Wie kan het?
Bij Gbaziabad, in En-
gelsch-Indiê, heeft een ernstig spoor
wegongeluk plaats gehad. Een kist
met vuurwerk, in een derde klasse
waggon van een trein geplaatst, ont
plofte; de reizigers werden op den
weg geslingerd of verbrandden, want
daar het seintoestel in het ongereede
geraakt was, reed de trein nog twee
mijlen door voordat het ongeluk be
speurd werd. Drie reizigers werden
gedood en 11 zwaar gewond; het zijn
allen inlanders.
De papagaai en den
mensch.
Een papagaai wiegde zich behaaglijk
op het stokje van zijn kooi en luis
terde daarbij met ingenomenheid naar
het gesprek der menschen, die zich in
de kamer bevonden. Vooral beviel het
hem, dat hijzelf en zijn lotgenooten
het waren, over wien het gezelschap
sprak, en dat de kleine dochter des
huizes aan geen einde kon komen,
wanneer zij den lof begon uit te bazui
nen over de kunststukjes en het ge
snap van haren C o c o. Ten slotte
door ijdelheid geprikkeld, mengde Co-
co zich in het gesprek en zeide
„Ja, ja, wat de mensch kan, dat
kunnen wij ook. Wij verstaan de
kunst, precies zoo te zuchten en te
kreunen, te lachen en te jammeren,
gelijk hij het doet. Ook kunnen wij,
evenals de mensch, niezen en geeuwen,
ons uitrekken en uitstrekken, en zelfs
het spreken is ons niet ontzegd."
„Dat komt uit," zeide de heer des
huizes, lachende om de oppervlakkig
heid van den papagaai. „Geeuwen en
niezen, zuchten en lachen, ja zelfs
praten kunt gij slechts éen zaak
hebt gij van den mensch tot nu nog niet
geleerd, gij apen onder de vogels 1"
„Dat is?" vroeg knarsend, vol ver
waandheid, de ijdele Coco.
„Het denken," antwoordde hem
zijn bezitter en daarna liet hij den vo
gel aan zijn lot over.
BI ij keus het Jahresbe-
richt über die Verbreitung von Thier-
seuchen imDeutschen Reiche, zijn in het
jaar 1894 niet minder dan 109 perso
nen door miltvuur besmet, waarvan 14
zijn overleden. Meerendeels waren het
personen die cadavres van dieren, aan
miltvuur gestorven, hadden behandeld,
daaronder 43 slachtoffers, 7 vilders, 5
werklieden in fabrieken waar paarden
haar wordt verwerkt, voorts boeren,
schaapherders en andere personen die
met dieren, aan miltvuur lijdende, in
aanraking waren geweest.
Door aan kwaden droes lijdende paar
den werden 3 personen besmet, die al
len overleden, terwijl het aantal perso
den, besmet door het gebruik van on
gekookte melk van aan mond en klauw
zeer lijdende koeien, buitengewoon groot
was. Deze gevallen verliepen echter in
den regei gunstig.
De bekentenissen van
een moordenaar. Uit Montreal wordt ge-
schreven, dat Holmes, die verschrikke
lijkste moordenaar van den nieuweren
tijd, zijn misdaden heeft bekend. Hij
vertelt in een gedenkschrift, dat hij
niet minder dan 20 personen heeft
vermoord, mannen, vrouwen en kinde
ren. Hij heeft geen bijzonderheid achter
wege gelaten; hij beschrijft alles met
evenveel kalmte en koelbloedigheid als
hij zijne misdaden heeft begaan. Hij
beschrijft alle feiten, hij deelt zelfs mee
dat bij van plan was, weer zes perso
nen te dooden maar dat de omstandig
heden hem daarin hebben verhinderd.
Hij beschrijft den moord op de gezus
ters William, dien op Quinland, den
conciërge van zijn kasteel in Cliicago
die „er te veel van wistden
moord op Benjamin Pietzei, waarvoor
hij eigenlijk veroordeeld is, enz.
Holmes, die thans het uur en de
plaats van zijn dood kent, die weet, dat
er geen hoop meer is, heeft de ijdelheid
gehad om de geschiedenis van zijn leven
te schrijven als 't ware in de schaduw
van 't schavot. Hij zal den 7 den Mei
te Pbiladelphia worden opgehangen. Hol
mes verklaarde zichzelf voor een moor
denaar van beroep. Ieder zijner moor
den heeft hij met voorbedachten rade
gedaan, na lang nadenken, en uitge
voerd met kalmte en nauwkeurigheid.
Hij spreekt er over, zooals een groot
geleerde proeven zou beschrijven, die hij
gedaan heeft. Hij heeft den moord be
studeerd, zooals een ander les neemt
in muziek of teekenen. Hij heeft zijn
brood, zijn onderhoud gewonnen met
het vermoorden, maar hij deed het ook
uit liefde tot de zaak. Hij heeft al zijn
geestkracht, al zijn verstand gebruikt
om steeds nieuwe plannen uit te den
ken, hoe het leven van een mensch te
verwoesten. Ed hij is bovendien fier op
zijn werk en meent de onsterfelijkheid
verdiend te hebben
Reeds als kind was hij zeer onbarm
hartig van natuur, een monster in het
klein. Later volgde hij op de hooge-
school de faculteit der medicijnen om
te leeren hoe men een mensch het leven
te ontnemen Toch was hij niet krank
zinnig, niet alleen hij zelf zegt het, ook
alle geneesheeren, die hem hebben on
derzocht, beweren hetzelfde. Hij was
opgewekt van humeur, dikwijls zelfs
vroolijk, hij hield van zijn vrienden en
vermoordde ze toch, hij beminde zijn
maitresses en bracht ze later om. Hij
was ook bij allen, met wie hij omging,
zeer gezienvooral had hij geluk bij
vrouwen. Hij had zelfs verscheidene
echtgenooten in verschillende deelen des
lands. Hij was beleefd en galant, altijd
vriendelijk zelfs tegenover de laagst ge
plaatsten.
Holmes, wiens ware naam Herman
Webster Mudgett is, leefde voornamelijk
ten koste van de levensverzekeringen.
Plij verzekerde sommige personen zeer
boog en doodde ze dan. Maar eerst in
Chicago werd hij een werkelijk mon
ster. Daar liet hij een huis bouwen,
dat hij geheel had ingericht voor zijn
moorden, met onderaardsche kelders en
gangen, met een vernuftige inrichting
om de lijken te verbranden. Daar heeft
hij verscheidene menschen gedood. On
gelukkig verkocht hij in een tijd toen
hij wat krap bij geld was, het huis. De
nieuwe kooper liet de kelders, die hem
verdacht voorkwamen, openbreken en
zoo kwam de misdaad aan het licht.
Daar heeft hij zijn vrienden gedood, zijn
verwanten, zijn maitressen,fcen verschil
lende kinderen. Daar trouwde hij met
een jong en mooi meisje en ging in zijn
wittebroodsweken de familie Pietzei
vermoorden.
Gevoeligheid.
Menschelijk geluk.
Jan Courage.
er oit ziende als rolletjes goudgeld van
1000 francs zij bleke» echter loos
te z ij n, en het gehtele bedrag in k*s
was juist drie stuiters.
Fabel.
mcde verwoesting aanriehteode in de licht-
pracht van Venetiëde vlag echter hing op
de kaarsen en hare vlammen vonden daaraan
gretig voedsel. Een honderdvoudige echo
herhaalde nn het angstgeschreeuw van den
neergezakte; van vrouwelijke lippen klonk de
eerste kreet, en „brand, brand 1" klonk
het cn weder van ontelbare lippen, zich
vereenigende tot een algemeene noodkreet.
Voorbij was het spel, voorbij de vroolijk-
heid. Slechts nog een wilde, hartstochte
lijke strijd om het leven, die vertreedt wat
in den weg komt. Een woeste menschen-
massa, geweldig opdringend naar de uitgan
gen vergeefs aangemaand door het geroep
van eenige bedaarden, dio de verblindenden
reddeu wilden nit hnn eigen band.
Rondom Boysen was het leeg geworden
Mr. Sealsfield lag op hel piëdestal, Eva
knielde naast hrm nederzacht weenend, en
hield zijn hoofd in haar schoot. De algemeene
angst sekten haar niet te beroeren, slechts
op haar vaders gelaat, vestigden zich bare
oogen. ZoDderop eigen redding bedacht te
lijn, zag zij slechts neder op zijn bleek, ver
wrongen gelaat. Boysen had zich ook da-
deljjk tot de bewustelooze overgebogen, en
deed alle moeite hem in bet leven terug te
roepen en sprak zacbtkens woorden van
troost tot Eva. Met half gesloten oogen zal bij,
hoe een paar lieden zich om hem been bewo
gen, vervolgens hoorde hij het kraken en
voelde den bodem schudden. De reeds half
verteerde vlaggenmast was door rappe vin
gers neergernkt en met hem de brandende
vlaggen. Omziende, ontdekte Boysen, dat de
reeds half gebluschte vlammen op den grond
hnn laatsten strijd streden, en met een ge
voel van vreugde haastig voorbijgaand in
dit uur van verdriet zag bij, dat Karei
Bnterweck onder degenen was, die de moe
dige daad volbracht hadden en nn bezig wa
ren het vernietigingswerk tegen te gaan.
Hij zag hoe bel vnnr werd geblnsch», hoe
een half verbrand stak decoratiewerk naar
beneden werd gescheurd en hij begreep, dat
het gevaar geweken was, en van het gebee-
le geval bleel niets anders over dan de
dikke rook die de zaal nog volde. Geroep
van angst en benanwdheid klonk nog al
tijd van nit de uitgangen waar de menigte
zich verdroDg en vergeefs een nitweg zocht;
maar ook dat verstomde, toen nn Karei
Bnterweck met zijn sehrille, scherpe stem
den naar builen dringenden een paar woor
den toeschreeuwde. Op een luidruchtige ma
nier stond bij toen dadelijk naast Boysen,
die met een hartelijke-n druk zijn hand vatte,
welke zwart van rook en vuur was.
„Dat teb je kranig gedaan," zeide bij,
„dat was hulp in nood."
„Men moet toch eenmaal in het leven
iets verstandigs doen," gaf Bnterweck vroolijk
ten antwoord; dadelijk daarop echter vroeg
hij: „Kan ik het zaakje hier voortzetten en
helpen? Wat is er toch gebeurd, hoe is dat
zaakje toch zoo gekomen?"
Boysen gaf zich geen tijd tot nadere ver
klaring. „Wilt gij mij een rijtuig bezorgen
?oor den zieke verzocht bij slechts en
vlug wilde Bnterweck heensnellen; maar
een vriendelijk woord, door een zachte be
vende stem gesproken, hield hem nog te
rug. Saffi stond Toor hem hij had niet
gezien, ot ook zij heengevloden was en nu
eerst teruggekeerd was, dan of zij kalm en
moedig den brand had bijgewoond,en zij gaf
hem de hand en zoide
,Gij zijt dapper geweest, beden zijt gij
mij bevallen."
Hij verheugde zich over hare woorden,
maar hij bemerkte toch, dat haar stem door
een diepe treurigheid was bevangen en dat
zij over hem heen naer Boysen zag. Deze
had geen acht op haar komst geslagen,
voordat zij sprak; in hetzePde oogenblik
dat hij baar bemerkte, sloeg Mr. Sealsfield
met een zware zucht de oogen op, a's ge
wekt door haar, die hem straks door haar
verschijning tegon den grond geslingerd
had.
„Ga heen, ga heen!" riep Boysen zaeht-
kens, ma .r met hartstochtelijken nadruk tot
Saffi, zonder haar aan te zien, maar met een
bevelende handbeweging.
Zij aarzelde nog een weinig en zag van
hem naar Evaeen duistere gloed vlamde
in hare oogen, doch de te voorschijn tre
dende tranen, blusehten het vnurdes toorns
en een groote onstilbare trenrigheid maakte
zich van haar meester, terwijl zij zich om
wendde, om aan zjjn bevel te gehoorzamen.
„Die is het dus, om welke hij mij versmaad
schenen hare oogen te vragen, en met een
stom, smartelijk knikken,gat zij zichzelf ant
woord.
Bnterweck was aan hare zijde gebleven,
maar nu schoof de fignur van een kleinen,
leelijken visscher, uit wiens misvormd ge
laat, de roode oogen van den ouden Gloy-
stedt te voorschijn kwamen, zich tusschen
ben beiden in.
„Kom Saffi, wij gaan naar huis," zeide
hij en zonder nog eenmaal om tè zien, met
het hoofd op den borst, volgde hem het
meisje met wankelende, onzekere schre-
den.
„Ziit go sterk genoeg om te slaan, mr.
Sealsfield Kom, steun maar op mij." Boy
sen zeide het langzaam, met nadruk, zooals
Op „ja en neen" getrouwd.
Toen eenige dagen geleden in een kerk
in de Seitenstettengasse te Weenen een
huwslijksplechligheid plaats vond, en de
geestelijke tot de bruid de gebruikelijke
vrasg richtte, welke gewoonlijk bij dergelij
ke gevallen met een schuchter ja wordt
beantwoord, riep zij nu energiek „Deen*.
De ceremonie moest dus onmiddellijk afge
broken worden en onder algemeene ont
steltenis verliet het bruiloftsgezelschap het
kerkgebouw.
Eenige dagen later vond de tweede aote
van deze huwelijkspiechtigheid plaats. De
bruid scheen over de zaak nagedacht te
hebben en antwoordde nu dan ook be
slist „ja".
In een zijner laatste nummers geeft de
„Figaro" het volgende schetsje van de
hand van Alfred C a p u s.
Mijnbeer'. Mijn vriend, gij hebt
de uitstekendste getuigeuissen en
wordt mij ten warmste aanbevolen. Naar
den schijn te oordeelen, diendet gij uw
vroegeren meester met bevorderenswaardige
toewijding. BediendeIk mag dat beves
tigen, mijnheer. Mijnheer. Daaraan ver-
eeDigt u een reeds beproefde getrouwheid
Bediende (bescheiden): Dat is het ge
val. Mijnheer. Gij verstaat volkomen
den dienst in den keuken Bediende'.
Zooals geen ander. Mijnheer. Gij hebt
dus geene gebreken? Bediende'. Geen
enkele, dat is waarmaar ik heb mijne
grondstellingen Mijnheer. Ah! ha
bediende-. Ik bezit bijv. veel zin voor
gelijkheid. Die is bij mij in zeer hoogen mate
onl wikkeld, en ik ben er van overtuigd, dat
er geen onderscheid bestaat tusschen werk
nemers en werkgevers. Mijnheer Zeker,
van bet standpunt der mensohelijkheid is
er ook geen verschil, maar in de praktijk
BediendeOok niet iu de praktijk,
en ik zou het nooit dulden, dat men mij iets
beval. Mijnheer Te drommel
BediendeBij het eerste bevel, hetwelk ik
mocht ontvangen, zou ik revolutie maken,
evenals op het tooneelMijnheer
Dan kan ik mij uwe uitstekende getuig
schriften niet begrijpen. Bediende'. O,
men kan het toch onderling goed vinden
door wederzijdsche tegemoetkoming. Zoo
bijvoorbeeld, wenscht u uwe ichoenen te
laten schoonmaken, dan behoeft u niet te
bevelen „Jean, poets mijn laarzen," wat
natuurlijk vernederend is voor een man
maar gij zegt eenvoudig „Nu ga ik even
mijn laarzen borstelen I" Maar dan ant
woord ik„Pardon, dat mag iu n niet
toestaaD," en ik zou ze dan onmiddellijk
in de puntjes voor u opknappen.
Evenzoo wanneer mijnheer wenscht, dat
ik de deur open zal doen, wanneer er ie
mand belt, of dat ik iets anders zal doen. Op
die wijze wordt mijn eergevoel niet ge
kwetst en hebben wij den grootsten vre-
den. MijnheerDeze overeenkomst
komt vry uitstekend gelegen Gij zijt
van heden aangenomen, ik zal u maande-
men spreken zou, tot iemand, die men
uit den slaap wekt.
En evenals of bij nog sliep, als was de geest
nog altijd in de verte, zoo zag de kranke,
zonder antwoord te geven, met oogen zonder
uitdrukking naar boven. Maar hij moest
toeh wel die vraag vernomen hebben, want
hij deed een poging, om zich op te heffen,
en het gelukte hem met Boysens hulp
die door zijn vriend en Eva dapper werd
bijgestaan. Nu stond bij reebtop, den arm
om den schouder van de doebter geslagen.
Langzaam, zonder een woord te spreken,
ging hij tot aan den wand van de zaal;
doch spoedig werd bij door een nieuwe
zwakte overvallen en zonk bij machteloos
in een daar slaande stoel.
Diep ademend zat hij een poos, vervol
gens begon hij hevig te sidderen en te
beven, en zag hij vol angst naar alle zijden
heen.
„Is zij weg?" vroeg hij.
„Wees bedaard, wij zijn alleen," zei
de Boysen. „Willen wij nu naar buis
gaan
„Ik ben zeer moe, het is zeker al
laat gaf Mr. Sealsfield ten antwoord.
„Wanneer ik den weg maar vinden kon
„Daarvoor laat gij uwe vrienden maar
zorgen. Een rijtoig zal er dadelijk zijn."
Buterweck was reeds heengsstormd. „Wij
zetten n in het rijtuig ee binnen een half
uurtje zijn wij thuis."
„Dat zou mooi zijn 1 Maar gij moet bij mij
blijven, gij en Èva."
Te midden van allen kommer voelde Boy
sen een warm gevoel in zijn harte, toen
de vader van zijne geliefde zijn naam
in verbinding bracht met den hare.
„Ik blijf bij u, tot gjj mij zelf wegzendt,"
gaf Boysen ten antwoord en een dankbare
blik van Eva beloonde hem voor dat
woord.
Nu kwam ook Buterweck terug, reeds
van verre wenkend. Aan zijn arm hing
echter eon meisjesgestalte, die hare weenen-
de oogeD, zonder zich aan de anderen te
storen en alleen gehoor gevende aan haar
angst, tegen den schouder van haar gelei
der drukte.
„Hier breng ik een verloren klein meis
je: zie eens, het zijn bier allen goede
vrienden. Ja, ja," zij bad bet hoofdje
opgeheven, en een lachje van vreugde ver
helderde weldra haar gelaat „het is
juffrouw Bach, die hare oudtrs in het ge
drang verloren heeft en die ik zooeven op
een koude stoep vond zitten weenen, met
hot vaste plan hare oogen uit te weenen
nog eer do klok twaalf geslagen had. Maar
lijks 50 francs uitbetalen. Bediende
Mijnheer zal wel zoogoed willen zijn, hel
geld op den schoorsteenmantel neer te leg
gen. Ik zal het dan den laatsten dei
maand halen. Dit zal kiescher zijn en het
zal den schijn vei mijden, als zon ik een fooi
ontvangen, wat mij natuurlijk zou belee-
digen
De daad van een razende.
In Cripple—creek (Colorado) wierp verle
den Zondag in het theatre een vrouw in
razernij een brandende lamp naar een andere
vrouw. De lamp ontplofte en er ontstond
een brand, die tenslotte honderd en vijftig
huizen in den asch legde en waardoor een
schade van een millioen dollars werd be
rokkend.
a
b
e
d
e
f
Uit de bestanddeelen van bovenstaand
figuur is een quadraat te maken.
Oplotsing in het volgend nummer.
De mensch is 't meest volmaakte wezen,
Zooals nog immer wordt geleerd,
Voor zulk een heil dient wel geprezen,
Althans de mensch is 't, die 't beweert.
Een mensch zal menschen nooit verdrieten
Hij doet den naastp leed noch pijn;
Het past ons daarom luid te roemen
„Gelukkig dat wij menschen zijn
Als dieren wenschen om te paren,
Dan volgen zij slechts het gevoel,
Maar menschen, die hnn min verklaren,
Diijft daartoe soms een ander doel.
Wie een rijk vrouwtje kan bekomen,
Hij koestert liefde vaak in schijn.
Zoo wordt er menig bruid genomen
„Gelukkig, dat wij mensohen zijn
Met allerlei verkiezingszaken,
Met strooibiljetten en zoo meer,
Heeft geen onnoozel beest te makeD,
Alleen de mensch geniet die eer.
Dan kan hij nog zijn tart eens luchten,
En bezigt daarbij nooit venijn;
Elk juiche in de verkiezingsdagen
„Gelukkig, dat wij menschen zijn
„Kijk, Hanneskijk eens naar dat varken,*
Zei dronken Janos tot zijn maat
„Zoo'n beest is nauw in staat fe loopen,
En kruipt maar rond in 't vuil der straat.
daar kon niets van komen, dat heb ik haar
reeds eenmaal gezegd en dat zeg ik haar
nogmaals. Ik zal baar nu onder mijne hoe
de nemen en haar bij hare ouders brengen,
die wellicht Keulen en Aken tollen bewegen,
of wellicht thuis naast elkander op de trap
zitten weenen, neen, neen, begin nu als
het u belieft niet weer."
Zij bad er evenwel verbazend veel zin in,
maar juist als zij wilde beginnen, viel haar
oog op de hand van Buterweck.
„Mijn God, gij hebt u gebrand 1" kreet
zij, haar eigen smart vergetende. „Geheel
zwarte handen hebt ge en bier is een brand
wonde dat zal vreeselijk zeer doen. Is
bet heel erg, zeg mij dat eens, mjjnheer
Buterweck, zal ik.u verbinden? Daar is mijn
zakdoek. Toe, laat ik u helpen
„Ik voel er niets van, waaraehtig niet
mijn lieve juffrouw dat wil «eggen, dat
is een leugeu. Ik weet, dat gij heel goed
en lief voor mij zjjt en daarvoor dank ik
u duizendmaal. Maar pijn heb ik absoluut
n'eis en wanneer wij dat heerschap hier ge
lukkig in den wagen hebben, breng ik n
vergenoegd naar huis. Of wilt ge liever
hier blijven Ziet ge, er komen reeds weder
een menigte menschen terug, die weder bij
hun verstand gekomen zijn en om voortzet
ting van het (eest vragen."
„Neen, neen, naar huis."
„Zooals gij beveelt. Zoo moeten wij te
vreden zijn met hetgeen men ons te zien
gegeven heeft en om u de waarheid te zeg
gen, heeft deze vuurparade, mij genot ver
schaft."
„Foeil Gij zijt een slecht neen gij
zijt een goed mensch. Kom 1"
Zij laohtte hem vriendelijk toe en snelde
naast hem de anderen na, die zich reeds
langzaam naar den uitgang voortbewogen.
In de konde lucht, die hen van buiten
af tegemoet stroomde, scheen mr. Sealsfield
nieuwe krachten te wiuneD; hjj trad steviger
voorwaarts en stapte bijna zonder hnlp in het
rijtuig. Hier namen Bnterweck en Martha
afscheid met een vriendelijk woord; Boysen
steeg met Eva en kaar vader in het rijtuig,
het portier viel toe, de paarden trokken aan
en voert gÏDg het.
Het was kouder geworden en helder flik
kerden de sterren aan het firmament. Geen
enkel der drie sprak er, ieder was met zijne
gedachten bezig. Voor de eerste maal na
het ongeluk had Boysen er moeite mee, rus
tig na te denken. Nn zag hij echter de
bron duidelijk waaruit alles vloeide. Nu was
hetgeen do anonytne brief geschreven had
bewaarheid geworden. Een zekere betrek
king, hoewel nog duister voor hem,
Als ik ooit met een beest moest ruilen,
Deed ik het nimmer met eea zwijn.*
„Ik ook niet," liet nu Hannes hooren
„Gelukkig, dat wij menschen ziju.*
Het was op straat eens zeer rumoerig:
Twee houden vochten om een been,
En juist, -zooals ook in het spreekwoord-
Ging er een derde fluks mee heen.
Een melkboer, die zijn waar juist doopte,
Zei: „Kijk dat eens 1 aan 't mijn en dijn
Stoort zicb geen hond, en daarom vind ik.
„Gelukkig, dat wij menschen zijn
Door iemands vuige lasterpraatjes]
Kwam meer dan eens een mensch in nood.
Ja, zelfs verloor daardoor een man eem
Zijn post en te gelijk zijn brood.
Eens werd de lasteraar gestoken
Door een hij. Foei 1 welk venijn 1
Riep de getroff'ne„heeft zoo'n dier toch
„Gelukkig, dat wij menschen zijn
't Is niet genoeg slechts om uitwendig
Een mensch te zijn. De menschlijkheid
Blijkt niet het meest door schoone vormen
Haar is een grootsche taak bereid.
Het eigen ik ten achter stellen
Ten nutte van het algemeen,
Zoo mag men 't mensch zijn wel betrach
ten.
Zoo zij het doel van iedereen.
SPRANKELS.
De domheid plaatst zich op den
voorgrond om gezien te worden, de wijs
heid op den achtergrond om te zien.
Carmen Sylva.
In den regel is het met verborgen
heden zoo, dat wie ze niet kent, ze ver
klaart, en wie ze verklaart, ze niet kent.
M. C1 a u d i n 8.
Hulp van menschen is een loze
muur, wie er tegen leunt, valt er mee
omver. Schubert.
Arbeidzaamheid en gedurige bezig
heid ziju krachtige middelen tot behoud
van de zeden en de deugd der natie.
F r a n k 11 n.
Niets kan uit niets ontstaan, niets
gaat verloren.
Wat is schooner dan het gelnk
van anderen te bevorderenP
Zeer dikwijls zijn bedroefden gaarne
ondervraagd, omdat zij slechts uit schaam
tegevoel hun gemoed niet openleggen.
Wie zich niet durft geven, gelijk hij
is, moet zichzelf wel zeer laag schatten.
Diepdenkende en diepvoelende men
schen zullen door deze beide hoedanighe
den in dit leven veel lijden naar lichaam
en ziel. De gedachtenloozen schijnen er
gemakkelijker door te rollen. En toch wat
is het leven zonder gedachten Een groo
te barre zandwoestijn, waarin zelfs geen
tropische zonneschijn warmte kan voortbren
gen.
W. von Humboldt.
De menschen, die meenen, als zij de
natuur en hun medemenschen beschou
wen, dat alles donker en treurig schijnt,
hebben gelijkmaar de donkere kleur
komt van hun eigen oog. De wezenlijke
kleuren zijn helderen om ze te zien,
behoeven wij alles slechts met gezonde
oogen te aanschouwen.
Charles Dickens.
moest er tusschen mr. Sealsfield en
Saffi bestaanhier echter eindigde de
band, die het lot van schijnbaar onbekende
menschen aan elkaar verbond; het had eehter
niets te maken met zijne moeder. Saffi, Seals
field en nog een naam, een nieuwe,
op de toon van ontzetting genoemd,
komt hierbij Valeska. De naam klonk
hem vreemd in het oor en toch scheen bet
hem toe als had bij bem reeds door be
kende monden hooren uitspreken. En ter
wijl hij nadenkend voor zich nit staarde,
wist bij eensklaps waar bij dien naam had
gohoord. Saffi had hem genoemd, toen zjj
hem vertelde van de oude vrouw, die zy
moeder noemde. Saffi, Sealsfield, Yaleska,
het verband was gevonden, maar het geheim
berustte bij de arme krankzinnige.
Het rijtuig hield voor bet huis van den
amerikaan stil. Boysen opende het por
tier en sprong naar buitenvervolgens druk
te hij op de schel. Met een verrast en ver
stoord gelaat hielp de bediende zijn heer
uit het rijtuig, Eva steunde op Boyaeni
hand, die bij haar bereidwillig had aange
boden.
„Maak geen bij zonderen ophef," zeide Mr.
Sealsfield, „ik had er wel alleen uit kunnen
komen. De hoofdpijn is voorbij ga toch
heen, wat is er toch aan mij te zien riep
hij den koetsier toe, die slechts gewacht had
toidat hij zijn geld kreeg.
Hoofdschuddend zag deze op den driftigen
man neer en dreef de paarden naar hms.
Do wagon roldo boen en vlugger dan
Boysen gedaoht bad, steeg de Amerikaan de
trappen op; vriendelijk en ijverig zorgde Eva
voor licht en warmte, vervolgens ging ztf
haar feestelijk gewaad afleggen-
„Desdemona wenscht n goeden nacht,'
zeide zij tot Boysen met een poging om te
schertsen. „Wanneer ik weder terug kom
beu ik een gewone sterveliDge."
„Voor mij zult gij dat nooit zjjn," gaf
hij ten antwoord, om vervolgens een vra-
genden blik op haar vader te werpen of deze
den klank der liefde in zjjne woorden verno
men had.
De vreemde zat echter in gedachten ver
diept voor zich nit te staren, schijnbaar af
gestorven voor alles om hem heen. Boysen
sloeg hem zwijgend gade, opnieuw gefol
terd door de gedachten, die hem op den weg
naar het feestgebouw alreeds zoo hadden be*
sig gebonden.
WORDT VERVOLGD.