a's ge wekt door haar, die hem straks door haar verschijning tegon den grond geslingerd had. „Ga heen, ga heen!" riep Boysen zaeht- kens, ma .r met hartstochtelijken nadruk tot Saffi, zonder haar aan te zien, maar met een bevelende handbeweging. Zij aarzelde nog een weinig en zag van hem naar Evaeen duistere gloed vlamde in hare oogen, doch de te voorschijn tre dende tranen, blusehten het vnurdes toorns en een groote onstilbare trenrigheid maakte zich van haar meester, terwijl zij zich om wendde, om aan zjjn bevel te gehoorzamen. „Die is het dus, om welke hij mij versmaad schenen hare oogen te vragen, en met een stom, smartelijk knikken,gat zij zichzelf ant woord. Bnterweck was aan hare zijde gebleven, maar nu schoof de fignur van een kleinen, leelijken visscher, uit wiens misvormd ge laat, de roode oogen van den ouden Gloy- stedt te voorschijn kwamen, zich tusschen ben beiden in. „Kom Saffi, wij gaan naar huis," zeide hij en zonder nog eenmaal om tè zien, met het hoofd op den borst, volgde hem het meisje met wankelende, onzekere schre- den. „Ziit go sterk genoeg om te slaan, mr. Sealsfield Kom, steun maar op mij." Boy sen zeide het langzaam, met nadruk, zooals Op „ja en neen" getrouwd. Toen eenige dagen geleden in een kerk in de Seitenstettengasse te Weenen een huwslijksplechligheid plaats vond, en de geestelijke tot de bruid de gebruikelijke vrasg richtte, welke gewoonlijk bij dergelij ke gevallen met een schuchter ja wordt beantwoord, riep zij nu energiek „Deen*. De ceremonie moest dus onmiddellijk afge broken worden en onder algemeene ont steltenis verliet het bruiloftsgezelschap het kerkgebouw. Eenige dagen later vond de tweede aote van deze huwelijkspiechtigheid plaats. De bruid scheen over de zaak nagedacht te hebben en antwoordde nu dan ook be slist „ja". In een zijner laatste nummers geeft de „Figaro" het volgende schetsje van de hand van Alfred C a p u s. Mijnbeer'. Mijn vriend, gij hebt de uitstekendste getuigeuissen en wordt mij ten warmste aanbevolen. Naar den schijn te oordeelen, diendet gij uw vroegeren meester met bevorderenswaardige toewijding. BediendeIk mag dat beves tigen, mijnheer. Mijnheer. Daaraan ver- eeDigt u een reeds beproefde getrouwheid Bediende (bescheiden): Dat is het ge val. Mijnheer. Gij verstaat volkomen den dienst in den keuken Bediende'. Zooals geen ander. Mijnheer. Gij hebt dus geene gebreken? Bediende'. Geen enkele, dat is waarmaar ik heb mijne grondstellingen Mijnheer. Ah! ha bediende-. Ik bezit bijv. veel zin voor gelijkheid. Die is bij mij in zeer hoogen mate onl wikkeld, en ik ben er van overtuigd, dat er geen onderscheid bestaat tusschen werk nemers en werkgevers. Mijnheer Zeker, van bet standpunt der mensohelijkheid is er ook geen verschil, maar in de praktijk BediendeOok niet iu de praktijk, en ik zou het nooit dulden, dat men mij iets beval. Mijnheer Te drommel BediendeBij het eerste bevel, hetwelk ik mocht ontvangen, zou ik revolutie maken, evenals op het tooneelMijnheer Dan kan ik mij uwe uitstekende getuig schriften niet begrijpen. Bediende'. O, men kan het toch onderling goed vinden door wederzijdsche tegemoetkoming. Zoo bijvoorbeeld, wenscht u uwe ichoenen te laten schoonmaken, dan behoeft u niet te bevelen „Jean, poets mijn laarzen," wat natuurlijk vernederend is voor een man maar gij zegt eenvoudig „Nu ga ik even mijn laarzen borstelen I" Maar dan ant woord ik„Pardon, dat mag iu n niet toestaaD," en ik zou ze dan onmiddellijk in de puntjes voor u opknappen. Evenzoo wanneer mijnheer wenscht, dat ik de deur open zal doen, wanneer er ie mand belt, of dat ik iets anders zal doen. Op die wijze wordt mijn eergevoel niet ge kwetst en hebben wij den grootsten vre- den. MijnheerDeze overeenkomst komt vry uitstekend gelegen Gij zijt van heden aangenomen, ik zal u maande- men spreken zou, tot iemand, die men uit den slaap wekt. En evenals of bij nog sliep, als was de geest nog altijd in de verte, zoo zag de kranke, zonder antwoord te geven, met oogen zonder uitdrukking naar boven. Maar hij moest toeh wel die vraag vernomen hebben, want hij deed een poging, om zich op te heffen, en het gelukte hem met Boysens hulp die door zijn vriend en Eva dapper werd bijgestaan. Nu stond bij reebtop, den arm om den schouder van de doebter geslagen. Langzaam, zonder een woord te spreken, ging hij tot aan den wand van de zaal; doch spoedig werd bij door een nieuwe zwakte overvallen en zonk bij machteloos in een daar slaande stoel. Diep ademend zat hij een poos, vervol gens begon hij hevig te sidderen en te beven, en zag hij vol angst naar alle zijden heen. „Is zij weg?" vroeg hij. „Wees bedaard, wij zijn alleen," zei de Boysen. „Willen wij nu naar buis gaan „Ik ben zeer moe, het is zeker al laat gaf Mr. Sealsfield ten antwoord. „Wanneer ik den weg maar vinden kon „Daarvoor laat gij uwe vrienden maar zorgen. Een rijtoig zal er dadelijk zijn." Buterweck was reeds heengsstormd. „Wij zetten n in het rijtuig ee binnen een half uurtje zijn wij thuis." „Dat zou mooi zijn 1 Maar gij moet bij mij blijven, gij en Èva." Te midden van allen kommer voelde Boy sen een warm gevoel in zijn harte, toen de vader van zijne geliefde zijn naam in verbinding bracht met den hare. „Ik blijf bij u, tot gjj mij zelf wegzendt," gaf Boysen ten antwoord en een dankbare blik van Eva beloonde hem voor dat woord. Nu kwam ook Buterweck terug, reeds van verre wenkend. Aan zijn arm hing echter eon meisjesgestalte, die hare weenen- de oogeD, zonder zich aan de anderen te storen en alleen gehoor gevende aan haar angst, tegen den schouder van haar gelei der drukte. „Hier breng ik een verloren klein meis je: zie eens, het zijn bier allen goede vrienden. Ja, ja," zij bad bet hoofdje opgeheven, en een lachje van vreugde ver helderde weldra haar gelaat „het is juffrouw Bach, die hare oudtrs in het ge drang verloren heeft en die ik zooeven op een koude stoep vond zitten weenen, met hot vaste plan hare oogen uit te weenen nog eer do klok twaalf geslagen had. Maar lijks 50 francs uitbetalen. Bediende Mijnheer zal wel zoogoed willen zijn, hel geld op den schoorsteenmantel neer te leg gen. Ik zal het dan den laatsten dei maand halen. Dit zal kiescher zijn en het zal den schijn vei mijden, als zon ik een fooi ontvangen, wat mij natuurlijk zou belee- digen De daad van een razende. In Cripple—creek (Colorado) wierp verle den Zondag in het theatre een vrouw in razernij een brandende lamp naar een andere vrouw. De lamp ontplofte en er ontstond een brand, die tenslotte honderd en vijftig huizen in den asch legde en waardoor een schade van een millioen dollars werd be rokkend. a b e d e f Uit de bestanddeelen van bovenstaand figuur is een quadraat te maken. Oplotsing in het volgend nummer. De mensch is 't meest volmaakte wezen, Zooals nog immer wordt geleerd, Voor zulk een heil dient wel geprezen, Althans de mensch is 't, die 't beweert. Een mensch zal menschen nooit verdrieten Hij doet den naastp leed noch pijn; Het past ons daarom luid te roemen „Gelukkig dat wij menschen zijn Als dieren wenschen om te paren, Dan volgen zij slechts het gevoel, Maar menschen, die hnn min verklaren, Diijft daartoe soms een ander doel. Wie een rijk vrouwtje kan bekomen, Hij koestert liefde vaak in schijn. Zoo wordt er menig bruid genomen „Gelukkig, dat wij mensohen zijn Met allerlei verkiezingszaken, Met strooibiljetten en zoo meer, Heeft geen onnoozel beest te makeD, Alleen de mensch geniet die eer. Dan kan hij nog zijn tart eens luchten, En bezigt daarbij nooit venijn; Elk juiche in de verkiezingsdagen „Gelukkig, dat wij menschen zijn „Kijk, Hanneskijk eens naar dat varken,* Zei dronken Janos tot zijn maat „Zoo'n beest is nauw in staat fe loopen, En kruipt maar rond in 't vuil der straat. daar kon niets van komen, dat heb ik haar reeds eenmaal gezegd en dat zeg ik haar nogmaals. Ik zal baar nu onder mijne hoe de nemen en haar bij hare ouders brengen, die wellicht Keulen en Aken tollen bewegen, of wellicht thuis naast elkander op de trap zitten weenen, neen, neen, begin nu als het u belieft niet weer." Zij bad er evenwel verbazend veel zin in, maar juist als zij wilde beginnen, viel haar oog op de hand van Buterweck. „Mijn God, gij hebt u gebrand 1" kreet zij, haar eigen smart vergetende. „Geheel zwarte handen hebt ge en bier is een brand wonde dat zal vreeselijk zeer doen. Is bet heel erg, zeg mij dat eens, mjjnheer Buterweck, zal ik.u verbinden? Daar is mijn zakdoek. Toe, laat ik u helpen „Ik voel er niets van, waaraehtig niet mijn lieve juffrouw dat wil «eggen, dat is een leugeu. Ik weet, dat gij heel goed en lief voor mij zjjt en daarvoor dank ik u duizendmaal. Maar pijn heb ik absoluut n'eis en wanneer wij dat heerschap hier ge lukkig in den wagen hebben, breng ik n vergenoegd naar huis. Of wilt ge liever hier blijven Ziet ge, er komen reeds weder een menigte menschen terug, die weder bij hun verstand gekomen zijn en om voortzet ting van het (eest vragen." „Neen, neen, naar huis." „Zooals gij beveelt. Zoo moeten wij te vreden zijn met hetgeen men ons te zien gegeven heeft en om u de waarheid te zeg gen, heeft deze vuurparade, mij genot ver schaft." „Foeil Gij zijt een slecht neen gij zijt een goed mensch. Kom 1" Zij laohtte hem vriendelijk toe en snelde naast hem de anderen na, die zich reeds langzaam naar den uitgang voortbewogen. In de konde lucht, die hen van buiten af tegemoet stroomde, scheen mr. Sealsfield nieuwe krachten te wiuneD; hjj trad steviger voorwaarts en stapte bijna zonder hnlp in het rijtuig. Hier namen Bnterweck en Martha afscheid met een vriendelijk woord; Boysen steeg met Eva en kaar vader in het rijtuig, het portier viel toe, de paarden trokken aan en voert gÏDg het. Het was kouder geworden en helder flik kerden de sterren aan het firmament. Geen enkel der drie sprak er, ieder was met zijne gedachten bezig. Voor de eerste maal na het ongeluk had Boysen er moeite mee, rus tig na te denken. Nn zag hij echter de bron duidelijk waaruit alles vloeide. Nu was hetgeen do anonytne brief geschreven had bewaarheid geworden. Een zekere betrek king, hoewel nog duister voor hem, Als ik ooit met een beest moest ruilen, Deed ik het nimmer met eea zwijn.* „Ik ook niet," liet nu Hannes hooren „Gelukkig, dat wij menschen ziju.* Het was op straat eens zeer rumoerig: Twee houden vochten om een been, En juist, -zooals ook in het spreekwoord- Ging er een derde fluks mee heen. Een melkboer, die zijn waar juist doopte, Zei: „Kijk dat eens 1 aan 't mijn en dijn Stoort zicb geen hond, en daarom vind ik. „Gelukkig, dat wij menschen zijn Door iemands vuige lasterpraatjes] Kwam meer dan eens een mensch in nood. Ja, zelfs verloor daardoor een man eem Zijn post en te gelijk zijn brood. Eens werd de lasteraar gestoken Door een hij. Foei 1 welk venijn 1 Riep de getroff'ne„heeft zoo'n dier toch „Gelukkig, dat wij menschen zijn 't Is niet genoeg slechts om uitwendig Een mensch te zijn. De menschlijkheid Blijkt niet het meest door schoone vormen Haar is een grootsche taak bereid. Het eigen ik ten achter stellen Ten nutte van het algemeen, Zoo mag men 't mensch zijn wel betrach ten. Zoo zij het doel van iedereen. SPRANKELS. De domheid plaatst zich op den voorgrond om gezien te worden, de wijs heid op den achtergrond om te zien. Carmen Sylva. In den regel is het met verborgen heden zoo, dat wie ze niet kent, ze ver klaart, en wie ze verklaart, ze niet kent. M. C1 a u d i n 8. Hulp van menschen is een loze muur, wie er tegen leunt, valt er mee omver. Schubert. Arbeidzaamheid en gedurige bezig heid ziju krachtige middelen tot behoud van de zeden en de deugd der natie. F r a n k 11 n. Niets kan uit niets ontstaan, niets gaat verloren. Wat is schooner dan het gelnk van anderen te bevorderenP Zeer dikwijls zijn bedroefden gaarne ondervraagd, omdat zij slechts uit schaam tegevoel hun gemoed niet openleggen. Wie zich niet durft geven, gelijk hij is, moet zichzelf wel zeer laag schatten. Diepdenkende en diepvoelende men schen zullen door deze beide hoedanighe den in dit leven veel lijden naar lichaam en ziel. De gedachtenloozen schijnen er gemakkelijker door te rollen. En toch wat is het leven zonder gedachten Een groo te barre zandwoestijn, waarin zelfs geen tropische zonneschijn warmte kan voortbren gen. W. von Humboldt. De menschen, die meenen, als zij de natuur en hun medemenschen beschou wen, dat alles donker en treurig schijnt, hebben gelijkmaar de donkere kleur komt van hun eigen oog. De wezenlijke kleuren zijn helderen om ze te zien, behoeven wij alles slechts met gezonde oogen te aanschouwen. Charles Dickens. moest er tusschen mr. Sealsfield en Saffi bestaanhier echter eindigde de band, die het lot van schijnbaar onbekende menschen aan elkaar verbond; het had eehter niets te maken met zijne moeder. Saffi, Seals field en nog een naam, een nieuwe, op de toon van ontzetting genoemd, komt hierbij Valeska. De naam klonk hem vreemd in het oor en toch scheen bet hem toe als had bij bem reeds door be kende monden hooren uitspreken. En ter wijl hij nadenkend voor zich nit staarde, wist bij eensklaps waar bij dien naam had gohoord. Saffi had hem genoemd, toen zjj hem vertelde van de oude vrouw, die zy moeder noemde. Saffi, Sealsfield, Yaleska, het verband was gevonden, maar het geheim berustte bij de arme krankzinnige. Het rijtuig hield voor bet huis van den amerikaan stil. Boysen opende het por tier en sprong naar buitenvervolgens druk te hij op de schel. Met een verrast en ver stoord gelaat hielp de bediende zijn heer uit het rijtuig, Eva steunde op Boyaeni hand, die bij haar bereidwillig had aange boden. „Maak geen bij zonderen ophef," zeide Mr. Sealsfield, „ik had er wel alleen uit kunnen komen. De hoofdpijn is voorbij ga toch heen, wat is er toch aan mij te zien riep hij den koetsier toe, die slechts gewacht had toidat hij zijn geld kreeg. Hoofdschuddend zag deze op den driftigen man neer en dreef de paarden naar hms. Do wagon roldo boen en vlugger dan Boysen gedaoht bad, steeg de Amerikaan de trappen op; vriendelijk en ijverig zorgde Eva voor licht en warmte, vervolgens ging ztf haar feestelijk gewaad afleggen- „Desdemona wenscht n goeden nacht,' zeide zij tot Boysen met een poging om te schertsen. „Wanneer ik weder terug kom beu ik een gewone sterveliDge." „Voor mij zult gij dat nooit zjjn," gaf hij ten antwoord, om vervolgens een vra- genden blik op haar vader te werpen of deze den klank der liefde in zjjne woorden verno men had. De vreemde zat echter in gedachten ver diept voor zich nit te staren, schijnbaar af gestorven voor alles om hem heen. Boysen sloeg hem zwijgend gade, opnieuw gefol terd door de gedachten, die hem op den weg naar het feestgebouw alreeds zoo hadden be* sig gebonden. WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1896 | | pagina 6